2-244/6

2-244/6

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

17 NOVEMBER 2000


Wetsvoorstel betreffende de euthanasie


AMENDEMENTEN


Nr. 62 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subsidiair amendement op haar amendement nr. 26)

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ Onder euthanasie moet worden verstaan de uitzonderlijke handeling die op verzoek van een patiėnt die in een stervenfase verkeert, door een arts wordt uitgevoerd en waarmee bewust een einde wordt gemaakt aan het leven van die patiėnt om zijn ondraaglijk en onomkeerbaar lijden te verlichten. »

Verantwoording

Indien men ondanks alles toch het begrip euthanasie in een apart artikel wil definiėren, dient men bijzonder duideliijk te zijn. Het is immers de verantwoordelijkheid van de arts die een dergelijke handeling uitvoert, die op het spel staat, zowel op burgerrechtelijk als op strafrechtelijk gebied. Het is derhalve uitermate belangrijk euthanasie als handeling duidelijk te onderscheiden van de andere medische handelingen die door een arts kunnen worden uitgevoerd bij een patiėnt die in een stervensfase verkeert teneinde diens lijden te verzachten en hem te « helpen om te sterven », zoals professor J.-L. Vincent heeft opgemerkt tijdens de hoorzitting.

Zelfs het Raadgevend Comité voor bio-ethiek verduidelijkt in zijn advies wat niet beoogd wordt in de definitie die door het Comité wordt voorgesteld. Het is dus duidelijk hoe vaag de grens is tussen de verschillende handelingen die artsen uitvoeren bij patiėnten die in een stervensfase verkeren. Het Raadgevend Comité voor bio-ethiek stelt uitdrukkelijk dat door een arts uitgevoerde handelingen als « het toedienen van kalmeermiddelen en pijnstillende middelen met mogelijk levensverkortende werking, het staken of nalaten van medisch zinloze handeling » niet in de definitie van euthanasie kunnen worden opgenomen (1).

De tekst die hier wordt voorgesteld, wil de definitie verduidelijken door de nadruk te leggen op verschillende aspecten :

1ŗ het moet gaan om een uitzonderlijke handeling;

2ŗ euthanasie moet worden uitgevoerd door een arts;

3ŗ euthanasie kan slechts worden uitgevoerd op verzoek van de patiėnt;

4ŗ die patiėnt moet in een stervensfase verkeren, wat laat veronderstellen dat zijn overlijden op korte termijn onvermijdelijk is;

5ŗ het gaat om een handeling waarmee bewust een einde wordt gemaakt aan het leven van de patiėnt teneinde zijn ondraaglijk en onomkeerbaar lijden te verlichten; niet om handelingen die de verkorting van het leven als ongewild neveneffect kunnen hebben.

Nr. 63 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In § 1 van dit artikel de eerste volzin vervangen als volgt :

« De arts mag aan het leven van een patiėnt die in een stervensfase verkeert, op diens verzoek niet bewust een einde maken om zijn lijden te verlichten, tenzij in de uitzonderlijke gevallen waarin : »

Verantwoording

Het is verkieslijk de door de arts uitgevoerde euthanasie te definiėren in het artikel zelf dat de voorwaarden opsomt waaronder die euthanasie kan worden uitgevoerd. Daardoor kan het begrip op juridisch gebied verduidelijkt worden. Het is niet overbodig eraan te herinneren dat de arts zich altijd voor zijn daden kan moeten verantwoorden voor de rechter, zowel op burgerrechtelijk als op strafrechtelijk gebied, net als elke burger trouwens. Het is dus belangrijk de juiste aard van de in dit artikel beoogde handeling nauwkeurig te omschrijven, alsook de voorwaarden waaronder die handeling kan worden verricht.

Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 64 VAN MEVROUW> de T' SERCLAES EN DE HEER GALAND

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In § 1 van dit artikel, eerste streepje, de woorden « of een ontvoogde minderjarige » doen vervallen.

Verantwoording

Er is geen enkele reden om een uitzondering te maken voor de ontvoogde minderjarigen. Indien de indieners van het voorstel wel degelijk elke vorm van euthanasie voor minderjarigen willen uitsluiten, is het behoud van de woorden « ontvoogde minderjarige » in de tekst niet verantwoord.

Nathalie de T' SERCLAES.
Paul GALAND.

Nr. 65 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s. ­ Subsidiair amendement op haar subamendement nr. 63)

Art. 3

In § 1 van dit artikel, derde streepje, na de woorden « de patiėnt » de woorden « in een stervensfase verkeert en » invoegen.

Verantwoording

Mocht het amendement op de eerste zin van § 1 worden verworpen, dan wordt voorgesteld in het derde streepje te bepalen dat de door de arts uitgevoerde euthanasie alleen mogelijk is in de stervensfase. Tijdens de hoorzittingen en de daaropvolgende gedachtewisseling, alsook bij de lezing van de verschillende ingediende wetsvoorstellen is immers gebleken dat een consensus kon worden bereikt over wat betrekking heeft op de stervensfase. Daarenboven moet naar het voorbeeld van wat in Nederland gangbaar is, het voorzorgsbeginsel worden toegepast. Bepalingen over het levenseinde en een regeling voor de hulp bij zelfdoding mogen niet in dezelfde wet worden ondergebracht.

Nr. 66 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Manoux c.s.)

Art. 3

In § 1 van dit artikel, derde streepje, de woorden « pijn of nood » vervangen door de woorden « lichamelijk of geestelijk lijden. »

Verantwoording

De woorden « lichamelijk of geestelijk lijden » zijn voldoende duidelijk en dekken de lichamelijke en de geestelijke problemen waarmee iemand aan zijn levenseinde te kampen kan krijgen.

Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 67 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 2

Dit artikel aanvullen als volgt :

« met uitzondering van de hulp bij zelfdoding ».

Verantwoording

1. De hoorzittingen bevestigden dat de benaming « euthanasie » vele ladingen dekt. Zo werd duidelijk dat « euthanasie » vaak als « paraplu-term » wordt gebruikt voor actief/passief medisch bemiddeld sterven, directe of indirecte opzettelijke levensbeėindiging, vrijwillige of onvrijwillige levensverkorting, ...

Het Raadgevend Comité voor de bio-ethiek heeft in haar advies van 1997 geanticipeerd op deze verwarring, toen zij diende te adviseren nopens de wenselijkheid van een wettelijke regulering van « euthanasie ». Aldus wist zij deze mogelijke begripsverwarringen te ondervangen, door gebruik te maken van de definitie zoals die door de Nederlandse Staatscommissie werd gehanteerd, met name « het opzettelijk levensbeėindigend handelen door een andere dan de betrokkene, op diens verzoek ». Euthanasie wordt als begrip dus niet gehanteerd voor het verantwoord staken of nalaten van een medische handeling of het verantwoord toedienen van pijnstillende middelen met levensverkortend effect (« de zogenaamde MBL's of medische beslissingen omtrent het levenseinde »).

Ofschoon deze strikte definitie in zekere zin afwijkend kan zijn van sommige taalkundige of medisch-encyclopedische verklaringen, biedt zij het voordeel dat zij in juridische termen transparantie en zekerheid biedt. Een wettelijke regulering van het euthanaserend handelen vereist een precieze en duidelijke aflijning van het bedoelde begrip « euthanasie », en moet elke dubbelzinnigheid terzake uitsluiten. Om deze reden alleen al is het ook wenselijk dat die medische handelingen bij het levenseinde ­ die geen uitzonderlijk karakter hebben en horen tot de principieel toegelaten handelingen die een arts kan stellen, rekening houdend niet alleen met de heersende medische inzichten en mogelijkheden, maar tevens met de rechten van de patiėnt, in de wettelijke regulering van euthanasie tevens aan bod komen.

2. Het voorgestelde artikel 2 neemt de definitie van het Raadgevend Comité voor de bio-ethiek over.

Uit de navolgende voorgestelde bepalingen van het wetsvoorstel blijkt evenwel dat het toepassingsgebied van de term « euthanasie » op oneigenlijke manier wordt uitgebreid, en de definitie, zoals die door het Raadgevend Comité werd gehanteerd, een andere invulling geeft. Aldus wordt euthanasie immers ook van toepassing geacht op patiėnten van wie niet verwacht wordt dat zij binnen afzienbare tijd gaan sterven; bovendien volstaat het dat een patiėnt in een situatie van « ondraaglijke nood » verkeert opdat de voorwaarden met betrekking tot de conditie van de patiėnt vervuld zijn. Zelfs de toevoeging van de bepaling « medisch uitzichtloos » werkt in dit geval niet beperkend, maar zelfs verruimend, nu zij in het voorstel begrepen wordt als « niet curatief behandelbaar ». Een persoon die lijdt aan een niet te behandelen depressie, maar geenszins wordt geacht binnenkort te sterven, of een niet-terminaal gehandicapt persoon, voor wie in de huidige stand van de wetenschap geen remedie kan worden aangeboden tot leniging van deze handicap, die naar eigen subjectief aanvoelen « in ondraaglijke nood » verkeert, kunnen volgens het voorstel aldus verzoeken om « euthanasie ».

Deze hypotheses ressorteren evenwel intrinsiek buiten de aflijning van « euthanasie », zowel in de betekenis zoals die er werd aan gegeven door het Raadgevend Comité, als in haar filosofische, ethische en medische benadering.

Zij vallen niet onder het begrip « euthanasie », maar zijn te beschrijven als « hulp bij (of delegatie van) zelfdoding ». Een wettelijke regulering van « euthanasie » dient deze hypothese dan ook uitdrukkelijk uit te sluiten van haar toepassingsgebied. De voorgestelde aanvulling volgens dit amendement is dan ook noodzakelijk.

3. Het doden op verzoek van een niet-terminale patiėnt [hulp bij (of delegatie van) zelfdoding] :

a) kan niet gelijk gesteld worden met euthanasie,

b) is bovendien niet te rechtvaardigen.

a) Euthanasie gaat in wezen enkel en alleen over de lijdende patiėnt die wordt geconfronteerd met het nadere levenseinde en de vaststelling dat de arts, met de medische middelen waarover hij beschikt, niet meer afdoend kan optreden om deze fysieke nood te lenigen. De hoorzittingen bevestigden dat het hierbij om een uitzonderlijke hypothese gaat, waarbij euthanasie als ultimum remedium kan worden toegepast ingevolge het vrijwillig, herhaald, bewust, weloverwogen en duurzaam verzoek van de patiėnt. Het is een situatie waarin ook het zorgcomfort van de palliatieve behandeling deze uitzichtloosheid niet kan opheffen, en waarbij de patiėnt kan verzoeken dat hij in deze terminale fase niet op een ontluisterende en pijlijke, maar op een waardige manier kan sterven en afscheid nemen.

Essentieel gaat euthanasie dus over mensen « die aan het sterven zijn ». Wie euthanasie begrijpt als een middel voor mensen die, louter vanuit een subjectief aanvoelen, en zich hierbij beroepend op een algemeen zelfbeschikkingsrecht, stellen : « ik wil sterven » ontkent het precieze karakter van « euthanasie ». Deze laatste hypothese is geen « euthanasie », maar « hulp bij, of delegatie van zelfdoding ».

