2-12/11

2-12/11

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

10 JULI 2001


Wetsvoorstel ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding


AMENDEMENTEN


Nr. 116 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

(Subamendement op amendement nr. 6 van de regering)

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ § 1. Er is sprake van directe discriminatie indien een ongunstiger behandeling die niet objectief en redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd, rechtstreeks gebaseerd is op de grond van geslacht, een zogenaamd ras, de huidskleur, afstamming of nationale of etnische afkomst, seksuele geaardheid, burgerlijke stand, geboorte, leeftijd, het geloof of levensbeschouwing, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap.

§ 2. Er is sprake van indirecte discriminatie wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze als dusdanig een schadelijke weerslag heeft op personen op wie een in § 1 genoemde grond van toepassing is, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief en redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd.

§ 3. Elke vorm van directe of indirecte discriminatie is verboden bij :

­ het leveren van goederen en diensten aan het publiek;

­ de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van de bevorderingskansen;

­ werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en beloning;

­ de benoeming van een ambtenaar of de aanwijzing van een ambtenaar voor een dienst;

­ de vermelding in een officieel stuk of in een proces-verbaal;

­ het verspreiden, het publiceren of het openbaar maken van een tekst, een bericht, een teken of enig andere drager van discriminerende uitlatingen;

­ elke andere uitoefening van een economische, sociale, culturele of politieke activiteit toegankelijk voor het publiek.

§ 4. Pesterijen worden beschouwd als een vorm van discriminatie wanneer er sprake is van ongewenst gedrag dat verband houdt met de discriminatiegronden opgesomd in § 1 dat tot doel of tot gevolg heeft dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd. »

Verantwoording

De volgorde van de paragrafen wordt omgegooid. Logisch is immers te beginnen met de definitie van directe discriminatie enerzijds en indirecte discriminatie anderzijds alvorens het toepassingsgebied te omlijnen. Het oorspronkelijk voorstel gaat ook zo te werk.

Het moet duidelijk zijn dat bepaalde vormen van onderscheid te rechtvaardigen zijn en bijgevolg geen discriminatie opleveren. Zodra het evenwel om een grondrecht gaat, moet de rechtbank controle kunnen uitoefenen op de objectiviteit van de maatregel en de redelijke verhouding ervan tot het nagestreefde doel. Van essentieel belang is te bepalen dat het onderscheid bij de behandeling of een handelwijze soms objectief en redelijkerwijze te rechtvaardigen valt.

Paragraaf 3 houdt rekening met de richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, alsook met de richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming.

In het eerste streepje worden de woorden « aan het publiek » ingevoegd. Daarmee willen de indieners van het amendement nogmaals benadrukken dat het wetsvoorstel niet ingaat tegen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer noch tegen de verrichtingen die zich daar afspelen. Daar komt nog bij dat deze termen afkomstig zijn uit de Europese richtlijn van 29 juni 2000.

In het laatste streepje is het woord « normale » komen te vervallen omdat het niets inbrengt in de zin. Wat de invoeging van de woorden « toegankelijk voor het publiek » betreft, verwijzen wij naar de verantwoording van amendement nr. 49.

Philippe MAHOUX.
Fatma PEHLIVAN.
Meryem KAÇAR.
Iris VAN RIET.
Paul GALAND.
Philippe MONFILS.

Nr. 117 VAN MEVROUW KAÇAR C.S.

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

In de voorgestelde § 1 van dit artikel tussen de woorden « geboorte, » en het woord « leeftijd, » het woord « fortuin, » invoegen.

Verantwoording

Historisch gezien levert het fortuin een van de belangrijkste gronden van discriminatie op.

Daar komt nog bij dat deze grond uitdrukkelijk vermeld staat in artikel 1 van het 12e Protocol bij het EVRM.

Meryem KAÇAR.
Paul GALAND.
Philippe MAHOUX.

Nr. 118 VAN MEVROUW de T' SERCLAES C.S.

(Subamendement op amendement nr. 6 van de regering)

Art. 2

In de voorgestelde § 2 van dit artikel het woord « geslacht, » doen vervallen.

Verantwoording

Zie verantwoording van amendement nr. 1 van mevrouw de T' Serclaes.

Nathalie de T' SERCLAES.
Anne-Marie LIZIN.
Paul GALAND.
Sabine de BETHUNE.

Nr. 119 VAN DE HEER GALAND EN MEVROUW KAÇAR

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

In de voorgestelde § 1 van dit artikel, tussen het woord « leeftijd, » en de woorden « het geloof of levensbeschouwing » het woord « moedertaal, » invoegen.

