De commissie Binnenlandse Zaken van de Senaat, die het door de Kamer verzonden wetsontwerp moet onderzoeken, vat het als volgt samen:
"Het ontwerp vervangt het meervoudig stemrecht door één stem; op 1 januari 1919 verlaagt men de leeftijd van vijfentwintig of dertig jaar die de Grondwet vereist tot volle eenentwintig jaar; op dezelfde datum van 1 januari 1919 zal men nog slechts zes maanden woonachtig moeten zijn in de gemeente, in plaats van één jaar voor 1 juli van het jaar van de herziening van de kiezerslijsten; tot slot mogen vrouwen stemmen, maar binnen beperkte grenzen". (vertaling)
Op haar vergadering van 29 april 1919 toont de commissie zich verheugd dat de Kamer het ontwerp met eenparigheid van de op 10 april 166 aanwezige leden heeft aangenomen, want volgens haar kan alleen de eenparigheid de schending van de grondwettelijke regels compenseren. "De noodzaak om tot elke prijs een einde te maken aan een toestand die zowel ernstig als delicaat is, legt de Senaat op hetzelfde te doen". Tevens stelt ze vast dat dankzij de overeenkomst tussen de drie partijen in de Kamer een snelle en spoedeisende oplossing kon worden gevonden. Alleen zo kon de interne vrede in het land worden bewaard. Ze trekt er de enig mogelijke conclusie uit: "In die omstandigheden geloofde uw Commissie niet dat de problemen die de Kamer heeft opgelost opnieuw ter discussie moesten worden gesteld. Met eenparigheid van haar leden vraagt zij u de voorstellen die u worden voorgelegd ongewijzigd aan te nemen." (vertaling)
De Senaat maakt zich ook geen zorgen: het vrouwelijke gevaar (een vrouw als senator!?!) is voorlopig geweken, want het wetsontwerp "laat de wetgeving die de verkiesbaarheidsvoorwaarden bepaalt ongewijzigd. Het ontwerp behelst het kiezerskorps; de goedkeuring van de bepalingen ervan heeft momenteel niet tot gevolg dat de vrouw verkiesbaar wordt voor de wetgevende assemblees". (vertaling) Hij toont zich zelfs bijzonder streng voor de vrouwen die zullen mogen stemmen: een moeder die weduwe is of een weduwe zou niet mogen stemmen als ze hertrouwd is tussen het tijdstip waarop ze zich op de kiezerslijsten inschrijft en het tijdstip van de verkiezingen. De Senaat voelt zich ook verplicht eraan toe te voegen "dat er geen sprake van kan zijn stemrecht te geven aan de vele vrouwen die onder de bezetting gestraft werden of in voorlopige hechtenis werden gehouden omdat zij in het zwart levensmiddelen hebben verhandeld of frauduleus voedsel of goederen van een plaats naar een andere hebben gebracht. Een veroordeling of voorlopige hechtenis wegens spionage, omdat ze het onze landgenoten mogelijk maakten dienst te nemen in het leger, zullen daarentegen het recht op de inschrijving verantwoorden; dat lijdt geen twijfel. Maar tussen beide heel verschillende categorieën, zullen er heel wat gevallen zijn die moeilijker te beslechten zijn". Niettemin is een vrouw die wordt opgeroepen om het stemrecht uit te oefenen voor de commissieleden een "burger". [ 36 ] Belgische Senaat, vergadering van 29 april 1919, Verslag van de Commissie Binnenlandse Zaken, belast met het onderzoek van het Wetsontwerp betreffende de samenstelling van de kiezerslijsten met het oog op de volgende vernieuwing van de Wetgevende Kamers (Georges Vercruysse, voorzitter; Arthur Ligy, rapporteur). (vertaling)
Verslag van de Commissie Binnenlandse Zaken
volledige tekst
Tijdens de plenaire vergadering van dinsdag 6 mei 1919, neemt het Bureau van de Senaat het initiatief om het debat over het wetsontwerp betreffende het herstel van de oorlogsschade te onderbreken om het ontwerp over de kieswethervorming te behandelen. "Heel goed!" hoort men op de banken van de senatoren, die tevens "eenparig hun instemming te kennen geven". Aanvankelijk hadden acht sprekers gevraagd het woord te mogen nemen – allen zien daarvan af nadat onder de partijen een politiek akkoord, "een pact van patriottische eensgezindheid" werd gesloten. Hun drie vertegenwoordigers leggen dan een verklaring af.
