2-244/5

2-244/5

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

17 NOVEMBER 2000


Wetsvoorstel betreffende de euthanasie


AMENDEMENTEN


Nr. 25 VAN DE HEER GALAND EN MEVROUW NAGY

Art. 2

In dit artikel het woord « opzettelijk » vervangen door de woorden « met kennis van zaken ».

Verantwoording

De woorden « met kennis van zaken » lijken ons beter op hun plaats dan het woord « opzettelijk » omdat « opzettelijk » in het strafrecht een bijzondere betekenis heeft. Volgens de strafrechtsleer verwijst het woord « opzettelijk » naar het begrip « algemeen opzet » of nog naar « misdadig opzet ». Het gaat om het subjectief element van het misdrijf. Met een opzettelijk gepleegd feit wordt bedoeld dat de dader weet dat het feit door de wet strafbaar is gesteld maar de illegale handeling toch wil plegen. Wat het Raadgevend comité voor bio-ethiek in zijn definitie heeft willen beklemtonen, is dat euthanasie een handeling is die met kennis van zaken wordt uitgevoerd, een weloverwogen handeling en niet een handeling die toevallig, onverwacht of per ongeluk is uitgevoerd. De definitie van het Comité moet uiteraard in die zin worden begrepen, maar aangezien die definitie in de wet wordt opgenomen, dient alle onduidelijkheid weggenomen te worden.

Anderzijds wordt er in de Franse omgangstaal niet altijd een onderscheid gemaakt tussen « intention » (opzet, bedoeling) en « mobile » (beweegreden). Dat is tijdens het debat gebleken. Een reden te meer om het woord « intentionnellement » niet te gebruiken want al is het niet de « intention » (in de strafrechtelijke zin) van de arts om het leven te beëindigen, het is nog minder de beweegreden van zijn handelen.

Paul GALAND.
Marie NAGY.

Nr. 26 VAN MEVROUW de T'SERCLAES C.S.

Art. 2

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het woord « euthanasie » geeft aanleiding tot verwarring aangezien het niet alleen in de omgangstaal maar ook in medische kringen wordt gebruikt om zeer verschillende situaties aan het einde van iemands leven te benoemen. De door een arts uitgevoerde handeling die in het wetsvoorstel wordt bedoeld, dient in de wet dus nader omschreven te worden.

Wij menen echter niet dat dit moet gebeuren in een apart artikel maar veeleer verwerkt moet zijn in artikel 3, dat de omstandigheden omschrijft waarin een arts een « euthanaserende handeling » kan uitvoeren.

Tijdens de hoorzittingen is duidelijk gebleken dat het woord « euthanasie » semantische problemen oplevert. Letterlijk betekent het woord « goede dood ». Dat is wat iedereen wenst voor zijn levenseinde. In de praktijk is het echter zo ­ en dat is tijdens de hoorzittingen door diverse personen opgemerkt ­ dat men spreekt van passieve of actieve euthanasie naar gelang van de handeling die men bedoelt.

Volgens het wetsvoorstel dat de algemene definitie overneemt uit het advies van het Raadgevend Comité voor bio-ethiek, wordt met die term een heel specifieke situatie op het einde van het leven bedoeld.

Wij menen bijgevolg dat het beter is om het woord « euthanasie » niet te gebruiken want het zal in ieder geval onduidelijkheid scheppen in verband met de echte bedoeling van de tekst. Wij geven de voorkeur aan een nauwkeurige omschrijving van de « euthanaserende handeling » die is bedoeld in artikel 3, eerste lid, eerste volzin, van het wetsvoorstel.

Dat heeft ook het voordeel dat de strekking van artikel 3 duidelijker wordt aangezien er zich verschillende medische situaties kunnen voordoen wanneer een patiënt in een stervensfase verkeert.

Bovendien bevat de definitie in wetsvoorstel 244/1 het begrip « een andere », wat eveneens aanleiding geeft tot dubbelzinnigheid. Het ligt voor de hand dat een dergelijke handeling alleen door een arts uitgevoerd kan worden. Dat is nog een reden om het artikel te schrappen en de strekking van het wetsvoorstel in artikel 3 te verduidelijken.

Nathalie de T'SERCLAES.
Alain DESTEXHE.
Paul GALAND.

Nr. 27 VAN DE HEER DESTEXHE

Opschrift

Het opschrift vervangen als volgt :

« Wetsvoorstel strekkende om in uitzonderlijke omstandigheden het overlijden te bespoedigen van een patiënt die in een stervensfase verkeert. »

Nr. 28 VAN DE HEER DESTEXHE

(Subsidiair amendement op zijn amendement nr. 27)

Opschrift

Het opschrift vervangen als volgt :

« Wetsvoorstel strekkende om onder bepaalde voorwaarden hulp bij zelfdoding toe te staan .»

Verantwoording

Het zou nuttig zijn om een onderscheid te maken tussen de problematiek van de patiënten die in een stervensfase verkeren en de problematiek van de patiënten die zich in een toestand bevinden van pijn of nood en aan een arts hulp bij zelfdoding vragen. Het zou verstandig zijn om te beginnen met een regeling voor de patiënten die in een stervensfase verkeren. Het wetsvoorstel dat thans in behandeling is, wil eigenlijk dat in bepaalde omstandigheden hulp van een arts bij zelfdoding mogelijk wordt. Tijdens de hoorzittingen is gebleken dat rond het woord « euthanasie » veel verwarring bestaat. Er dient nauwkeurig te worden aangegeven wat de commissie juist onderzoekt, vooral om de zaken voor de publieke opinie duidelijk te stellen.

