2-600/2 | 2-600/2 |
14 DECEMBER 2000
Evocatieprocedure
Art. 71
Het voorgestelde artikel 57ter bis, § 1, aanvullen met een vierde lid, luidend als volgt :
« Indien de hulpverlening niet kan worden verstrekt onder de in deze paragraaf bedoelde omstandigheden, wordt een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aangewezen overeenkomstig het spreidingsplan dat werd ingesteld krachtens artikel 54, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zodat de vreemdeling de sociale hulp ontvangt op kosten van de Staat. »
Verantwoording
Ingeval het aantal beschikbare plaatsen in een opvangcentrum ontoereikend is, moeten de OCMW's gemachtigd zijn, op kosten van de Belgische Staat, sociale hulp te verlenen aan de vreemdelingen die asiel hebben aangevraagd. Die mensen mogen immers niet zonder bestaansmiddelen worden gelaten omdat ze anders dreigen ten prooi te vallen aan mensenhandelaars of, om te overleven, niet anders kunnen dan in delinquentie te vervallen, totdat over hun lot een beslissing is genomen.
Anne-Marie LIZIN. Mohamed DAIF. |
Art. 70
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De opvang van vluchtingen behoort rechtstreeks tot de bevoegdheid van de Staten en past in een niet-commerciële logica. Voor deze taak kan de overheid weliswaar gebruik maken van niet-commerciële privé-organisaties zoals het Rode Kruis. Deze organisaties of verenigingen beschikken immers over praktijkervaring in humanitaire hulp, hetgeen voor alle betrokken partijen een verbetering van de dienstverlening meebrengt terwijl de eigenheid van het werk gewaarborgd blijft. Er is geen reden om af te wijken van deze humanitaire beginselen die in een democratische samenleving van essentieel belang zijn.
Enerzijds moet het aankondigen van de nieuwe wet leiden tot een vermindering van het aantal asielaanvragen in België. Anderzijds moet ook het inkorten van de asielprocedure de behoefte aan plaatsen inperken.
Indien men zich tot de particuliere sector zou wenden, zou dat voor het overige niet alleen de kosten voor de overheid doen stijgen maar zou dat ook de kwaliteit van de aangeboden diensten aantasten en is er een gevaar dat de bestaande organisaties daarvan de negatieve gevolgen ondervinden. De minister heeft immers zelfs gezegd dat de particuliere centra waarschijnlijk hogere prijzen zullen vragen voor diensten van gelijke kwaliteit. Het is evenwel niet zeker dat de particuliere sector het kwaliteitsniveau kan bereiken dat tegenwoordig bereikt wordt. De thans werkzame organisaties beschikken over een grote ervaring in de opvang van asielzoekers. Deze ervaring blijft niet beperkt tot het deelaspect accommodatie en zorgt er met name voor dat de centra in de onmiddellijke omgeving beter aanvaard worden en dat de samenwerking met de plaatselijke besturen vlotter verloopt, waardoor deze laatste vaak hun administratieve kosten kunnen drukken. Bovendien kan de medewerking van de privé-sector de prijzen opdrijven voor het huren of aanschaffen van gebouwen die als opvangcentrum voor vluchtelingen dienst kunnen doen, en zo de organisaties die op dit ogenblik in de opvang werkzaam zijn, geleidelijk buitenspel zetten en daardoor een stijging van de kosten veroorzaken.
Privé-firma's voor een deel belasten met de opvang van vluchtelingen is dus niet ingegeven door een reële behoefte of door een streven naar efficiëntie of goed beheer door de overheid maar komt voort uit de ideologische wil om de particuliere sector te betrekken bij een taak die van nature toekomt aan de overheid.
Marie NAGY. Frans LOZIE. |
Art. 69
In het voorgestelde artikel 77bis, § 1, de woorden « misbruik maakt ... realiseren » vervangen door de woorden « kamers of enige andere ruimte ter beschikking stelt van illegalen, met de bedoeling winst te maken ».
Verantwoording
Deze wijziging blijft het de regering mogelijk maken non-profit hulp te verlenen aan mensen in nood, doch sluit elk winstoogmerk uit.
Wim VERREYCKEN. |
Art. 78
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De sectorale concentratie in de Belgische ontwikkelingssamenwerking is een van de grondslagen van de wet van 25 mei 1999. Dit artikel tast dat beginsel aan.
Georges DALLEMAGNE. |
Art. 30
In het voorgestelde artikel 118, § 1, 4º, eerste lid, b), een vijfde gedachtestreepje toevoegen, luidende :
« ofwel een aanvraag hebben ingediend overeenkomstig artikel 2 van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk. »
Verantwoording
Artikel 118, § 1, 4º, van de programmawet van 30 december 1988 bepaalt wie in aanmerking komt voor het plus-één-, plus-twee-, plus-drie-plan.
De bedoeling van het amendement is om, naast de personen die reeds werden geregulariseerd, personen die in een regularisatieprocedure zitten, toe te laten om in te treden in het plan. Een arbeidskaart is voor de personen in kwestie vaak niet voldoende om in het arbeidsproces te worden ingeschakeld. Een bijkomende incentive kan gegeven worden via het plus-één-, plus-twee-, plus-drie-plan.
Art. 30
In het voorgestelde artikel 118, § 1, 4º, de vermelding « gerekend van datum tot datum » doen vervallen.
Verantwoording
Deze vermelding zorgt enkel voor verwarring en is juridisch niet gangbaar.
Art. 32
In het voorgestelde artikel 6, § 1, 4º, eerste lid, onder b), een vijfde gedachtestreepje toevoegen, luidende :
« ofwel een aanvraag hebben ingediend overeenkomstig artikel 2 van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk. »
Verantwoording
De bedoeling van het amendement is om, naast de personen die reeds werden geregulariseerd, personen die in een regularisatieprocedure zitten, toe te laten om in te treden in het plan. Een arbeidskaart is voor de personen in kwestie vaak niet voldoende om in het arbeidsproces te worden ingeschakeld. Een bijkomende incentive kan gegeven worden via het plus-één-, plus-twee-, plus-drie-plan.
Art. 35
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Er is onvoldoende gezorgd voor het behoorlijk inlichten van de betrokkenen. Aangezien het hier gaat om een retroactieve bepaling is dit in casu nochtans bijzonder aangewezen.
Bovendien gaat het hier om een niet-structurele, tijdelijke maatregel, die door de voorgestelde wijziging structureel wordt zonder dat daar voldoende motivering voor wordt gegeven.
Art. 36
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Het artikel maakt het mogelijk voor de Koning andere categorieën van werkzoekenden toe te voegen aan het toepassingsgebied van het interdepartementaal begrotingsfonds. Nergens maakt men melding over welke categorieën werkzoekenden het gaat.
De toewijzing van bevoegdheden is niet duidelijk afgelijnd. Het gaat bijgevolg om een onrechtmatige delegatie van bevoegdheden.
Het is aan de wetgever om duidelijk de grenzen van de bevoegdheden van de Koning aan te geven.
Art. 38
In het voorgestelde artikel 8, § 3, eerste lid, onder 2º, b), een vijfde gedachtestreepje toevoegen, luidende :
« ofwel een aanvraag hebben ingediend overeenkomstig artikel 2 van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk. »
Verantwoording
Artikel 8, § 3, van de besluitwet van 28 december 1944 bepaalt wie activiteiten mag verrichten in het kader van de PWA's. Naast werklozen en bestaanminimumtrekkers komen ook werkzoekenden die ingeschreven zijn in het bevolkingsregister en recht hebben op sociale bijstand, doordat ze ingevolge hun nationaliteit geen recht hebben op het bestaanminimum, in aanmerking voor tewerkstelling in een PWA.
De programmawet wil ook personen die reeds werden geregulariseerd onder het toepassingsgebied van de wet brengen.
De bedoeling van het amendement is dat personen die in een regularisatieprocedure zitten, toegelaten zouden worden om in het kader van de PWA's arbeidsprestaties te verrichten. Gezien het succes van de formule van de PWA's en de vaststelling dat veel PWA's niet kunnen voldoen aan de vraag, is het zinvol om de categorie van mensen die in een PWA werkzaam mogen zijn uit te breiden. Bovendien kunnen personen in een regularisatieprocedure op deze manier aan het werk in het officieel circuit.
Hugo VANDENBERGHE. Mia DE SCHAMPHELAERE. |
Art. 57
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit artikel voert helemaal geen regeling in van de tenlasteneming van de genoemde financiële weerslag. Dit artikel wijst enkel verregaande bevoegdheden hieromtrent toe aan de Koning, zodat er eerder sprake is van een ongeoorloofde delegatie of zelfs bijzondere machten die dienen getoetst te worden aan de Grondwet. Daar dit hoofdstuk is ingediend bij amendement werd geen advies van de Raad van State hieromtrent gevraagd en moeten de artikelen van dit hoofdstuk geschrapt worden.
Art. 58
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
In dit hoofdstuk worden verregaande bevoegdheden toegekend aan de Koning. Volgens de indiener is er eerder sprake van een ongeoorloofde delegatie of zelfs bijzondere machten die dienen getoetst te worden aan de Grondwet. Daar dit hoofdstuk is ingediend bij amendement werd geen advies van de Raad van State hieromtrent gevraagd en moeten de artikelen van dit hoofdstuk geschrapt worden.
Hugo VANDENBERGHE. |
Art. 59
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Artikel 59 verleent aan de Koning uitgebreide bevoegdheden. De toewijzing van bevoegdheid aan de Koning dreigt dus een verregaande delegatie te worden, zelfs een bijzondere macht.
Het uitzonderlijke karakter van deze maatregel noopt tot een fundamenteel onderzoek naar het al dan niet vervuld zijn van de juridische sprelregels die bij het verlenen van dergelijke machten in acht moeten worden genomen.
Door dit artikel niet in het voorontwerp op te nemen, kon de Raad van State zich niet over de eventuele bijzondere machten buigen.
Opdat de toekenning van bijzondere machten in overeenstemming zou zijn met artikel 105 van de Grondwet, moeten een aantal voorwaarden zijn vervuld :
a) bijzondere machten kunnen alleen worden verleend in uitzonderlijke of crisisomstandigheden. Het is de wetgever die moet oordelen of dit in casu het geval is;
b) de toekenning van bijzondere machten kan maar voor een beperkte periode gebeuren;
c) de aan de Koning toegekende machten moeten nauwkeurig omschreven zijn. De machtigingswet moet niet alleen de doelstellingen vermelden, maar ook precies aangeven wat de aangelegenheden zijn die kunnen worden geregeld. Dit moet de rechter er toe in staat stellen zijn wettigheidstoezicht uit te oefenen;
d) de wetgever moet zowel de supranationale en internationale normen als de grondwettelijke en wettelijke bevoegdheidsregels in acht nemen. De bijzondere machten mogen evenmin betrekking hebben op aangelegenheden waarvoor de regeling door de Grondwet aan de wetgever is voorbehouden.
Hieruit volgt dat niet alle voorwaarden zijn vervuld, zodat het toekennen van deze volmacht onwettig zou zijn.
Het is de grondwettelijke opdracht van het Parlement de grondslagen van de Rechtstaat te vrijwaren. Artikel 59 moet dan ook vervallen.
Art. 49
Het voorgestelde artikel 34, eerste lid, 5º, c), 2), aanvullen met de woorden :
« alsook de geneesmiddelen die een registratie volgens artikel 2, 8º, a), eerste streepje, van voormeld besluit hebben bekomen, na ontdubbeling van een geneesmiddel dat geregistreerd was volgens artikel 2, 8º, a) tweede of derde streepje, van dit besluit ».
