2-695/5

2-695/5

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

5 FEBRUARI 2002


Wetsvoorstel betreffende het onderzoek op embryo's in vitro


AMENDEMENTEN


Nr. 57 VAN DE HEER ROELANTS du VIVIER

Art. 4

In de Franse tekst van dit artikel het woord « scientifique » doen vervallen.

Verantwoording

In artikel 2 wordt enkel de term « onderzoek » gedefinieerd, er wordt geen onderscheid gemaakt tussen wetenschappelijk en medisch onderzoek.

Bovendien heeft de toelichting bij artikel 4 het uitsluitend over onderzoek in het algemeen.

Ten slotte wordt de term « wetenschappelijk » nergens in de tekst gebruikt, behalve in artikel 9 waarin een « Federale Commissie voor medisch en wetenschappelijk onderzoek op embryo's in vitro » wordt opgericht.

François ROELANTS du VIVIER.

Nr. 58 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 5

A. In dit artikel, voor het bestaande 1º, een nieuw 1º invoegen, luidende :

« 1º embryo's aan te maken voor onderzoeksdoeleinden; »

B. Het oorspronkelijke 1º vernummeren tot 1ºbis.

Verantwoording

Indien men wil toestaan dat onderzoek dat tot doel heeft de efficiëntie van de technieken voor medisch begeleide voortplanting te verbeteren, gebeurt op overtallige embryo's, moet men er rekening mee houden dat die technieken kunnen leiden tot het aanmaken van embryo's, zoals de Franse Raad van State al heeft opgemerkt. Dit aanmaken van embryo's ter verfijning van de technieken voor medisch ondersteunde voortplanting of pre-implantatiediagnostiek (stuk Senaat, nr. 2-114) is niet gelijk te schakelen met het aanmaken van embryo's voor louter onderzoeksdoeleinden dat bij wet zou worden toegestaan en met een uitgebreide of zelfs onbegrensde toepassingssfeer als voorgesteld in wetsvoorstel nr. 2-695. Dit aanmaken van embryo's wordt expliciet verboden door het Verdrag van de Raad van Europa inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde van 4 april 1997 (artikel 18.2).

Nr. 58 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 5

In het voorgestelde 2º van dit artikel de woorden « behalve indien het onderzoek een voordeel kan opleveren voor het embryo zelf » vervangen door de woorden « behalve indien het onderzoek uitgevoerd is met een voor het embryo zelf therapeutisch doel ».

Verantwoording

De woorden « een voordeel kan opleveren » kunnen verward worden met « eugenetica ». Het gaat hier om onderzoek dat met therapeutische doeleinden voor het embryo zelf is gevoerd, zonder dat het embryo is aangetast. Therapeutische behandeling van embryo's in vitro alsook van embryo's in utero of foetussen in utero, mag enkel worden toegestaan wanneer het embryo aan een ziekte lijdt waarvoor een zeer precieze diagnose een ongunstige of zeer ernstige prognose uitwijst, en waarvoor geen andere behandeling mogelijk blijkt op voorwaarde dat de therapeutische behandeling aanvaardbare waarborgen inhoudt voor een genezing van de ziekte. In dat geval vormt het onderzoek veeleer een ingreep op een levend embryo in vitro voor het welzijn van het kind dat geboren zal worden, namelijk om zijn ontwikkeling en geboorte te bevorderen. Wanneer het onderzoek een rechtstreeks klinisch oogmerk nastreeft, kan het embryo worden ingeplant op voorwaarde dat het geen schade heeft opgelopen.

Nr. 60 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 5

Het voorgestelde 1º van dit artikel aanvullen als volgt :

« of chimeren of hybride wezens te creëren. »

Verantwoording

Met betrekking tot de reglementering van het onderzoek op menselijke embryo's verbieden de meeste Europese wetgevingen niet alleen pogingen om een menselijk wezen tot ontwikkeling te brengen in een niet-menselijke baarmoeder, maar ook om chimeren of hybride wezens te scheppen (zie de stukken van de Franse Senaat inzake de medische begeleiding van de voortplanting en het onderzoek op embryo's, LC 75, mei 2000). Alle experimenten die tot doel hebben chimeren of hybride wezens voort te brengen uit menselijk of dierlijk genetisch materiaal, behoren verboden te worden.