Nr. 29 VAN DE HEER DESTEXHE

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ Deze wet beoogt het overlijden van een patiënt die in een stervensfase verkeert, in uitzonderlijke omstandigheden te bespoedigen met de hulp van een arts. Voor het bepalen van de stervensfase wordt ervan uitgegaan dat volgens de laatste stand van de geneeskunde een natuurlijke dood binnen een maand zal intreden. »

Verantwoording

Het eerste deel van het amendement wil de strekking van het voorliggende wetsvoorstel beperken; het tweede deel beoogt een betere omschrijving te geven van de stervensfase. Voor een coherente definitie zou het nuttig zijn om de mening van artsen te vragen want eenvoudig is dat zeker niet. Ik ben mij daarvan ten zeerste bewust aangezien er zich veel verschillende situaties voordoen en het onmogelijk is om het exacte moment van het overlijden te voorzien. De voormalige rector van de Gentse universiteit Etienne Vermeersch, voorzitter van het Raadgevend Comité voor bio-ethiek, stelde de volgende definitie voor : « Volgens de gangbare medische inzichten zal de dood binnen 20 dagen of minder intreden. »

Nr. 30 VAN DE HEER DESTEXHE

Art. 3

In het eerste lid van dit artikel de woorden « om euthanasie verzoekt » vervangen door de woorden « vraagt om zijn overlijden te bespoedigen ».

Verantwoording

Er wordt niet meer over euthanasie gesproken want die term geeft aanleiding tot verwarring. De voorkeur wordt gegeven aan het bespoedigen van het overlijden van de patiënt die in een stervensfase verkeert.

Nr. 31 VAN DE HEER DESTEXHE

Art. 3

In het 3º van het tweede lid van dit artikel het woord « die » en de woorden « over een redelijke periode worden gespreid » doen vervallen.

Verantwoording

Indien de patiënt binnen afzienbare tijd zal overlijden, mogen geen te lange termijnen worden voorgeschreven zodat zijn lijden snel gelenigd kan worden.

Alain DESTEXHE.

Nr. 32 VAN DE HEER GALAND

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In § 3, 3º, van dit artikel, na de woorden « die niet gelenigd kan worden » invoegen de woorden « en van de deugdelijkheid van de zorg en de behandeling die zijn gegeven ».

Verantwoording

De andere arts die wordt geraadpleegd, moet zich niet alleen een mening vormen over de lichamelijke en de geestelijke toestand van de patiënt maar moet ook nagaan of de juiste verzorging en behandeling is gegeven. Die arts heeft dan ook tot taak zich te vergewissen van de deugdelijkheid van de zorg en de behandeling die aan de patiënt zijn gegeven.

Nr. 33 VAN DE HEER GALAND

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In § 3 van dit artikel een 3ºbis invoegen, luidende :

« 3ºbis. indien geen van beide artsen deskundig is in palliatieve zorgverlening, eveneens een specialist in palliatieve zorgverlening raadplegen; ».

Verantwoording

Het is bekend dat de palliatieve zorgverlening leidt tot een vermindering van het aantal euthanasieverzoeken.

Nr. 34 VAN DE HEER GALAND

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In § 2 van dit artikel tussen de woorden « die niet met de patiënt verwant is » en de woorden « en moet gedateerd en ondertekend worden » invoegen de woorden « noch enig materieel belang heeft bij zijn overlijden ».

Verantwoording

Er moet voor worden gezorgd dat de meerderjarige getuige wiens aanwezigheid vereist is door artikel 3, § 2, geen enkel materieel en/of economisch voordeel kan trekken uit het overlijden van de persoon die een euthanasieverzoek heeft gedaan.

Met dit amendement willen we vooral die patiënten helpen die in een ziekenhuis zijn opgenomen of in een bejaardentehuis verblijven. De eigenaars of zaakvoerders van die instellingen zouden een materieel voordeel kunnen hebben bij het overlijden van de opgenomen persoon. Dergelijke gevallen zijn jammer genoeg geen fictie en ontsporingen van die aard moeten absoluut voorkomen worden.

Nr. 35 VAN DE HEER GALAND

(Subamendement op amendement nr. 15 van mevrouw Leduc c.s.)

Art. 4

In het vierde lid van dit artikel tussen de woorden « minstens één niet met patiënt verwant is » en de woorden « en moet gedateerd en ondertekend worden » invoegen de woorden « noch enig materieel belang bij zijn overlijden heeft ».

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 34.

Nr. 36 VAN DE HEER GALAND

(Subamendement op amendement nr. 27 van de heer Destexhe)

Opschrift

Het opschrift wijzigen als volgt :
« Wetsvoorstel betreffende de handelingen die in uitzonderlijke omstandigheden het overlijden kunnen bespoedigen van een patiënt die in een stervensfase verkeert. »

Verantwoording

Verduidelijking van de tekst.

Paul GALAND.

Nr. 37 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 27 van de heer Destexhe)

Opschrift

Het opschrift wijzigen als volgt :
« Wetsvoorstel betreffende de begeleiding bij het levenseinde en de handelingen die in uitzonderlijke omstandigheden het overlijden bespoedigen van een patiënt die in een stervensfase verkeert. »

Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 38 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW VAN KESSEL

Opschrift

Het opschrift van het wetsvoorstel vervangen als volgt :

« Wetsvoorstel houdende de bescherming van de rechten en de waardigheid van de mens bij het levenseinde ».

Hugo VANDENBERGHE.
Ingrid VAN KESSEL.

Nr. 39 VAN DE HEER DESTEXHE

(Subamendement op zijn subsidiair amendement nr. 28)

Opschrift

In het opschrift de woorden « hulp bij zelfdoding » vervangen door de woorden « medische hulp bij zelfdoding ».

Alain DESTEXHE.

Nr. 40 VAN DE HEER REMANS

(Subamendement op het amendement nr. 14 van de heren Mahoux c.s.)