Verantwoording
Door de aanvulling worden ook de geneesmiddelen opgenomen die geregistreerd zijn volgens artikel 2, 8º, a), tweede streepje, van het koninklijk besluit van 3 juli 1969 betreffende de registratie van geneesmiddelen die niet het statuut van generisch geneesmiddel hebben (de zogenaamde « kopieën »). Nochtans is deze vervanging niet exhaustief en laat ze een opening voor geneesmiddelen die geregistreerd zijn volgens artikel 2, 8º, a), eerste streepje, en die dit statuut hebben verkregen ten gevolge van een ontdubbeling van een geneesmiddel dat volgens het tweede of derde streepje geregistreerd was.
Art. 62
Het voorgestelde artikel 46, eerste lid, 6ºbis, in fine, vervangen als volgt :
« de Koning bepaalt de nadere regelen inzake de procedure te volgen door iedere belanghebbende persoon die deze lijst bij de Kruispuntbank wil raadplegen. »
Verantwoording
Zoals de Raad van State terecht opmerkt, geeft de bepaling zoals zij door de regering is bedoeld, aan de Koning niet de bevoegdheid een regeling uit te werken die de bepalingen van de wet van 15 januari 1990 wijzigt op het punt van de toelaatbaarheid van de inzage noch de bevoegdheid heeft de wet van 8 december 1992 te wijzigen. Dit komt volgens de indiener van dit amendement uitsluitend de wetgever toe.
Dit amendement wil de bevoegdheid van de Koning in deze duidelijk omschrijven, en elke andere interpretatie uitsluiten. Dit is immers de ratio legis van deze bepaling.
Art. 66
Het laatste lid van § 1 doen vervallen.
Verantwoording
Deze bepaling biedt geen enkele garantie voor de leefbaarheid van het stelsel in de toekomst. Het kan niet dat de toekomst van de sociale zekerheid elk jaar ter discussie kan worden gesteld door een eenvoudige aanpassing door de Koning van de alternatieve financiering, in functie van de uitgavendrift van de regering.
Hugo VANDENBERGHE. Mia DE SCHAMPHELAERE. |
Art. 74
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 74. De minister tot wiens bevoegdheid de Maatschappelijke Integratie behoort, of zijn gemachtigde, kan elk verlaten gebouw onteigenen voor rekening van de federale Staat, teneinde het ter beschikking te stellen voor de opvang van kandidaat-vluchtelingen. Deze onteigening geschiedt overeenkomstig de procedure bepaald bij de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening te algemenen nutte. »
Verantwoording
De bevoegdheid over een zo gevoelige aangelegenheid als deze kan niet aan de regering opdragen worden.
Wat zal men opeisen ?
Het gebruik of de eigendom ?
Gebouwen die sinds wanneer verlaten zijn ?
Wie zal de gebouwen kiezen en op welke gronden om discriminatie te vermijden ?
Zal men om te beginnen de niet gebruikte gebouwen van de overheid opeisen ?
Zal men voor de opeising de eigenaar, de huurder of de vruchtgebruiker aanspreken ?
Wie zal men schadeloosstellen en hoe ?
Zal men de huurder schadeloosstellen die de plaatsen heeft laten verkommeren, de vruchtgebruiker, de erfpachthouder, de opstalhouder of de eigenaar ?
Wat verstaat men onder schadeloosstelling : verlies van inkomsten, verlies van de mogelijkheid om het goed te verkopen, waardeverlies van het gebouw ten gevolge van beschadigingen ?
Wie blijft de onroerende voorheffing verschuldigd ?
Deze aangelegenheid behoort tot de bevoegdheid van de gewesten : het is dan ook noodzakelijk het advies van de drie gewesten te vragen indien de onroerende voorheffing door de bezitter betaald wordt. Een andere regeling zou trouwens abnormaal zijn aangezien de eigenaar tijdens de opeising het bezit van zijn goed verloren heeft.
De onteigening in hoogdringende omstandigheden is een veel doeltreffender oplossing :
De wetgeving is sinds lang bekend en gebruikt.
De Staat wordt eigenaar van het goed en kan er de nodige werken in uitvoeren zonder dat eindeloos met een derde (de opgeëiste eigenaar) onderhandeld moet worden.
De Grondwet wordt nageleefd.
(Subamendement op amendement nr. 17)
Art. 74
Het tweede lid aanvullen als volgt :
« Dit besluit wordt bij wet bekrachtigd binnen een jaar te rekenen van de bekenmaking in het Belgisch Staatsblad. »
Verantwoording
Artikel 16 van de Grondwet bepaalt dat elke ontzetting van eigendom onderworpen is aan drie cumulatieve voorwaarden :
te algemenen nute, wat het geval is;
krachtens een wet, hetgeen niet het geval is;
tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling, hetgeen niet het geval is.
Een bekrachtigingswet is nodig om het eigendomsrecht ongemoeid te laten.
Olivier de CLIPPELE. |
Art. 74
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Een onbeperkt opeisingsrecht invoeren voor een minister of zelfs voor zijn gemachtigde is mijns inziens een aantasting van elk eigendomsrecht. Het schaamlapje van het door de minister gedicteerde koninklijk besluit wijzigt daar niets aan.
Wim VERREYCKEN. |
Art. 69
A. In hoofdorde : Dit artikel doen vervallen.
B. Subsidiair amendement op amendement nr. 20A : In het voorgestelde artikel 77bis, § 1bis, het woord « misbruik » vervangen door het woord « gebruik ».
Verantwoording
1. In hoofdorde : de voorgestelde bepaling heeft zijn plaats niet in de programmawet. Een programmawet heeft tot doel de regering de middelen te geven haar begroting uit te voeren, hetgeen tenminste veronderstelt dat de bepalingen van de programmawet enige budgettaire implicaties zouden hebben. In casu voegt artikel 69 aan het bijzonder strafrecht een nieuw misdrijf toe. Deze bepaling heeft ook geen betrekking op het fiscaal of het sociaal recht, zodat de budgettaire inslag ter zake helemaal zoek is.
2. In ondergeschikte orde : de ontworpen strafbepaling heeft ten rechte tot doel de uitbuiting van maatschappelijke kwetsbare kandidaat-vluchtelingen en vreemdelingen te voorkomen.
Evenwel gebruikt het ontworpen artikel ten onrechte de juridische term « misbruik », daar waar in feite de term « gebruik » dient geschreven te staan.
Naar hetgeen te lezen is in de toelichting van het ontwerp is hetgeen de wet wil beteugelen elk « gebruik » van de precariteit van de kandidaat-vluchteling door de verkoop, de verhuur of de terbeschikkingstelling van ruimtes teneinde een abnormaal profijt te realiseren.
De juridische term « misbruik » kan dit doel niet bereiken.
De term « misbruik » veronderstelt namelijk dat er in eerste instantie een recht zou bestaan om van de toestand van de kandidaat-vluchteling gebruik te maken teneinde een abnormaal profijt te realiseren.
Volgens de constante rechtspraak van het Hof van Cassatie is er immers sprake van rechtsmisbruik wanneer de rechtsoefening gebeurt op een manier die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van die rechten door een voorzichtig en bezorgd persoon (Cass., 1 februari 1996, 1996, I, blz. 66).
De aanwending van de term « misbruik » houdt bijgevolg een beperking in van het toepassingsgebied van de nieuwe regeling, nu het strafrecht van restrictieve interpretatie is.
Het gebruik van de term « gebruik » in de wet beantwoordt dan ook beter aan de eisen van de juridische nauwkeurigheid, alsook aan de efficiëntie van de wet.
Art. 70
In het onder het 1º en het 4º voorgestelde artikel 57ter, derde lid, eerste volzin, de woorden « de openbare besturen, de rechtspersonen en de verenigingen » telkens vervangen door de woorden « de openbare besturen, de rechtspersonen zonder winstgevend oogmerk die, op grond van hun statuut, voorzien in de hulpverlening aan vreemdelingen en de verenigingen ».
Verantwoording
Het verlenen van sociale bijstand is niet verzoenbaar met de logica van de markt. Aangezien het daarbij om een voorrecht van de Staat gaat, is het moeilijk die functie over te dragen aan een privé-instelling waarvan de dienstverlening zo winstgevend mogelijk moet zijn. Overeenkomstig het bij open mededinging geldende principe zal de vennootschap die aan een aantal minimumeisen inzake infrastructuur en asielbegeleiding voldoet, en die bijstand tegen de laagste prijs kan aanbieden, de markt van de hulpverlening aan asielzoekers binnenhalen. Er bestaan een aantal gespecialiseerde diensten voor de opvang en hulpverlening ten behoeve van vreemdelingen die de kandidaat-vluchtelingen de beste dienstverlening tegen een lagere prijs kunnen bieden. Als verenigingen zonder winstoogmerk, waarvoor bijgevolg geen geldgewin speelt, vertonen die organisaties een passender profiel om de hulpverlening aan kandidaat-vluchtelingen te verstrekken.
Art. 71
In het voorgestelde artikel 57ter bis het 2º van § 1 en het 2º van § 2 doen vervallen.
Verantwoording
Dit is zeer verregaande maatregel die ingaat tegen de vrijheid van gaan en komen.
Daar de ontworpen maatregel duidelijk een vrijheidsberovend effect heeft, kan zij alleszins maar voor de toekomst beschikken.
De ontworpen regeling bepaalt dat de nieuwe wet van toepassing zal zijn op de nieuwe asielaanvragen, hetgeen juridisch niet aanvechtbaar is. Maar het ontwerp bepaalt tevens dat de nieuwe regeling van toepassing zal zijn op reeds ingediende aanvragen, zodra de asielzoeker een beroep heeft ingesteld voor de Raad van State.
Dit betekent dat de nieuwe regeling een retroactieve werking zou hebben, hetgeen de rechtszekerheid van de asielzoeker in het gedrang brengt.
Tenslotte is het zeer de vraag of het praktisch realiseerbaar is om alle kandidaat-vluchtelingen die sinds maanden laat staan jaren in een private woning wonen over te brengen naar collectieve centra.
Art. 71
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De Raad van State merkt op dat artikel 57ter bis, dat bij deze bepaling wordt ingevoegd, niet de maatschappelijke dienstverlening aan asielzoekers regelt, maar wel hun verplichte plaats van inschrijving. Het nieuwe artikel hoort dus niet thuis in de OCMW-wet, wel in de vreemdelingenwet van 1980.
Art. 75bis (nieuw)
Een nieuw artikel 75bis invoegen, luidende :
« Art. 75bis. In artikel 11bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, hersteld door de wet van 1 maart 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 3, tweede lid, worden de woorden « binnen één maand » vervangen door de woorden « binnen vier maand »;
2º in § 3, tweede lid, worden de woorden « bij het verstrijken van een termijn van één maand » vervangen door de woorden « bij het verstrijken van een termijn van vier maand ».
Verantwoording
De regering wil met haar asielbeleid waarvan een belangrijk deel in het huidig ontwerp wordt geconcretiseerd, illegale immigratie en mensenhandel beteugelen.
In dit opzicht heeft de commissie voor de Binnenlandse Zaken reeds meerdere malen onderstreept dat een efficiënt asielbeleid niet kan worden losgekoppeld van een globaal migratiebeleid, waarvan nooit werd betwist dat het Wetboek op de Belgische nationaliteit een noodzakelijk instrument is.
De controle die het parket, de Dienst Vreemdelingenzaken en de Veiligheid van de Staat uitoefenen op de aanvragen tot naturalisatie teneinde de openbare orde en de veiligheid van de Staat te handhaven is van doorslaggevend belang in de strijd tegen de mensenhandel en de illegale immigratie.