Nr. 61 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 5

In het voorgestelde 4º van dit artikel het woord « reëel » doen vervallen.

Verantwoording

Het is verboden om eugenetisch onderzoek uit te voeren. Het woord « reëel » is overbodig. Het komt er op neer een verbod uit te vaardigen op onderzoek dat niet plaatsvindt binnen een kader van individuele geneeskunde en dat geen betrekking heeft op een specifiek risico veroorzaakt door persoonlijke omstandigheden, maar dat essentieel ­ niet zozeer reëel als wel essentieel ­ neigt naar collectieve eugenetica of zelfs naar « staatseugenetica ». Naast de collectieve eugenetica bestaat er ook zoiets als een individuele eugenetica.

Er zou een specifieke wetgeving moeten komen inzake de embryonale therapie en in het bijzonder in verband met de gentherapie, waarbij er specifieke ethische problemen rijzen. De therapeutiek die wordt toegepast op embryo's in vitro mag nooit invloed krijgen op de niet-pathologische erfelijke karaktereigenschappen, noch de raszuiverheid tot doel hebben [Aanbeveling 1046 van de parlementaire vergadering van de Raad van Europa (1986) inzake het gebruik van embryo's en menselijke foetussen voor diagnostische, therapeutische, wetenschappelijke, industriële en commerciële doeleinden en Aanbeveling 1100 van de parlementaire vergadering van de Raad van Europa (1989) inzake het gebruik van embryo's en menselijke foetussen voor wetenschappelijk onderzoek.

De Raad van Europa raadt de lidstaten aan om een repertorium op te stellen van ziekten waarvoor de therapie waarnaar verwezen wordt, betrouwbare diagnostische middelen gebruikt en goede kansen op herstel biedt. Deze lijst van ziekten moet regelmatig vernieuwd worden, rekening houdend met nieuwe bevindingen en wetenschappelijke vooruitgang.

Nr. 62 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 5

Dit artikel aanvullen met een 5º, luidende :

« 5º embryo's in vitro in leven te houden of te gebruiken na verloop van zeven dagen, de periode van invriezing niet inbegrepen. »

Verantwoording

Zie verantwoording van amendement nr. 22.

Nr. 63 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 2

Aan dit artikel, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. Een 7º toevoegen, luidende :

« 7º « germinale gentherapie » : wijziging van de genenpool van de geslachtscellen (eicellen en zaadcellen en hun precursoren), die een wijziging van het genoom van elk individu en zijn nageslacht tot gevolg heeft. »

B. Een 8º toevoegen, luidende :

« 8º « somatische gentherapie » : wijziging van de genenpool die alleen betrekking heeft op andere cellen dan geslachtscellen, die enkel een orgaan of een celsysteem zou aantasten. »

Verantwoording

Het voorliggende voorstel voert in artikel 5 het begrip « behandelingen met een reëel eugenetisch oogmerk » in. Ter vervollediging van de aanpak van de gentherapie, moet misschien een onderscheid gemaakt worden tussen somatische gentherapie en germinale gentherapie. Ingrepen op het menselijk genoom moeten altijd een preventieve, diagnostische of therapeutische reden hebben. Ingrepen om genetische kenmerken te wijzigen, die niets met een ziekte te maken hebben zoals die welke gedragstrekken, die niet bij een ziekte horen of algemene fysieke genetische kenmerken proberen te wijzigen, zijn bijgevolg verboden.

Deze problematiek veronderstelt dat we een onderscheid kunnen maken tussen het normale en het pathologische. De grens tussen die twee, die geen wetenschappelijke evidentie is, roept op zich al een reeks vragen op.

De ingreep mag er voorts niet naar streven in te werken op de geslachtslijn (menselijke geslachtscellen). Het gaat er hier om zich maximaal in te dekken tegen elke weerslag op de geslachtslijn. In de huidige stand van de wetenschap en de techniek is het verre van mogelijk, een voldoende veilige toepassing van de germinale gentherapie uit te voeren zonder neveneffecten. Dit verbod betekent niet dat bepaalde toepassingen van de germinale gentherapie ethisch niet verdedigbaar zouden zijn (bijvoorbeeld een veilige toepassing op welbepaalde ernstige erfelijke ziektes). Wij kunnen niet huiverig genoeg staan tegenover eugenetische praktijken die het menselijke ras willen verbeteren. Dat zou onaanvaardbaar zijn in een democratie.