Art. 3

In § 1 van het voorgestelde artikel 3, het tweede streepje vervangen als volgt :

« ­ het verzoek vrijwillig en overwogen is; »

Nr. 41 VAN DE HEER REMANS

(Subamendement op het amendement nr. 14 van de heren Mahoux c.s.)

Art. 3

In § 3, 1º van het voorgestelde artikel 3, de woorden « de patiënt volledig inlichten over alle aspecten van zijn gezondheidstoestand » vervangen door de woorden « de patiënt inlichten over de aspecten van zijn gezondheidstoestand ».

Jan REMANS.

Nr. 42 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW VAN KESSEL

Hoofdstuk I

Het opschrift van dit hoofdstuk vervangen als volgt :

« Hoofdstuk I. ­ Zorgverlening als basisrecht voor iedereen. »

Nr. 43 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW VAN KESSEL

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ Eenieder heeft recht op palliatieve zorgverlening. »

Nr. 44 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW VAN KESSEL

Art. 3

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 3. ­ Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder « palliatieve zorgverlening » : het geheel van de actieve totaalzorg voor patiënten waarvan de ziekte niet langer op curatieve therapie reageert en voor wie de controle van pijn en andere symptomen, alsook psychologische, morele, spirituele en zingevende, familiale ondersteuning van essentieel belang zijn. »

Hugo VANDENBERGHE.
Ingrid VAN KESSEL.

Nr. 45 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

Hoofdstuk I

Het opschrift van dit hoofdstuk vervangen als volgt :

« Hoofdstuk I. ­ Palliatieve en voortdurende zorg. »

Nr. 46 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ § 1. Onder palliatieve zorg wordt verstaan, de zorg die erop gericht is :

­ de zieke die geen baat meer heeft bij een curatieve behandeling de zorg te verlenen die het lijden maximaal verzacht en het beheersen van de fysieke symptomen mogelijk maakt;

­ de zieke te begeleiden in zijn psychologisch, sociaal en familiaal lijden en zijn geestelijke en levensbeschouwelijke noden;

­ de familie ertoe aan te zetten een rol te spelen in het levenseinde van de zieke, de communicatie tussen de familie en het verplegend team te optimaliseren en de familie te begeleiden tijdens het rouwproces.

De palliatieve zorg maakt deel uit van een beleid van voortdurende zorg.

§ 2. Elke patiënt heeft recht op kwalitatief hoogstaande palliatieve en voortdurende zorg.

Een voldoende ruim aanbod van palliatieve zorg moet er borg voor staan dat alle patiënten op dezelfde manier worden behandeld wat betreft de toegang tot de palliatieve zorg en dat alle verenigingen, netwerken, teams, eenheden, centra en personen die bij de palliatieve zorg betrokken zijn, op dezelfde manier worden behandeld.

Het personeel dat in de gezondheidszorg werkt, moet een opleiding krijgen over pijnbestrijdende behandelingen en palliatieve zorg.

Hiertoe kunnen samenwerkingsakkoorden worden gesloten tussen de federale Staat en de gemeenschappen en gewesten. »

Verantwoording

Het uitgangspunt van dit amendement is het wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de geneeskunst (Stuk Senaat, nr. 2-151/1), dat de auteurs van dit amendement in de Senaat hebben ingediend op 16 november 1999. Op dit voorstel zijn belangrijke amendementen ingediend, waarover hieronder meer.

De palliatieve zorg is een adequate manier om het fysieke en psychische lijden van patiënten in hun laatste levensfase te verlichten door hen medische bijstand en optimale begeleiding te bieden. Daarom moet het recht van de patiënt op deze zorgverlening uitdrukkelijk worden vermeld in alle wetten over het levenseinde, en met name over de geneeskunde. Uit de hoorzittingen is overigens gebleken dat geneeskunde gericht op pijnbestijding en palliatieve geneeskunde een essentiële rol spelen in de preventie van euthanasieverzoeken. Alle sprekers hebben benadrukt dat de palliatieve zorg in de meeste gevallen een alternatief antwoord biedt op de euthanasieverzoeken van patiënten.

Dit artikel geeft een definitie van het concept palliatieve zorg en stelt de algemene principes vast waaraan het palliatief beleid moet voldoen. De bedoeling is dat de instanties die bevoegd zijn voor gezondheidszorg op basis van deze principes de palliatieve zorg uitbouwen, waarbij de verschillende beleidsniveaus ertoe worden aangezet om samen te werken.

Het artikel van het genoemde wetsvoorstel (Stuk Senaat, nr. 2-151/1) is op een aantal punten gewijzigd :

­ De definitie van de term palliatieve zorg is aangepast om de voortdurende aard van deze zorg beter in de verf te zetten. Het gaat om zorgverlening die buiten de curatieve doelstelling valt. De reden daarvoor is niet altijd dat curatieve behandeling geen zin meer heeft : curatieve en palliatieve zorg kunnen gelijktijdig worden verleend.

Er wordt benadrukt dat het streefdoel is dat alle patiënten gelijke toegang hebben tot palliatieve zorg. De eenheden en centra zijn toegevoegd omdat hun bestaan erkend wordt. Ook wordt volledigheidshalve vastgesteld dat samenwerkingsakkoorden kunnen worden gesloten tussen de federale Staat enerzijds en de gemeenschappen en gewesten anderzijds. De gewesten spelen immers een belangrijke rol inzake palliatieve zorg, met name wat de fora of verenigingen inzake palliatieve zorg betreft.