Jules Lekeu, socialist, vat de toestand goed samen: "Wat de publieke opinie van ons verwacht is geen min of meer onuitgegeven of sensationeel debat, maar een eenparige stemming die de kalmte herstelt." Hij brengt hulde aan wie voor het algemeen enkelvoudig stemrecht geijverd heeft, in het bijzonder aan de senatoren die daar reeds in 1893 voor hebben gestemd, en waarvan er nog vier in 1919 in de Senaat zitting hebben (de heren Houzeau de Lehaie, Hanrez, Lambiotte en Dufrane-Friart). Hij stelt vast dat er uit de oorlog "lessen zijn getrokken die niet verloren mogen gaan" en dat er voor degenen die hij vertegenwoordigt "zelfs iets is veranderd in België en ook in de rest van de wereld. (...) De waarheid is dat de oorlog in feite een openbaring is geweest die de oude misverstanden, de vooringenomenheid en de vooroordelen van weleer uit de weg heeft geruimd, om aan al wie ze miskend hadden de morele grootsheid van onze klasse te tonen".
Charles Magnette, voor de liberalen, is veeleer gelaten: "Het wordt geen stemming uit enthousiasme. Het wordt vooral een daad van patriottische discipline, een tegemoetkoming aan de geest van eendracht die onder ons moet heersen, een vrijwillige en gelaten aanpassing aan de ernstige omstandigheden waarin de oorlog en zijn gevolgen ons hebben gestort." Niet dat de liberale partij tegen het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen gekant is. Waar ze in het debat over het algemeen stemrecht veeleer problemen mee heeft, is het vraagstuk van het stemrecht voor vrouwen, dat plots door de katholieken wordt geëist. Het gaat niet zozeer over het principe, maar over de vraag of het opportuun is dat vrouwenstemrecht onmiddellijk in te voeren: "Consequent met zichzelf vond ze [de liberale partij] dat ze dat niet moest toekennen aan personen die onvoldoende voorbereid waren, die gemakkelijker beïnvloedbaar waren, wier politieke vorming zeer summier was en wier invloed onrust en verwarring kon veroorzaken wanneer hij plots op de weegschaal werd gegooid."
Arthur Ligy, die het woord nam namens de katholieke partij, zei meteen dat zijn partij de wil had "het morele gezag van de [tussen de partijen] gesloten overeenkomst te bevestigen, door een inspanning te leveren om in de Senaat een vergelijkbare eenparigheid van stemmen te bereiken als die welke in de Kamer werd bereikt". [ 37 ] Belgische Parlementaire handelingen Senaat, vergadering van 6 mei 1919, p.287-291. Om die eenparigheid niet te breken, hebben bepaalde katholieke senatoren volgens hem tijdelijk afgezien van hun verzet tegen het stemrecht op 21 jaar; anderen hebben er zich bij neergelegd dat men de Belgen die voor de vijand hebben gewerkt, stemrecht geeft; nog anderen hebben niet geprotesteerd tegen het ongerechtvaardigde onderscheid dat het ontwerp maakt tussen de echtgenotes en de moeders van de soldaten die voor het land gestorven zijn en de anderen. Het is echter duidelijk dat ze zich het recht voorbehouden het debat te heropenen wanneer het grondwetsartikel betreffende het samenstellen van de kiezerslijsten moet worden herzien. De "katholieke meerderheid, waarvan de leden tot de rijkste burgers van het land behoren, legt zich onder druk van de Belgische en Europese spanningen neer bij een onvermijdelijke democratisering". [ 38 ] Emmanuel Gerard, De schaduw van het Interbellum, p.50.