Verantwoording

Het kan gebeuren dat iemand de landstaal voldoende beheerst doch dat hij, aangezien het om een aangeleerde taal gaat, met een accent spreekt zodat men een vreemde afkomst vermoedt. Dat zou een bepalende rol kunnen spelen bij de werving.

Nr. 120 VAN MEVROUW KAÇAR EN DE HEER GALAND

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

In de voorgestelde § 2 van dit artikel de woorden « een in § 1 genoemde grond » vervangen door de woorden « een van de in § 2 genoemde discriminatiegronden ».

Verantwoording

Wanneer het om een oorzaak van discriminerende behandeling gaat, lijkt het beter in het Frans te spreken van « bases » in plaats van « motifs ». Onze voorkeur gaat uit naar de termen in § 4, die neutraler en duidelijker zijn.

Paul GALAND.
Meryem KAÇAR.

Nr. 121 VAN DE HEER VANDENBERGHE

(Subamendement op amendement nr. 6 van de regering ­ Subsidiair amendement op amendement nr. 89)

Art. 2

In § 2, de woorden « of toekomstige gezondheidstoestand » vervangen door de woorden « in redelijkheid voorspelbare toekomstige gezondheidstoestand ».

Verantwoording

Zie de toelichting tijdens de commissiebespreking.

Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 122 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

In de voorgestelde § 1, na de woorden « een ongunstige behandeling » de woorden « dan een ander in een vergelijkbare situatie behandeld wordt » toevoegen.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 90.

Nr. 123 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

In de voorgestelde § 1, de woorden « die niet objectief en redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd » vervangen door de woorden « die niet objectief door een legitiem doel wordt gerechtvaardigd, of waarbij de middelen om dit doel te bereiken niet passend en noodzakelijk zijn ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 90 van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere.

(­ finaliteitsbeginsel van het legitiem doel,

­ evenredigheidsbeginsel van de gebruikte middelen,

­ conformiteit definities Europese richtlijnen).

Nr. 124 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

§ 2 vervangen door volgende bepaling :

« § 2. Er is sprake van indirecte discriminatie wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze als dusdanig een schadelijke weerslag heeft op personen op wie een in § 1 genoemde grond van toepassing is, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief door een legitiem doel wordt gerechtvaardigd en de middelen om dat doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn. »

Verantwoording

Conformiteit met de Europese richtlijn (+ legitiem doel).

Nr. 125 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

In de voorgestelde § 3, het voorlaatste streepje doen vervallen.

Verantwoording

Zie amendement nr. 85.

Nr. 126 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

In de voorgestelde § 3, het laatste streepje doen vervallen.

Verantwoording

Zie amendement nr. 86.

Nr. 127 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

In de voorgestelde § 3, laatste streepje, tussen de woorden « elke andere » en het woord « uitoefening » het woord « normale » invoegen.

Verantwoording

Dit amendement is van strikt subsidiaire aard. Het amendement nr. 116 schrapt de kwalificatie « normale » uitoefening, waardoor het toepassingsgebied andermaal verruimd wordt, hetgeen niet kan aanvaard worden (zie de toelichting bij amendement nr. 86).

Nr. 128 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

In de voorgestelde § 4, tussen de woorden « gedrag dat » en het woord « verband » het woord « rechtstreeks » invoegen.

Verantwoording

Zie de toelichting in de commissie. Uiteraard is dit amendement inhoudelijk van subsidiaire aard.

Hugo VANDENBERGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 129 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

Dit artikel wijzigen als volgt :

A. De voorgestelde § 1 vervangen als volgt :

« § 1. ­ Er is directe discriminatie wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie behandeld wordt, is of zou worden op basis van een zogenaamd ras, de huidskleur, afstamming of nationale of etnische afkomst, seksuele geaardheid, burgerlijke stand, geboorte, leeftijd, geloof of levensbeschouwing, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap.

Directe discriminatie kan in principe niet worden gerechtvaardigd. Bepaalde verschillen in behandeling onder meer op grond van leeftijd vormen geen discriminatie indien zij objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. »

B. De voorgestelde § 2 vervangen als volgt :

« § 2. ­ Er is indirecte discriminatie wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze als dusdanig personen waarop een van de gronden bedoeld in § 1 van toepassing is, in vergelijking met andere personen bijzonder benadeelt, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. »

C. De aanhef van de voorgestelde § 3 vervangen als volgt :

« Elke vorm van directe of indirecte discriminatie gebaseerd op een van de gronden bedoeld in § 1, is verboden bij : »

D. Eveneens in de voorgestelde § 3 de opsomming vervangen als volgt :

« a) de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van bevorderingskansen;

b) werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en beloning;

c) het lidmaatschap van of de betrokkenheid bij een werkgevers- of werknemersorganisatie of enige organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, waaronder de voordelen die deze organisaties bieden;

d) de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn. »

E. In de voorgestelde § 1, na de woorden « of een fysieke eigenschap » de woorden « het behoren tot een sociaal-economisch achtergestelde groep » toevoegen.