Nr. 47 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

Hoofdstuk II

Het opschrift van dit hoofdstuk vervangen als volgt :

« Hoofdstuk II. ­ Rechten van de patiënt die in een stervensfase verkeert »

Nr. 48 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

Art. 3

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 3. ­ De patiënt heeft het recht om op een volledige en passende manier geïnformeerd te worden over zijn gezondheidstoestand, daaronder begrepen de medische gegevens betreffende zijn toestand.

Op zijn uitdrukkelijk verzoek heeft de patiënt ook het recht daarover niet geïnformeerd te worden.

In dat geval heeft de patiënt het recht om een persoon aan te wijzen die over zijn gezondheidstoestand geïnformeerd zal worden.

De patiënt moet de mogelijkheid hebben om het advies van een tweede arts in te winnen.

Uitzonderlijk kan het gebeuren dat de informatie niet aan de patiënt wordt meegedeeld, wanneer er grondige redenen zijn om aan te nemen dat die informatie de patiënt ernstig zal schaden en er geen duidelijk positieve effecten van verwacht kunnen worden.

In ieder geval moet de patiënt, ongeacht of hij minderjarig dan wel meerderjarig is, over zijn gezondheidstoestand geïnformeerd worden op een wijze die rekening houdt met zijn oordeelsvermogen en zijn lichamelijke en geestelijke toestand. »

Verantwoording

De meeste sprekers hebben benadrukt dat men de complexiteit van het probleem geen recht doet door het debat rond het levenseinde te beperken tot de euthanasie zonder ook de andere ethische vragen daarrond te behandelen. Zo zou men kunnen voorbijgaan aan essentiële kwesties die zich zowel voor als na de kwestie van euthanasie voordoen.

Uit de hoorzittingen is gebleken dat wetgevend optreden op het vlak van euthanasie slechts mogelijk is als eerst werk wordt gemaakt van de humanisering van de zorgverlening en de wettelijke verankering van de rechten van de patiënt, waar iedereen om vraagt maar die er nog steeds niet is.

Euthanasie is slechts het topje van de ijsberg. Het heeft betrekking op de wijze waarop zieken in onze maatschappij worden verzorgd, en dan met name op de werking van onze ziekenhuizen en van de verblijfplaatsen voor bejaarden, zoals rusthuizen, rust- en verzorgingshuizen, psychiatrische instellingen ... Vele sprekers hebben erop gewezen dat het tijdsgebrek van het verzorgend personeel en het personeelstekort het creëren van een menselijkere sfeer in de ziekenhuizen in de weg staan. Ook het ontbreken van een echte dialoog tussen de arts en het verplegend team, de eenzaamheid en het lijden van de verplegers zelf, de ontoereikende opleiding van de artsen zowel op medisch vlak (pijnbestrijdende behandelingen) als op psychologisch vlak (dialoog met de patiënt en het verploegend team, met de naasten), en de afwezigheid van elke ethische discussie in de ziekenhuizen zijn tijdens de hoorzittingen in de verf gezet.

Wat de relatie tussen arts en patiënt betreft, benadrukken de sprekers dat de paternalistische houding helaas nog steeds overheerst in de ziekenhuizen, dat de almacht van de artsen op een meer democratische leest moet worden geschoeid en dat de patiënt de centrale plaats moet krijgen waarop hij recht heeft. Dat impliceert eerst en vooral dat de rechten van de patiënt moeten worden vastgesteld, met name wanneer hij mentaal en lichamelijk in een zwakke positie staat.

De hoorzittingen hebben aangetoond dat de beste bescherming tegen de gevreesde « clandestiene » euthanasie en tegen het hardnekkig voortzetten of juist stopzetten van de behandeling bestaat in een voorafgaand collegiaal overleg, het bijhouden van een medisch dossier en het wettelijk verankeren van de rechten van de patiënt. Met deze drie aspecten moet een eventuele wet inzake euthanasie in elk geval rekening houden.

De indieners van het amendement beweren geenszins dat zij de kwestie van de rechten van de patiënt in dit amendement exhaustief kunnen behandelen. Hierover zijn reeds talrijke wetsvoorstellen ingediend en het debat daarover is nog niet gesloten. Met name moeten meer precieze regels worden vastgesteld betreffende de informatie en de toestemming van de patiënt, vooral wanneer de patiënt minderjarig is of manifest niet in staat om zijn wil te uiten vanwege zijn fysieke of mentale toestand (regeling voor de vertegenwoordiging, gezamenlijke toestemming ...), alsook betreffende het recht om het medisch dossier in te zien en er een afschrift van te krijgen, het klachtenrecht enz. De indieners van het amendement streven ernaar dat de stervende patiënt zo goed mogelijk wordt geïnformeerd over zijn gezondheidstoestand en dat geen enkele medische handeling mag worden uitgevoerd, voortgezet of stopgezet zonder de vrije toestemming van de vooraf goed ingelichte patiënt. Deze beide principes zijn bijzonder belangrijk wanneer het gaat om een patiënt in de laatste levensfase.

Het amendement stelt het algemene principe vast dat de patiënt het recht heeft om over zijn gezondheidstoestand geïnformeerd te worden op een manier die aangepast is aan zijn oordeelsvermogen en zijn lichamelijke en geestelijke toestand.

Er wordt ook gepreciseerd dat de patiënt het recht heeft om op zijn uitdrukkelijk verzoek niet geïnformeerd te worden en dat in uitzonderlijke, goed afgebakende omstandigheden bepaalde informatie niet kan worden meegedeeld.

In dat geval heeft de patiënt het recht om een persoon aan te wijzen die over zijn gezondheidstoestand wordt geïnformeerd.

Het artikel stelt als principe dat geen enkele medische handeling mag worden uitgevoerd, voortgezet of stopgezet zonder de voorafgaande, vrije toestemming van de goed geïnformeerde patiënt.