Minister van Binnenlandse Zaken Charles de Broqueville verontschuldigt zich omdat hij niet de kans had het verslag van de Commissie Binnenlandse Zaken van de Senaat te lezen en "eert geëmotioneerd dit historische uur waarop de hele natie aanstalten maakt om de eenparige Senaat in het intens verenigde parlement toe te juichen".
Vervolgens worden de artikelen een voor een aangenomen en daarna "wordt er bij naamafroeping gestemd over het geheel van het wetsontwerp. 96 leden nemen aan de stemming deel. Allen antwoorden ja. Het ontwerp wordt bijgevolg eenparig aangenomen. (Lang en hevig applaus)". [ 39 ] Annales parlementaires de Belgique, Senaat, vergaderingen van 6 mei 1919, p.287-291.
Zoals het Journal de Bruxelles schrijft, dat nagenoeg als enige op zijn voorpagina de stemming in de Senaat vermeldt: "De bewogen saga over het A.S (algemeen stemrecht) eindigt nogal lauw. We menen het beruchte veto van Frère-Orban nog te horen, als een onoverbrugbaar obstakel voor de kieshervorming: "Niet in één keer, niet in twee keren! Nooit!" Sindsdien is er over het A.S. alleen maar ruzie gemaakt in het peristilium in het Parlement en op straat; op straat werd letterlijk gevochten en er werd bloed vergoten om het A.S. En dan, na al die hoogoplopende emoties en het geweld gedurende meer dan dertig jaar, eindigt dit alles in een nauwelijks opgemerkte instemming in de Senaat, waaraan het publiek in ieder geval nauwelijks aandacht besteedt!". [ 40 ] Le Journal de Bruxelles, donderdag 8 mei 1919, p.1, "Le S.U. voté au Sénat". Le Soir maakt er een samenvatting van op bladzijde 2, terwijl La Libre Belgique enkel een deel van het beknopt verslag van de debatten weergeeft, ook op de binnenpagina's, waarbij zelfs de stemming niet wordt vermeld. In 1902 vallen er bij de betogingen voor het algemeen stemrecht twee doden. In 1913 gaat een algemene staking van 10 dagen in om dat stemrecht te eisen. Gazet van Brugge: "Gisteren heeft de Senaat de kieswet, reeds door de Kamer gestemd, ook met eenparige stemmen aangenomen" - Gazet van Brugge en van West-Vlaanderen, 7 mei 1919, p.1. https://zoeken.erfgoedbrugge.be. Zie ook de kleinere rol van de Senaat, Emmanuel Gerard, "De Senaat 1918-1970", in V. Laureys, Mark Van den Wijngaert et allii, De geschiedenis van de Belgische Senaat, Lannoo, Brussel, 1999, p.191-192. Emmanuel Gerard, "De Senaat 1918-1970" in Véronique Laureys, M. Van den Wijngaert, Jan Velaers (eds.), De Belgische Senaat, een geschiedenis: instelling in verandering, Lannoo, Brussel, 2016, pp.154-155.
Dat gebrek aan belangstelling is ook te verklaren door de grote bezorgdheid van de Belgen op dat ogenblik. De resultaten van de Vredesconferentie van Versailles waren immers zeer teleurstellend voor België, in het bijzonder de financiële compensaties voor de oorlogsschade.
Stemming in de Senaat - volledige tekst
Op 9 mei 1919 wordt de wet op het algemeen stemrecht uitgevaardigd. Zes maanden later, op 16 november 1919, worden er verkiezingen gehouden, bijna een jaar na de Troonrede van 22 november 1918. Twee miljoen mannen zullen deelnemen, alsook 12.000 vrouwen.