F. In de Franse tekst van de voorgestelde § 4, het woord « bases » vervangen door het woord « motifs ».

Verantwoording

Zie amendement nr. 30.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 130 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

In de voorgestelde § 3 van dit artikel de aanhef van het laatste streepje doen luiden als volgt :

« ­ de toegang tot en de deelname aan, alsook elke andere uitoefening ... ».

Verantwoording

Verduidelijkt het toepassingsgebied.

Nr. 131 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

In de voorgestelde § 4 van dit artikel tussen het woord « Pesterijen » en de woorden « worden beschouwd » de woorden « met uitzondering van ongewenst seksueel gedrag als bedoeld in artikel 5 van de wet van 7 mei 1999 » invoegen.

Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 132 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

Het voorgestelde § 4 vervangen door volgende bepaling :

« § 4. Pesterijen worden beschouwd als een vorm van discriminatie wanneer er sprake is van ongewenst gedrag dat verband houdt met de discriminatiegronden opgesomd in § 1. Onder ongewenst gedrag wordt voor de toepassing van deze wet verstaan elk gedrag waarvan degene die zich er schuldig aan maakt, weet of zou moeten weten, dat het de waardigheid van een persoon aantast of een voor deze persoon bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving creëert. »

Verantwoording

Dit amendement is strikt subsidiair en wil een betere juridische vertaling geven aan de bedoeling van de indieners. Het amendement nr. 116 voorziet immers in geen definitie van ongewenst gedrag.

Hugo VANDENBERGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 133 VAN MEVROUW de BETHUNE C.S.

Art. 16 (nieuw)

Een artikel 16 (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Art. 16. ­ Artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 28 februari 1993 tot vaststelling van het organiek statuut van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding wordt aangevuld met volgende bepaling :

« De raad van bestuur telt ten hoogste twee derden leden van hetzelfde geslacht. »

Verantwoording

Zowel in het kader van de Wereldconferentie over vrouwen in Peking (september 1995) als in het Vierde Communautaire Actieprogramma voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen van de Europese Commissie (1996-2000), wordt de evenwichtige deelname van vrouwen en mannen in de besluitvorming als een prioriteit vooropgesteld. Deze doelstelling wordt reeds jarenlang in België nagestreefd, zowel op beleidsniveau als vanuit de socio-culturele en politieke vrouwenorganisaties. Onderzoek bevestigt immers dat het geringe percentage vrouwen op plaatsen waar collectieve beslissingen worden uitgewerkt en genomen, één van de fundamentele oorzaken is van de ongelijkheden tussen vrouwen en mannen.

Eén van onze streefdoelen is bijdragen tot een paritaire democratie, waarin mannen en vrouwen gelijke politieke verantwoordelijkheden opnemen en evenwichtig vertegenwoordigd zijn in alle politieke organen. Vrouwen maken de helft van de bevolking uit; een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen in de vertegenwoordiging is dan ook een democratische vereiste.

De aanwezigheid van vrouwen kan de bestuurskwaliteit ten goede komen. Vrouwen hebben een eigen inbreng en andere aandachtspunten; ze leggen andere accenten en prioriteiten dan hun mannelijke collega's. Zij hebben oog voor thema's die de mensen echt beroeren. Deze thema's mogen dan ook weerspiegeld worden in de te nemen beleidsopties.

Vrouwen maken niet alleen inhoudelijk het verschil, maar hebben ook een andere stijl en zorgen voor een andere politieke cultuur. Wie politiek wil bedrijven, moet dit tot vandaag doen volgens de heersende spelregels. Deze zouden moeten omgebogen worden. Sociale en politieke omgangsvormen krijgen een meer menselijk perspectief als de vrouwelijke en de mannelijke eigenschappen evenwichtig aan bod komen.

Nr. 134 VAN MEVROUW de BETHUNE C.S.

Art. 17 (nieuw)

Een artikel 17 (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Art. 17. ­ Artikel 1, § 7, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit wordt aangevuld met een vijfde streepje, luidend als volgt :

« ­ de hoedanigheid van personeelslid, expert of attaché bij het kabinet van een lid van de federale regering, of van een gemeenschaps- of gewestregering, en voor wat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreft, van de gewestelijk staatssecretaris. »

Verantwoording

Artikel 1, § 7, van het koninklijk besluit van 28 februari 1993 tot vaststelling van het organiek statuut van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding voorziet in een aantal onverenigbaarheden met het mandaat van werkend of plaatsvervangend lid van de raad van bestuur van het centrum.