Dat betekent dat de patiënt vooraf correcte informatie moet krijgen over de geplande medische handelingen, de risico's en de voordelen daarvan, de therapeutische of palliatieve alternatieven, en over de gevolgen van het niet uitvoeren van de behandeling. Tijdens het hele verloop van de behandeling moet hij verder worden geïnformeerd.

Als algemeen principe wordt gesteld dat de patiënt steeds deel moet hebben aan de beslissingen die hem betreffen, voor zover hem dat mogelijk is.

Deze principes zijn met name geïnspireerd op de verklaring betreffende de bevordering van de rechten van de patiënt in Europa (zogeheten verklaring van Amsterdam) (WHO, 1994), en op de verklaring betreffende de rechten van de patiënt (de zogeheten verklaring van Lissabon) (AMM, 1995).

Het artikel, dat niet in het oorspronkelijke wetsvoorstel (nr. 2-151/1) van de indieners stond, heeft betrekking op de voorafgaande wilsverklaringen. Het is essentieel dat rekening wordt gehouden met de richtlijnen of aanwijzingen die de patiënt die zijn wil niet meer kan uiten, vooraf heeft geformuleerd over de zorgverlening of medische behandelingen bij zijn levenseinde. Dat staat ook in de internationale aanbevelingen (aanbeveling nr. 1418 van de Raad van Europa over de bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van ongeneeslijk zieken en stervenden). Ook het Verdrag over de rechten van de mens en de biogeneeskunde gesloten in de Raad van Europa (Oviedo, 4 april 1997) bevat een bepaling hierover (artikel 9). Toch moet nog steeds worden benadrukt dat deze wensen en richtlijnen van de patiënt voor de arts een indicatieve waarde hebben. De wetgeving hierover moet een evenwicht vinden tussen enerzijds de rechten van de patiënt en anderzijds de vrijheid en therapeutische verantwoordelijkheid van de arts, die tenslotte de plicht heeft om zijn patiënt niet in de steek te laten.

Nr. 49 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

Art. 4

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 4. ­ Geen medische handeling mag worden uitgevoerd, voortgezet of stopgezet zonder de voorafgaande en vrije toestemming van de vooraf goed geïnformeerde patiënt.

Onverminderd het voorbehoud gemaakt in artikel 3 moet de patiënt vooraf op een volledige en passende wijze worden geïnformeerd over de voorgenomen medische handelingen, met de risico's en voordelen daaraan verbonden, over de alternatieve therapeutische of palliatieve mogelijkheden, alsook over de gevolgen van het niet toepassen van een behandeling. Tijdens de behandeling moet de patiënt geïnformeerd worden over de ontwikkeling van zijn gezondheidstoestand, over de verbetering of het uitblijven van verbetering als gevolg van de behandeling.

In ieder geval moet de patiënt, ongeacht of hij minderjarig dan wel meerderjarig is, betrokken worden bij de beslissingen die hem betreffen, voor zover zijn mogelijkheden dat toelaten.

Wanneer in een spoedeisend geval de toestemming niet verkregen kan worden, kan onmiddellijk worden overgegaan tot elke medische ingreep die in het belang van de betrokkene onontbeerlijk is.

De patiënt is te allen tijde vrij om een behandeling te weigeren of zijn toestemming tot een medische handeling in te trekken. In dat geval moet de arts hem informeren over de voorzienbare gevolgen van zijn beslissing. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 48.

Nr. 50 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

Art. 5

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 5. ­ De wensen die een wilsonbekwame patiënt eerder te kennen heeft gegeven in verband met de medische zorg en de medische handelingen betreffende zijn levenseinde, hebben voor de arts een indicatieve waarde. »

Nr. 51 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

Artikel 1bis (nieuw)

Een nieuw artikel 1bis invoegen, luidende :

« Artikel 1bis. ­ Artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies wordt vervangen als volgt :

« Artikel 1. ­ De geneeskunst omvat de geneeskunde, de tandheelkunde inbegrepen, uitgeoefend ten aanzien van menselijke wezens, en de artsenijbereidkunde, onder hun curatief, preventief en palliatief voorkomen zowel tijdens het leven als bij het levenseinde. »

Verantwoording

Dit artikel strekt ertoe ook het palliatieve aspect in de geneeskunde te integreren. De indieners van dit amendement willen dat de palliatieve zorgverlening zo ruim mogelijk wordt verspreid en toegankelijk is voor alle patiënten. Dat is vooral belangrijk voor patiënten in de stervensfase.

Clotilde NYSSENS.
René THISSEN.

Nr. 52 VAN DE HEER GALAND

(Subamendement op amendement nr. 22 van mevrouw de T' Serclaes c.s.)

Artikel 1bis (nieuw)

In het eerste lid van het nieuwe artikel 1bis de woorden « ongeacht of hij meerderjarig dan wel minderjarig is » doen vervallen.

Verantwoording

De woorden « elke patiënt » volstaan.

Paul GALAND.

Nr. 53 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Opschrift

Het opschrift vervangen als volgt :

« Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies. »

Verantwoording

Dit opschrift stemt overeen met de inhoud van het voorstel.

Clotilde NYSSENS.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.
René THISSEN.
Georges DALLEMAGNE.
Michel BARBEAUX.

Nr. 54 VAN MEVROUW LINDEKENS C.S.

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In het voorgestelde artikel 3, § 3, 4º, de woorden « de leden van » doen vervallen.

Verantwoording

Als de patiënt geruime tijd in het ziekenhuis verblijft kan het verplegend team dat met hem in regelmatig contact staat vrij uitgebreid zijn (dag- en nachtverpleging, verschillende afdelingen, stagiairs, ...). Het is niet altijd mogelijk om met alle leden van dit verplegend team het verzoek van de patiënt te bespreken.