Immers is het de arts, die als beoefenaar van de genees-kunde, kan besluiten dat, indien geen enkele curatieve of palliatieve medische behandeling de fysiek lijdende patiėnt nog kan helpen, hij kan ingaan op het verzoek van deze patiėnt om hem, op een medisch verzorgde manier, het waardig sterven mogelijk te maken, in zoverre hij meent dat deze plicht in de concrete omstandigheden belangrijker is dan zijn plicht om het leven te beschermen. Euthanasie is aldus een medische handeling, zij het een uitzonderlijke.

Hulp bij zelfdoding, of delegatie van zelfdoding voor niet-terminale patiėnten, a fortiori voor patiėnten die enkel psychisch lijden, is geen medische handeling : zij vindt niet plaats in een conflict van plichten in hoofde van de arts, maar is er alleen en exclusief op gericht het leven te beėindigen, zo de patiėnt erom verzoekt. Dit is niet de taak van de arts.

Dit onderscheid tussen euthanasie en hulp bij zelfdoding is erkend in alle internationale medische literatuur, en werd ook door de leden van het Raadgevend Comité erkend, toen zij tijdens hun besprekingen « hulp bij zelfdoding » als een afzonderlijk thema aanmerkten, en « euthanasie » uitdrukkelijk behandelden als een medische handeling bij het levenseinde.

De vraag of « euthanasie » voor niet-terminale patiėnten aan bod kan komen werd meest treffend benaderd door professor Van Neste :

« Andere wetsvoorstellen bevatten de objectieve voorwaarde « ongeneeslijk ziek, gepaard gaande met fysieke of psychische nood », maar daarmee belanden we om twee redenen buiten de eigenlijke problematiek van de euthanasie.

In de eerste plaats hoeft het dan geen terminale patiėnt meer te zijn. Als we de historiek van het euthanaserend handelen bestuderen, stellen we vast dat er vroeger alleen bij het stervensuur, bij de doodstrijd sprake was van euthanasie. Bovendien ging het altijd over de plicht van de arts om de pijn te verzachten. Met pijn of lijden dacht men altijd aan een nood waarvoor de geneeskunde aanspreekbaar is.

Het gaat hier [in deze voorstellen] volgens mij om een existentiėle nood. In de euthanasieproblematiek mag een existentiėle nood echter niet in aanmerking komen voor het definiėren van een noodtoestand. De arts bevindt zich in dit geval niet in een noodtoestand.

Hij bevindt zich maar in een noodtoestand wanneer hij geconfronteerd wordt met een situatie waarin hij met zijn medische deskundigheid wil blijven helpen, maar waarbij de medische middelen waarover hij beschikt, niet meer afdoend zijn om de fysieke nood van de terminale patiėnt te lenigen. Dit veroorzaakt precies zijn gewetensnood.

In het andere geval vallen we buiten de euthanasieproblematiek en moeten we eerder spreken van de problematiek rond hulp bij zelfdoding. »

Ook volgens professor Adams is het zo « dat het moment dat je het oordeel over ondraaglijke pijn of nood alleen nog overlaat aan het subjectieve oordeel van de patiėnt, een regeling met betrekking tot euthanasie eerder een vorm van algemene legalisering van hulp bij zelfdoding wordt. »

b) Tijdens de hoorzittingen drukte onder andere Dr. Philippart (Orde van geneesheren) uit dat de voorwaarde van ongeneeslijke ziekte (al dan niet terminaal) op zich genomen onaanvaardbaar is. In dezelfde zin klinken de verklaringen van Dr. Clumeck, Dr. Vincent en de verklaring van 58 palliatieve zorgverleners.

De heer Vandeville waarschuwt voor ontsporingen door beide situaties op eenzelfde lijn te plaatsen. Wat betreft het psychisch lijden dat uitzichtloos is, wijst Dr. Mullie op de mogelijkheden van de palliatieve verzorging, professor Schotsmans doelt op de noodzakelijke intermenselijkheid die deze problemen moet kunnen benaderen. Ook Kempeneers (Vereniging Mentaal Gehandicapten) drukte haar vrees uit voor een gelijkschakeling.

­ Door wettelijk mogelijk te maken dat een ongeneeslijke ziekte, bij hypothese in een niet-terminale situatie, volstaat om een zogezegd « euthanaserende daad » uit te voeren, laat men het zelfbeschikkingsmodel primeren op het medische beoordelingsmodel en de medische noodzaak (hulp bij zelfdoding is immers geen medische noodzaak, en hoegenaamd niet als antwoord op een ongeneeslijke ziekte of een ondraagbaar lijden).

De vraag kan gesteld worden of het « zelfbeschikkingsrecht » een grondrecht dan wel een rechtsbeginsel is. Eerder is de opvatting te verdedigen dat het, samen met het vrijheidsbeginsel, een bron is van meerdere grondrechten. Daarbij beklemtoont het zelfbeschikkingsbeginsel dat het individu zelfmondig is en zeggenschap heeft betreffende de wijze waarop de individuele vrijheden worden uitgeoefend, dat het individu dus de vrijheid zelf kan en mag invullen. Dit betekent dat de burger zelf kan beslissen dat een persoonlijke waarde, bijvoorbeeld privacy, lichamelijke integriteit in bepaalde situaties niet langer dient beschermd te worden.

Hoe ver leidt deze zelfbeschikking echter ? De individuele wilsbeslissing op grond van het zelfbeschikkingsrecht onverkort toelaten, betekent eigenlijk dat in de rechtsregelingen die zouden tot stand komen de zelfbepaling zo goed als soeverein zou zijn en dus de individuele vrijheid in deze gevallen als absoluut, als onbeperkt zou erkend worden. Dit staat in tegenstelling tot de andere klassieke grondrechten, waar de uitoefening van de individuele vrijheid, althans in de Europese traditie, steeds in de rechtsregel beperkt wordt.

De overheid heeft tot taak het menselijk leven te beschermen tegen aantasting door derden. Deze bescherming rust niet op de gedachte dat het leven pas waardevol wordt op grond van iemands wil om te leven, en waardeloos zou zijn om iemands omwil om te leven. Veeleer berust deze bescherming op de gedachte dat het menselijk leven in perspectief van de menselijke waardigheid waardevol is, dat wil zeggen in zichzelve goed is, voorafgaand aan iemands individuele benaming of individuele ontkenning daarvan. De idee van het respect voor het menselijke leven als zodanig verdient de leidinggevende idee te blijven, juist omdat zij aan het zwakke, weerloze of onmondige menselijke leven, gelijke aandacht kan geven als aan het sterke, weerbare of mondige.

Wanneer voor een individuele beslissing ter uitvoering een beroep wordt gedaan op een andere persoon, zij het een deskundige, dan krijgt dit beslissingsrecht een ander uitzicht. Het beslissingsrecht wordt inspraak, meer nog een recht op medezeggenschap in de medische besluitvorming.

Wanneer een juridisch en politiek oordeel dient geveld te worden over een handeling van euthanasie, dan komen verschillende waarden aan de orde. Er is het belang van de stervende, er is de eigen verantwoordelijkheid van de geneesheer en er is de plicht van de gemeenschap om levensbescherming onverkort te handhaven. Met andere woorden, in alle rechtsregelen dient een dosering voorhanden te zijn tussen zelfbepaling en ordening. Dit betekent dat een rechtsregel nooit slechts met het standpunt van een individu alleen rekening kan houden. Evenwicht tussen de verschillende aan de orde zijnde beginselen moet worden nagestreefd.

Ook in de hoorzittingen kwam het argument van de zelfbeschikking voor niet-terminale patiėnten aan de orde. Dokter Englert verwees naar dit « délire d'autonomie », en kaderde dit onmiddellijk binnen de relatie arts-patiėnt. Of zoals Cosyns : « Voor mij is de zelfbeschikking het eindpunt van een zelfontplooiing. Het moet worden teruggekoppeld naar de « a » van de arts-patiėnt-relatie, en niet naar de « a » van absolute zelfbeschikking. Professor Baum stelt samen met Vincent en Aubry, dat « on ne peut prétendre źtre pluraliste et mépriser la relativisation de l'autonomie par d'autres valeurs, la vulnérabilité du patient par exemple. Il ne s'agit pas d'un débat entre individualisme et communautarisme, car comme le disait Sartre : « On ne peut źtre libre seul ». »

Schotsmans noemt dit : « De mens bevorderen in al zijn dimensies en relaties. Ik zie de arts niet graag herleid worden tot een loutere uitvoerder van de beslissingen van de patiėnt. Want dan is hij een garagist van het lichaam en geen arts van het lichaam. »

­ Ook vanuit juridisch opzicht stellen zich problemen met een legalisering van « hulp bij of delegatie van zelfdoding », meer bepaald in het licht van de bepalingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM).

Het in artikel 2 van het EVRM gewaarborgde recht op leven, houdt voor de overheid de verplichting in om het leven te beschermen. Volgens de logica van artikel 2 kan de Staat de mogelijkheid tot euthanasie immers maar erkennen in zeer uitzonderlijke omstandigheden. Levensbeėindigend handelen mag slechts als ultieme remedie, met andere woorden, wanneer euthanasie werkelijk het enige middel is dat overblijft om het ondraaglijk lijden te verzachten. Indien het lijden niet kan worden verzacht door pijnstillers of palliatieve zorgen, maar alleen door het euthanaserend handelen, is het aldus onmogelijk om de beide plichten van artikel 2 en artikel 3 van het EVRM te verzoenen.

Het doden op verzoek van een niet-terminale patiėnt, die in een « medisch uitzichtloze » (niet-curatieve) situatie in (psychische) nood verkeert beantwoordt echter niet aan deze voornoemde ultieme remedie. Het ondraaglijk lijden mag immers volledig door de patiėnt zelf worden bepaald, zonder enige beperking. Zijn toestemming zal volstaan.

De strafrechtelijke bescherming van het leven is echter van openbare orde. De mens kan door zijn instemming geen strafrechtelijke immuniteit creėren voor degene die hem van zijn leven berooft. De toestemming van het slachtoffer is geen rechtvaardigingsgrond, laat staan dat er in hoofde van de arts een conflict van plichten ontstaat. De diepere, achterliggende reden is dat het recht op leven niet alleen een zaak is van het individu. Met de eerbied voor het leven is meer in het geding : ook de samenleving is betrokken. De Engelse dichter-theoloog John Done (1572-1631) bracht dit als volgt onder woorden : « Niemand is een eiland. » De mens is een sociaal wezen. In « Les Mandarins » laat Simone de Beauvoir de ik-persoon die zelfmoord overweegt en reeds een flesje gif in de hand heeft, gedenken, dat zij haar eigen dood in handen heeft. Maar dan komt haar dochter thuis, en ze bedenkt : « Ja, il heb mijn eigen dood wel in mijn eigen hand, maar « 'ce sont les autres qui la vivront.' » Wie over het eigen leven beschikt, beschikt over meer dan over het eigen leven.