Aldus wordt voorzien in een onverenigbaarheid met het mandaat van lid van een van de federale Kamers, of van de gemeenschaps- of gewestraden, met het mandaat van lid van de federale regering of een deelstaatregering, met de hoedanigheid van personeelslid van het commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, de Dienst Vreemdelingenzaken, of de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen.

De onafhankelijkheid en het gedepolitiseerd karakter van het centrum is een conditio sine qua non, wil het centrum zijn opdracht op een onpartijdige, efficiënte en transparante manier, zonder externe beïnvloeding uitoefenen. Dit geldt des te meer nu ook de bevoegdheden van het centrum ingevolge het voorliggend wetsvoorstel worden uitgebreid.

Om deze reden dient een bijkomende onverenigbaarheid te worden ingevoerd, die bepaalt dat de hoedanigheid van personeelslid, expert of attaché bij het kabinet van een lid van de federale regering of een deelstaatregering, dan wel bij een gewestelijk staatssecretaris niet kan gecombineerd worden met een functie in de raad van bestuur van het centrum.

Sabine de BETHUNE.
Hugo VANDENBERGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 135 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 2

§ 4 van het voorgestelde artikel 2 doen vervallen.

Verantwoording

I. In eerste instantie denken wij dat het kwaadwillig scheppen van een vernederende omgeving door het verspreiden van geruchten woorden of geschriften of door het stellen van vernederende of kwetsende gebaren, hetgeen gewoonlijk als « Mobbing » wordt omschreven als dusdanig geen specifieke vorm van discriminatie is.

Uiteraard heeft iedereen recht op de eerbiediging van zijn psychische of fysische integriteit, maar dit impliceert niet dat de schending van dit basis recht als dusdanig een discriminatie uitmaakt.

Een dergelijke definitie zou immers impliceren dat mobbing steeds het gevolg is van één of andere discriminatie op grond van één van de in de wet bepaalde criteria.

Indien men immers niet kan ontkennen dat bepaalde personen, omwille van hun afkomst, van hun geloof of levensovertuiging of van hun seksuele geaardheid sneller het slachtoffer kunnen worden van dergelijke handelingen, zou het ons inziens reducerend zijn van te beschouwen dat mobbing steeds een situatie van discriminatie impliceert.

« Modale » mensen, die geen door de wet erkende kenmerken vertonen, of niet behoren tot een door de wet bedoelde categorie, kunnen immers ook het slachtoffers worden van mobbing, zonder dat noch a priori noch a posteriori, sprake kan zijn van discriminerend gedrag.

Het is evenmin duidelijk dat een mobbing gedrag discriminerend zal werken, in de zin dat een dergelijk gedrag aan één bepaald individu rechten zou ontkennen, die per definitie aan de andere leden van een bepaalde groep wel worden erkend.

De situatie kan zich immers voordoen dat vanuit er een gehiërarchiseerd systeem van mentale terreur en vernedering in stand wordt gehouden, waarbij meerdere personen, gezamenlijk het slachtoffer worden van mentale intimidatie.

Dit fenomeen werd immers meerdere malen bestudeerd in totalitaire gezagstructuren, waar omzeggens iedereen ­ op zijn eigen verantwoordelijkheidsniveau ­ het slachtoffer wordt van mentale intimidatie.

Men denke hier in het bijzonder aan de experimenten die Milgram heeft uitgevoerd op de invloed van het gezag om het zelfbeeld en op de graad van verantwoordelijkheidszin.

Door een substiel van deresponsabilisering wordt aan de grootste groep beslissing en gedragingen opgelegd die hun persoonlijke waardigheid en zelfbeeld in het gedrang kunnen brengen. Het is dan zeer de vraag of er nog sprake kan zijn van discriminerend gedrag in een geval.

Bijgevolg kan « mobbing » of elke andere vorm van mentale intimidatie moeilijk worden gelijkgesteld met discriminatie.

II. Indien men zou achten dat een bepaling omtrent mentale intimidatie toch een plaats verdient in dit wetsontwerp, zijn wij de mening toegedaan dat men ­ in een breed kader ­ een nieuwe bepaling kan invoeren in het Strafwetboek, waarbij mentale intimidatie niet allen beperkt wordt tot de « mobbing » in een arbeidsomgeving maar wordt uitgebreid tot elke kwaadwillige poging om de waardigheid, de geloofwaardigheid of het zelfbeeld van een persoon te schaden, door het verspreiden van woorden, geruchten of afbeeldingen of door het stellen van vernederende handelingen.