Nr. 55 VAN MEVROUW LINDEKENS C.S.

(Subamendement op amendement nr. 16 van de heer Monfils c.s.)

Art. 4

In het voorgestelde artikel 4, 2º, de woorden « de leden van » doen vervallen.

Verantwoording

Als de patiënt geruime tijd in het ziekenhuis verblijft kan het verplegend team dat met hem in regelmatig contact staat vrij uitgebreid zijn (dag- en nachtverpleging, verschillende afdelingen, stagiairs, ...). Het is niet altijd mogelijk om met alle leden van dit verplegend team het verzoek van de patiënt te bespreken.

Kathy LINDEKENS.
Philippe MONFILS.
Jeannine LEDUC.
Philippe MAHOUX.
Jacinta DE ROECK.
Patrick VANKRUNKELSVEN.

Nr. 56 VAN MEVROUW LINDEKENS C.S.

(Subamendement op amendement nr. 16 van de heer Monfils c.s.)

Art. 4bis

In het 4º van het voorgestelde artikel 4bis, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) Na de woorden « de inhoud van de wilsverklaring » de woorden « in aanwezigheid van de gemandateerde » invoegen;

B) De woorden « naasten van de patiënt die door de gemandateerde zijn aangewezen » vervangen door de woorden « naasten van de patiënt die de patiënt in zijn wilsverklaring heeft aangewezen ».

Verantwoording

Alle naasten die door de patiënt zijn aangewezen in zijn wilsverklaring hebben het recht de inhoud van deze wilsverklaring te kennen. De gemandateerde blijft verantwoordelijk voor de behartiging van de wil van de patiënt en blijft erop toezien dat de wilsverklaring van de patiënt wordt uitgevoerd.

Kathy LINDEKENS.
Jeannine LEDUC.
Jacinta DE ROECK.
Patrick VANKRUNKELSVEN.

Nr. 57 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW VAN KESSEL

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ § 1. Eenieder heeft recht op palliatieve zorgverlening.

§ 2. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder « palliatieve zorgverlening » het geheel van de actieve totaalzorg voor patiënten waarvan de ziekte niet langer op curatieve therapie reageert en voor wie de controle van pijn en andere symptomen, alsook psychologische, morele, spirituele en zingevende familiale ondersteuning van essentieel belang zijn. »

Hugo VANDENBERGHE.
Ingrid VAN KESSEL.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 58 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER THISSEN

(Subsidiair amendement op amendement nr. 24 van de heer Destexhe c.s.)

Art. 1quater

Het voorgestelde artikel 1quater vervangen als volgt :

« Art. 1quater. ­ § 1. Wanneer een patiënt in een stervensfase verkeert, zijn de artsen hem alle morele en medische bijstand verschuldigd die nodig is om zijn geestelijk en fysiek lijden te verlichten en zijn waardigheid te garanderen. Zij zorgen ervoor dat de patiënt op een passende manier wordt behandeld en begeleid en geven hem volledige en passende informatie. Zij vragen aan het personeel dat deskundig is inzake palliatieve zorgverlening om aan de patiënt alle informatie en vereiste bijstand te geven.

Zij moeten zich onthouden van uitzichtloze therapieën, dat wil zeggen dat ze geen handelingen mogen uitvoeren of voortzetten die overbodig of niet noodzakelijk zijn of niet in verhouding staan tot de gezondheidstoestand van de patiënt omdat ze, volgens de laatste stand van de geneeskunde, geen redelijk uitzicht bieden op genezing, verbetering van de toestand van de patiënt of verlichting van zijn lijden, maar alleen tot doel hebben het ogenblik van het overlijden uit te stellen.

Heeft de vooraf goed geïnformeerde patiënt vrij zijn toestemming gegeven, dan zijn toegestaan de behandelingen die nodig zijn om het lijden van de patiënt die in een stervenfase verkeert, te verlichten en hem maximaal lichamelijk en geestelijk comfort verschaffen, zelfs al kunnen de behandelingen als niet-bedoeld neveneffect hebben dat het ogenblik van het overlijden wordt bespoedigd.

§ 2. Alle ernstige beslissingen in verband met een patiënt die in een stervensfase verkeert, inzonderheid het beginnen, stopzetten of niet uitvoeren van een behandeling, die het leven van de patiënt kunnen verkorten, worden genomen door de arts die de patiënt behandelt.

Deze arts kan alleen dan optreden wanneer de vooraf goed geïnformeerde patiënt vrij zijn toestemming heeft gegeven en nadat hij het advies heeft ingewonnen van de naasten, tenzij de patiënt zich daartegen verzet, en van iedere andere persoon die door de patiënt is aangewezen. Hij raadpleegt eveneens minstens één andere arts die gespecialiseerd is in de aandoening waaraan de patiënt lijdt en, in voorkomend geval, ook het verplegend of palliatief team dat de patiënt begeleidt.

Is de patiënt niet bij bewustzijn of verkeert hij in de onmogelijkheid om zijn wil te kennen te geven, dan houdt de arts die de patiënt behandelt, bovendien rekening met hetgeen de patiënt eventueel eerder te kennen heeft gegeven, met de mening van de naasten en van iedere andere persoon die vroeger door de patiënt is aangewezen. »

Verantwoording

Uit de hoorzittingen is duidelijk gebleken dat er voor de term « euthanasie » geen eenduidige definitie bestaat. De term wordt zowel in de medische wereld als door het grote publiek in de meest verschillende betekenissen gebruikt. Meerdere sprekers hebben gewezen op de verschillen, die trouwens ook in internationale teksten te vinden zijn. Zo is er bijvoorbeeld de definitie van euthanasie die ons Raadgevend Comité voor bio-ethiek geeft (« opzettelijk levensbeëindigend handelen door een andere dan de betrokkene, op diens verzoek »); er is wat soms ten onrechte (actieve) indirecte euthanasie wordt genoemd (pijnbestrijdende behandelingen die als niet-bedoeld neveneffect hebben dat zij het leven van een patiënt kunnen verkorten); en er is passieve euthanasie (het niet uitvoeren of stopzetten van overbodige behandelingen). Vaak worden vragen om euthanasie gesteld na een periode van uitzichtloze therapieën. Het is dus belangrijk euthanasie niet los te zien van andere aspecten van de stervensfase en de begripsverwarringen op te heffen.