Dit onderscheid tussen germinale en somatische gentherapie staat vermeld in artikel 13 van de Conventie inzake mensenrechten en biogeneeskunde van de Raad van Europa van 4 april 1997, en komt nogmaals voor in het verslag van de directeur-generaal van de WGO van 8 april 1998 over de toepassing van resolutie WGO50.37 van 14 mei 1997 betreffende de ethische, wetenschappelijke en sociale gevolgen van het klonen voor de menselijke gezondheid. Ook de resolutie van 16 maart 1989 over de ethische en juridische aspecten van genetische engineering maakt dit onderscheid.

Nr. 64 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 6bis (nieuw)

Een artikel 6bis (nieuw) invoegen luidende :

« Art. 6bis. ­ Een ingreep om het menselijke genoom te wijzigen kan enkel in somatische cellen en om door de wet bepaalde preventieve, diagnostische of therapeutische redenen.

Elke ingreep met als doel het genoom van het nageslacht te wijzigen en elke gentherapie die een risico op een dergelijke wijziging inhoudt, is verboden. »

Verantwoording

Dit artikel maakt een onderscheid tussen germinale gentherapie en somatische gentherapie. Germinale gentherapie wil de genenpool van de geslachtscellen wijzigen (eicellen en zaadcellen en hun precursoren). Dat zou een wijziging van het genoom van het individu en zijn nageslacht tot gevolg hebben.

Somatische gentherapie wil enkel de genenpool van de niet-geslachtscellen van het organisme wijzigen. Deze therapie zou slechts in een orgaan of een celsysteem ingrijpen.

Een ingreep kan opzettelijk op een geslachtslijn inwerken, maar ook een puur somatisch doel nastreven en onbedoeld toch invloed hebben op de geslachtslijn. Dit artikel slaat niet op ingrepen met een somatisch doel waarvan sommige niet-gewilde neveneffecten op de geslachtslijn zouden inwerken (bepaalde kankerbehandelingen met radiotherapie of chemotherapie kunnen dat soort neveneffecten veroorzaken). Gentherapie op germinale cellen die tot doel heeft wijzigingen aan te brengen in de genen die worden overgedragen op de volgende generatie, kan momenteel niet worden toegestaan gezien de onbetrouwbaarheid en de neveneffecten ervan.

Een ingreep in het menselijke genoom moet steeds een preventieve, diagnostische of therapeutische reden hebben. Ingrepen die genetische kenmerken wijzigen die niets uitstaande hebben met iemands bijzonder ernstige pathologie, zoals het wijzigen van gedragstrekken die niet bij een ziekte horen of van algemene genetische fysieke kenmerken, zijn verboden. De grens tussen het pathologische en het normale staat hier op de helling. Elke ingreep met een eugenetisch karakter moet worden verboden maar het begrijp « eugenetica » is aan verduidelijking toe.

Over somatische gentherapie moet echter een meer volledige wetgeving komen die de volgende punten bevat :

­ de persoon in kwestie moet worden ingelicht en moet zijn toestemming geven;

­ de voordelen en de risico's moeten worden geëvalueerd;

­ er moet een heel precieze lijst worden opgesteld, onderworpen aan een juridische regeling van de pathologieën die in aanmerking komen voor dit type behandeling. Deze lijst kan eventueel regelmatig worden herzien in het licht van de vooruitgang van de geneeskunde;

­ begrippen zoals aangeboren ziekte moeten worden onderzocht.

Nr. 65 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 6

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 6 ­ Het klonen van menselijke wezens is verboden, of dit nu geschiedt door splitsing van het embryo, door transplantatie van embryonale celkernen door transplantatie van celkernen van een volwassen organisme of via elke andere techniek met gelijke gevolgen. »

Verantwoording

Het is belangrijk alle technieken om mensen te klonen te kunnen uitsluiten namelijk het klonen door splitsing, door celkerntransplantatie voor of na de bevruchting en via elke andere techniek met gelijk gevolgen.

Steunend op de overwegingen van het Raadgevend Comité voor bio-ethiek (advies nr. 10 van 14 juni 1999) over de gevolgen van de toepassing van de techniek van het reproductief klonen menen wij dat, in naam van het principe van de menselijke waardigheid, van het recht van elk individu op een eigen identiteit en gelet op het gevaar dat de mens door deze technieken gereduceerd dreigt te worden tot een instrument, het uiterst belangrijk is zich te verzetten tegen het toepassen van elke vorm van reproductief klonen.