Er zijn immers talloze situaties waar dergelijke handelingen zich kunnen voordoen.

Men denke hier in het bijzonder aan de school of zelfs aan de familiale situatie, waar het concept van mentale mishandeling ­ die nochtans in vele gevallen aan de basis ligt van fysische mishandeling ­ strafrechtelijk niet is gedefinieerd.

Bovendien biedt de invoering van een strafrechtelijke bepaling in het algemeen strafrecht het voordeel dat men, bij de vervolging van verantwoordelijken, kan terugvallen op de gekende strafrechtelijke figuren van het mededaderschap en de criminele participatie. Dit biedt tot op zekere hoogte een grotere rechtszekerheid.

Nr. 136 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER VANDENBERGHE

(Subsidiair amendement op amendement nr. 135)

Art. 19 (nieuw)

Een artikel 19 (nieuw) invoegen, luidend :

« Art. 19. ­ In het Strafwetboek wordt een artikel 452bis ingelast, luidende :

« Hij die kwaadwillig de waardigheid, de geloofwaardigheid of het zelfbeeld van een persoon schaadt, door laakbare en herhaalde handelingen, daden of gebaren te stellen of door woorden, geruchten of geschriften te verspreiden, wordt gestraft met een gevangenisstraf van één tot vijf jaar en met een geldboete van 26 frank tot 200 frank. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 135.

Mia DE SCHAMPHELAERE.
Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 137 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

In de voorgestelde § 3 van dit artikel het vierde streepje doen vervallen.

Verantwoording

Deze tekst is redundant. Het vorige streepje regelt dit aspect. Het handelt over zowel werknemers als personen die deel uit maken van de overheidssector in de ruime zin.

Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 138 VAN MEVROUW KAÇAR

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

Paragraaf 2 van het voorgestelde artikel 2 vervangen als volgt :

« § 2. ­ Er is sprake van indirecte discriminatie wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelswijze, of de middelen die daarbij worden aangewend, als dusdanig een schadelijke weerslag hebben op personen op wie een in § 1 genoemde grond van toepassing is, tenzij die bepaling, maatstaf, handelswijze of middelen objectief en redelijkerwijze worden gerechtvaardigd. »

Verantwoording

Zie toelichting commissie.

Meryem KAÇAR.

Nr. 139 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

Dit artikel wijzigen als volgt :

A. In de voorgestelde § 1 na de woorden « die niet objectief en redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd » de woorden « en die niet in een redelijk verband van evenredigheid staat tot het te bereiken legitieme doel » toevoegen.

B. In de voorgestelde § 2 na de woorden « objectief en redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd » de woorden « en er een redelijk verband van evenredigheid bestaat met het legitieme nagestreefde doel » toevoegen.

Verantwoording

Het criterium volgens hetwelk de ingezette middelen moeten getoetst worden aan het legitieme doel en dat tussen beide een redelijk verband moet kunnen worden gelegd, moet worden opgenomen in de definitie overeenkomstig de jurisprudentie van het Arbitragehof en het Europees Hof van de rechten van de mens.

Nr. 140 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

Dit artikel wijzigen als volgt :

A. In de voorgestelde § 1 na de woorden « directe discriminatie » de woorden « in de zin van deze wet » invoegen.

B. In de voorgestelde § 2 na de woorden « indirecte discriminatie » de woorden « in de zin van deze wet » invoegen.

C. In de voorgestelde § 3 na het woord « discriminatie » de woorden « in de zin van deze wet » invoegen.

Verantwoording

Er kan sprake zijn van directe of indirecte discriminatie voor andere basiscriteria. Zoals de §§ 1 en 2 nu zijn opgesteld, wekken zij de indruk dat zij een algemene definitie van discriminatie (directe of indirecte) bevatten. Dat klopt niet.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 141 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

In de voorgestelde § 3 van dit artikel, het tweede en het derde streepje vervangen als volgt :

« ­ de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van de bevorderingskansen, alsook de werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en beloning, zowel in de particuliere sector als in de overheidssector. »

Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 142 VAN DE HEER GALAND

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

In de voorgestelde § 4 van dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

a) het woord « ongewenst » vervangen door het woord « opzettelijk »;

b) het woord « bedreigende », doen vervallen.

Verantwoording

Het is beter geen woorden met een subjectieve inhoud te gebruiken. Het woord « vijandige », dat na het woord « bedreigende » staat, is voldoende duidelijk.

Paul GALAND.