De hoorzittingen hebben vooral aangetoond dat alle medische beslissingen over de stervensfase eerst moeten worden getoetst aan de mening van andere personen. Euthanasie mag niet worden geïsoleerd van de andere manieren om de stervensfase door te maken. De sprekers hebben niet zozeer gepleit voor een wettelijke verankering van euthanasie in de strikte zin, als wel voor een regeling die voorschrijft dat voor alle medische beslissingen over de stervensfase het advies van anderen moet worden ingewonnen.

In het oorspronkelijke wetsvoorstel (stuk Senaat, nr. 2-151/1) zijn wijzigingen aangebracht teneinde euthanasie in de bredere context van begeleiding van de patiënt in de stervensfase te plaatsen.

Ieder mens gaat ooit dood. Eenieder moet zijn dood zo waardig mogelijk tegemoet treden. Daarom worden beoefenaars van de geneeskunde, en met name dokters, er in § 1, eerste lid, van dit artikel, op gewezen dat zij verplicht zijn morele en medische bijstand te verlenen aan personen die in een stervensfase verkeren. Deze verplichting is opgenomen in het hoofdstuk over het naderende levenseinde van de Code van geneeskundige plichtenleer (artikel 96). Palliatieve zorg, waarbij een totale benadering van de patiënt in een stervensfase vereist is, moet integraal deel uitmaken van deze bijstand. Dit basisprincipe dat de patiënt niet aan zijn lot mag worden overgelaten, wordt trouwens bevestigd in het gewijzigde artikel 33 van de Code van geneeskundige plichtenleer. Het is immers uitermate belangrijk dat de patiënt op het ogenblik dat de arts hem een erge of zelfs noodlottige diagnose meedeelt, meteen de garantie krijgt dat hij niet in de steek zal worden gelaten en dat hij een aangepaste behandeling en begeleiding zal krijgen. De arts doet een beroep op het palliatieve team om de patiënt uitleg te geven over de voorgestelde begeleiding. Het palliatieve team geeft de patiënt alle bijstand die hij wenst.

Paragraaf 1, tweede lid, bepaalt dat de arts zich moet onthouden van uitzichtloze therapieën. Dit principe, dat al is neergelegd in het wetsvoorstel dat de auteurs van het amendement oorspronkelijk hebben ingediend (stuk Senaat, nr. 2-151/1), is herwerkt naar analogie van het buitenlands recht.

Paragraaf 1, derde lid, bepaalt dat, als de patiënt vooraf goed geïnformeerd is en zijn toestemming vrij heeft gegeven, behandelingen zijn toegestaan die nodig zijn om het lijden van de patiënt te verlichten, zelfs al kunnen de behandelingen als niet-bedoeld neveneffect hebben dat het overlijden worden bespoedigd. Hiermee worden die behandelingen bedoeld die wel eens ten onrechte (actieve) indirecte euthanasie worden genoemd.

In tal van internationale teksten wordt het onderscheid benadrukt tussen de zogenaamde actieve directe (of opzettelijke) euthanasie, in de betekenis die ons Raadgevend Comité voor bio-ethiek eraan geeft (« opzettelijk levensbeëindigend handelen door een andere dan de betrokkene, op diens verzoek »), passieve euthanasie (het staken of niet-uitvoeren van overbodige handelingen) en wat soms ten onrechte (actieve) indirecte euthanasie wordt genoemd.

Aanbeveling nr. 1418 van 25 juni 1999 van de Raad van Europa over de bescherming van de mensenrechten en de waardigheid van ongeneeslijk zieken of stervenden, handhaaft het absolute verbod op het opzettelijk beëindigen van het leven van ongeneeslijk zieke en stervende personen, maar bepaalt wel dat ­ behalve indien de patiënt dit weigert ­ de ongeneeslijk zieken en stervenden de nodige pijnbestrijdende behandelingen en palliatieve zorg moeten krijgen, zelfs al kan de behandeling als neveneffect hebben dat het leven van de patiënt verkort wordt.

De Wereldgeneeskundige Associatie zegt in haar Verklaring over de terminale fase van ziekten (1983) expliciet dat een arts een terminaal zieke patiënt het lijden mag besparen door af te zien van verdere behandeling, als hij daarvoor de toestemming heeft van de patiënt zelf of van zijn naasten als de patiënt niet meer in staat is zijn wil te uiten. De arts moet de stervende echter wel blijven bijstaan en hem kalmeermiddelen en medicijnen toedienen die hem verlichting kunnen brengen in de stervensfase. De arts dient zich volgens de verklaring te onthouden van uitzichtloze therapieën, d.w.z. speciale behandelingen waaruit de patiënt geen enkel voordeel zal halen. Eenzelfde onderscheid maakt de Wereldgeneeskundige Associatie in haar Verklaring van Madrid (1987). Dit onderscheid wordt trouwens in de wetgeving, jurisprudentie of rechtsleer van veel andere landen gemaakt (bijvoorbeeld in Duitsland waar de zogenoemde actieve indirecte en passieve euthanasie toegelaten zijn, zelfs als bestaat er geen regelgeving voor; in Zwitserland, waar een ruime consensus heerst over de toelaatbaarheid van beide handelwijzen, ...).