In tegenstelling tot de vroegere wetgeving, die ten behoeve van het parket (en, in voorkomend geval, ten behoeve van de Dienst Vreemdelingenzaken en de Veiligheid van de Staat) in verschillende termijnen om een advies te formuleren voorzag, voorziet de huidige wetgeving ten behoeve van het parket (en, in voorkomend geval, ten behoeve van de Dienst Vreemdelingenzaken en de Veiligheid van de Staat) in een (te) korte termijn van één maand om het advies te formuleren.
Onder de oude wetgeving hing de duur van die termijnen af van de procedure : twee maanden bij de toekenning van de nationaliteit op grond van geboorte en in geval van nationaliteitsverklaring, vier maanden bij de nationaliteitskeuze en de naturalisatie.
De wet van 1 maart 2000 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de Belgische nationaliteit heeft de termijnen allemaal tot één maand teruggebracht.
We hebben weliswaar geen bezwaar tegen zulke eenvormige termijn, noch tegen het voornemen om de procedure te bespoedigen. Niettemin moeten de voormelde instanties voldoende tijd krijgen om een bruikbaar en goed onderbouwd advies te kunnen uitbrengen; in dit opzicht heeft de wetswijziging van 1 maart 2000 reeds haar lacunes aangetoond.
Een termijn van één maand lijkt ons dan ook te kort, gelet op het feit dat sommige parketten in ons land momenteel overbelast zijn en met een personeelstekort kampen. Het blijkt nu duidelijk dat de wetgever de termijnen niet had moeten verkorten, dan wel verlengen.
Een termijn van vier maanden komt ons realistischer voor.
Het onderzoek dat het parket moet voeren vereist immers een effectieve bevraging van de ouders of de adoptanten door politiediensten. Het is niet realistisch te veronderstellen dat de procureur des Konings binnen de maand nadat hij de aanvraag ontvangen heeft :
opdracht kan geven aan een politiedienst een onderzoek in te stellen om onder meer de betrokken ouders of adoptanten te doen verhoren;
kennis krijgt van het resultaat van dat onderzoek;
een beslissing kan nemen.
Om deze reden moet artikel 11bis, § 3, tweede lid en vierde lid, in een termijn van vier maanden voorzien.
Art. 76bis (nieuw)
Een nieuw artikel 76bis invoegen, luidende :
« Art. 76bis. In artikel 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoegd bij de wet van 13 juni 1991, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998 en van 1 maart 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º paragraaf 2, tweede lid, wordt vervangen als volgt :
« De procureur des Konings kan, binnen vier maand te rekenen vanaf de ontvangstmelding, een negatief advies uitbrengen inzake de verkrijging van de Belgische nationaliteit wanneer er een beletsel is wegens gewichtige feiten, eigen aan de persoon, die hij in de motivering van zijn advies dient te omschrijven, of wanneer de grondvoorwaarden, die hij moet aanduiden, niet vervuld zijn. »;
2º in § 2, vierde lid, worden de woorden « Bij het verstrijken van de termijn van één maand » vervangen door de woorden « Bij het verstrijken van de termijn van vier maand. »
Verantwoording
Wij verwijzen naar de verantwoording van amendement nr. 24.
Art. 76bis (nieuw)
Een nieuw artikel 76bis invoegen, luidende :
« Art. 76bis. In artikel 15 van het hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 22 december 1998 en 1 maart 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 1, tweede lid, wordt het woord « onmiddellijk » ingevoegd tussen het woord « haar » en de woorden « voor advies »;
2º paragraaf 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt :
« De procureur des Konings kan binnen vier maand te rekenen van de ontvangstmelding, een negatief advies uitbrengen inzake de verkrijging van de Belgische nationaliteit wanneer er een beletsel is wegens gewichtige feiten, eigen aan de persoon, die hij in de motivering van zijn advies dient te omschrijven, of als de grondvoorwaarden, die hij moet aanduiden, niet vervuld zijn. »;
3º in § 2, derde lid, worden de woorden « Bij het verstrijken van de termijn van één maand » vervangen door de woorden « Bij het verstrijken van de termijn van vier maanden. »
Verantwoording
Wij verwijzen naar de verantwoording van amendement nr. 24.
Art. 77bis (nieuw)
Een nieuw artikel 77bis invoegen, luidende :
« Art. 77bis. In artikel 21 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 13 april 1995, gewijzigd bij de wet van 22 december 1998 en van 1 maart 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 3, tweede lid, worden de woorden « binnen een termijn van één maand » vervangen door de woorden « binnen een termijn van vier maanden »;
2º in § 3, vierde lid, worden de woorden « binnen één maand » vervangen door de woorden « binnen vier maanden. »
Verantwoording
Wij verwijzen naar de verantwoording van amendement nr. 24.
Art. 78bis (nieuw)
Een nieuw artikel 78bis invoegen, luidende :
« Art. 78bis. In het artikel 12bis van hetzelfde Wetboek, § 1, 3º, worden de woorden « hoofdverblijf in België heeft gevestigd » vervangen door de woorden « onafgebroken wettelijk verblijf in België heeft dat tegelijkertijd ook de hoofdverblijfplaats is. »
Verantwoording
De hoofdverblijfplaats is de plaats waar de leden van het gezin dat uit verscheidene personen is samengesteld gewoonlijk leven. Het is dus een feitelijke situatie. Het zegt ook als dusdanig niet veel over de rechtmatigheid van het verblijf in ons land. Vandaar dat dit verduidelijkt moet worden : het gaat over een verblijf dat gebaseerd is op een legitieme verblijfsvergunning. Illegaal verblijf kan hierbij niet worden samengeteld.
Art. 79bis (nieuw)
Een nieuw artikel 79bis invoegen, luidende :
« Art. 79bis. Artikel 19, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 augustus 1993 en door de wet van 1 maart 2000, wordt vervangen als volgt :
« Om de naturalisatie te kunnen aanvragen moet de belanghebbende volle achttien jaar oud zijn en sedert ten minste zeven jaar onafgebroken wettelijk verblijf in België hebben dat tegelijkertijd ook de hoofdverblijfplaats is. Deze termijn wordt verminderd tot twee jaar voor de vreemdeling wiens hoedanigheid van vluchteling of van staatloze in België is erkend krachtens de er vigerende internationale overeenkomsten of voor diegene die met de vluchteling gelijkgesteld werd verklaard krachtens het oud artikel 57 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen zoals van kracht tot 15 december 1996. »
Verantwoording
De regering verklaart de illegale immigratie te willen indijken, door zogenaamde « aanzuigingsfactoren », zoals sociale dienstverlening te beperken.
Maar er bestaan in de huidige naturalisatiewetgeving andere « aanzuigingsfactoren ».
Zo dient een redelijke verblijfstermijn als basisvoorwaarde voor de naturalisatie hersteld te worden. Een verblijfsduur van drie jaar is te kort. In onze buurlanden wordt voor de naturalisatie een termijn van 5 tot 8 jaar gehanteerd. Het inkorten van de verblijfsduur tot drie jaar heeft ongetwijfeld een aanzuigeffect tot gevolg, vermits België het land is met de aantrekkelijkste voorwaarden om de naturalisatie te kunnen aanvragen.
Art. 74
A. In hoofdorde : Dit artikel doen vervallen.
B. Subsidiair :
1) Na de eerste zin in het eerste lid de volgende zin toevoegen :
« Het gebouw dient ten minste sedert 6 maanden definitief te zijn verlaten. De minister of zijn gemachtigde betekent het gemotiveerd opeisingsbevel, dat binnen een termijn van 6 maanden uitvoering moet krijgen, aan de eigenaar. »
2) Na de tweede zin in het eerste lid de volgende zin toevoegen :
« De door de overheid gebeurlijk uitgevoerde aanpassingswerken kunnen niet aangerekend worden aan de eigenaar. »
Verantwoording
1. De opeising van goederen of diensten van personen onderscheidt zich van de onteigening doordat ze geen definitieve eigendomsoverdracht impliceert. Het Arbitragehof definieerde de opeising als « een middel van bestuursrecht waarover de overheid beschikt om in uitzonderlijke omstandigheden de levering van een prestatie of dienst, de vervulling van een taak van openbaar nut of de uitvoering van een werk van algemeen belang te eisen door een beroep te doen op particulieren » (Arbitragehof, 55/92, 9 juli 1992, overw. 5.B.10).
Met name vereist ze geen voorafgaande schadeloosstelling. Wel heeft de Raad van State in een vroeger advies gesteld dat het legaliteitsbeginsel ook inzake opeising geldt. Immers, aldus de Raad : « Aangezien de mogelijkheid tot opvordering de uitoefening van principieel door de wet gewaarborgde burgerrechten in het gedrang brengt, kan ook alleen de wet in zulk een opvordering voorzien en er de fundamentele nadere uitwerking van regelen, onder andere de mate waarin rechten en plichten van de titularissen van die rechten in dat geval worden behouden; die bevoegdheid kan niet aan de Koning worden overgedragen zoals het ontwerp nochtans wel zou doen daar de huidige wetgeving met betrekking tot burgerlijke militaire opvorderingen, de bedoelde opeisingen niet mogelijk maakt » (Stuk Kamer, 1993-1994, nr. 1551/1, G).
Artikel 1 van het eerste toegevoegd protocol bij het EVRM is eveneens van toepassing op opeisingen (zie het advies van de Raad van State). Voorzover het gaat om het opeisen van prestaties van particulieren is artikel 4.3., c), van het EVRM toepasselijk dat bepaalt dat niet als « dwangarbeid of verplichte arbeid » wordt beschouwd « elke dienst, welke wordt gevorderd in het geval van een noodtoestand of ramp welke het leven of het welzijn van de gemeenschap bedreigt ».
Bij herhaling heeft de Raad van State er de nadruk op gelegd dat opeising niet kan beschouwd worden als een gewoon bestuursprocédé. Immers : « La réquisition est le droit exceptionnel de l'État, dans un intérêt public supérieur de salut public et, en principe, moyennant indemnité, d'imposer des prestations et de s'attribuer soit la propriété, soit l'usage des choses. »
(...) Ce pouvoir « est réservé à des circonstances exceptionnelles et d'une gravité extrême dans lesquelles il est difficile ou impossible à l'autorité administrative d'arriver à ses fins par un autre procédé. Il ne peut être tenu pour un moyen d'administration normal et ne peut constituer entre les mains de l'autorité administrative un moyen facile de régler des situations qui pourraient être réglées par d'autres moyens présentant plus de garanties pour les citoyens ». Les auteurs insistent sur le caractère exceptionnel, exorbitant du droit commun, du pouvoir de réquisition et reconnaissent qu'il est difficilement conciliable avec l'article 11 de la Constitution qui garantit le droit de propriété (W. 83-84, 113/1, G). In een ander advies luidt het : « La réquisition se distingue principalement de l'expropriation par la référence aux « nécessités du salut public », notion plus rigoureuse que celle de l'utilité publique prévue en matière d'expropriation : « La réquisition est une mesure extrême, lorsque l'État court un péril mortel, c'est-à-dire lorsque la Constitution elle-même s'efface pour permettre de conjurer le danger (F 89-90, 102/1, G). » De Raad oordeelde dat de opeising van gebouwen om als schoolgebouwen te dienen, niet verantwoord was omdat het een aangelegenheid betrof waar er geen sprake was van « des nécessités du salut public », van « des situations de crises ou de calamités qui menacent la vie ou le bien-être de la communauté » (F 98-90, 102/1, G).
2. Terzake wordt in de verantwoording van het artikel 74 niet duidelijk gemaakt welke het « dodelijk gevaar » is waarin het land zich bevindt. Derhalve moet het voorgestelde artikel worden geschrapt (hoofdorde).