­ De Staat dient de strafrechtelijke waarborg onverkort te handhaven wat betreft het doden op verzoek.

Er kan terzake tevens verwezen worden naar Aanbeveling 1418 van de Raad van Europa (1999) nopens de bescherming van de mensenrechten en de waardigheid van ongeneeslijk zieken en stervenden.

De Raad vraagt er uitdrukkelijk dat de lidstaten :

« 9.c. het absolute verbod op het opzettelijk beėindigen van het leven van ongeneeslijke zieke en stervende personen te bekrachtigen, aangezien :

i. het recht op leven, met name wat ongeneeslijk zieken en stervenden betreft, wordt gewaarborgd door alle lidstaten overeenkomstig artikel 2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dat bepaalt : « Niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd »;

ii. de door de ongeneeslijke zieke of stervende persoon uitgedrukte wens om te sterven nooit een juridische grond mag zijn voor zijn dood door toedoen van een derde;

iii. de door een ongeneeslijk zieke of stervende persoon uitgedrukte wens om te sterven op zich nooit een wettelijke rechtvaardiging kan zijn voor handelingen die bedoeld zijn om de dood tot gevolg te hebben. »

4. Tenslotte moet worden benadrukt dat noch de besprekingen en het advies van het Raadgevend Comité voor bio-ethiek, noch de georganiseerde hoorzittingen in de Senaat specifiek betrekking hebben gehad op de problematiek van de « hulp bij zelfdoding ». Deze hoorzittingen, met het oog op de ondersteuning en verbetering van het wetgevend werk, focusten in essentie op de problematiek van de « euthanasie », namelijk het opzettelijk levensbeėindigend handelen bij terminale patiėnten op hun verzoek.

De voorgestelde regulering haalt nu twee situaties door elkaar : enerzijds de situaties van mensen in de stervensfase, anderzijds mensen die niet aan het sterven zijn, maar op een of andere manier geen zin meer zien in het leven. Op deze manier wordt de relatieve duidelijkheid die bestaat over de situatie van « medische begeleiding bij het sterven » verduisterd, nu ze vermengd wordt met het kluwen van vragen rond zelfdoding.

Over deze problematiek dient op een verschillende wijze te worden nagedacht; zij mag in elk geval niet op dezelfde hoogte worden gesteld als euthanasie noch volgens dezelfde voorwaarden worden begrepen.

Nu ook in de Verenigde Staten een federaal wetsontwerp wordt besproken tot instellen van een verbod op hulp bij zelfdoding, kan niet worden ingezien waarom Belgiė op dit moment het voortouw zou dienen te nemen met betrekking tot deze problematiek.

Bovendien is duidelijk dat de samenleving geenszins verlangt dat dergelijke regulering op heden tot stand zou komen. Het recent gepubliceerde wetenschappelijk rapport van de stichting European Values Study, waarbij in 1999 verschillende Belgen werden ondervraagd met betrekking tot hun oordeel over lijfelijke zelfbeschikking, wijst uit dat 61,2 % van de Belgen zelfmoord nooit gerechtvaardigd vindt.

5. Om deze redenen dient de gehanteerde definitie van euthanasie uitdrukkelijk te melden dat « hulp bij zelfdoding » (delegatie van zelfdoding) niet wordt begrepen onder « euthanasie » en de voorgestelde wettelijke regulering ervan.

Nr. 68 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 2

Dit artikel aanvullen als volgt :

« , gelet op de ondraaglijke en onbehandelbare pijn waaraan de betrokkene lijdt en de medisch uitzichtloze terminale situatie waarin hij zich bevindt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 67.

Nr. 69 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Hoofdstuk Ibis (nieuw)

Een nieuw hoofdstuk Ibis invoegen, luidend als volgt :

« Hoofdstuk Ibis. ­ Palliatieve zorgverlening als basisrecht voor iedereen.

Art. 2. ­ § 1. Eenieder heeft recht op palliatieve zorgverlening.

§ 2. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder « palliatieve zorgverlening » : het geheel van de actieve totaalzorg voor patiėnten waarvan de ziekte niet langer op curatieve therapie reageert en voor wie de controle van pijn en andere symptomen, alsook psychologische, morele, spirituele en zingevende, familiale ondersteuning van essentieel belang zijn.

§ 3. De Koning neemt binnen een termijn van een jaar na de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en uiterlijk op 31 december 2001, de nodige maatregelen voor de coördinatie van de uitbouw van een volwaardige palliatieve zorgverstrekking, waar deze ook wordt georganiseerd. »

Verantwoording

1. De ontwikkeling van een kwalitatief en kwantitatief hoogwaardig zorgaanbod voor de gezondheidszorg, de ouderenzorg, inzonderheid palliatieve zorg, is de vereiste opdat de vraag naar euthanasie meer preventief dan alternatief wordt voorkomen en opdat de extreme situaties waarin het leven wordt prijsgegeven, zo ze niet zouden kunnen uitgesloten worden, werkelijk tot het uitzonderlijke worden beperkt. Tot aan het einde van het leven moeten mensen de zekerheid hebben dat hun veiligheid gewaarborgd wordt, dat ze op de solidariteit van allen kunnen rekenen en dat levensgebeurtenissen niet al te veel vanuit een zuiver technisch-wetenschappelijke hoek worden benaderd.

2. Tijdens de hoorzittingen benadrukten alle getuigen uit de palliatieve zorg-sector (artsen en verplegers) het belang van een uitgewerkt palliatief zorgaanbod, dat prioritair is en voorafgaandelijk dient te zijn aan enige wettelijke regeling omtrent euthanasie.

Volgende argumenten ondersteunen dit standpunt :

­ Palliatieve zorg is veel ruimer dan alleen de terminale zorg bij ongeneeslijk zieken, kanker- en aidspatiėnten, en begint niet altijd bij de terminale fase van de zieke. Menten spreekt hierbij van levens-, eerder dan stervensbegeleiding van de ongeneeslijke patiėnt. Verschillende getuigen spreken daarom ook liever van « soins continus » die zowel « une compétence médicale spécifique, une approche relationnelle et des éléments de repérage éthique » omvatten (dokters Vincent, Bouckenaere). In die zin dient men ook eerder te spreken van palliatieve « geneeskunde » dan van palliatieve « zorg » (dokter Distelmans).

­ Belangrijk is niet alleen het centraal stellen van de patiėnt maar ook het benaderen van de familie en verwanten : de erkenning van hun lijden is primordiaal en leidt tevens tot een constructieve benadering van de patiėnt, zodat deze niet de indruk krijgt dat hij een « last wordt voor de familie ». Aldus is palliatieve zorg, door tevens de rechten van de familie te erkennen, een preventieve waarborg tegen sociale druk. Verscheidene sprekers wezen er immers op dat in vele gevallen de familie haar lijden projecteert op dat van de patiėnt (dokters Vandeville, A. Schoonvaere, Bouckenaere, Leroy).

­ Palliatieve zorg mag niét op dezelfde hoogte gesteld worden van euthanasie. Het gaat inderdaad niet om of/of (Vandeville).

In bijna alle gevallen leidt een goede palliatieve zorgverlening tot een stopzetting van verzoeken tot euthanasie. De vraag « ik wil niet meer leven » is immers vaak een vraag « ik wil niet meer leven op déze manier », en heeft vooral te maken met een gebrek in de interrelationele context. Palliatieve zorg kan dan een juist antwoord zijn op het uitzichtloos lijden (dokter Mullie). Zelfs die artsen die weinig problemen hebben met de euthanasie-vraag als dusdanig (dokter Van Camp, decaan faculteit Geneeskunde VUB) bevestigen dat palliatieve zorgen de paniekvragen naar euthanasie zullen doen verdwijnen en dat slechts enkele patiėnten hun beslissing zelf zullen nemen op de wijze zoals zij dat zelf verkiezen.

Pijnbestrijding alleen volstaat niet. Er moeten maatregelen worden genomen om te voorkomen dat de patiėnt op een ontluisterend en onwaardige manier aan zijn einde komt. Euthanasie kan pas toegepast worden aan het einde van een grondige palliatie (dokter Ingels).

3. Toch kent de palliatieve zorgverlening verschillende problemen :

­ Primordiaal bij het verlenen van palliatieve zorgen is de omgevingssituatie van de patiėnt. Verscheidene artsen wezen op het reėle belang dat een patiėnt op een zelfde afdeling kan blijven en er verzorgd worden door het hem reeds omringende team. Hier ligt een belangrijke rol weggelegd voor een horizontalisering van de palliatieve zorg, met nadruk op mobiele equipes, hetgeen ook de thuiszorg-mogelijkheden kan verbeteren (zie onder meer Cambron-Diez : « éviter le problčme du passage du curatif au palliatif »).

Momenteel, telt men op 100 000 sterfgevallen jaarlijks in Belgiė : 50 % in het hospitaal, 25 % in rust- en verzorgingstehuizen, minder dan 20 % thuis (Bouckenaere).

Thuiszorg is derhalve extreem belangrijk. Evenwel bestaat er niet altijd de meest harmonieuze relatie tussen thuisverzorging en hospitaal, hetgeen het belang van samenwerking en integratie aantoont (Leroy).

Volgens Menten is palliatieve thuiszorg reeds vrij goed ontwikkeld, omdat het beleid daarvoor meer middelen ter beschikking heeft gesteld. 70 % van de patiėnten wenst thuis te worden verzorgd, terwijl dit nu net omgekeerd is; palliatieve eenheid moet een uitzonderingssituatie worden (Bouckenaere, Menten).

­ Het gebrek aan vorming, aan kennis van de palliatieve zorg, aan empathie leidt soms tot een vorm van niet-communiceren met patiėnten. In deze context wordt er vaak levensbeėindigend gehandeld zonder verzoek van de betrokkenen (Distelmans). Palliatieve zorg is momenteel immers hoofdzakelijk gericht op fysieke controle; een opleiding om ook de sociale problemen aan te pakken is noodzakelijk (Menten).

4. De uitbouw van een palliatieve zorgverlening vereist de vervulling van volgende voorwaarden :

­ uitwerken van een reėle palliatieve cultuur : van cure naar care (dokter Distelmans);

­ vorming en onderwijs in relaties, emoties en rouw (Vandeville, Cambron-Diez, Bouckenaere);

­ klinisch en fundamenteel wetenschappelijk onderzoek naar de kwaliteit van de palliatieve zorgen (Cambron-Diez, Vandeville, Menten);

­ financiering van verplegend personeel en gezondheidssector sensu lato, om horizontalisering mogelijk te maken (Menten, Bouckenaere);

­ interdisciplinair optreden (Vandeville);

­ oprichting van dagcentra zou een alternatief kunnen zijn voor het gebrek aan mantelzorg in de grootsteden (Distelmans);

­ interface tussen de verschillende structuren en niveaus (Leroy); transversale en geļntegreerde benadering (Menten) : palliatieve functie in het ziekenhuis moet erin bestaan therapieėn te starten die thuis naadloos kunnen worden voortgezet (Menten);

­ betere financiering van thuiszorg ­ mogelijkheid van mobiele equipes; thuiszorg is nog steeds duurder (Van den Eynden, Distelmans, Cambron-Diez, Bron);

­ meer verzorgenden in gewone ziekenhuisafdelingen, thuiszorg, RVT's en bejaardentehuizen (Verklaring groep 60 palliatieve zorgartsen, Cambron-Diez).