Nr. 143 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 116 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 2

De voorgestelde § 4 van dit artikel vervangen als volgt :

« Pesterijen worden als een vorm van discriminatie beschouwd wanneer zij verband houden met de in § 1 genoemde discriminatiegronden. Onder pesterijen wordt verstaan elke vorm van ongewenst lichamelijk, verbaal of niet-verbaal gedrag, waarvan degene die er zich schuldig aan maakt, weet of zou moeten weten, dat het afbreuk doet aan de waardigheid van de betrokken persoon en dat tot doel of gevolg heeft een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving te creëren. »

Verantwoording

Het begrip pesterijen vraagt om een definitie. Dit amendement wil aansluiten bij de Europese teksten. Volgens de Europese Commissie vormt ongewenst seksueel gedrag een vorm van gedrag dat afbreuk doet aan de waardigheid van mannen en vrouwen op het werk. Deze definitie staat in artikel 5 van de wet van 7 mei 1999 op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, de toegang tot het arbeidsproces en de promotiekansen, de toegang tot een zelfstandig beroep en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, de zogeheten wet-Smet.

Voorts raakt dit amendement niet aan de definitie in de richtlijnen 2000/43/EG en 2000/78/EG (artikel 2.3), die amendement nr. 116 overneemt. Volgens de genoemde richtlijnen kan het begrip intimidatie worden gedefinieerd in overeenstemming met de nationale wetgeving en de praktijken van de lidstaten.

Artikel 442bis van het Strafwetboek bestraft belaging doch geeft er geen precieze definitie van.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 144 VAN MEVROUW de T' SERCLAES EN DE HEER MONFILS

(Subamendement op amendement nr. 8 van de regering)

Art. 3bis

Dit artikel vervangen als volgt :

« Deze wet is niet van toepassing in de interne organisatie van religieuze culten en congregaties en van organisaties die morele bijstand verlenen volgens een niet-confessionele overtuiging, die door de wet erkend zijn. »

Verantwoording

De volgende wijzigingen worden aangebracht ten opzichte van de tekst van de regering :

De woorden « religieuze gemeenschappen » slaan op niets en hebben geen enkele wettelijke grondslag. De term « congregatie » verwijst daarentegen naar constitutieve wetteksten van de verschillende congregaties.

In de Franse tekst moet het adjectief « reconnues » in de mannelijke vorm staan, anders betekent het dat alleen de gemeenschappen en organisaties erkend moeten zijn. Dit moet echter ook het geval zijn voor de culten. In het tegengestelde geval zou men kunnen stellen dat deze wet niet van toepassing is op een niet erkende « cultusgebonden organisatie ».

De woorden « door de Koning » moeten vervangen worden door de woorden « door de wet ». De erkenning van een nieuwe cultus valt immers onder de bevoegdheid van de wetgevende macht en nooit van de uitvoerende macht.

Nathalie de T' SERCLAES.
Philippe MONFILS.

Nr. 145 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subamendement op amendement nr. 7)

Art. 3

Het eerste lid van het voorgestelde artikel aanvullen met volgende bepaling :

« Deze beroepskwalificatie wordt bekendgemaakt uiterlijk bij de aanbieding van een openstaande betrekking. »

Verantwoording

Het is noodzakelijk dat het kenmerk, dat een wezenlijke beroepskwalificatie vormt, en alsdusdanig geen discriminatie kan betekenen, voorafgaandelijk wordt bekend gemaakt bij de aanbieding van een openstaande betrekking.

Nr. 146 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subamendement op amendement nr. 8 van de regering)

Art. 3bis

Dit artikel aanvullen als volgt :

« , alsmede op de activiteiten van instellingen met een godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag. »

Verantwoording

Het voorgestelde artikel 3bis voorziet dat de wet niet van toepassing is op de interne organisatie van religieuze en levensbeschouwelijke organisaties (en dan nog in de mate dat deze door de Koning erkend zijn).

Het is evenwel noodzakelijk dat ook instellingen met een godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag buiten het toepassingsgebied van de wet vallen; op deze wijze wordt zowel de vrijheid van vereniging als de vrijheid van geloofsovertuiging gewaarborgd.

Nr. 147 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subamendement op amendement nr. 9 van de regering)

Art. 3ter

Dit artikel aanvullen met volgende bepaling :

« Deze maatregelen kunnen enkel worden toegepast in die gevallen waarin

1º een kennelijke ongelijkheid bestaat

2º het verdwijnen van deze ongelijkheid door de wetgever als een te bevorderen doelstelling wordt aangewezen

3º deze maatregelen van tijdelijke aard zijn

4º deze maatregelen verdwijnen wanneer het door de wetgever beoogde doel is bereikt

5º deze maatregelen andermans rechten niet onnodig beperken. »

Verantwoording

Het voorgestelde artikel 3ter voegt een bepaling in die de zogenaamde « positieve actie » tot doel heeft, en waarbij specifieke voordelen worden ingesteld of gehandhaafd om met betrekking tot personen voor wie een in artikel 2 genoemde discriminatiegrond kan gelden, moeilijkheden te voorkomen of te compenseren. De bepaling is klaarblijkelijk geïnspireerd door artikel 5 van de Europese Richtlijn met betrekking tot discriminatie op grond van ras of etnische afstamming, en wordt uitgebreid naar alle in het voorstel opgenomen discriminatiegronden.