3. Subsidiair. Het legaliteitsbeginsel en het na te streven billijk evenwicht tussen de belangen van de overheid en van de particulieren vergen een verdere precisering in de wet van de onderscheiden rechtsposities. Derhalve wordt voorgesteld in navolging van artikel 134bis van de nieuwe gemeentewet dat het gebouw sedert minstens 6 maand definitief verlaten moet zijn (bijvoorbeeld niet bij openvallen van een nalatenschap), dat er een gemotiveerde aanzegging dient te gebeuren door de minister en dat het opeisingsrecht slechts binnen een termijn van 6 maand kan uitgeoefend worden. Verder moet gepreciseerd worden dat de door de overheid uitgevoerde werken niet kunnen aangerekend worden aan de eigenaar.
Hugo VANDENBERGHE. |
Art. 74
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit artikel heeft tot gevolg dat het recht van eigendom, zoals neergelegd in artikel 16 van de Grondwet en de artikelen 544 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, wordt aangetast.
Met dit artikel wordt een nieuw geval van opeising ingevoerd, namelijk voor de sociale noden.
Vroeger hadden de enige gevallen van opeising in ons recht te maken met de verdediging van het grondgebied, en voor het verzekeren van bepaalde vitale diensten in geval van staking.
Telkens houden deze schendingen van het recht van eigendom verband met volstrekt uitzonderlijke toestanden, voor de verdediging van de Staat of het verzekeren van vitale activiteiten, telkens gaat het om een geval van overmacht waar er geen andere mogelijkheid is om de problemen op te lossen.
Identiek aan voorliggend amendement is (of was) het amendement van de heer Barzin (PRL) destijds ingediend op artikel 134bis van de nieuwe gemeentewet.
Voorts stelt professor Delva dat opeising in « normale » tijden een eerder academisch onderwerp is.
(Subsidiair amendement op de amendement nr. 31)
Art. 74
Dit artikel aanvullen met een derde lid, luidende :
« Onder een verlaten gebouw wordt verstaan : een bebouwd onroerend goed dat zowel het hoofdgebouw als de bijgebouwen omvat en dat bewust niet gebruikt wordt noch werkelijk bestemd is voor een activiteit van welke aard ook. »
Verantwoording
Het uitzonderlijk karakter van de opeising vereist een duidelijke wettelijke omschrijving, daar zij meer dan enig ander recht, door haar specifieke aard, enkel mag uitgeoefend worden binnen de grenzen bepaald door de wet. Zoniet wordt zij overgelaten aan een discretionaire beoordeling met een onzekere begrenzing, laat staan een arbitraire beoordeling door de administratieve overheid.
Het woord bewust wijst op het uitsluiten van noodgedwongen verlaten gebouwen. In kansarme buurten erven kansarme gezinnen bijvoorbeeld een verwaarloosd pand van hun ouders. Uit respect voor hun ouders verkopen ze niet en hopen ze op betere tijden om het pand zelf op te knappen. Anderen stellen het geërfde pand te koop of te huur, maar boeken daar geen resultaat mee door de ligging in een achtergestelde buurt.
(Subsidiair amendement op de amendement nr. 32)
Art. 74
In het eerste lid van dit artikel tussen de eerste en de tweede zin de volgende zinnen invoegen :
« De minister of zijn gemachtigde geeft voorrang aan de verlaten gebouwen in eigendom van de Staat. Overeenkomstig de bepalingen die door de Koning worden vastgelegd, maakt de administratie een inventaris van laatstgenoemde gebouwen. »
Verantwoording
Er moet een zekere hiërarchie in het opeisingsrecht worden ingevoerd. De overheid moet eerst de verlaten openbare gebouwen opeisen en in laatste instantie de verlaten particuliere gebouwen. Het ontwerp behandelt de overheid en de particulieren op dezelfde wijze. Welnu, beide hebben in deze aangelegenheid niet dezelfde verantwoordelijkheid.
(Subsidiair amendement op de amendement nr. 33)
Art. 74
Dit artikel aanvullen met een vierde lid, luidende :
« De minister of zijn gemachtigde verwittigt de eigenaar van zijn voornemen om een verlaten gebouw op te eisen per aangetekende brief met ontvangstmelding of bij deurwaardersexploot. Vanaf de ontvangst van de verwittiging, beschikt de eigenaar over een termijn van één maand om, per aangetekende brief met ontvangstmelding, zijn gemotiveerd verzet tegen voorgenomen opeising te laten kennen. Indien hij van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, wordt hij weerlegbaar vermoed de opeising te aanvaarden. »
Verantwoording
Deze bepaling wordt letterlijk opgenomen in de wet om te vermijden dat de Koning het recht van verdediging van de eigenaar zou uitschakelen via een onweerlegbaar vermoeden.
Hiervoor weze gerefereerd aan artikel 5, § 2, van het koninklijk besluit van 6 december 1993, betreffende het opeisingsrecht van verlaten gebouwen, bedoeld in artikel 134bis van de nieuwe gemeentewet. Dit artikel werd bovendien door de Raad van State op 3 december 1997 als onwettig beoordeeld.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 34)
Art. 74
De tweede zin van het eerste lid van dit artikel aanvullen met de woorden :
« en binnen een termijn van 6 maand te rekenen vanaf de dag waarop de minister of zijn gemachtigde de eigenaar op de hoogte heeft gesteld. »
Verantwoording
Het advies van de Raad van State stelt dat artikel 74 van het ontwerp zelf geen bepalingen bevat die het mogelijk maken uit te maken of het evenredigheidsbeginsel in alle gevallen gëeerbiedigd zal kunnen worden.
Er wordt integendeel aan de Koning opgedragen om « de grenzen, de voorwaarden en de modaliteiten » van de uitoefening van het opeisingsrecht te bepalen.
Uiteraard zal de Koning de modaliteiten van artikel 1 van het eerste protocol moeten naleven, en in het bijzonder het billijk evenwicht tussen de betrokken belangen mogelijk maken.
De wetgever zou echter ook de bevoegdheid van de Koning op een meer beperkte manier kunnen omschrijven, en aldus beter kunnen waarborgen dat de uitoefening van het opeisingsrecht binnen de door het protocol vereiste grenzen blijft. In dit verband kan verwezen worden naar artikel 134bis van de nieuwe gemeentewet, waarin eveneens in een opeisingsrecht voorzien wordt, ten aanzien van gebouwen die sedert meer dan zes maanden verlaten zijn, en waarin aan het optreden van de overheid beperkende voorwaarden gesteld worden.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 35)
Art. 74bis (nieuw)
Een artikel 74bis invoegen luidende :
« Art. 74bis. In artikel 591 van het Gerechtelijk Wetboek wordt een 22º ingevoegd, luidende :
« 22º van alle geschillen betreffende de uitoefening door de minister of zijn gemachtigde van het opeisingsrecht inzake verlaten gebouwen, bedoeld in artikel 74 van de programmawet voor het begrotingsjaar 2001. »
Verantwoording
De rechterlijke macht moet steeds in staat zijn de wettigheid van een individuele opeising te onderzoeken. In casu wordt de vrederechter met deze opdracht belast, naar analogie met artikel 18 van de programmawet van 12 januari 1993, die in geval van een opeising ten voordele van daklozen eveneens een rechterlijke instantie aanwees.
Vincent VAN QUICKENBORNE. |
Art. 14bis (nieuw)
Een artikel 14bis invoegen, luidende :
« Art. 14bis. § 1. Artikel 12 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen wordt opgeheven.
§ 2. In de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie wordt artikel 7, § 1, f), punt i), vervangen als volgt :
« i) gebruikt als motorbrandstof :
accijns : 0 frank;
bijzondere accijns : 4 050 frank per 1 000 kg; »
Verantwoording
De uitbreiding van het wagenpark draagt ontegenzeglijk in een belangrijk en almaar toenemende mate bij tot het lokale milieubederf door de uitstoot van verontreinigende stoffen en wereldwijd door het broeikaseffect. Er stellen zich twee zeer belangrijke milieuproblemen, met name :
1º de opwarming van de atmosfeer door het broeikaseffect : het aandeel van het autoverkeer in de CO2-uitstoot is aanzienlijk (23 %);
2º de vorming van ozon in de troposfeer onder invloed van de zonnestraling op diverse verontreinigende stoffen, die voornamelijk door het autoverkeer worden uitgestoten, met name stikstofoxides en vluchtige organische verbindingen (het percentage stikstofoxide te wijten aan het autoverkeer bedraagt verhoudingsgewijs 50 % van de totale uitstoot en het percentage door het autoverkeer geproduceerde vluchtige organische verbindingen bedraagt 30 %).
Het valt niet te loochenen dat de auto deels onze mobiliteit bepaalt, maar dat vandaag algemeen wordt aanvaard dat die mobiliteit vooral op een milieuvriendelijke wijze moet gebeuren.
Terwijl de technologieën tot beperking van de uitstoot tot bestrijding van de verontreiniging almaar toenemen en dankzij de Europese wetgeving op een aantal punten aanzienlijke vooruitgang werd geboekt, dreigt de constante toename van het wagenpark en van het gemiddeld aantal afgelegde kilometers een groot deel van de geleverde inspanningen teniet te doen.
Bijgevolg moet de milieuverontreiniging op vele fronten bestreden worden : de bevordering van het openbaar vervoer, de vernieuwing van het wagenpark, een nieuwe samenstelling van de traditionele brandstoffen, een gunstige belastingregeling om milieuvriendelijke initiatieven te stimuleren, het promoten van alternatieve brandstoffen, enz.
De Europese Commissie beveelt in dat kader in haar programma Auto-Oil het gebruik van LPG aan als alternatieve brandstof omdat die aanzienlijke voordelen biedt op het vlak van de uitstoot van verontreinigende stoffen.
Deze brandstof die een bijproduct is van olieraffinage, maar ook gewonnen kan worden op vindplaatsen van ruwe olie en aardgas heeft verschillende voordelen voor het milieu :
het proces om LPG aan te maken verbruikt minder energie dan voor de andere brandstoffen het geval is;
LPG bevat geen lood, geen additieven, en nagenoeg geen zwavel;
er is de geringe hoeveelheid kankerverwekkende stoffen die na de verbranding van LPG-gas vrijkomen in vergelijking met de klassieke brandstoffen;
de voornaamste uitstoot na LPG-verbranding is duidelijk minder belangrijk dan de uitstoot veroorzaakt door de verbranding van de traditionele brandstoffen.
De gebruiksomstandigheden van LPG zijn in niets nog te vergelijken met die van de beginperiode.
De hedendaagse systemen met twee brandstoffen brengen vandaag niet langer een verlies aan vermogen met zich, zoals dat vroeger het geval was, en voertuigen op LPG geven nu evenveel rijplezier als voertuigen met een benzinemotor.
In het verleden hebben zich een aantal veiligheidsproblemen voorgedaan (vaak omdat het om « in elkaar geknutselde » installaties ging), maar vandaag worden de risico's van een LPG-tank
kleiner geacht dan die van een benzinetank : dankzij de stevigheid van de tank, de begrenzing van de hoeveelheid gas die erin kan worden gepompt, de automatische onderbreking van de gastoevoer bij gebrekkige verbranding, enz. Voertuigen en installaties op LPG zijn vandaag dus zeer veilig, zowel in het dagelijkse gebruik als in uitzonderlijke mechanische of thermische omstandigheden (aanrijding, brand).
Nochtans wordt het gebruik van deze brandstof in België allesbehalve aangemoedigd. Artikel 12 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen bepaalt immers dat voor personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en de minibussen waarvan de motor (ook al is het maar gedeeltelijk of tijdelijk) aangedreven wordt met LPG of andere vloeibare koolwaterstoffen, bovenop de gewone verkeersbelasting, nog een aanvullende verkeersbelasting dient betaald te worden. Deze beloopt tussen de 3 600 en de 8 400 frank naargelang de belastbare kracht.