5. Een legalisering van euthanasie is van alle grond ontdaan als niet eerst de noodzakelijke voorwaarden voor een goede zorg in de laatste levensfase worden geschapen. Als men patiėnten wenst te kunnen laten kiezen voor palliatieve zorg, dan moet die ook reėel aanwezig zijn.

Er is echter ook een belangrijk juridisch argument om de palliatieve zorg voorafgaandelijk uit te bouwen.

Het niet-uitbouwen van de palliatieve zorgen alvorens een euthanasiewet, zoals die geconcipieerd wordt in het meerderheidsvoorstel, dreigt de toets van artikel 2 EVRM immers niet te doorstaan. In de logica van deze bepaling ligt dat er maar tot euthanasie kan worden overgegaan in zeer uitzonderlijke omstandigheden. Levensbeėindigend handelen mag slechts als ultieme remedie, met andere woorden wanneer de euthanasie werkelijk het enige middel is dat overblijft om het ondraaglijk lijden, het menselijk lijden zelfs, te verzachten. Dat betekent dat wanneer dit lijden niet kan worden verzacht door pijnstillers of palliatieve zorgen, maar alleen door euthanaserend handelen, het onmogelijk is de beide plichten die in het EVRM vervat liggen (artikel 3) te vezoenen. Dit betekent echter ook dat minstens alle mogelijke middelen om het lijden te verzachten, moeten aangeboden worden aan de patiėnt (Adams).

Als iedereen steeds herhaalt dat de palliatieve zorgverlening nog niet is uitgebouwd, is het onverantwoord op korte termijn met een wet te komen.

6. Precies om deze reden volstaat het niet om « het recht op palliatieve zorg » enkel op te nemen in een aparte wet betreffende de palliatieve zorgverlening. Het recht op palliatieve zorg dient noodzakelijkerwijs te worden gesitueerd in de context van de euthanasievraag, en dient dus voorafgaandelijk aan deze vraag als een basisrecht te worden geconcipieerd.

Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 70 VAN DE HEER GALAND

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In § 3 van dit artikel het 1ŗ aanvullen met de volgende zin :

« en erop toezien dat de patiėnt en zijn naasten volledige informatie krijgen over de mogelijkheden van sociale dienstverlening; ».

Verantwoording

Wij willen euthanasieverzoeken voorkomen die het gevolg zijn van een sociaal drama of van een gebrek aan informatie over de mogelijkheden van steun aan personen.

Nr. 71 VAN DE HEER GALAND

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In § 3, 1ŗ, van dit artikel, het woord « bestaande » doen vervallen.

Verantwoording

De overheid moet erop toezien dat iedere patiėnt, indien nodig, toegang heeft tot de palliatieve zorg. Blijft het woord « bestaande » in de tekst staan, dan wekt men de indruk dat wanneer de palliatieve zorg weinig ontwikkeld is, de patiėnt die ervoor in aanmerking komt, niet meer op de hoogte hoeft te worden gebracht van de aangeboden mogelijkheden.

Paul GALAND.

Nr. 72 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In § 1 van dit artikel de inleidende zin vervangen als volgt :

« § 1. De arts die in uitzonderlijke omstandigheden besluit om op verzoek van een patiėnt handelingen uit te voeren die het overlijden van die patiėnt tot gevolg hebben, kan zich op de noodtoestand beroepen om zijn handelingen te rechtvaardigen, wanneer hij vaststelt dat : »

Verantwoording

De amendementen van de meerderheid raken formeel niet aan het Strafwetboek.

Wanneer men ervan uitgaat dat er geen reden is om te raken aan een van de kerngedachten van onze samenleving die door ons Strafwetboek bekrachtigd worden, namelijk het verbod om te doden, moet men die redenering doortrekken. Dat betekent dat euthanasie op een patiėnt, zelfs uit medelijden, doodslag moet blijven en dat euthanasie toegepast onder de voorwaarden die door deze wet worden bepaald, een ethische en strafrechtelijke schending van dit basisverbod is. Elke andere redenering zou schijnheilig zijn. Die schending kan evenwel in uitzonderlijke omstandigheden verantwoord zijn. In de specifieke gevallen waarin er geoordeeld wordt dat de schending verantwoord is, verdwijnt het misdrijf. De noodtoestand op grond waarvan de strafwet kan worden overtreden, heeft voornamelijk betrekking op een uitzonderlijke crisistoestand die gekenmerkt wordt door een waardeconflict. Euthanasieverzoeken moeten bij de arts gewetensproblemen blijven oproepen.

Zoals het geamendeerde artikel 3 van het wetsvoorstel nu is opgesteld, wordt euthanasie uit het strafrecht gehaald. De objectieve rechtvaardigingsgrond die de noodtoestand is, impliceert dat degene die de daad stelt bewust de wet overtreedt om zijn plicht te doen, maar daarbij beseft dat hij altijd verantwoording voor zijn daden moet afleggen. Bij een depenalisering is dat niet zo. Bij de noodtoestand heeft de controle van de samenleving betrekking op de redenen waarom tot euthanasie is overgegaan.

Staat de wet euthanasie toe, dan beperkt de controle zich tot een louter formele controle op de voorwaarden waaronder tot euthanasie is overgegaan. Degene die de handeling verricht, zal aan niemand rekenschap moeten geven indien hij voldoet aan de voorwaarden die de wet stelt. Dat is onaanvaardbaar gelet op de ernst van de handeling en het feit dat het om mensen gaat die in onze samenleving tot de kwetsbaarsten behoren. De noodtoestand is de rechtsfiguur die de waarachtige controle van de samenleving op de uitgevoerde handelingen het best garandeert.

De door de meerderheid voorgestelde amendementen waarin sommige soorten moord uit het Strafwetboek worden gehaald en niet meer beschouwd worden als een overschrijding van een basisnorm van de mensheid in een democratische samenleving, zijn om de volgende redenen onaanvaardbaar :

­ Dit betekent dat de wetgever ervan uitgaat dat sommige levens meer of minder beschermwaardig zijn dan andere.

­ Dit is totaal in strijd met de Europese en internationale democratische coherente regelgeving (EVRM, Aanbeveling van de Raad van Europa, Verklaring van Marbella van de Wereldgeneeskundige Associatie (1992), Verklaring van Madrid van de Wereldgeneeskundige Associatie (1987), eenparig advies van het Franse Comité voor bio-ethiek ...)

­ Euthanasie uit het strafrecht halen is des te onaanvaardbaarder omdat de controle van de samenleving op de door de arts verrichte handelingen in het geamendeerde voorstel van de heren Mahoux c.s. een zuiver formele en onbestaande controle is. De oorspronkelijke Evaluatiecommissie is omgevormd tot een controlecommissie die buiten de rechterlijke macht valt en die de vervolgingsbevoegdheid van het openbaar ministerie beperkt en zelfs uitsluit. Hoe kan de democratische controle op de toepassing van de wet worden uitgeoefend ? Hoe kan eerbiediging van de rechten van de patiėnt worden afgedwongen ? Wordt hierdoor de macht van het medisch korps in de al scheefgetrokken verhouding arts/patiėnt niet nog groter ? Die controle moet ons inziens worden uitgeoefend door de klassieke gerechtelijke instanties van onze democratische Staat indien men niet wil dat degene die moet controleren, zelf gecontroleerd wordt. Dat zou het toppunt zijn daar tijdens de hoorzittingen herhaaldelijk gewezen is op de almacht van het medisch korps tegenover een kwetsbare patiėnt. Niets belet evenwel dat in het onderzoeksstadium van de zaak, de rechter geļnformeerd wordt door een commissie van deskundigen. Dat is het doel van ons amendement dat ertoe strekt een commissie voor medische expertise in strafzaken in te stellen.

­ De wettelijke verankering van euthanasie gekoppeld aan een louter formele controle op de voorwaarden waaronder tot de toegestane handeling wordt overgegaan, dreigt de verantwoordelijkheidszin van de betrokkene in het veld negatief te beļnvloeden en de handeling zelf te bagatelliseren.

­ Het toestaan van euthanasie dreigt het vertrouwen tussen arts en patiėnt ernstig aan te tasten.

­ Op de gevaren voor misbruiken die daaraan verbonden zijn, werd tijdens de hoorzittingen herhaaldelijk gewezen. Men mag de sociale en economische context waarbinnen de wet zal worden toegepast niet uit het oog verliezen. Een dergelijke wet lijkt ons risico's in te houden wanneer het gaat om de bescherming van de zwaksten (stijging van het aantal afhankelijke bejaarden die lijden aan verschillende ziekten...) en om de solidariteit bij de begeleiding van zwaar zieken. Zij lijkt ons des te gevaarlijker omdat zij ook kan worden toegepast op personen die niet in een stervensfase verkeren. Een wet die euthanasie toestaat, garandeert onvoldoende dat het recht op sterven nooit ontaardt in een gedwongen sterven.

Nr. 73 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In § 1 van dit artikel de bepaling na het derde streepje vervangen als volgt :

« ­ deze handelingen het enige middel zijn om een oplossing aan te reiken voor het uitzichtloos en ondraaglijk lijden van een patiėnt die in een stervensfase verkeert, aan een ongeneeslijke ziekte lijdt en binnen afzienbare tijd zal overlijden; »

Verantwoording

Om te beoordelen of er voor de handeling een rechtvaardigingsgrond bestaat, is voorzien in inhoudelijke voorwaarden die betrekking hebben op de patiėnt zelf (eerste gedachtestreepje), op het verzoek van de patiėnt (tweede gedachtestreepje) en op de gezondheidstoestand van de patiėnt (derde gedachtestreepje), alsook in procedurevoorwaarden (§ 2).

