De verkiezingen van 1919 zijn voor de Senaat in zekere zin overgangsverkiezingen. Natuurlijk is het kiespubliek veranderd: alle mannelijke kiezers vanaf 21 jaar zijn stemgerechtigd volgens het principe "één man, één stem". Maar de andere bepalingen die de verkiezingen van de Senaat regelen zijn nog steeds ongewijzigd. De hoge verkiesbaarheidscijns voor rechtstreeks verkozen senatoren bestaat nog altijd. De provinciale senatoren worden nog aangeduid volgens het oude systeem. Het mandaat van senator bedraagt nog steeds acht jaar (in de Kamer is het vier jaar) en de Senaat wordt om de vier jaar gedeeltelijk vernieuwd. [ 45 ] Laureys, V., Van den Wijngaert, M. en Velaers, J. (eds): De Belgische Senaat, een geschiedenis, p.102.
De grondwetsherziening van 1921 hervormt de Senaat. De Hoge Vergadering kan zich immers niet onttrekken aan de algemene roep van politieke en sociale democratisering. [ 46 ] Laureys, V., Van den Wijngaert, M. en Velaers, J. (eds): De Belgische Senaat, een geschiedenis, p.92.
Alle partijen zijn het erover eens dat de verkiesbaarheidscijns moet worden afgeschaft: in tijden van algemeen mannenstemrecht is het beschikken over een vermogen niet meer aanvaardbaar als selectiecriterium. Zowel Kamer en Senaat zijn het ook eens over een leeftijdsgrens van 40 jaar om verkiesbaar te zijn voor de Senaat. Over andere wijzigingen is er minder eensgezindheid. [ 47 ] Laureys, V., Van den Wijngaert, M. en Velaers, J. (eds): De Belgische Senaat, een geschiedenis, pp.92-93. De democratische visie van de Kamer gaat op alle vlakken lijnrecht in tegen de voorstellen van een aristocratisch denkende Senaat. [ 48 ] Laureys, V., Van den Wijngaert, M. en Velaers, J. (eds): De Belgische Senaat, een geschiedenis, Lannoo, 2016, p.95.
Uiteindelijk wordt een compromis gevonden. De Senaat zal, naast de senatoren van rechtswege, uit drie soorten senatoren bestaan: rechtstreeks gekozen senatoren, provinciale senatoren en gecoöpteerde senatoren.
Om rechtstreeks gekozen te kunnen worden, moet men behoren tot één van de 21 categorieën die door artikel 56bis van de Grondwet werden opgesomd. [ 49 ] Luykx, Th. en Platel, M., Politieke Geschiedenis van België, Kluwer, Antwerpen, 1985, deel 1, p.304. Deze categorieën staan garant voor een bewezen bekwaamheid, maar ook vermogen blijft een criterium, vermits eigenaars met een kadastraal inkomen van minstens 12.000 frank en belastingplichtigen die jaarlijks minstens 3.000 frank aan directe belastingen betalen, verkiesbaar zijn. [ 50 ] Laureys, V., Van den Wijngaert, M. en Velaers, J. (eds): De Belgische Senaat, een geschiedenis, p.97. De 21 voorwaarden zijn echter breed genoeg om geen echte drempel meer op te werpen. [ 51 ] Laureys, V., Van den Wijngaert, M. en Velaers, J. (eds): De Belgische Senaat, een geschiedenis, p.102.
De provinciale senatoren, die bestaan sinds 1893, blijven behouden. Vanaf 1921 worden ze gekozen door de negen provincieraden. Hun aantal staat in verhouding tot de bevolking van elke provincie. Vanaf 1921 heeft elke provincie recht op één senator per 200.000 inwoners en in elk geval op een minimum van drie senatoren. [ 52 ] Laureys, V., Van den Wijngaert, M. en Velaers, J. (eds): De Belgische Senaat, een geschiedenis, p.105.
Gecoöpteerde senatoren zullen door de Senaat zelf gekozen worden uit eminente persoonlijkheden, die niet rechtstreeks in de politiek staan. [ 53 ] Luykx, Th. en Platel, M., Politieke Geschiedenis van België, Kluwer, Antwerpen, 1985, deel 1, p.304. Zij moeten aan geen enkele specifieke verkiesbaarheidsvoorwaarde voldoen. [ 54 ] Laureys, V., Van den Wijngaert, M. en Velaers, J. (eds): De Belgische Senaat, een geschiedenis, pp.108-109.
Verder krijgen de senatoren vanaf 1921 een vergoeding voor hun mandaat. Door de afschaffing van de hoge verkiesbaarheidscijns zijn immers ook mindergegoeden verkiesbaar voor de Senaat. [ 55 ] Laureys, V., Van den Wijngaert, M. en Velaers, J. (eds): De Belgische Senaat, een geschiedenis, p.95.
Een andere belangrijke wijziging is dat de termijn van een mandaat in de Senaat wordt teruggebracht van acht jaar naar vier jaar. Dat betekent dat vanaf nu Kamer en Senaat tegelijk en volledig om de vier jaar wordt vernieuwd. [ 56 ] Luykx, Th. en Platel, M., Politieke Geschiedenis van België, Kluwer, Antwerpen, 1985, deel 1, p.304.
De Senaat was tot 1914 een elitaire assemblee, waar het grootgrondbezit overheerste. Na de eerste wereldoorlog zorgen de afschaffing van de verkiesbaarheidscijns, de invoering van een vergoeding voor senatoren en de doorbraak van de socialistische partij voor een sterke wijziging van het sociaal-professionele profiel van de senatoren. [ 57 ] Laureys, V., Van den Wijngaert, M. en Velaers, J. (eds): De Belgische Senaat, een geschiedenis, p.125.