Alhoewel vrouwen na de Eerste Wereldoorlog nog geen stemrecht verwerven op nationaal vlak, verwerven ze wel het passief kiesrecht: vanaf 1920 mogen ze zich verkiesbaar stellen voor een zitje in de Kamer en vanaf 1921 voor het pluche van de Senaat. [ 32 ] VELAERS, J., De Grondwet, een artikelsgewijze commentaar, 2019, Brugge, Die Keure, Deel II, p.301.
Deze spotprent over de verkiesbaarheid van vrouwen voor Kamer en Senaat maakt zich vrolijk over de toekomstige interpellaties van vrouwelijke
verkozenen. Zij zullen het vast hebben over de prijs van "de struisvederen en de zijden corsetten" en voortijdig de zaal verlaten voor een kopje thee.
® KADOC-KU Leuven, Ons Land, 22 augustus 1920
De eerste vrouw die (via coöptatie) in de Senaat zetelt, is de socialiste Marie Spaak-Janson in 1921. In 1929 wordt de socialiste Lucie Dejardin verkozen als volksvertegenwoordiger. Ze bevinden zich in de merkwaardige situatie dat ze wel parlementsleden zijn, maar zelf geen stemrecht hebben.
Het aantal vrouwelijke senatoren zal gedurende het hele interbellum zeer laag blijven. [ 33 ] www.rosavzw.be, geconsulteerd op 23 augustus 2019, link zie voetnoot. Bovendien zijn zij allen gecoöpteerd, dus niet verkozen. [ 34 ] LAUREYS, V., VAN DEN WIJNGAERT, M. en VELAERS, J. (eds), De Belgische Senaat, een geschiedenis, 2016, Tielt, Lannoo, p.124.
Lucie Dejardin (1875-1945), eerste vrouwelijke volksvertegenwoordiger (1929)
totaal aantal zetels | aantal mannen | aantal vrouwen | aantal vrouwen (%) | |
---|---|---|---|---|
1919 | 120 | 120 | 0 | 0% |
1921 | 153 | 152 | 1 | 0,6% |
1925 | 153 | 152 | 1 | 0,6% |
1929 | 153 | 152 | 1 | 0,6% |
1932 | 159 | 158 | 1 | 0,6% |
1936 | 167 | 164 | 3 | 1,8% |
1939 | 167 | 165 | 2 | 1,2% |
Bron: LAUREYS, V., VAN DEN WIJNGAERT, M. en VELAERS, J. (eds), De Belgische Senaat, een geschiedenis, 2016, Tielt, Lannoo, p.113 en p.124 |