Dit amendement wijzigt de voorwaarden met betrekking tot de gezondheidstoestand van de patiėnt : de arts moet ervan overtuigd zijn dat het met de gezondheidstoestand van de patiėnt bijzonder ernstig gesteld is. Hij moet meer bepaald de aanwezigheid van de volgende elementen vaststellen :

­ het lijden van de patiėnt is uitzichtloos en ondraaglijk : het concept « uitzichtloos » (synoniem van het woord « onomkeerbaar » dat in voorstel nr. 2-151 wordt gebruikt) is objectief ­ « pijn die de geneeskunde momenteel niet kan verlichten » ­, terwijl het concept « ondraaglijk » bij uitstek subjectief is. Alleen de patiėnt voelt zijn eigen lijden en zijn omgeving kan onmogelijk beoordelen of het ondraaglijk is. In dat opzicht is het gebruik van het woord « nood » in wetsvoorstel nr. 2-244 van de heer Mahoux c.s., los van elke verwijzing naar fysiek lijden (« of »), bijzonder gevaarlijk. Het maakt de werkingssfeer van deze wet veel te ruim. Verschillende sprekers hebben benadrukt dat de ondraaglijke wanhoop die ongeneeslijk zieke patiėnten kan overmannen, een eixstentieel probleem is dat euthanasie niet kan rechtvaardigen, maar volgens sommigen eventueel wel hulp bij zelfdoding. Over de implicaties van een dergelijke wetgeving is in de commissie niet gesproken;

­ de ongeneeslijke aard van de ziekte : in sommige gevallen is het moeilijk vast te stellen of een ziekte ongeneeslijk is. Volgens sommige artsen kan men zich vergissen in een diagnose of een prognose, zelfs als die fataal is. Dit aspect moet dus zeer degelijk worden geverifieerd.

­ de prognose van een overlijden binnen afzienbare tijd. Dat sluit euthanasie uit op patiėnten die niet in een stervensfase zijn.

Het criterium van de « medisch uitzichtloze situatie » lijkt ons volkomen ongeschikt. Uit de verantwoording bij amendement nr. 14 blijkt ook niet wat precies onder dit concept moet worden verstaan. De indieners verduidelijken dat het gaat om patiėnten die lijden aan een ernstige en ongeneeslijke ziekte, « waarvoor de geneeskunde geen curatieve behandelingen meer kan voorstellen » of waarvoor de geneeskunde « geen enkele hoop op remissie kan bieden ». Blijkbaar gaat het om een synomiem voor het woord « ongeneeslijk », maar waarom moet dat dan worden toegevoegd ? Bovendien is het tegenstrijdig om enerzijds te eisen dat de medische situatie uitzichtloos is en anderzijds dat de arts de patiėnt moet informeren over de bestaande therapeutische mogelijkheden en hun gevolgen. Ons lijkt het evident dat zolang er therapeutische alternatieven bestaan, de zieke zich niet in een medisch uitzichtloze situatie bevindt en euthanasie dus niet mag worden uitgevoerd.

Het is in elk geval duidelijk dat het criterium « medisch uitzichtloze situatie » de werkingssfeer van deze niet beperkt maar integendeel uitbreidt. De bedoeling van de indieners van het amendement is duidelijk : dit criterium zorgt er samen met het criterium van de aanhoudende en ondraaglijke « pijn of nood » die niet gelenigd kan worden, en die het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening, voor dat alle patiėnten die lijden aan ongeneeslijke ziekten onder deze wet vallen, zelfs als ze zich niet in de « terminale » fase van de ziekte bevinden. Het criterium « ernst van de aandoening » is immers geen drempel; het wordt integendeel van elke betekenis ontdaan omdat het voorstel volledig de klemtoon legt op het subjectieve beeld dat een persoon heeft van zijn toestand (het gevoel van nood volstaat). Bedoeld zijn dus ook personen die vanaf hun geboorte of ten gevolge van een ongeval lijden aan een fysieke handicap (bijvoorbeeld een motorische handicap aan de benen), personen die aan een ernstige (?) maar niet-dodelijke ziekte lijden (mucoviscidose, diabetes, blindheid, multiple sclerose, spierziekten, hartziekten, Alzheimer, ...) en zelfs geestelijk gehandicapten, voor zover zij niet handelingsonbekwaam verklaard zijn en hun verzoek voldoet aan de wettelijke voorwaarden (uitdrukkelijk, ondubbelzinning, duurzaam, ... verzoek), of personen die in een blijvende noodtoestand verkeren ­ bijvoorbeeld chronisch depressieven, of mensen die permanent zelfmoordneigingen hebben en willen sterven.

Voor personen die niet binnen afzienbare tijd zullen overlijden, moet wel een tweede arts worden geraadpleegd, namelijk een psychiater of een specialist in de aandoening in kwestie. Maar dat lijkt ons geen afdoende garantie.

Bovendien is het voor zieken die niet in de laatste levensfase zijn, nog zinlozer om te spreken van een medisch uitzichtloze situatie dan voor zieken die dat wel zijn. Wie kan zeggen of een medische situatie werkelijk uitzichtloos is als de persoon in kwestie nog een goede levenskans heeft ?

Wij menen dan ook dat euthanasie op personen die zich niet in een terminae fase bevinden, een heel ander probleem is. In de buitenlandse medische literatuur is dat onderscheid altijd al gemaakt. Het is dus niet wenselijk om euthanasie op patiėnten in een stervensfase in eenzelfde wet onder te brengen als hulp bij zelfdoding. De besprekingen in de commissie en de hoorzittingen gingen vooral over euthanasie en de bezining over hulp bij zelfdoding is nog lang niet afgerond. Tijdens de hoorzittingen is erop gewezen dat de wetgeving betreffende euthanasie en a fortiori betreffende hulp bij zelfdoding er juist komt op een ogenblik dat in onze maatschappij steeds meer zelfmoorden voorkomen. Heeft de samenleving voor deze kwetsbare personen, die moeten leven met een ziekte of de gevolgen van een ongeval, echt geen ander antwoord dan hen gelijk te geven als ze willen sterven omdat zij zich nutteloos voelen ? De wetgeving hierover zal in elk geval rekening moeten houden met de plicht van artsen om steeds te proberen het leven te redden van een patiėnt die buiten bewustzijn is ten gevolge van een zelfmoordpoging [zie bijvoorbeeld de Verklaring van de rechten van de patiėnt van Lissabon (AMM, 1995)].

Het amendement verduidelijkt verder dat wanneer er verschillende middelen bestaan om het lijden van de patiėnt te verlichten, die even effeciėnt zijn maar niet allemaal dezelfde gevolgen hebben, de arts moet kiezen voor het minst schadelijke middel. Met andere woorden, de uitgevoerde handeling moet het enige mogelijke alternatief zijn, het enige middel om het lijden van de patiėnt te verlichten. Dit is een voorwaarde om de noodtoestand te kunnen aanvoeren die ook door de rechtsleer en de vaste rechtsspraak wordt geėist. Dit geeft inhoud aan de voorwaarde die zowel de indieners van dit amendement als de indieners van amendement nr. 14 stellen, namelijk de aanwezigheid van « uitzichtloos » lijden (of nood) dit wil zeggen dat dit lijden « niet kan worden verlicht ». Zoniet blijft deze voorwaarde louter formeel.

Nr. 74 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

Paragraaf 2 van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Op het eerste gezicht lijkt deze voorwaarde de patiėnt te beschermen, maar uiteindelijk biedt deze bepaling alleen de arts zekerheid in de gewone zin van het woord (dus niet de nagestreefde rechtszekerheid).

De verplichting om het verzoek van de patiėnt in een geschrift « vast te leggen » kan verschillende risico's inhouden :

­ Vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand kan het voor de patiėnt moeilijk of zelfs onmogelijk zijn om terug te komen op hetgeen hij heeft geschreven, wat als een soort verbintenis zal worden gezien. Het gevoel van onbehagen van de patiėnt is echter niet noodzakelijk onveranderlijk.

­ De tekst bepaalt ook dat de schriftelijke verklaring in voorkomend geval vermeldt dat de patiėnt niet in staat is te tekenen en waarom. Als de patiėnt niet in staat is te tekenen, betekent dat ook dat hij het document niet zelf kan opstellen. Als de geamendeerde tekst blijft zoals hij is, betekent dat dat het document door iemand anders kan worden opgesteld. Het vereiste van een schriftelijke verklaring dat de patiėnt op het eerste gezicht lijkt te beschermen, kan zich uiteindelijk tegen hem keren.

­ Het risico bestaat dat de geschreven verklaring uiteindelijk wordt beschouwd als het « bewijs » dat de voorwaarden met betrekking tot het verzoek (uitdrukkelijk, vrijwillig, ondubbelzinnig, weloverwogen en herhaald) vervuld zijn en dat de verplichting om ook aan de andere wettelijke voorwaarden te voldoen, een zuivere formaliteit wordt.

­ Hoe moeten beide, schijnbaar tegenstrijdige, vereisten worden verzoend, namelijk het « herhaald en duurzaam verzoek » (artikel 3, § 1) en het « schriftelijk verzoek » ? Op welk ogenblik moet het verzoek op schrift worden gesteld ? Gaat men ervan uit dat het verzoek duurzaam is omdat het schriftelijk is opgesteld of moet de arts altijd, ook na het opstellen van het schriftelijke verzoek, nagaan of de patiėnt in het verzoek volhardt ?

­ Het verband tussen § 1 en § 2 is niet duidelijk : is de patiėnt verplicht zijn verzoek op schrift te stellen of is dat een mogelijkheid ?

Het vereiste van een schriftelijk verzoek lijkt ons niet noodzakelijk méér bescherming te bieden voor de rechten van de patiėnt. Hier moet opnieuw worden verwezen naar de hoorzittingen waaruit duidelijk is gebleken dat de beste bescherming tegen clandestiene euthanasie bestaat in :

1ŗ een procedure van voorafgaand, multidisciplinair collegiaal overleg,

2ŗ wetgeving betreffende de rechten van de patiėnt,

3ŗ het bijhouden van een gedetailleerd medisch dossier.

Wij menen dat alle verzoeken van de patiėnt moeten worden gehoord, ongeacht welke vorm zij aannemen. Dit standpunt lijkt ons meer eerbied te betonen voor de specifieke situatie van de patiėnt in zijn laatste levensfase.

Nr. 75 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

(Subamendement op amendement nr. 14 de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

Het 1ŗ van § 3 van dit artikel vervangen als volgt :

« 1ŗ zich ervan vergewissen dat de patiėnt op een correcte en passende manier geļnformeerd is over zijn gezondheidstoestand, de verschillende mogelijkheden van geestelijke en medische begeleiding, met inbegrip van de mogelijkheden van palliatieve zorg, en over de daaraan verbonden gevaren en voordelen; »

Verantwoording

Zoals het nu is opgesteld, lijkt het eerste gedachtestreepje van § 3 te bepalen dat de arts de patiėnt pas informeert over zijn gezondheidstoestand wanneer die vanuit medisch of psychologisch oogpunt extreem ernstig is. Het amendement daarentegen is zo geformuleerd dat de patiėnt ook in het verleden al over alle aspecten van zijn gezondheidstoestand moet zijn geļnformeerd om te voorkomen dat het euthanasieverzoek louter gebaseerd is op angst, onzekerheid of een gevoel van machteloosheid. Het recht op informatie is een fudamenteel recht van elke patiėnt. Het amendement verklaart ook dat de informatie op een « correcte » manier moet worden verstrekt. De arts mag de realiteit niet verbergen, wat niet noodzakelijk betekent dat hij alles moet zeggen aan de patiėnt. Zo heeft de patiėnt het recht om op zijn uitdrukkelijk verzoek niet te worden geļnformeerd en kan de arts, bij wijze van uitzondering, bepaalde inlichtingen verzwijgen als hij goede redenen heeft om te geloven dat deze informatie schadelijk is voor de patiėnt en dat er geen positieve gevolgen aan verbonden zijn. Het woord « passend » houdt eveneens in dat de patiėnt moet worden geļnformeerd op een manier die aangepast is aan zijn fysieke en geestelijke toestand.