­ De menselijk waardigheid moet worden gezien als de resultante van interactie tussen individuen. Volgens deze opvatting wordt de waardigheid niet enkel bepaald door de intrinsieke en intellectuele vermogens van de betrokkene of door de formele erkenning van zijn status, maar is ze het product van een dialectiek tussen het gedrag van iemand en het feit dat die persoon wordt erkend, onder andere in het feit dat hij kan zijn wat hij is of wat hij wil zijn. Tegen die achtergrond veronderstelt de toegang tot de waardigheid het creëren van een relationele en sociale ruimte die het individu een waardig leven biedt. In dit verband is aan de voorwaarden voor een waardig leven voor de kloon allerminst voldaan in onze huidige samenleving.

­ De identiteit van een persoon wordt eveneens opgebouwd door een concrete interactie tussen individuen. De identiteit kan dan ook worden gedefinieerd als het geheel van karaktertrekken en omstandigheden die maken dat een persoon als een welbepaald wezen wordt erkend, zonder dat hij met een andere wordt verward. In de opbouw van een individuele identiteit, die getoetst wordt aan de eigen persoon en aan de andere, zijn het lichaam en het uiterlijk heel belangrijke instrumenten.

Bij de klonen bestaat het risico dat de opbouw van die eigen identiteit problematisch zal zijn, omdat de kloon door zijn uiterlijk de « bijna genetische replica » zal zijn van een persoon die al bestaat en dat het niet om twee personen van dezelfde leeftijd zal gaan. De identiteit is derhalve een constructie waarbij de kijk op zichzelf en de kijk van anderen zich op complexe wijze vermengen. Die « anderen » zijn dan in de eerste plaats de « scheppers » van de kloon, niet alleen degene waar hij genetisch uit voortspruit, maar allen die tot het aanwenden van deze techniek besloten zullen hebben. Twee personen met hetzelfde genoom hebben weliswaar niet dezelfde psyche, maar het reproductief klonen haalt niettemin de band tussen genetische identiteit en persoonlijke identiteit volledig overhoop, wat betreft het biologische en culturele aspect ervan.

­ Het risico dat mensen gereduceerd worden tot instrumenten is reëel omdat de kloon geproduceerd wordt voor een uitdrukkelijk doel dat vooraf is gekend en niets te maken heeft met de kloon zelf (zoals dat het geval is voor de kloon die gecreëerd wordt als « organenbank »). De kloon wordt geproduceerd « voor een vooraf bepaald gebruik » en niet enkel om te « zijn ». Hij kan dus worden blootgesteld aan moeilijkheden bij het uitoefenen van zijn recht op zelfbeschikking. Het risico bestaat dus op aanzienlijke belemmering van het daadwerkelijk uitoefenen van het zelfbeschikkingsrecht van de kloon.

Op internationaal niveau heeft de 50ste vergadering van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) in 1997 een resolutie aangenomen, die het gebruik van klonen om menselijke wezens te reproduceren verbiedt (Resolutie WGO 50.37).

De Unesco heeft tijdens haar 29ste algemene conferentie te Parijs, in haar op 11 november 1997 unaniem aangenomen universele verklaring over het menselijke genoom en de rechten van de mens, nadrukkelijk verklaard dat praktijken als het klonen voor het reproduceren van menselijke wezens niet mogen worden toegelaten.

Het Europese Parlement heeft verschillende resoluties goedgekeurd die het klonen veroordelen onder meer die van 16 juli 1997 en 15 januari 1998. De recente resolutie van het Europese Parlement over het klonen van menselijke wezens van 7 september 2000 is radicaal in het verbieden van het klonen zowel om therapeutische redenen als met het oog op reproductie.

Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (18 december 2000, JOC, 2000/C 364/01) stelt in artikel 3 duidelijk het principe van het verbod op het reproductief klonen van menselijke wezens.

De motie over het menselijk klonen van het Permanent Comité van Europese geneesheren, die op 29 november 1997 werd aangenomen is heel duidelijk. In de huidige stand van de wetenschap is elke vorm van reproductief klonen van het volledige menselijke wezen verboden.