In 1998 reeds keurde de Kamer van volksvertegenwoordigers een resolutie goed waarbij gevraagd werd die aanvullende verkeersbelasting af te schaffen. De huidige minister van Financiën Didier Reynders was toen een groot voorstander van deze afschaffing, getuige daarvan het feit dat hij de resolutie mee indiende. Dit amendement voert dan ook uit wat in de resolutie gevraagd werd : de afschaffing van de aanvullende verkeersbelasting voor LPG-voertuigen. Mogelijk is Europees advies nodig.
In overeenstemming met de richtlijn 92/82/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën, en teneinde het gebruik van het voertuig te belasten (variabele kost) in plaats van de vaste kosten in stand te houden, wordt een tweede lid ingevoerd dat voorziet in een bijzondere accijns op LPG.
Hugo VANDENBERGHE. Mia DE SCHAMPHELAERE. |
Art. 27
Artikel 27 doen vervallen.
Verantwoording
In afwachting van een nieuw advies van de Raad van State op basis van een door de regering volledig voorgelegd dossier, wordt dit artikel geschrapt.
Art. 78
Artikel 78 doen vervallen.
Verantwoording
« De Belgische internationale samenwerking richt de directe bilaterale samenwerking in hoofdzaak » op de volgende vijf sectoren : (...). »
Deze toevoeging zet de deur wagenwijd open voor een nieuwe gestage uitbreiding van het aantal sectoren waarop de Belgische gouvernementele samenwerking zich moet richten. In het verleden was die uitbreiding een van de hoofdoorzaken van de slechte functionering van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Dat was ook de conclusie van de parlementaire commissie belast met de opvolging van de problemen van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Die conclusie was breed gedragen. De commissie adviseerde ten stelligste om het aantal sectoren te beperken. Tijdens de vorige legislatuur gaf het Parlement aan dat advies een gevolg door bij wet de sectoriële concentratie door te voeren. Voorliggend artikel 70 blaast die sectoriële concentratie op en zal aanleiding geven tot nieuwe ontsporingen in de ontwikkelingssamenwerking.
Art. 28
Artikel 28 doen vervallen.
Verantwoording
In afwachting van een nieuw advies van de Raad van State op basis van een door de regering volledig voorgelegd dossier, wordt dit artikel geschrapt.
Erika THIJS. |
Art. 70
In het 1º en het 4º van dit artikel, de woorden « de openbare besturen, de rechtspersonen en de verenigingen » vervangen door de woorden :
« de openbare besturen, de rechtspersonen zonder winstgevend oogmerk die, op grond van hun statuut, voorzien in de hulpverlening aan vreemdelingen en de verenigingen ».
Verantwoording
Het verlenen van sociale bijstand is niet verzoenbaar met de logica van de markt. Aangezien het daarbij om een voorrecht van de Staat gaat, is het moeilijk die functie over te dragen aan een privé-instelling waarvan de dienstverlening zo winstgevend mogelijk moet zijn. Er bestaan een aantal gespecialiseerde diensten voor de opvang en hulpverlening ten behoeve van vreemdelingen die de kandidaat-vluchtelingen de beste dienstverlening tegen een lagere prijs kunnen bieden. Als verenigingen zonder winstoogmerk, waarvoor bijgevolg geen geldgewin speelt, vertonen die organisaties een passender profiel om de hulpverlening aan kandidaat-vluchtelingen te verstrekken.
Clotilde NYSSENS. Georges DALLEMAGNE. |
Art. 6
Dit artikel schrappen.
Verantwoording
De Raad van State heeft duidelijk aangegeven dat de federale wetgever hier mogelijk buiten zijn impliciete bevoegdheden zou treden, daar hij voorwaarden oplegt die eerder stedenbouwkundig zijn dan wel marktregulerend. Een eventuele bevoegdheidsovertreding kan ernstige juridische consequenties hebben voor alle betrokkenen. Het verdient daarom, volgens de indiener van dit amendement, aanbeveling een grondig onderzoek te doen naar de eventuele bevoegdheidsovertreding, rekening houdende met de theorie van de impliciete bevoegdheden zoals in de Belgische rechtspraak gehanteerd.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 42)
Art. 6
Dit artikel treedt in werking samen met de inwerkingtreding van een samenwerkingsakkoord, zoals bedoeld in artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, dat door de Koning zal worden afgesloten teneinde de goede uitvoering van dit artikel mogelijk te maken.
Verantwoording
Zoals de Raad van State terecht opmerkt, vereist de bevoegdheidsverdeling tussen federale Staat en gewesten zoals zij wordt geïnterpreteerd in de Belgische rechtspraak hier dat een samenwerkingsakkoord wordt gesloten. De installatie van antennesites doet vragen rijzen omtrent enerzijds de regels van telecommunicatie en anderzijds bescherming van het leefmilieu en ruimtelijke ordening.
Art. 6
In artikel 6, de eerste paragraaf van het ontworpen artikel 92quinquies vervangen als volgt :
« § 1. Dit artikel is van toepassing op de operatoren van een netwerk van mobilofonie en op de operatoren van de telefonie via de draadloze lokale lus, in dit artikel verder genoemd « de operatoren. »
Verantwoording
Door het verder uit te breiden tot alle in het artikel 92bis bedoelde operatoren leidt het toepassingsgebied tot nodeloze bureaucratie en ronduit onhanteerbare en onrealistische procedures en verspilling van geld en middelen.
Overigens is het toepassingsveld, zoals omschreven in de memorie van toelichting bij het artikel, ook beperkt tot het gestelde in dit amendement.
Art. 6
In het voorgestelde artikel 92quinquies, de tweede paragraaf weglaten.
Verantwoording
Deze paragraaf beschrijft een middelenverplichting die veeleer betrekking heeft op de goede ruimtelijke ordening. De zorg voor de goede ruimtelijke ordening is een gewestbevoegdheid.
Art. 6
In het voorgestelde artikel 92quinquies, § 3, de volgende wijzigingen aanbrengen :
A) In het derde lid tussen de woorden « de werkelijke bouw- en onderhoudskosten » en de woorden « , vermeerderd met een percentage » de woorden « daarin desgevallend begrepen de kosten voor verstevigingswerken vereist voor de plaatsing van de bijkomende antenne(s) van de verzoekende operator » invoegen;
B) Het zesde lid schrappen.
Verantwoording
Ons inziens kan men veronderstellen dat het geviseerde in het voorgestelde zesde lid begrepen is in de omschrijving van het derde lid.
Indien het toch noodzakelijk is deze kosten afzonderlijk te vermelden verdient het aanbeveling dit samen te doen met de andere kosten die het voorwerp kunnen uitmaken van een vergoeding voor gedeeld gebruik.
Art. 6
In het voorgestelde artikel 92quinquies, § 3, derde lid, tussen de woorden « bestaande uit de werkelijke directe » en de woorden « wervingskosten van het terrein », de woorden « en indirecte » invoegen.
Verantwoording
Het is billijk bijvoorbeeld ook de prospectiekosten en de kosten verbonden aan het aanvragen van bijvoorbeeld de stedenbouwkundige toelatingen op te nemen in de globale kosten.
Correcte en transparante prijsvorming is een basisgegeven van een goede marktomgeving.
Art. 6
In het voorgestelde artikel 92quinquies, § 3, vijfde lid, het woord « maar » schrappen.
Verantwoording
Samengelezen met het eerste lid van § 3, geeft de exclusieve omschrijving van de « technische redenen » aanleiding tot een tegenspraak. Immers, er kunnen ook verzoeken zijn die onredelijk zijn om andere dan technische redenen.
Art. 6
In het voorgestelde artikel 92quinquies, een § 4bis invoegen, luidende :
« § 4bis. De overeenkomsten waarbij genotsrechten of zakelijke rechten zijn of worden verleend voor de installatie van basisstations of onderdelen van basisstations kunnen door de verlener van het bedoelde recht eenzijdig worden verbroken zonder een recht op schadevergoeding en niettegenstaande elk andersluidend beding indien het basisstation of onderdelen ervan niet langer voldoen aan door de bevoegde overheid uitgevaardigde of uit te vaardigen stralingsnormen. »
Verantwoording
De schadelijkheid voor de gezondheid van radiofrequente straling kan op dit ogenblik nog niet volledig eensluidend worden vastgesteld. Ook de regering erkent dit. Het is daarom van essentieel belang dat overeenkomsten voor de vestiging van GSM-infrastructuur te allen tijde eenzijdig kunnen worden opgezegd om de volksgezondheid te allen tijde bij voorrang en afdoende te beschermen.
Art. 12
Dit artikel schrappen.
Verantwoording
De motivering van de voorgestelde wijziging is de vaststelling dat de monopolierente verschuldigd door de Nationale Loterij aan de Staatsbegroting sinds 1994 niet werd aangepast, ondanks de steeds stijgende omzet van de Nationale Loterij.
Het is daarom onbegrijpelijk dat men de monopolierente niet koppelt aan de omzet van de Nationale Loterij in plaats van een nominaal bedrag vast te leggen dat binnen twee jaar misschien opnieuw achterhaald zal zijn.
Art. 13
Dit artikel schrappen.
Verantwoording
De voorgestelde hervorming is ingegeven door de vaststelling dat de procedure voor de bestemming van de winst van de Nationale Loterij al te stroef is.
De procedure omzeilen door de Koning de bevoegdheid te geven bepaalde voorafnames te doen en deze toe te wijzen lijkt een bijzonder cynische redenering. Het niet functioneren (sic) van de procedure wordt in feite gewoon genegeerd, de procedure blijft in haar gebrekkige vorm bestaan. In plaats van de procedure op een doordachte wijze te hervormen, gebruikt de regering de programmawet om haar verantwoordelijkheid te ontlopen.
Hugo VANDENBERGHE. |
Art. 20
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 20. In artikel 6, § 2, van de wet van 17 maart 1997 betreffende de financiering van het HST-project wordt tussen de tweede en derde zin, de volgende zin ingevoegd :
« In afwachting van de realisatie van de verkoop van deze goederen kan zij het bedrag voorfinancieren met contanten. »
Verantwoording
Uit de toelichting bij artikel 20 van de programmawet blijkt dat het probleem van de realisatie van de wettelijk voorgeschreven 10 miljard niet van principiële aard is, maar enkel een kwestie van respect voor het geldende tijdsschema (loodzware procedure).
Het voorgestelde amendement geeft aan de NMBS de mogelijkheid om dit tijdsprobleem op te lossen, evenwel zonder dat de spoorwegmaatschappij ontslagen wordt van haar wettelijke opdracht om 10 miljard in te brengen in de HST-Fin door verkoop van gronden.
Ludwig CALUWÉ. Hugo VANDENBERGHE. |
Art. 21, 22 en 23
De artikelen 21, 22 en 23 schrappen.
Verantwoording
De voorgestelde bepalingen zijn zeer verregaand en zullen een concentratie van gevoelige persoonlijke gegevens in handen van éénzelfde instelling het NIS bewerkstelligen.
1. Het feit dat het Rijksarchief, de Kruispuntbank en het NIS reeds vandaag persoonlijke gegevens verwerken, doet niets af aan het intrinsieke gevaar dat het ontwerp van de regering inhoudt.
Deze databanken zijn tot nu toe « fysisch » en « organisch » van elkaar gescheiden, zodat elke « doorkruising » van verschillende informatie of éénzelfde persoon beperkt blijft, hetgeen de personalisatie en de identificatie van persoonlijke gevoelige gegevens omzeggens onmogelijk maakt.
De voorgestelde bepalingen, daarentegen, zullen « doorkruisingen » mogelijk maken en bijgevolg het recht op de privacy, zoals bepaald door artikel 8 van het Europees Verdrag ter verdediging van de rechten van de mens op de helling zetten.