Dit amendement sluit aan bij artikel 33 van de Code van geneeskundige plichtenleer dat bepaalt dat de arts de patiėnt de diagnose en de prognose tijdig meedeelt. Dat gelt ook voor een erge en zelfs voor een noodlottige prognose. Bij de informatie houdt de arts rekening met het vermogen van de patiėnt om de informatie te verwerken en met de mate waarin hij geļnformeerd wenst te worden.

Aangezien we enkel de mogelijkheid overwegen van euthanasie op patiėnten in de stervensfase, dient de arts de patiėnt alleen te informeren over de mogelijkheden inzake geestelijke en medische begeleiding. Aangezien de patiėnt overeenkomstig de voorwaarden van artikel 3 in de stervensfase moet zijn en genezing is uitgesloten, zijn er geen therapeutische mogelijkheden meer, in tegenstelling tot wat gezegd wordt in § 3, 1ŗ, van amendement nr. 14. Het lijkt ons ook niet gepast om te eisen dat de patiėnt wordt geļnformeerd over zijn levensverwachting, aangezien hij zich in een stervensfase bevindt. De tekst van amendement nr. 14 haalt twee situaties door elkaar ­ de patiėnt die zich in een stervensfase bevindt en de patiėnt voor wie dat niet het geval is.

Nr. 76 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In § 3 van dit artikel een nieuw 1ŗbis invoegen, luidende :

« 1ŗbis zich ervan vergewissen dat de patiėnt een optimale begeleiding en verzorging krijgt; »

Verantwoording

Tijdens de hoorzittingen hebben verschillende sprekers erop gewezen hoe noodzakelijk het is dat de vraag van de patiėnt « gehoord » wordt en « ontleed » wordt. Een euthanasieverzoek is vaak dubbelzinnig. Meestal wil de patiėnt die vraagt om te sterven, niet echt sterven : hij vraagt om in leven te blijven en op een andere manier te leven. In vele gevallen vraagt de zieke hulp om beter of minder slecht te leven.

Uit de hoorzittingen is gebleken hoe belangrijk de rol is van de geneeskunde die is toegespitst op het verzachten van de pijn en van de palliatieve geneeskunde, in het voorkomen van euthanasieverzoeken. Het voorgestelde amendement nr. 14 houdt geen rekening met die dimensie. Er is overigens iets paradoxaals in het willen goedkeuren van een algemene wetgeving over euthanasie op een ogenblik dat de pijnbestrijding een enorme vooruitgang boekt (pijnklinieken, zie experimenten zowel in Belgiė als in het buitenland op dit gebied). Tijdens de hoorzittingen hebben de sprekers opgemerkt dat palliatieve zorg in de meeste gevallen het antwoord is op de vraag van patiėnten om euthanasie. Daardoor kan pijn op doeltreffende manier verzacht worden en is er een passende geestelijke psychologische of spirituele begeleiding.

De arts heeft als eerste plicht ten opzichte van zijn patiėnt, die patiėnt moreel en medisch te helpen. Artikel 96 van de Code van de medische plichtenleer herinnert ons hieraan : « Wanneer het levenseinde van de patiėnt nadert en hij nog in enige mate bewust is, moet de geneesheer hem moreel bijstaan en de middelen aanwenden die nodig zijn om zijn geestelijk en fysiek lijden te verzachten en hem waardig te laten sterven. Wanneer de patiėnt definitief in een toestand van diepe bewusteloosheid verkeert, zal de geneesheer zich tot comfortzorgen beperken. »

Wanneer de arts met een euthanasieverzoek geconfronteerd wordt, moet hij dus met de patiėnt een reėle dialoog voeren en met het verplegend team en het palliatief team praten teneinde zich ervan te vergewissen dat de patiėnt een optimale begeleiding en verzorging krijgt. Vaak beheerst de arts onvoldoende de pijnbestrijdingstechnieken of slaagt hij er niet in de patiėnt de psychologische steun te bieden die zijn toestand vergt. In vele gevallen is het bijsturen van de verpleging en de begeleiding een antwoord op het verzoek van de patiėnt. De raadpleging van het palliatief team of van een persoon die gespecialiseerd is in pijnbestrijding, zou dus moeten worden verplicht gesteld wanneer een euthanasieverzoek geformuleerd wordt.

Het helpen sterven van de patiėnt die in de stervensfase verkeert, mag slechts het allerlaatste middel zijn en in geen geval mag het ontbreken van de dialoog of onvoldoende kennis van behandelingen die zijn toegespitst op pijnbestrijding of nog een gebrek aan psychologische begeleiding een dergelijke handeling verantwoorden.

Deze voorwaarde moet worden ingevoegd vóór de voorwaarde in het 2ŗ. Het is immers onaanvaardbaar dat men zich vergewist van de aanhoudende pijn van de patiėnt zonder eerst geprobeerd te hebben die pijn te verzachten. In dat geval zou men overigens de arts er kunnen van beschuldigen dat hij zijn patiėnt in de steek laat.

Nr. 77 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In § 3 van dit artikel het 2ŗ vervangen als volgt :

« 2ŗ door middel van herhaalde gesprekken met de patiėnt die, rekening houdend met de ontwikkeling van diens gezondheidstoestand, over een redelijke periode worden gespreid en door het raadplegen van de in deze paragraaf bedoelde personen zich ervan vergewissen dat is voldaan aan alle in § 1 bedoelde voorwaarden; »

Verantwoording

De arts moet zich ervan vergewissen of aan alle voorwaarden bedoeld in § 1 van artikel 3 voldaan is. Die voorwaarden hebben betrekking zowel op de patiėnt (graad van bewustzijn, reėle en persoonlijke vastberadenheid) als op het verzoek van de patiėnt (uitdrukkelijk, vrijwillig, ondubbelzinnig, weloverwogen, herhaald en duurzaam) en op de gezondheidstoestand van de patiėnt (ongeneeslijke aard van zijn ziekte, ondraaglijke pijn die niet gelenigd kan worden, overlijden te verwachten binnen afzienbare tijd) alsmede op het feit dat euthanasie het enige alternatief is om de pijn van de patiėnt te lenigen.

De arts vergewist er zich van of deze gegevens voorhanden zijn door herhaaldelijk met de patiėnt te praten, maar ook door andere personen te raadplegen, namelijk tenminste een andere arts, het verplegend team en het palliatief team, alsmede andere personen of andere organen die kunnen bijdragen tot het nemen van een duidelijke beslissing. Ook een gesprek met de naasten kan de arts duidelijkheid verschaffen over de aard van het verzoek van de patiėnt (bijvoorbeeld wanneer de naasten druk hebben uitgeoefend).

Het woord « nood », dat gebruikt wordt in wetsvoorstel nr. 2-244 van de heer Mahoux c.s., los van elke verwijzing naar fysiek lijden (« of »), is bijzonder gevaarlijk. De inhoud van dit begrip is overigens niet duidelijk, waardoor de controle erop onmogelijk wordt. Het maakt de werkingssfeer van deze wet veel te ruim. Verschillende sprekers hebben erop gewezen dat de ondraaglijke wanhoop die ongeneeslijk zieke patiėnten kan treffen, een existentieel probleem is dat euthanasie niet kan rechtvaardigen maar, volgens sommigen, eventueel wel hulp bij zelfdoding. De gevolgen van een dergelijke wetgeving zijn in de commissie niet besproken. Het zou onaanvaardbaar zijn om op die basis euthanasie toe te staan op patiėnten die lijden aan een zware depressie of die permanent zelfmoordneigingen vertonen (zie verantwoording bij amendement nr. 73).

Nr. 78 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In § 3 van dit artikel, het 3ŗ, eerste lid, vervangen als volgt :

« 3ŗ minstens een andere arts raadplegen die gespecialiseerd is in de aandoening waaraan de patiėnt lijdt en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging.

De geraadpleegde arts neemt inzage van het medisch dossier en onderzoekt de patiėnt. Hij moet zich ervan vergewissen dat is voldaan aan alle in § 1 bedoelde voorwaarden. Hij stelt een verslag op van zijn bevindingen ... »

Verantwoording

Omdat euthanasie een uitzonderlijk zwaarwichtige handeling is, moet de arts een aantal adviezen vragen die hem bij zijn beslissing kunnen helpen en met name het advies van :

­ minstens één collega die gespecialiseerd is in de aandoening waaraan de patiėnt lijdt;

­ het verplegend team en het palliatief team;

­ elke derde of elke cel die hem bij zijn beslissing kan helpen;

­ de naasten (behalve als de patiėnt zich daartegen verzet) en alle personen die door de patiėnt worden aangewezen.

Het vereiste advies van minstens één collega staat ook in artikel 97 van de Code van geneeskundige plichtenleer, dat gaat over beslissingen aangaande het op gang brengen of beėindigen van behandelingen van patiėnten in de laatste levensfase.

De geraadpleegde arts moet vaststellen dat alle in § 1 opgesomde voorwaarden verenigd zijn met betrekking tot de patiėnt zelf (graad van bewustzijn), tot het verzoek van de patiėnt en alle aspecten ervan (ondubbelzinnig, uitdrukkelijk, duurzaam), en tot de gezondheidstoestand van de patiėnt (ongeneeslijke ziekte, ondraaglijk lijden dat niet gelenigd kan worden, prognose van overlijden binnen afzienbare tijd).

Deze voorwaarde moet soepel beoordeeld worden en de geraadpleegde arts moet in de eerste plaats meedelen wat tot zijn medische bevoegdheid behoort (gezondheidstoestand van de patiėnt en aard van zijn lijden). Als hij over bepaalde elementen geen vaststellingen kan doen, moet hij dat ook vermelden.

Nr. 79 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In § 3 van dit artikel het 4ŗ vervangen als volgt :

« 4ŗ over alle in § 1 bedoelde voorwaarden het advies inwinnen van het verplegend team en van het palliatief team, alsook van iedere derde of van iedere cel die bij de besluitvorming kan helpen; ».

Verantwoording

Omdat euthanasie een uitzonderlijk zwaarwichtige handeling is, moet de arts een aantal adviezen vragen die hem bij zijn beslissing kunnen helpen en met name het advies van :

­ minstens één collegaz die gespecialiseerd is in de aandoening waaraan de patiėnt lijdt;

­ het verplegend team en het palliatief team;

­ elke derde of elke cel die hem bij zijn beslissing kan helpen;

­ de naasten (behalve als de patiėnt zich daartegen verzet) en alle personen die door de patiėnt worden aangewezen.

Die adviezen moeten betrekking hebben op alle eerder opgesomde voorwaarden die verband houden met de patiėnt zelf (graad van bewustzijn), met het verzoek van de patiėnt en alle aspecten ervan (ondubbelzinnig, uitdrukkelijk, duurzaam). Bovendien moet het gaan om een ongeneerslijke aandoening, om ondraaglijke pijn die niet kan worden gelenigd en moet er sprake zijn van een verwacht overlijden binnen afzienbare tijd.