In haar aanbeveling 1046 (1996) had de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa de Ministerraad reeds aanbevolen, het creëren van identieke menselijke wezens via klonen of andere methoden te verbieden, of het nu ging om rassenselectie of niet. Met de ondertekening en de ratificatie van het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van het menselijk wezen met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde, zou België ook kunnen toetreden tot het aanvullende protocol op dit verdrag van 12 januari 1998 over het uitdrukkelijk verbod op het klonen van menselijke wezens.

Nr. 66 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 7

De voorgestelde § 1 van dit artikel vervangen als volgt

« § 1. Een onderzoeker mag het onderzoek eerst aanvatten na een gunstige beslissing van de commissie bedoeld in § 3, volgend op een advies van het plaatselijk ethisch comité overeenkomstig § 2.

Elk onderzoek moet worden voorafgegaan door een verzoek om advies over een welomlijnd onderzoeksprotocol, waarin nauwkeurig de doelstelling, de methodologie en de duur van het onderzoek omschreven staan.

De adviesaanvraag wordt gezamenlijk ingediend door de onderzoeker en het hoofd van het erkend laboratorium voor medisch ondersteunde voortplanting van het betrokken universitair ziekenhuis bij het plaatselijke ethisch comité van het betrokken universitair ziekenhuis ».

Verantwoording

Er moet duidelijker bepaald worden dat het onderzoek geen aanvang mag nemen vooraleer een adviesaanvraag is ingediend en de bevoegde instanties een positief advies hebben uitgebracht over het onderzoeksprotocol.

Nr. 67 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 7

Dit artikel wijzigen als volgt :

A. De voorgestelde § 2 van dit artikel vervangen als volgt :

« § 2. Het plaatselijk ethisch comité gaat na of het onderzoek aan de bij deze wet bepaalde voorwaarden beantwoordt. Indien het dit nodig acht, wordt de zaak aan het Raadgevend Comité voor bio-ethiek voorgelegd overeenkomstig artikel 8 van het samenwerkingsakkoord van 15 januari 1993 tot oprichting van een Raadgevend Comité voor bio-ethiek.

Het plaatselijk ethisch comité brengt elke adviesaanvraag omtrent onderzoek op embryo's in vitro ter kennis van de commissie, bedoeld in § 3.

Het betrokken plaatselijke ethisch comité kan enkel geldig beslissen indien twee derde van de leden aanwezig zijn.

Het plaatselijk ethisch comité geeft een advies binnen drie maanden na de adviesaanvraag.

Het advies van het plaatselijk ethisch comité wordt als gunstig beschouwd indien twee derde van de leden zich voor het onderzoeksprotocol uitspreken. Het aangenomen advies wordt gemotiveerd en het geeft de verschillende standpunten weer.

Het advies van het plaatselijk ethisch comité wordt onverwijld overgezonden aan de commissie bedoeld in artikel 9, alsook aan de onderzoeker. »

B. Een § 3 toevoegen, luidende :

« § 3. De commissie gaat na of het onderzoek beantwoordt aan de door de wet bepaalde voorwaarden.

Indien zij dit nodig acht, wordt de zaak voorgelegd aan het Raadgevend Comité voor bio-ethiek, dat opgericht is door het samenwerkingsakkoord van 15 januari 1993 tot oprichting van een Raadgevend Comité voor bio-ethiek.

De commissie kan enkel geldig beslissen indien twee derde van de leden aanwezig zijn.

De commissie geeft binnen drie maanden na ontvangst van het advies van het plaatselijk ethisch comité een advies over elk onderzoeksdossier. Dit advies is bindend.

Enkel indien een meerderheid van haar leden zich in die zin uitspreekt, kan het advies van de commissie afwijken van een gunstig advies ven het ethisch comité.

Op vraag van de onderzoeker kan het advies van de commissie enkel afwijken van een negatief advies van het ethisch comité indien een meerderheid van twee derde van de leden zich in die zin uitspreekt.