2. Artikel 24quinquies van de wet op het Nationaal Instituut voor de statistiek verbiedt overigens aan het NIS onderzoekingen en studies te doen betreffende de persoonlijke levenssfeer.
De wetgever heeft immers, bij de oprichting van het NIS, het gevaar van een concentratie van gevoelige gegevens met betrekking tot de persoonlijke sfeer in handen van éénzelfde instantie ingezien, en derhalve expliciet verboden dat het NIS onderzoekingen en studies zou uitvoeren met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer, onder meer op het sexueel gedrag, de overtuiging of activiteit op politiek, levensbeschouwelijk of godsdienstig gebied, het ras of de etnische afstamming.
De brede « socio-economische enquête » die de ontworpen wetsbepalingen aan het NIS willen toevertrouwen zal ongetwijfeld mee betrekking hebben op dergelijke gegevens, hetgeen strijdig zou zijn met de in vorige paragraaf toegelichte bepaling.
Subsidiair tenslotte menen wij dat het voorafgaandelijk advies van de Commissie voor de verdediging van de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk was, teneinde de wetten op het Rijksarchief en op de Kruispuntbank te wijzigen.
Artikel 6 van de wet van 8 december 1992 bepaalt dat de verwerking van persoonsgegevens waaruit de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging of het lidmaatschap van een vakvereniging blijken, door de wet kan worden geregeld mits een voorafgaand advies van de commissie.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 53)
Art. 22
Dit artikel schrappen.
Verantwoording
Het voorgesteld artikel 8bis streeft ertoe de « formaliteiten » van artikelen 5 tot 8 van de wet van 8 augustus 1983 uit te schakelen.
Artikelen 5 tot en met 8 van de wet van 8 augustus 1983 ter regeling van het Rijksregister bepalen dat de Koning toegang verleent tot het Rijksregister aan de openbare overheden, de instellingen van openbaar nut bedoeld bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, de notarissen en gerechtsdeurwaarders, voor de informatie die zij krachtens een wet of een decreet bevoegd zijn te kennen (alsmede de Belgische Nationale Orde van Advocaten, met als enig doel aan de advocaten de informatie mee te delen die zij nodig hebben voor de taken die zij als medewerkers van het gerecht vervullen).
De wet bepaalt verder dat de Koning de toegang kan uitbreiden mits hij het voorafgaand advies van de Commissie ter verdediging van de persoonlijke levenssfeer heeft ingewonnen.
De wetgever heeft bijgevolg de toegang en het beheer van het Rijksregister onder het toepassingsgebied van de « Privacywet » geplaatst, teneinde een hoge standaard van rechtszekerheid te waarborgen.
Welnu schakelt de ontworpen bepaling deze belangrijke bescherming uit en dreigt zodoende de wet op de privacy uit te hollen.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 53)
Art. 23
Dit artikel schrappen.
Verantwoording
De wet van 15 januari 1990 houdende oprichting van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid houdt bepalingen in die de toegang tot de gegevens die zij verwerkt reglementeren.
Artikel 15 van de wet van 15 januari 1990 (Kruispuntbank) voorziet in een bijzondere « toegangsprocedure ».
Elke mededeling buiten het netwerk, van sociale gegevens van persoonlijke aard, door de Kruispuntbank of de instellingen van sociale zekerheid, vereist een principiële machtiging van het Toezichtscomité.
Artikel 23 van het ontwerp wil deze procedure ook uitschakelen voor de mededelingen aan het NIS en dreigt zodoende de hele bescherming van de persoonlijke levenssfeer uit te hollen.
Art. 75
Dit artikel aanvullen met een tweede lid, luidende :
« Dit artikel treedt in werking na publicatie van de formele goedkeuring door de Europese Commissie van de genoemde tenlasteneming van de kosten door de Nationale Bank. »
Verantwoording
Een eventueel tussenkomend afkeurend, of gedeeltelijk afkeurend advies van de Commissie kan de uitvoering van het artikel onmogelijk maken.
Hugo VANDENBERGHE. |
Art. 21
In § 1, eerste lid, van het voorgestelde artikel 9 de woorden « , na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, » invoegen tussen het woord « Koning » en het woord « doen ».
Verantwoording
Gelet op het feit dat de algemene socio-economische enquête 2001 grondig verschilt van de voorgaande algemene volkstellingen, met name dat de gegevens bewaard blijven op naam, gekoppeld worden met verschillende databanken en systematisch geactualiseerd worden, is het noodzakelijk om genoemde commissie om voorafgaand advies te vragen.
Art. 21bis (nieuw)
Een artikel 21bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 21bis. De woorden « Hoofdstuk III Algemene volkstellingen » van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, worden vervangen door de woorden « Hoofdstuk III Algemene socio-economische enquête 2001. »
Verantwoording
Aangezien de volkstelling wordt afgeschaft, moet de benaming van het desbetreffende hoofdstuk gewijzigd worden.
Art. 21ter (nieuw)
Een artikel 21ter (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 21ter. Artikel 10 van de wet van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, wordt vervangen als volgt :
« Art. 10. De Koning kan doen overgaan tot opname van inlichtingen van sociale, economische en demografische aard die niet bestemd zijn voor de bevolkingsregisters, ook bij wijze van steekproef. »
Verantwoording
Gelet op de vervanging van de algemene volkstelling door de algemene socio-economische enquête 2001, dient artikel 10 noodzakelijkerwijze te worden aangepast, aangezien de huidige libellering van artikel 10 de Koning enkel de gelegenheid geeft tot tussentijdse opnames « bij gelegenheid van de algemene volkstelling ».
Art. 6
In het voorgestelde artikel 92quinquies, § 3, eerste lid, tussen het woord « zij » en het woord « gunstig » de woorden « binnen de maand » invoegen.
Verantwoording
De operator tot wie het verzoek gericht is, heeft de verplichting om binnen een redelijke termijn hier vastgelegd op 1 maand de verzoeker van antwoord te dienen.
Art. 6
In het voorgestelde artikel 92quinquies, § 3, vierde lid, het woord « gelijk » vervangen door de woorden « redelijk, proportioneel en niet-discriminerend ».
Verantwoording
Dit amendement houdt rekening met het geval dat 1 operator 90 % van de ruimte in beslag neemt en de andere slechts 10 %. Betere formulering is die die reeds voorzien is in de sectie over « verstevigingswerken » in het derde lid van genoemd artikel.
Vincent VAN QUICKENBORNE. |
Art. 50bis (nieuw)
Een artikel 50bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 50bis. Artikel 21, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, wordt aangevuld als volgt :
« Elk voorschrift moet de beschrijving van het geneesmiddel bevatten zoals bepaald is in de INN-naam. »
Verantwoording
Een echt beleid om het gebruik van generische geneesmiddelen te promoten is slechts haalbaar indien het ten aanzien van degenen die ze voorschrijven, een verplichting zal inhouden. Dit amendement strekt er dan ook toe in het koninklijk besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de geneeskunst t.a.v. de voorschrijver (arts, tandarts) de verplichting op te nemen om op het voorschrift de gemeenschappelijke internationale benaming ervan te vermelden. Die verplichting verbiedt niet de naam van de specialiteit aan te duiden. Doordat de arts wordt verplicht om op het voorschrift de INN-naam (International non-proprietary name) te noteren, zal hij er evenwel beter op letten om generische geneesmiddelen voor te schrijven. Die verplichting voor de arts is des te belangrijker daar de tegemoetkoming van het RIZIV in de kosten van het geneesmiddel op basis van de richtprijs wordt vastgesteld.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 62)
Art. 50bis (nieuw)
Een artikel 50bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 50bis. Artikel 21, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskudige commissies, wordt aangevuld als volgt :
« De arts of de beoefenaar van de tandheelkunde die een farmaceutische specialiteit voorschrijft waarvoor andere geneesmiddelen met hetzelfde werkzame bestanddeel en dezelfde toedieningsvorm bestaan, is verplicht de patiënt in te lichten over het bestaan en de kostprijs van die verschillende geneesmiddelen. »
Verantwoording
Dit amendement heeft tot doel de voorschrijver ertoe te verplichten de patiënt voor te lichten over de verschillende bestaande geneesmiddelen en de verschillende terugbetalingen door de verplichte ziekteverzekering. Zonder een dergelijke verplichting voor de voorschrijver is het illusoir te geloven dat de patiënt zijn arts ertoe zal kunnen bewegen hem die geneesmiddelen voor te schrijven waarvoor het aandeel ten laste van de patiënt geringer is. Als die verplichting niet wordt opgelegd, vrezen wij dat de patiënt zal moeten opdraaien voor de door de regeling verhoopte bezuiniging van 1 miljard frank.
Art. 51
In de laatste volzin van het voorgestelde artikel 51, § 8, na de woorden « na advies van de commissie voor Begrotingscontrole » de woorden « en van het Verzekeringscomité » invoegen.
Verantwoording
Bij de budgettaire follow-up van de « traditionele » begroting en de begroting « nieuwe initiatieven » behoort, in de mate van het mogelijke, het onderscheid tussen beide te worden gehandhaafd. Krachtens het wetsontwerp dient de Algemene Raad daarover te beslissen. Volgens ons is het aangewezen om ook het Verzekeringscomité bij die procedure te betrekken.
Art. 54
In dit artikel, het 2º aanvullen met het volgende lid :
« Deze vermindering van de overschrijding bedoeld in het 1º heeft geenzins invloed op het bedrag van het globaal budget of van de deelbudgetten waarvoor een onderconsumptie is vastgesteld. »
Verantwoording
De tekst die in artikel 69, § 5, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen wordt ingevoegd door het 2º van artikel 54 van het voorliggende wetsontwerp, verwijst naar een verband tussen een eventuele overschrijding in de geneesmiddelensector en een eventuele « onderconsumptie » wat het globaal budget betreft. Dit amendement waarborgt de sectoren die voor de onderconsumptie gezorgd hebben : het kan immers niet dat zij door hun zuinigheid in de toekomst geen bijkomende middelen krijgen, onder het voorwendsel dat ze aan een zwakke « groeitrend » onderhevig zijn.
Art. 66
Het derde lid van § 1 vervangen als volgt :
« Elke verdere verlaging van de werknemers- of werkgeversbijdragen wordt volledig gecompenseerd met een verhoging van de alternatieve financiering door de aanpassing van het in het eerste lid bedoelde percentage van de belasting over de toegevoegde waarde. »
Verantwoording
Dit amendement beoogt afdoende waarborgen te bieden opdat de verlaging van de sociale bijdragen daadwerkelijk en zonder enige twijfel gecompenseerd wordt met een verhoging van de alternatieve financiering.
Art. 14
Het eerste lid van dit artikel aanvullen als volgt :
« , alsmede aan eenieder die zich een nieuw voertuig aanschaft dat is uitgerust om LPG te gebruiken ».
Verantwoording
Dit amendement heeft tot doel elke discriminatie met betrekking tot de toekenning van de LPG-premie op te heffen. Het speelt geen rol of de eigenaar van het voertuig een voertuig aanschaft dat hiervoor reeds is uitgerust, of een niet uitgerust voertuig laat ombouwen. Het doel is immers dat er zoveel mogelijk voertuigen komen die zijn uitgerust met een LPG-systeem.
Art. 14
Het tweede lid vervangen als volgt :
« De in het eerste lid bedoelde premie wordt toegekend voor de installaties geplaatst tijdens de periode van 1 januari 2000 tot 31 december 2002. »
Verantwoording
Hoewel men kan begrijpen dat de regering ervoor wil zorgen dat de maatregel beperkt blijft in de tijd om er eventueel een evaluatie aan te kunnen verbinden, lijkt het ook logisch de maatregel te laten terugwerken tot 1 januari 2000. Al in de eerste regeringsverklaring heeft de regering immers haar voornemen te kennen gegeven om premies toe te kennen aan personen die het brandstofsysteem van hun voertuig laten aanpassen. De maatregelen dienen dus te beantwoorden aan de verwachtingen die bij het publiek zijn gewekt door de intentieverklaringen van de regering. Een aantal personen heeft na de verklaringen van de regering de investering immers reeds gedaan, zonder te wachten op de officiële maatregelen.