Deze voorwaarde moet opnieuw soepel beoordeeld worden rekening houdend met de specifieke bekwaamheid van de geraadpleegde persoon. Vaak beheerst de arts onvoldoende de pijnbestrijdingstechnieken. Het advies van het verplegend team maar vooral van het palliatief team kan voor hem zeer nuttig zijn. Een euthanasieverzoek verraadt veel pijn. Men moet eerst pogen die pijn te verzachten alvorens het verzoek van de patiėnt in overweging te nemen. Met de derde of de cel die bij de besluitvorming kan helpen, wordt onder meer (doch niet uitsluitend) het plaatselijk ethisch comité van het ziekenhuis bedoeld. De mening van een derde die geen betrokken partij is in de relatie met de patiėnt, is bijzonder belangrijk in dergelijke omstandigheden. Hij kan voor de arts het ethisch aspect van het probleem verduidelijken. Het is belangrijk dat zoveel mogelijk collega's uit andere disciplines worden geraadpleegd. Dit bevordert de transparantie van de medische beslissingen die uiteindelijk onder de verantwoordelijkheid van de arts vallen. Er is geen gedeelde of « verwaterde » verantwoordelijkheid. Die multidisciplinaire aanpak maakt het ook mogelijk te voorkomen dat in het geheim euthanasie wordt gepleegd.

Omdat euthanasie een zwaarwichtige handeling is, heeft de arts in principe de plicht de naasten te raadplegen. Euthanasie is een zwaarwichtige handeling die bij de naasten sporen kan nalaten, zelfs lang na het overlijden. Die plicht om de naasten te raadplegen is belangrijk omdat het daardoor mogelijk wordt na te gaan of er eventueel druk wordt uitgeoefend op de patiėnt en of de patiėnt inderdaad zelf vastbesloten is dat zijn leven beėindigd moet worden. Tijdens de hoorzittingen is er immers op gewezen dat de meerderheid van de euthanasieverzoeken afkomstig zijn van de naasten van de patiėnt. Praten met de naasten betekent dus niet dat de arts hun mening of hun toestemming vraagt. Dit gesprek moet duidelijkheid verschaffen over de relatie tussen de patiėnt en zijn naasten, moet de naasten helpen om hun leed of hun isolement te uiten en moet vooral overhaast optreden voorkomen.

Wil de patiėnt niet met zijn naasten over zijn euthanasieverzoek praten, dan moet zijn wil worden gerespecteerd. Dat geldt ook wanneer hij over zijn verzoek wil praten met een andere door hem aangewezen persoon, zelfs al maakt die geen deel uit van zijn naaste familie.

Nr. 80 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In § 3 van dit artikel het 6ŗ aanvullen met de woorden : « of die hem kunnen helpen. »

Verantwoording

In amendement nr. 14 wordt de toestand beschreven van een patiėnt die werkelijk bewust is en in staat is een uitdrukkelijk, ondubbelzinnig, weloverwogen en duurzaam verzoek te formuleren. Dat is zuivere theorie. In de meeste gevallen is de patiėnt misschien niet helemaal buiten bewustzijn maar bevindt hij zich minstens in een sluimertoestand. Het is voor een patiėnt soms moeilijk zijn wensen duidelijk te kennen te geven. De arts heeft de plicht hem de hulp van een derde voor te stellen als hij oprecht van mening is dat deze persoon de patiėnt (bij voorbeeld psychologische) bijstand kan verlenen.

Nr. 81 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

Paragraaf 4 van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze paragraaf voert een bijkomende procedurele voorwaarde met betrekking tot de euthanasie van personen die niet in een stervensfase verkeren. De indieners van het amendement hebben immers een duidelijke bedoeling : het criterium « medisch uitzichtloze situatie », zorgt er samen met het criterium « aanhoudende en ondraaglijke pijn of nood die niet gelenigd kan worden, en die het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening », voor dat patiėnten die lijden aan ongeneeslijke ziekten onder deze wet vallen, ook al bevinden ze zich niet in de zogenaamde « terminale » fase van de ziekte. Het criterium « ernst van de aandoening » is immers geen drempel; het verliest elke betekenis aangezien het voorstel volledig de klemtoon legt op het subjectieve beeld dat een persoon kan hebben van zijn toestand (het gevoel van nood volstaat). Welke ziekten of handicaps zullen als ernstig beschouwd worden en wie zal zich daarover uitspreken tenzij de patiėnt zelf ? De omschrijving is van toepassing op personen die vanaf hun geboorte of ten gevolge van een ongeval aan een fysieke handicap lijden (bijvoorbeeld een motorische handicap aan de benen), op personen die aan een ernstige (?) maar niet-dodelijke ziekte lijden (mucoviscidose, diabetes, blindheid, muliple sclerose, spierziekten, hartziekten, ziekte van Alzheimer, ...) en zelfs geestelijk gehandicapten, voor zover zij niet handelingsonbekwaam verklaard zijn en hun verzoek aan de wettelijke voorwaarden voldoet (uitdrukkelijk, ondubbelzinnig, duurzaam, ... verzoek), of personen die in een blijvende noodtoestand verkeren, bij voorbeeld chronisch depressieven, of mensen die permanent zelfmoordneigingen hebben en willen sterven.

Weliswaar is voor het euthanasiėren van personen die kennelijk niet op korte termijn zullen overlijden, voorzien in een procedure van verplichte consultatie van een tweede arts, namelijk een psychiater of een specialist in de betrokken pathologie. Maar dat lijkt ons geen voldoende waarborg. Spreken over een « medisch uitzichtloze toestand » heeft bovendien nog minder zin voor zieken die zich niet in een stervensfase bevinden dan voor zieken die wel in die toestand verkeren. Wie kan zeggen of een medische situatie werkelijk uitzichtloos is als de persoon in kwestie nog een goede levenskans heeft ?

Volgens ons is euthanasie op personen die niet in een stervensfase verkeren, een heel ander probleem. In de buitenlandse medische literatuur is dat onderscheid altijd al gemaakt. Het is volgens ons dus niet wenselijk om de euthanasie op patiėnten in een stervensfase in eenzelfde wet onder te brengen als hulp bij zelfdoding. De commissiebesprekingen en de hoorzittingen waren hoofdzakelijk gewijd aan euthanasie en de bezinning over hulp bij zelfdoding is nog lang niet afgerond. Tijdens de hoorzittingen is erop gewezen dat de wetgeving betreffende euthanasie en a fortiori betreffende hulp bij zelfdoding er juist komt op een ogenblik dat in onze maatschappij steeds meer zelfmoorden voorkomen. Heeft de samenleving voor deze kwetsbare personen, die moeten leven met een ziekte of de gevolgen van een ongeval, echt geen ander antwoord dan hen gelijk te geven als ze willen sterven omdat zij zich nutteloos voelen ? De wetgeving hierover zal in elk geval rekening moeten houden met de plicht van artsen om steeds te proberen het leven te redden van een patiėnt die buiten bewustzijn is ten gevolge van een zelfmoordpoging [zie bijvoorbeeld de verklaring van de rechten van de patiėnt van Lissabon (AMM, 1995)].

Nr. 82 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

Paragraaf 5 van dit artikel vervangen als volgt :

« § 5. De informatie betreffende de gestelde diagnose, de wensen van de patiėnt, het (de) verslag(en) van de geraadpleegde arts(en), het advies van de verschillende personen die worden geraadpleegd, alle stappen die worden ondernomen, met inbegrip van de verzorging en de behandelingen die worden voorgesteld en hun resultaat, de beslissingen die worden genomen, met inbegrip van de verzorging en de behandelingen die worden voorgeschreven, alsook de geneesmiddelen of verdovende middelen die worden toegediend, worden dagelijks opgetekend in het medisch dossier van de patiėnt. De vermeldingen worden ondertekend door de arts die de patiėnt behandelt en door een ander lid van het verplegend team dat de patiėnt begeleidt. »

Verantwoording

Dit artikel legt de verplichting op een gedetailleerd medisch dossier bij te houden, waaruit blijkt dat de arts de wettelijke bepaalde voorwaarden en procedures nageleefd heeft, niet alleen in het geval van euthanasie maar ook voor alle beslissingen die verband houden met het levenseinde (stopzetting, niet-uitvoering van een behandeling, ...). In dat dossier moet verder melding worden gemaakt van de gegevens op grond waarvan de arts in het geval van euthanasie heeft kunnen beoordelen of het al dan niet om een noodtoestand gaat. Ook de wensen van de patiėnt en de verslagen of adviezen van de verschillende geraadpleegde personen worden in dit dossier opgenomen.

Nr. 83 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

Dit artikel aanvullen met een nieuwe § 6, luidende :

« § 6. Met geldboete van 1 000 frank tot 100 000 frank wordt gestraft de arts die de bepalingen van artikel 3, § 5, en van artikel 5 overtreedt. »

Verantwoording

Dit artikel voorziet in specifieke sancties voor de arts die zich niet houdt aan de verplichtingen bedoeld in § 5, namelijk het bijhouden van een gedetailleerd medisch dossier, of voor de arts die euthanasie toegepast heeft en zich niet gehouden heeft aan de verplichting tot het opstellen van een verslag ter attentie van de erkende arts.

Nr. 84 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

Art. 7bis (nieuw)

Een nieuw artikel 7bis invoegen, luidende :

« Art. 7bis. ­ De verzorgingsinstellingen moeten vanuit een multidisciplinaire benadering protocollen opstellen over de behandeling van patiėnten die in een stervensfase verkeren. Er moet eveneens worden gezorgd voor de psychologische begeleiding van de familieleden en de verpleegkundigen. »

Verantwoording

Dit artikel zet de verzorgingsinstellingen ertoe aan multidisciplinaire protocollen op te stellen over de behandeling van patiėnten die in een stervensfase verkeren. Deze protocollen moeten rekening houden met de psychologische begeleiding van de familieleden en de verpleegkundigen. Dit artikel (dat niet voorkwam in het aanvankelijke voorstel 2-151) voldoet aan de verwachtingen van een aantal mensen uit het ziekenhuiswezen. In sommige instellingen bestaan dergelijke protocollen reeds. Daardoor is het mogelijk meer vat te krijgen op een situatie wanneer deze zich voordoet. De protocollen moeten bepalen hoe het verplegend personeel begeleid wordt : vele sprekers hebben immers gewezen op het tijdgebrek waarmee het verplegend personeel te kampen heeft, het gebrek aan personeel in de ziekenhuizen, de eenzaamheid en de pijn die de verpleegkundigen zelf ervaren. Ook de begeleiding van de familieleden is zeer belangrijk. Uit de hoorzittingen is immers gebleken dat de meerderheid van de euthanasieverzoeken afkomstig zijn van naaste familieleden of vrienden die uitgeput zijn of een al te pijnlijke situatie niet meer aankunnen. Er zij opgemerkt dat de begeleiding van de naaste familie een dimensie vormt van de palliatieve zorg. De indieners van het amendement wensen dat de palliatieve zorg snel uitbreiding neemt in alle verzorgingsinstellingen, bejaardentehuizen, thuisverzorgingsdiensten ... en toegankelijk zijn voor alle patiėnten.