Bij staking van stemmen ligt de beslissing bij degene van de twee voorzitters die op dat ogenblik het voorzitterschap van de commissie effectief uitoefent. »

C. Een § 4 toevoegen, luidende :

« § 4. De beslissingen van de commissie worden in een ter post aangetekende brief onverwijld meegedeeld aan de onderzoeker en aan het plaatselijk ethisch comité. »

Verantwoording

Dit amendement vermeldt de voorafgaande toelatingsprocedure waaraan elk onderzoeksprotocol moet worden onderworpen. Tijdens die procedure treden twee instanties op, het plaatselijk ethisch comité verbonden aan een ziekenhuis en een federale ­ ad hoc ­ commissie, met een consultatieve procedure. Een derde instantie, namelijk het Raadgevend Comité voor bio-ethiek, kan eventueel ook optreden.

De onderzoeker en het hoofd van het erkende laboratorium voor medisch begeleide voortplanting waarin de onderzoeker werkt, die de persoon is onder wiens verantwoordelijkheid de onderzoeker werkt, moeten over een welbepaald onderzoeksprotocol een aanvraag tot advies indienen bij het plaatselijk ethisch comité van het bewuste ziekenhuis.

Het comité ziet toe op het naleven van de wet. Indien het dit noodzakelijk acht, kan het conform het samenwerkingsakkoord van 15 januari 1998 over het oprichten van een Raadgevend Comité voor bio-ethiek, de zaak voorleggen aan dit comité.

De voornaamste maatregelen die terzake zijn genomen, zijn de volgende :

­ beraadslagings- en beslissingsquorum : twee derde van de aanwezige leden;

­ gemotiveerd advies binnen drie maanden na dat het advies is gevraagd;

­ het advies wordt als gunstig beschouwd indien twee derde van de leden zich voor het onderzoeksprotocol uitspreken. Het advies vermeldt de verschillende standpunten.

Het onderzoeksprotocol vormt het voorwerp van een tweede, deze keer beslissende appreciatie door een ad hoc-commissie, de Federale Commissie voor medisch wetenschappelijk onderzoek op embryo's in vitro. Deze commissie behoudt de mogelijkheid om het Raadgevend Comité voor bio-ethiek te adiëren.

De voornaamste maatregelen die terzake zijn genomen, zijn de volgende :

­ beraadslagings- en beslissingsquorum : twee derde van de aanwezige leden;

­ gemotiveerd advies binnen drie maanden;

­ de federale commissie kan met een gewone meerderheid afwijken van een positief advies van het plaatselijk ethisch comité. Ze kan met een twee derde meerderheid afwijken van een negatief advies van het plaatselijk ethisch comité.

In geval van staking van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

De beslissing van zowel het plaatselijk ethisch comité als van de commissie worden aan de onderzoeker meegedeeld.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 68 VAN DE HEER REMANS

(Ter vervanging van zijn amendement nr. 47)

Art. 3

Het 3º van dit artikel vervangen als volgt :

« 3º het wordt uitgevoerd in een laboratorium dat erkend is door het ministerie van Volksgezondheid, hetzij in een zorgprogramma voor reproductieve geneeskunde, hetzij als centrum voor menselijke erfelijkheid. »

Jan REMANS.

Nr. 69 VAN DE HEREN MAHOUX EN MONFILS

Art. 3

Aan dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. Aanvullen met een 7º, luidende als volgt :

7º de adviesprocedure waarin artikel 7 van deze wet voorziet, is gevolgd en de commissie het onderzoek niet heeft verworpen met toepassing van artikel 10, § 2, van deze wet. »

B. Aanvullen met een 8º, luidende als volgt :

« 8º de betrokken personen zijn geïnformeerd over hun rechten en hun toestemming is verkregen overeenkomstig artikel 8 van deze wet. »

Verantwoording

Twee bijkomende voorwaarden moeten vervuld zijn opdat een onderzoek mag worden uitgevoerd : enerzijds moet een verzoek tot uitvoering van een onderzoek worden gericht tot een plaatselijk ethisch comité en moet de daarbij horende procedure zijn gevolgd, anderzijds moeten de personen voor wie het embryo is aangemaakt wanneer het gaat om een overtallig embryo, respectievelijk de donoren van de gameten waarmee het embryo is aangemaakt voor onderzoeksdoeleinden, hun toestemming geven en geïnformeerd worden.

Philippe MAHOUX.
Philippe MONFILS.

Nr. 70 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN REMANS

Art. 2

In het 4º van dit artikel, na het woord « gameten », de woorden « of genetisch materiaal » toevoegen.

Patrik VANKRUNKELSVEN.
Jan REMANS.