Art. 14
In de eerste zin van het eerste lid, de woorden « Binnen de perken van de begrotingskredieten wordt, overeenkomstig de door de Koning te bepalen nadere regels, een premie van 25 000 frank toegekend » vervangen door de woorden « Overeenkomstig de door de Koning te bepalen nadere regels wordt een premie van 25 000 frank toegekend ».
Verantwoording
Het doel van dit artikel is het recht op een premie in te stellen en het enthousiasme voor deze vorm van brandstof aan te wakkeren.
Volgens deze bepaling moet de wetgever ieder jaar bij het opstellen van de begroting bepalen of de door het wetsontwerp vastgestelde premies al dan niet kunnen worden toegekend en in welke mate.
De toepassing van de maatregel kan tot discriminatie leiden.
Het amendement heeft tot doel de ingevoerde premie werkelijk tot een recht te maken en de beperkende budgettaire voorwaarde te laten vervallen.
René THISSEN. |
Art. 66
De eerste paragraaf, tweede lid, van dit artikel aanvullen als volgt :
« De Koning kan het bedrag van de alternatieve financiering aanpassen aan de wijzigingen die de gelijkschakeling van het sociaal statuut van zelfstandigen en de sociale zekerheid van de werknemers beogen. Het percentage in § 1, eerste lid, mag niet lager zijn dan 178 231,8 miljoen frank vermeerderd met de kosten die gemaakt zijn om de gelijkschakeling van het sociaal statuut van de zelfstandigen en de sociale zekerheid van de werknemers te bewerkstelligen. »
Verantwoording
Door de aanpassingen aan het sociaal statuut van de zelfstandigen (amendement nr. 71) is het noodzakelijk dat voor deze operaties voldoende financiële middelen worden voorzien.
Hoofdstuk IX (nieuw)
In de voorgestelde titel X, een hoofdstuk IX (nieuw), dat de artikelen 68bis tot 68quinquies omvat, invoegen, luidende :
« Hoofdstuk IX (nieuw). Verbetering van het sociaal statuut van de zelfstandigen.
Art. 68bis. Artikel 2, 2º, van de wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen, gewijzigd bij de wetten van 17 maart 1993 en 6 april 1995 wordt aangevuld als volgt :
« Het bedrag van die kinderbijslag is gelijk aan dat vastgesteld door de gecoördineerde wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. »
Verantwoording
De kinderbijslag voor het eerste kind van een zelfstandige verschilt duidelijk van de kinderbijslag voor het eerste kind van een werknemer of ambtenaar in overheidsdienst.
Dit amendement wil deze ongelijkheid wegwerken door de kinderbijslag voor de kinderen van zelfstandigen gelijk te schakelen met de kinderbijslag voor de kinderen van werknemers en ambtenaren in overheidsdienst.
« Art. 68ter. In het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement ter uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen wordt een artikel 44ter ingevoegd luidende :
« Art. 44ter. Wanneer de onderworpene zijn sociale bijdragen regelmatig en ononderbroken heeft betaald gedurende 4 kwartalen die aan het betrokken kwartaal voorafgaan, hij geen verhogingen verschuldigd is geweest en niet is vrijgesteld van de betaling van dergelijke verhogingen en wanneer de betaling van zijn sociale bijdragen voor het betrokken kwartaal bij de socialeverzekeringskas wordt geregistreerd met een vertraging van maximum vijf werkdagen, kan de socialeverzekeringskas afzien van de in de artikelen 44, § 1, en 44bis bedoelde verhogingen.
Maakt de socialeverzekeringskas gebruik van die mogelijkheid, dan deelt zij dat schriftelijk mee :
enerzijds aan de onderworpene binnen 30 kalenderdagen na de registratie van de betaling van de sociale bijdrage;
anderzijds aan het RSVZ binnen 30 kalenderdagen na de kennisgeving van haar beslissing aan de onderworpene. »
Verantwoording
Wanneer de sociale bijdragen van een zelfstandige niet geregistreerd zijn bij zijn socialeverzekeringskas op de laatste dag van het kwartaal waarvoor deze bijdragen gelden, dan wordt de bijdrage voor dat kwartaal of het niet-betaalde deel van die bijdrage verhoogd met 3 %.
Wanneer de zelfstandige bovendien op het einde van een kalenderjaar de bijdragen die in de loop van dat jaar voor het eerst van hem zij gevorderd, niet of niet volledig betaalt, dan wordt op 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar een eenmalige bijkomende verhoging van 7 % toegepast op het gedeelte van de bijdragen dat nog niet betaald is.
In bepaalde omstandigheden kan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen echter de verhogingen geheel of gedeeltelijk niet doorvoeren. Dit kan onder meer gebeuren wanneer de schuldenaar zich beroept op overmacht of hij zich wegens de speciale aard van de uitgeoefende activiteit beschouwt als niet-onderworpen aan het sociaal statuut van de zelfstandigen.
Dit amendement zorgt ervoor dat de socialeverzekeringskas de verhogingen van 3 % en 7 % niet toepast onder de volgende voorwaarden :
de zelfstandige heeft gedurende ten minste 4 kwartalen voorafgaand aan het betrokken kwartaal ononderbroken sociale bijdragen betaald.
de zelfstandige is gedurende dat jaar nooit verhogingen verschuldigd geweest, zelfs al is hij door het RSVZ vrijgesteld van de betalingen van die verhogingen;
de vertraging bij het betalen van de sociale bijdragen mag niet meer dan vijf werkdagen bedragen.
« Art. 68quater. In artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot reorganisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, worden het tweede en het derde lid opgeheven. »
Verantwoording
Het pensioenstel van zelfstandigen voorziet in een strafcoëfficiënt bij vervroegde pensionering. Deze bedraagt 5 % per jaar. Een zelfstandige verliest met andere woorden definitief 5 % van zijn pensioen voor elk jaar dat hij vroeger dan normaal (65 jaar) met pensioen gaat. Dit amendement wil deze toestand afschaffen.
« Art. 68quinquies. In artikel 10, tweede lid, van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van zelfstandigen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 mei 1993 en vervangen bij het koninklijk besluit van 14 juli 1994, worden de woorden « 333,80 frank of 250,35 frank » vervangen door de woorden « 345,38 frank of 262,97 frank. »
Verantwoording
Deze aanpassing verhoogt de vergoedingen van zelfstandigen die hun zelfstandige activiteit hebben stopgezet en die vallen onder het stelsel van de pensionering wegens arbeidsongeschiktheid.
Art. 66
Dit artikel aanvullen met een § 5, luidende :
« De Koning kan de percentages voor de verdeling van het saldo, zoals bedoeld in § 2 van dit artikel aanpassen aan de wijzigingen die de gelijkschakeling van het sociaal statuut van de zelfstandigen en de sociale zekerheid van de werknemers beogen. »
Verantwoording
Door de aanpassingen aan het sociaal statuut van de zelfstandigen (amendement nr. 71) is het noodzakelijk dat voor deze operaties voldoende financiële middelen worden voorzien.
Mia DE SCHAMPHELAERE. |
Art. 21
Het voorgestelde artikel 9 vervangen als volgt :
« Art. 9. In 2001 zal de minister die bevoegd is voor Economie, nadat hij de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de Nationale Commissie voor de statistiek vooraf geraadpleegd en gehoord heeft, een wetsontwerp indienen waarin de opdrachten en de bestaffing van het Nationaal Instituut voor de statistiek opnieuw worden omschreven. »
Verantwoording
De geplande groei van de nieuwe taken van het Nationaal Instituut voor de statistiek lijkt ons op zijn minst voorbarig. Bovendien zijn de bovenvermelde taken verwarrend. Veranderen wij hieraan niets, dan zullen wij uiteindelijk geconfronteerd worden met een almachtige onderzoeksinstelling die zichzelf controleert, wat wij vanzelfsprekend volstrekt onaanvaardbaar vinden.
Art. 21
In § 1, eerste lid, van het voorgestelde artikel 9, de woorden « In 2001 » vervangen door de woorden « Vanaf 2001 ».
Verantwoording
Deze wijziging verduidelijkt de toepassingssfeer van het sociaal en economisch gedeelte van de programmawet. Het voorzetsel « in » zou immers kunnen doen vermoeden dat de regering alleen in het jaar 2001 onderzoek wil verrichten. Door het woord « vanaf » te gebruiken, kan het artikel toepassing vinden over een veel langere termijn, wat des te nuttiger is daar bepaald is dat de informatie die wordt ingewonnen via de socio-economische enquête, wordt bijgewerkt.
Art. 21
In § 1, eerste lid, van het voorgestelde artikel 9, de woorden « zal de Koning doen overgaan » vervangen door de woorden « zal de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, doen overgaan ».
Verantwoording
Met het oog op een grotere doorzichtigheid lijkt het ons verkieslijk de besluiten in de Ministerraad te bespreken.
Art. 21
In § 1, eerste lid, van het voorgestelde artikel 9, de woorden « algemene socio-economische enquête » vervangen door de woorden « algemeen sociaal-economisch onderzoek ».
Verantwoording
Door te kiezen voor het woord « onderzoek » voorkomt men elke ontsporing waartoe het woord « enquête » aanleiding zou kunnen geven en die door de wetgever niet is gewild. Het lijkt ons wenselijk het onderzoek te beperken tot een vooraf opgestelde reeks van in de wet van 4 juli 1962 opgenomen opdrachten.
Art. 21
In § 1, eerste lid, van het voorgestelde artikel 9, de woorden « de algemene socio-economische enquête » vervangen door de woorden « het sociaal-economische onderzoek ».
Verantwoording
Idem als voor amendement nr. 76. Bovendien vervalt het woord « algemeen » teneinde de grenzen van het onderzoek te verduidelijken.
Art. 21
In § 1, eerste lid, van het voorgestelde artikel 9, de woorden « waardoor gegevensbanken over personen, opleiding en woningen kunnen opgericht of aangevuld worden » vervangen door de woorden « waardoor banken met gegevens over opleiding, woningen en personen, met uitsluiting van persoonlijke gegevens over ras, politieke, religieuze of andere overtuiging, alsmede persoonlijke gegevens over de gezondheid of het seksleven, kunnen worden opgericht of aangevuld ».
Verantwoording
Het zinsdeel betreffende het oprichten of aanvullen van gegevensbanken over personen laat, al dan niet opzettelijk, te veel ruimte voor mogelijke ontsporingen bij het NIS. Het is dus noodzakelijk het soort persoonlijke gegevens dat het NIS in geen geval mag inzamelen, te preciseren.
Art. 21
Paragraaf 1, eerste lid, van het voorgestele artikel 9 aanvullen als volgt :
« na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ».
Verantwoording
Om elke schending van de persoonlijke levenssfeer te voorkomen, lijkt het ons wenselijk dat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer een advies geeft over het type van gegevensbank dat door het NIS wordt opgericht.
Art. 21
In § 1, tweede lid, van het voorgestelde artikel 9, de woorden « deze inlichtingen » vervangen door de woorden « deze gegevens ».
Verantwoording
Uit wetgevingstechnisch oogpunt is het wenselijk het eerste en het tweede lid op elkaar af te stemmen. Daarom is het beter te spreken over « gegevens » dan over « inlichtingen » dat niet voorkomt in het eerste lid.
Art. 21
In § 2 van het voorgestelde artikel 9, de woorden « algemene socio-economische enquête » vervangen door de woorden « sociaal-economisch onderzoek ».
