2-688/1 | 2-688/1 |
15 MAART 2001
Artikel 71 van het reglement van de Senaat regelt de procedure van de mondelinge vragen en dus ook de spreektijd van de vraagsteller en van het ondervraagde regeringslid.
De punten 4 en 5 van dit artikel bepalen :
« 4. Nadat de vraagsteller het woord heeft gekregen om zijn vraag voor te lezen, geeft de voorzitter de ondervraagde minister het woord om kennis te geven van zijn antwoord.
De minister beschikt over ten hoogste vijf minuten.
5. De senator die de vraag gesteld heeft, beschikt met uitsluiting van elk ander lid over vijf minuten om op het antwoord van de minister te repliceren.
De minister kan een laatste antwoord geven, dat niet meer dan drie minuten in beslag mag nemen. »
Bij de algemene herziening van het reglement in 1995, is voorgesteld om de spreektijd voor de replieken bij mondelinge vragen te beperken en een algemene spreektijd per vraag op te leggen. Die voorstellen zijn verworpen.
Na vijf jaar ervaring stelt men echter vast dat de formule van « langdurige » mondelinge vragen (met een maximale spreektijd van ongeveer vijftien minuten per vraag) verre van ideaal is. De mondelinge vragen slorpen veel te veel tijd op, soms tot twee uur per plenaire vergadering op donderdagmiddag. Daar komt nog bij dat de afhandeling van een vraag buitensporig veel tijd in beslag neemt.
Dit voorstel strekt er daarom toe de spreektijd voor mondelinge vragen te beperken, teneinde deze procedure minder lang en dynamischer te maken.
In de Kamer van volksvertegenwoordigers en in de gewest- en gemeenschapsraden zijn overigens soortgelijke maatregelen genomen om de tijd voor de mondelinge vragen te beperken en de daaropvolgende gedachtewisselingen te verlevendigen.
Zo is in de Kamer van volksvertegenwoordigers de spreektijd voor de mondelinge vragen beperkt tot twee minuten voor het stellen van de vraag, twee minuten voor het antwoord van het regeringslid en één minuut voor de eventuele repliek van de vraagsteller. Daarna is het incident gesloten (artikel 87-6 van het reglement van de Kamer).
In het Waals Parlement en in het Parlement van de Franse Gemeenschap waar de actuele vragen het equivalent zijn van de mondelinge vragen in de Senaat is de algemene spreektijd voor het stellen van een actuele vraag én het antwoord vastgesteld op vijf minuten per vraag (artikel 72-6 van het reglement van het Waals Parlement en artikel 65-4 van het reglement van het Parlement van de Franse Gemeenschap).
Het reglement van het Vlaams Parlement bepaalt dat de vraagsteller twee minuten heeft om een actuele vraag toe te lichten en de minister drie minuten om erop te antwoorden. Het lid heeft vervolgens één minuut voor een repliek, waarna het incident gesloten is (artikel 82-7 van het reglement van het Vlaams Parlement).
Met betrekking tot de mondelinge vragen stellen wij dus voor dat de vraagsteller, wiens tekst niet meer dan twintig regels mag bedragen, over drie minuten beschikt om zijn vraag voor te lezen; de minister heeft ook drie minuten voor zijn antwoord. Vervolgens krijgen beiden één minuut voor een repliek. De algemene spreektijd voor de behandeling van een vraag wordt zo op maximaal acht minuten gebracht, dat wil zeggen de helft van de spreektijd waarin het reglement nu voorziet.
Jeannine LEDUC. Philippe MAHOUX. Philippe MONFILS. Myriam VANLERBERGHE. Marie NAGY. Frans LOZIE. René THISSEN. |
De volgende wijzigingen worden aangebracht in artikel 71 van het reglement van de Senaat :
A) Het tweede lid van punt 4 wordt vervangen als volgt :
« De vraagsteller en de ondervraagde minister beschikken elk over ten hoogste drie minuten. »;
B) Punt 5 wordt vervangen als volgt :
« 5. De senator die de vraag gesteld heeft, beschikt met uitsluiting van elk ander lid over één minuut om op het antwoord van de minister te repliceren.
De minister kan een laatste antwoord geven, dat niet meer dan één minuut in beslag mag nemen. »
Jeannine LEDUC. Philippe MAHOUX. Philippe MONFILS. Myriam VANLERBERGHE. Marie NAGY. Frans LOZIE. René THISSEN. |