Er dient in de wetsbepaling evenwel rekening te worden gehouden met de rechtspraak van het Arbitragehof ter zake (Arbitragehof, 9/94, 27 januari 1994, overweging B.6.2.).

Nr. 148 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 13

De voorgestelde § 1 doen vervallen.

Verantwoording

§ 1 van het voorgestelde artikel 13 voorziet dat de hoven en rechtbanken met voorrang uitspraak doen boven alle andere zaken over de burgerlijke vorderingen ingesteld krachtens deze wet.

De toelichting voorziet evenwel geen verantwoording voor dit onderscheid dat wordt ingebouwd ten opzichte van andere burgerlijke vorderingen. Wat is het redelijk verantwoord onderscheid waarom de vergoeding van (morele) schade voortvloeiend uit een discriminatie sneller dient te worden behandeld dan bijvoorbeeld de vordering tot vergoeding van (lichamelijke) schade voortvloeiend uit een onrechtmatige daad ?

Hugo VANDENBERGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 149 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

(Subamendement op amendement nr. 10 van de regering)

Art. 3quater

Dit artikel vervangen als volgt :

« Deze wet doet geen afbreuk aan de wetgeving ter bestrijding van specifieke vormen van discriminatie. »

Verantwoording

Dankzij deze meer algemene formulering is een opsomming van alle wetten die specifieke vormen van discriminatie bestrijden, overbodig.

Het tweede streepje van het voorgestelde artikel vervalt aangezien het door de toevoeging van de woorden « objectief en redelijkerwijze gerechtvaardigd » aan artikel 2 overbodig is geworden.

Philippe MAHOUX.
Meryem KAÇAR.
Fatma PEHLIVAN.
Martine TAELMAN.

Nr. 150 VAN DE HEER MAHOUX

(Subamendement op amendement nr. 7 van de regering)

Art. 3

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Als gevolg van de voorgestelde wijzigingen heeft dit artikel geen bestaansreden meer.

Philippe MAHOUX.

Nr. 151 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subamendement op amendement nr. 7 van de regering)

Art. 3

Dit artikel vervagen door volgende bepaling :

« Wat betreft de beroepsactiviteiten van de erediensten, religieuze organisaties of gemeenschappen, waarvan de grondslag op godsdienst of overtuiging is gebaseerd, vormt een verschil in behandeling gebaseerd op de godsdienst of overtuiging van een persoon geen discriminatie, indien vanwege de aard van de activiteiten of de context waarin deze worden uitgeoefend de godsdienst of overtuiging een wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereiste vormt gezien de grondslag van de organisatie. »

Verantwoording

De toelichting bij amendement nr. 7 stelt dat het een omzetting betreft van de Europese richtlijn van 17 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep.

Artikel 4.2 van deze richtlijn bepaalt evenwel :

« De lidstaten kunnen op het moment van vaststelling van deze richtlijn bestaande nationale wetgeving handhaven, of voorzien in toekomstige wetgeving waarin op de datum van vaststelling van deze richtlijn bestaande nationale praktijken worden opgenomen, die bepaalt, dat in het geval van kerken en andere publieke of particuliere organisaties, waarvan de grondslag op godsdienst of overtuiging is gebaseerd, wat betreft de beroepsactiviteiten van deze organisaties een verschil in behandeling gebaseerd op godsdienst of overtuiging van een persoon geen discriminatie vormt indien vanwege de aard van de activiteiten of de context waarin deze worden uitgeoefend de godsdienst of overtuiging een wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereiste vormt gezien de grondslag van de organisatie. Dit verschil in behandeling wordt toegepast met inachtneming van de grondwettelijke bepalingen en beginselen van de lidstaten en van de algemene beginselen van het Gemeenschapssrecht, en mag geen op een andere grond gebaseerde discriminatie rechtvaardigen.

Mits de bepalingen van deze richtlijn voor het overige worden geëerbiedigd, laat deze richtlijn derhalve het recht van kerken en andere publieke of particuliere organisaties waarvan de grondslag op godsdienst of overtuiging is gebaseerd, onverlet om, handelend in overeenstemming met de nationale grondwettelijke en wettelijke bepalingen, van personen die voor hen werkzaam zijn, een houding van goede trouw en loyaliteit aan de grondslag van de organisatie te verlangen. »

Het voorgestelde amendement houdt geen rekening met deze bepaling, en dient derhalve te worden aangevuld.