Nr. 85 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

Art. 5

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 5. ­ De arts die in het kader van artikel 3 is ingegaan op het verzoek van een patiėnt, zendt binnen 24 uur na het overlijden een verslag aan een erkende arts, waarin de in artikel 3, § 5, bedoelde informatie wordt vermeld. Deze erkende arts, gekozen uit de lijst van de geneesheren, specialist in de gerechtelijke geneeskunde bij de hoven en de rechtbanken, geeft een verklaring af met vermelding van de doodsoorzaak ten behoeve van de ambtenaar van de burgerlijke stand die de overlijdensakte moet opstellen. »

Verantwoording

Op basis van het medisch dossier bedoeld in artikel 3, zendt de arts die heeft besloten in te gaan op een euthanasieverzoek, binnen 24 uur na het overlijden een verslag aan een erkende arts. Deze erkende artsen moeten de verklaringen opstellen die moeten worden afgegeven aan de ambtenaar van de burgerlijke stand teneinde de teraardebestelling mogelijk te maken volgens de procedure van de artikelen 77 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Zoals gebruikelijk brengt de ambtenaar van de burgerlijke stand de procureur des Konings op de hoogte in geval van verdacht overlijden. Er is geen sprake van automatische mededeling aan de procureur des Konings.

Clotilde NYSSENS.
René THISSEN.

Nr. 86 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Hoofdstuk VI

Het opschrift van dit artikel vervangen als volgt :

« Hoofdstuk VI ­ Slotbepalingen ».

Nr. 87 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 8

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 8. ­ Deze wet is van kracht voor een periode van drie jaar vanaf haar inwerkingtreding.

Tijdens de zes maanden die het verstrijken van deze periode voorafgaan, leggen de ministers die bevoegd zijn voor de Justitie en de Volksgezondheid, aan het Parlement een verslag voor over de toepassing van deze wet. »

Verantwoording

Dit artikel is niet gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van de indiener (Stuk Senaat, nr. 2-151). Gezien de delicate materie en de moeilijke omzetting in het juridisch instrumentarium dient, overeenkomstig het advies van bepaalde artsen, voor deze wet een proefperiode te worden vastgesteld. Daarom bepaalt de tekst dat deze wet slechts voor een beperkte periode van drie jaar van kracht is.

Tijdens de zes maanden die het verstrijken van deze periode voorafgaan, moet de wetgever op basis van het verslag van de ministers van Justitie en Volksgezondheid de nodige lessen trekken uit de praktijk.

Nr. 88 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 9

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zie amendement nr. 87.

Nr. 89 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 10

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zie amendement nr. 87.

Clotilde NYSSENS.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.
René THISSEN.
Georges DALLEMAGNE.
Michel BARBEAUX.

Nr. 90 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

(Subamendement op subsidiair amendement nr. 62 van mevrouw de T' Serclaes)

Art. 2

In het voorgestelde artikel 2 het woord « bewust » vervangen door het woord « opzettelijk ».

Verantwoording

Er dient duidelijk gemaakt te worden dat euthanasie een intentionele, opzettelijke handeling betreft.

Nr. 91 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ Voor de toepassing van deze wet wordt onder euthanasie verstaan het opzettelijke levensbeėindigend handelen door een arts op verzoek van de patiėnt. »

Nr. 92 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ Voor de toepassing van deze wet wordt onder euthanasie verstaan het opzettelijke levensbeeļndigend handelen door een arts op verzoek van de patiėnt, gelet op de ondraaglijke en onbehandelbare pijn waaraan de patiėnt lijdt en de medisch uitzichtloze terminale situatie waarin hij zich bevindt. »

Hugo VANDENBERGHE.
Ingrid van KESSEL.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 93 VAN DE HEER GALAND

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In de aanhef van § 1 van dit artikel, de woorden « De arts die euthanasie toepast, pleegt geen misdrijf wanneer ... » vervangen door de woorden « Een arts kan ingaan op een euthanasieverzoek wanneer ... ».

Verantwoording

De bepaling dat de arts geen misdrijf pleegt wanneer hij euthanasie toepast op de wijze en onder de voorwaarden bepaald in de wet, is overbodig. Er is immers geen misdaad of wanbedrijf wanneer de wet een bepaalde handeling toestaat (artikel 70 van het Strafwetboek).

Paul GALAND.

Nr. 94 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Hoofdstuk Iter (nieuw)

Een nieuw hoofdstuk Iter invoegen, luidende :

« Hoofdstuk Iter. ­ Beschermingsvoorwaarden in geval van pijnbestrijding en staken of nalaten van een medische handeling

Art. 2ter. ­ In geval van een beslissing tot staken of nalaten van een medische behandeling, of wanneer een therapie wordt afgebouwd of wanneer een naar huidig medisch inzicht verantwoorde wijze van pijnbestrijding met levensverkortend gevolg wordt toegepast, kunnen deze beslissingen slechts genomen worden in overeenstemming met de huidige medische inzichten, de medische deontologie, alsook met de eerbiediging van de rechten van de patiėnt.

Uit het medisch dossier van de overledene moet blijken dat :

1ŗ de patiėnt geļnformeerd werd over de voorgenomen beslissing, en ermee instemde;

2ŗ ingeval de patiėnt niet in staat was zijn wil te kennen te geven, ten minste één collega-arts was geraadpleegd;

3ŗ de door de patiėnt zelf aangewezen vertrouwenspersoon of naaste familie, zo mogelijk, op de hoogte worden gebracht van de voorgenomen beslissingen en de gelegenheid hadden gekregen hun mening te kennen te geven.

Artikel 76bis, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing. »

Verantwoording

Voorstel drie van het Raadgevend Comité voor bio-ethiek vertrekt bij het debat over euthanasie niet vanuit het strafrechtelijk discours, maar volgt de weg van het mensenrechtendiscours, meer bepaald « het recht op een menswaardig levenseinde », een sociaal grondrecht dat kan afgeleid worden uit artikel 23 van de Grondwet.

Ook uit de hoorzittingen bleek dat euthanasie slechts het « topje van de ijsberg » is, en werd gewezen op de complexiteit van de vele medische handelingen bij het levenseinde en het menswaardig sterven. Er werd vastgesteld dat de gezondheidszorg bij het naderend levenseinde vaak ook minder « humane » kanten vertoonde : weinig of geen contact van de arts met de patiėnt, weinig of geen overleg, weinig of geen informatie, de behandeling als onpersoonlijk, technisch gebeuren, het gevaar van de therapeutische hardnekkigheid. Een regeling, die een aantal basisrechten bevat voor patiėnten die ongeneeslijk ziek zijn of stervende zijn en ze als algemeen recht wettelijk erkent, is dus noodzakelijk (concretisering van patiėntenrechten bij het naderend levenseinde).

Ook om nog een andere belangrijke reden is een wettelijke regulering met betrekking tot deze medische beslissingen bij het levenseinde in een « euthanasie-wet » op haar plaats : aldus kan vermeden worden dat in de praktijk clandestiene euthanasie in een zogenaamde schemerzone zou plaatsvinden onder de dekmantel van de principieel toegelaten medische handelingen, zoals het staken of nalaten van een medische handeling, de afbouw van een therapie of een naar medisch inzicht verantwoorde wijze van pijnbestrijding met levensbekortend gevolg.

Het amendement voorziet dat deze voornoemde toegelaten medische handelingen enkel kunnen worden toegepast in overeenstemming met de huidige medische inzichten, de medische deontologie, alsook met eerbiediging van de rechten van de patiėnt.

Dit wordt gewaarborgd door het feit dat uit het medisch dossier van de overledene duidelijk moet blijken dat :

­ de patiėnt geļnformeerd werd over de voorgenomen beslissing, en ermee instemde;

­ ingeval de patiėnt niet (meer) in staat was zijn wil te kennen te geven, ten minste één collega-arts was geraadpleegd;

­ de door de patiėnt zelf aangewezen vertrouwenspersoon of naaste familie, zo mogelijk, op de hoogte werden gebracht van de voorgenomen beslissing en de gelegenheid hadden gekregen hun mening te kennen te geven.

Hierbij is het aangewezen dat de medische deontologie het beginsel uitwerkt dat een tweede arts bij deze besluitvorming moet worden betrokken.

Het amendement heeft aldus tot doel het beslissingsproces van principieel medisch toegelaten handelingen meer te objectiveren en de eventuele gerechtelijke controle achteraf te vergemakkelijken.

Hugo VANDENBERGHE.
Ingrid van KESSEL.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 95 VAN DE HEER GALAND

Art. 2

Dit artikel aanvullen met de woorden « teneinde een oplossing aan te reiken voor zijn uitzichtloos lijden ».

Verantwoording

Euthanasie lijkt ons alleen dan gewettigd en gerechtvaardigd wanneer de handeling een oplossing aanreikt voor het uitzichtloos lijden van de patiėnt. Deze doelstelling is de essentie van de handeling en moet dus in de definitie voorkomen. Handelingen zoals die thans omschreven zijn in artikel 2 en een andere doelstelling hebben, verdienen niet gelijkgesteld te worden met euthanasie, dat etymologisch « goede dood » betekent.

Paul GALAND.

Nr. 96 VAN MEVROUW LINDEKENS C.S.

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

Voor § 1 toevoegen :

« Deze wet is alleen van toepassing wanneer euthanasie wordt uitgevoerd door een arts. »

Kathy LINDEKENS.
Jeannine LEDUC.
Jan REMANS.
Patrik VANKRUNKELSVEN.
Philippe MONFILS.
Jacinta DE ROECK.
Paul GALAND.
Philippe MAHOUX.

Nr. 97 VAN DE HEER VANKRUNKELSVEN

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ Voor de toepassing van deze wet worden de handelingen van de arts verstaan waarbij hij letale middelen, op verzoek van de patiėnt, toedient of ter beschikking stelt in de wetenschap dat ze een einde stellen aan zijn leven, gelet op diens ondraaglijke pijn en de uitzichtloze medische situatie waarin hij zich bevindt. »

Patrik VANKRUNKELSVEN.

Nr. 98 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

(Subamendement op amendement nr. 97 van de heer Vankrunkelsven)

Art. 2

In het voorgestelde artikel 2 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) Tussen de woorden « uitzichtloze medische » en het woord « situatie » het woord « terminale » invoegen.

B) De woorden « of ter beschikking stelt » doen vervallen.

Nr. 99 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

(Subsidiair amendement op hun amendement nr. 92)

Art. 2

Dit artikel doen vervallen.

Hugo VANDENBERGHE.
Ingrid van KESSEL.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

(1) Zie advies nr. 1 van het Raadgevend Comité voor bio-ethiek.