Het voorgestelde artikel sluit aan bij deze Europese en internationale teksten. Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen deze begrippen, zonder opnieuw de verwarrende term euthanasie te gebruiken. Er moet een einde worden gemaakt aan de verwarring die er bij een patiënt kan heersen tussen zijn wens om geen uitzichtloze therapieën te moeten ondergaan en euthanasie. Een patiënt heeft het recht om geen uitzichtloze therapieën te ondergaan als hij die niet wenst, maar dit impliceert niet dat er directe euthanasie moet worden toegepast. Er bestaat nochtans wel een verband tussen euthanasie en uitzichtloze therapieën, aangezien sommige vragen om euthanasie gesteld worden na een periode van uitzichtloze therapieën (mogelijk gemaakt door de vooruitgang van de geneeskunde). Het principe dat men kan weigeren uitzichtloze therapieën te ondergaan moet dus duidelijk gedefinieerd worden om eventuele euthanasieverzoeken te voorkomen.

Paragraaf 2 van dit artikel legt de procedure vast voor het nemen van ernstige beslissingen over de stervensfase : het advies van anderen moet worden ingewonnen (dit was nog niet opgenomen in het oorspronkelijke voorstel nr. 2-151/1). Uit de hoorzittingen is gebleken dat het raadplegen van collega's uit andere disciplines, zoals al gebeurt bij de palliatieve zorg, onontbeerlijk is voor het voorkomen van clandestiene en ongevraagde euthanasie. Deze raadpleging maakt ook een algemene benadering van de stervensfase en een diepgaander ethische analyse mogelijk. De beslissingen die in deze paragraaf bedoeld worden, zijn met name beslissingen over het starten, staken of niet-uitvoeren van behandelingen die het leven van de patiënt kunnen verkorten. Het eerste lid legt de medische verantwoordelijkheid voor deze handelingen vast. Het tweede lid wijst erop dat deze handelingen enkel uitgevoerd mogen worden als de patiënt vooraf goed geïnformeerd is en vrij zijn toestemming heeft gegeven en nadat de arts het advies heeft ingewonnen van de naasten, tenzij de patiënt zich daartegen verzet, en van iedere andere persoon die door de patiënt is aangewezen. De arts moet eveneens minstens één andere bevoegde arts raadplegen en, in voorkomend geval, ook het verplegend of het palliatief team dat de patiënt begeleidt. De arts is wel verplicht deze personen te raadplegen, maar hun adviezen zijn niet bindend. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor elk medisch handelen moet bij de arts liggen, « raadpleging » betekent dus niet « minder verantwoordelijkheid » of « gedeelde verantwoordelijkheid ». De arts moet beschikken over een brede waaier aan visies op de toestand van zijn patiënt, zeker wanneer deze in een stervensfase verkeert.

Het laatste lid van § 2 van dit artikel biedt bijkomende bescherming voor de patiënt die niet bij bewustzijn is of die in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven : de dokter moet in dat geval ook rekening houden met hetgeen de patiënt eventueel eerder te kennen heeft gegeven (wilsverklaring) en de mening vragen van een derde arts, van de naasten (verplicht) en van iedere andere persoon die vroeger door de patiënt is aangewezen.

Clotilde NYSSENS.
René THISSEN.

Nr. 59 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Hoofdstuk II

Dit hoofdstuk vervangen als volgt :

« Hoofdstuk II

Beschermingsvoorwaarden in geval van pijnbestrijding en staken of nalaten van een medische behandeling

Art. 3

In geval van een beslissing tot staken of nalaten van een medische behandeling, of wanneer een therapie wordt afgebouwd of wanneer een naar huidig medisch inzicht verantwoorde wijze van pijnbestrijding met levensverkortend gevolg wordt toegepast, kunnen deze beslissingen slechts genomen worden in overeenstemming met de huidige medische inzichten, de medische deontologie, alsook met eerbiediging van de rechten van de patiënt.

Uit het medische dossier van de overledene moet blijken dat :

1º de patiënt geïnformeerd werd over de voorgenomen beslissing, en ermee instemde;

2º ingeval de patiënt niet in staat was zijn wil te kennen te geven, ten minste één collega-arts was geraadpleegd;

3º de door de patiënt zelf aangewezen vertrouwenspersoon of naaste familie, zo mogelijk, op de hoogte werden gebracht van de voorgenomen beslissingen en de gelegenheid hadden gekregen hun mening te kennen te geven.

Artikel 76bis, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing. »

Hugo VANDENBERGHE.
Ingrid VAN KESSEL.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 60 VAN DE HEER REMANS

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3

In het voorgestelde artikel 3, § 3, 4º, de woorden « de leden van dat team » vervangen door de woorden « het team of leden van dat team ».

Verantwoording

Amendement nr. 54 ingediend door mevrouw Lindekens bespreekt mogelijkheden waarom niet altijd alle leden van het team kunnen worden aangesproken. Er kunnen nog andere redenen zijn waarom niet alle leden deelnemen aan de bespreking, bijvoorbeeld een familielid van de patiënt in de groep, een persoon die de patiënt vraagt uit te sluiten, de uitgebreidheid van het thuisverzorgingsteam. De arts neemt zijn verantwoordelijkheid betreffende de inspraakmodaliteit van de groep.

Jan REMANS.

Nr. 61 VAN DE HEER VANDENBERGHE

(Subamendement op het subsidiair amendement nr. 58 van mevrouw Nyssens c.s.)

Artikel 1quater

In het voorgestelde artikel 1quater, het tweede lid van § 1 doen voorafgaan door de woorden « Tenzij de patiënt erom verzoekt ».

Hugo VANDENBERGHE.