Hugo VANDENBERGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 152 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 3

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 3. ­ In afwijking van artikel 2, §§ 1 en 2, vormt een verschil in behandeling dat berust op een kenmerk in verband met een van de discriminatiegronden opgesomd in artikel 2, § 1, geen discriminatie indien een dergelijk kenmerk wegens de aard van de betrokken beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgeoefend, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem en het vereiste evenredig aan dat doel is.

In het geval van beroepsactiviteiten van publieke of particuliere organisaties waarvan de grondslag op godsdienst of overtuiging is gebaseerd, vormt een verschil in behandeling gebaseerd op godsdienst of overtuiging van een persoon, geen discriminatie indien vanwege de aard van de activiteiten of de context waarin deze worden uitgeoefend, de godsdienst of overtuiging een wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereiste vormt gezien de grondslag van de organisatie. »

Verantwoording

Amendement nr. 116 op artikel 2 verantwoordt geenszins dat amendement nr. 7 op artikel 3 in zijn geheel vervallen. Zowel richtlijn 2000/78 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep als richtlijn 2000/43 betreffende het racisme, bevatten een specifiek artikel over de wezenlijke en bepalende beroepsvereisten.

Artikel 4 van richtlijn 2000/78 bevat immers het beginsel van de wezenlijke en bepalende beroepsvereisten en beoogt vervolgens specifiek het geval van organisaties waarvan de activiteit berust op godsdienst of overtuiging. Voor het overige wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 31.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 153 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subamendement op amendement nr. 149 van de heer Mahoux c.s.)

Art. 3quater

Het voorgestelde artikel 3quater aanvullen met de woorden « en aan de rechten en vrijheden opgenomen in de internationale mensenrechtenconventies ».

Verantwoording

De in het amendement voorziene aanvulling heeft tot doel te bepalen dat huidige wet geen afbreuk doet aan de mensenrechten en vrijheden die opgenomen zijn is de internationale mensenrechtenconventies.

Hugo VANDENBERGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 154 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 144 van mevrouw de T' Serclaes en de heer Monfils)

Art. 3bis

Dit artikel aanvullen met de woorden : « noch op de activiteiten van deze organisaties ».

Verantwoording

Dit amendement valt te verantwoorden gesteld dat artikel 3 over de « bepalende beroepskwalificaties » vervalt, zoals de indieners van het voorstel wensen.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 155 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

Art. 4

Aan het slot van het eerste lid van de voorgestelde § 2 van dit artikel, de woorden « op basis van een van de discriminatiegronden opgesomd in de §§ 1 en 2 van artikel 2 » toevoegen.

Verantwoording

Dit amendement zorgt ervoor dat de strafsanctie bedoeld in § 2 van artikel 4 en die op de ambtenaar van toepassing is, alleen wordt toegepast wanneer er sprake is van discriminatie op basis van de gronden opgesomd in de §§ 1 en 2 van het subamendement nr. 116. Van een ambtenaar wordt immers meer dan van iemand anders terughoudendheid verwacht in zijn betrekkingen met de bevolking.

De straf op grond van pesterijen dient echter niet toegepast te worden. Een ambtenaar moet immers niet meer dan een andere werkgever gestraft worden in het kader van zijn interprofessionele relaties.

Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 156 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 144 van mevrouw de T' Serclaes en de heer Monfils)

Art. 3bis

Dit artikel aanvullen als volgt :

« noch op de professionele activiteiten van publieke of particuliere organisaties waarvan de grondslag gebaseerd is op godsdienst of overtuiging, en waarvoor godsdienst of overtuiging een wezenlijke beroepskwalificatie vormt die objectief en redelijkerwijs gerechtvaardigd is gezien de grondslag van de organisatie ».

Clotilde NYSSENS.

Nr. 157 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subamendement op amendement nr. 153 van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere)

Art. 3quater

In dit artikel, tussen de woorden « opgenomen in » en de woorden « de internationale », de woorden « de Grondwet erin » invoegen.

Verantwoording

Het is aangewezen dat uitdrukkelijk naar de grondwettelijk beschermde rechtswijze te verwijzen.

Nr. 158 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 3bis

Dit artikel vervangen door volgende bepaling :

« Deze wet doet geen afbreuk aan de bescherming en de uitoefening van de in de Grondwet en in de internationale mensenrechtenconventies opgenomen fundamentele rechten en vrijheden. »

Hugo VANDENBERGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.