Verantwoording
Zie verantwoording bij de amendementen nrs. 76 en 77.
Art. 21
In § 2 van het voorgestelde artikel 9, de woorden « zonder andere formaliteiten dan de hierna vernoemde » schrappen.
Verantwoording
De bijzondere controlemechanismen voor de toegang van het NIS tot bepaalde gegevens, opgenomen in de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een kruispuntbank van de sociale zekerheid, moeten behouden blijven om de in artikel 22 van de Grondwet opgelegde eerbiediging van het privé- en het gezinsleven te waarborgen.
Art. 21
In § 2 van het voorgestelde artikel 9, de woorden « krijgt het Nationaal Instituut voor de statistiek (...) toegang tot de gegevens » vervangen door de woorden « kan het Nationaal Instituut voor de statistiek (...) een verzoek om inlichtingen indienen bij alle besturen na raadpleging van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ».
Verantwoording
Wij vinden dat het NIS zich moet beperken tot het maken van statistieken en dat het daarvoor geen rechtstreekse toegang nodig heeft tot de gegevens die worden bijgehouden door alle besturen en overheden. Het vereiste dat een verzoek wordt ingediend na raadpleging van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer voorkomt opzettelijke of onopzettelijke misbruiken door het NIS.
Art. 21
In § 2 van het voorgestelde artikel 9, de woorden « door alle besturen en overheden » schrappen.
Verantwoording
Overeenstemming met amendement nr. 83.
Art. 21
In § 2, 1º, van het voorgestelde artikel 9, de woorden « het bestreken gebied » vervangen door de woorden « de bestreken gebieden ».
Verantwoording
Hier moet het meervoud worden gebruikt omdat er enig verband moet bestaan tussen de uitdrukkingen « het bestreken gebied » en « de specifieke doelstellingen ».
Art. 21
In § 2, 1º, van het voorgestelde artikel 9, het woord « enquête » vervangen door het woord « onderzoek ».
Verantwoording
Overeenstemming met amendement nr. 76.
Art. 21
In § 2, 1º, van het voorgestelde artikel 9, het woord « inlichtingen » vervangen door de woorden « statistische inlichtingen ».
Verantwoording
Overeenstemming met amendement nr. 83.
Art. 21
In § 2, 1º, van het voorgestelde artikel 9, de woorden « de te geven inlichtingen » vervangen door de woorden « de na raadpleging van de Nationale Commissie voor de statistiek te geven inlichtingen ».
Verantwoording
Het lijkt ons inderdaad wenselijk te verduidelijken dat alle verzoeken van het NIS alleen het maken van statistieken tot doel mogen hebben. Om te kunnen beschikken over de statistieken die beantwoorden aan de behoeften terzake, is het volgens ons noodzakelijk het advies van de Nationale Commissie voor de statistiek in te winnen.
Art. 21
In § 2 van het voorgestelde artikel 9, het 2º schrappen.
Verantwoording
Men moet de opmerking van de afdeling wetgeving van de Raad van State volgen. Op basis van de ontworpen regeling is alleen het betrokken bestuur verplicht om toegang te verlenen tot de bijgehouden gegevens, zodat de vraag rijst in welk opzicht andere personen nog informatieplichtig kunnen zijn.
Art. 21
In § 2, 3º, van het voorgestelde artikel 9, het woord « eventuele » schrappen.
Verantwoording
Aangezien een statistisch gegeven per definitie evolueert, valt het te betwijfelen of een meegedeeld gegeven mettertijd onveranderlijk wordt.
Art. 22
Dit artikel schrappen.
Verantwoording
Overeenstemming met amendement nr. 73.
De formaliteiten bedoeld in de artikelen 5 tot 8 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een rijksregister van de natuurlijke personen zouden behouden moeten worden, om ervoor te zorgen dat artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden beter worden nageleefd.
Art. 23
Dit artikel schrappen.
Verantwoording
Overeenstemming met amendement nr. 73.
De formaliteiten bedoeld in artikel 15 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank zouden behouden moeten worden, om ervoor te zorgen dat artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden beter worden nageleefd.
Art. 21bis (nieuw)
Een artikel 21bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 21bis. In artikel 10 van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1986, de woorden « algemene volkstelling, alsmede tussen de volkstellingen in » vervangen door de woorden « sociaal-economisch onderzoek, alsmede tussen de onderzoeken in. »
Verantwoording
Aangezien artikel 10 verwijst naar artikel 9, dient de gebruikte terminologie in overeenstemming te worden gebracht, anders heeft dat artikel geen enkele zin.
Art. 12
Dit artikel vervangen als volgt :
« In artikel 27, eerste lid, van de programmawet van 24 december 1993 worden de woorden « 2,5 miljard » vervangen door « 8 % van de omzet. »
Verantwoording
Artikel 12 van deze programmawet trekt het bedrag van de monopolierente die de Nationale Loterij verschuldigd is aan de Belgische Staat, op van 2,5 miljard frank tot 3,5 miljard frank.
Deze wijziging wordt als volgt verantwoord :
« Met toepassing van de ter uitvoering van de programmawet van 24 december 1993 genomen koninklijke besluiten, heeft de Nationale Loeterij van 1994 tot 1999 elk jaar 2,5 miljard frank overgemaakt aan de Staatsbegroting.
De omvang van de monopolierente is dus sedert 1994 gelijk gebleven, niettegenstaande de gevoelige stijging van het zakencijfer van de Nationale Loterij; dat van 34,3 miljard frank in 1994 evolueerde naar 42,3 miljard frank in 1999. »
Om nieuwe wetswijzigingen te vermijden als de omzet van de Nationale Loterij aanzienlijk stijgt of daalt, is het beter het bedrag van de monopolierente die de Nationale Loterij verschuldigd is aan de Belgische Staat, te bepalen als een percentage van de omzet. Zo blijft de monopolierente beter afgestemd op de omzet.
Art. 13
Dit artikel schrappen.
Verantwoording
Artikel 13 biedt de Koning de gelegenheid een deel van de winst van de Nationale Loterij toe te kennen aan verenigingen en instellingen, voordat het plan voor de winstverdeling jaarlijks wordt vastgesteld bij koninklijk besluit genomen na overleg in de Ministerraad.
Deze wijziging wordt als volgt verantwoord :
« De ondervinding leert dat de thans bij wet vastgelegde werkwijze voor de bestemming van de winst van de Nationale Loterij stroef is. Dit maakt het in de praktijk materieel onmogelijk om subsidies toe te kennen aan instellingen en verenigingen wier projecten en activiteiten nuttig zijn voor het algemeen belang en die een steun behoeven zonder welke zij niet tot een goed einde kunnen worden gebracht.
...
Aldus wordt in 2001 een winstuitkering besteed aan :
Ontwikkelingssamenwerking;
de Regie der Gebouwen;
de overname subsidies van de federale overheid aan diverse organisaties;
het Europees Centrum voor vermiste en misbruikte kinderen;
het Centrum gelijkheid kansen en racismebestrijding;
de Koning Boudewijnstichting;
het Koninklijk Filmarchief;
Europalia;
het Filmmuseum;
het Antigifcentrum;
het Centrum Kankeronderzoek Genève. »
Deze bepaling staat haaks op het gemeen recht. Een verdeling bij koninklijk besluit genomen na overleg in de Ministerraad wordt hierdoor namelijk omzeild, zonder dat daar voorwaarden aan verbonden zijn. Een evenwichtige verdeling waarover in de Ministerraad is onderhandeld, is dus niet gewaarborgd.
Een dergelijke bepaling is onaanvaardbaar.
Art. 75
Dit artikel schrappen.
Verantwoording
De Raad van State heeft het volgende opgemerkt : « Het dragen van de Nationale Bank van de vervoerskosten verbonden aan de bevoorrading vooraf in euro, alsmede van de kosten voor vervoer, sorteren en tellen verbonden aan het uit omloop nemen van de stukken in Belgische frank, zou eventueel kunnen worden beschouwd als overheidssteun, die krachtens artikel 87, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap ter kennis moet worden gebracht van de Europese Commissie. »
De regering heeft in de commissie voor de Financiën van de Kamer van volksvertegenwoordigers bevestigd dat de commissaris-generaal voor de euro deze vraag heeft voorgelegd aan de voorzitter van de Europese Commissie.
De regering heeft nog geen antwoord gekregen.
Zonder advies van de Europese Commissie is een dergelijke bepaling onredelijk en allesbehalve een blijk van behoorlijk bestuur.
Er wordt dus voorgesteld dit artikel te doen vervallen.
Magdeleine WILLAME-BOONEN. Michel BARBEAUX. |
Art. 50
In het eerste lid van het voorgestelde artikel 35bis, tussen de woorden « tegemoetkoming vastgesteld » en het woord « voorzover », de woorden « voor geneesmiddelen afgeleverd door de ziekenhuisapotheek aan de patiënten die in het ziekenhuis verblijven » invoegen.
Verantwoording
Indien het systeem van referentieprijzen wordt ingevoerd voor alle geneesmiddelen zal de patiënt de meerkost betalen, namelijk het verschil tussen de publieksprijs en de nieuwe basis van tegemoetkoming, zonder dat dit in aanmerking komt voor de franchise. Dit wordt slechts minimaal gecompenseerd door een lager remgeld, omwille van de lagere basis van tegemoetkoming. Het is ongeloofwaardig te denken dat voorlichtingscampagnes door ziekenfondsen en overheid het voorschrijfgedrag van de artsen dusdanig kunnen wijzigen dat zij enkel de goedkopere geneesmiddelen zouden voorschrijven terwijl zij hiervoor geen enkele incentive hebben. Studies in het buitenland, onder andere Noorwegen en Duitsland, leren dat dit systeem niet de verwachte besparing heeft opgeleverd en dat de eigen betalingen van de patiënt drastisch zijn verhoogd.
Dit systeem kan wel werken voor geneesmiddelen in het ziekenhuis. In het ziekenhuis betaalt de ter verpleging opgenomen patiënt geen remgeld op de geneesmiddelen maar een forfaitair persoonlijk aandeel van 25 frank per dag. Daardoor kan de kost niet afgewenteld worden op de patiënt. Daarom stellen we voor om het systeem van referentieprijzen zoals opgenomen in de programmawet te beperken tot de geneesmiddelen afgeleverd door de ziekenhuisapotheek voor de er verblijvende patiënten, teneinde een besparing op te leveren, en ondertussen op een grondige en coherente wijze de referentieprijzen in de ambulante sector voor te bereiden.
Mia DE SCHAMPHELAERE. |
(Subamendement op amendement nr. 39 van mevrouw Thijs)
Art. 78
Artikel 78 vervangen door wat volgt :
« Art. 78. Artikel 7, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid luidende als volgt :
« In het kader van geïntegreerde samenwerking kunnen nevenaspecten van deze sectoren voor noodhulp in aanmerking komen. »
Erika THIJS. Patrik VANKRUNKELSVEN. |
(Subamendement op amendement nr. 41)
In de voorgestelde tekst de woorden « en de verenigingen » doen vervallen.
Verantwoording
Rechtzetting van het amendement.
Georges DALLEMAGNE. Clotilde NYSSENS. |
Art. 71bis (nieuw)
Een nieuw artikel 71bis invoegen, luidende :
« Art. 71bis. 1º De vreemdeling die zich op de datum van inwerktreding van de wet van ... in een opvangcentrum bevindt, behoudt het recht om voor een termijn van vier maanden vanaf de datum van aankomst in het opvangcentrum er te verblijven;
2º De vreemdeling die in het Rijk, vóór de inwerktreding van de wet van ..., een aanvraag heeft ingediend om als vluchteling te worden erkend, behoud het recht om voor een termijn van vier maand vanaf de indiening van zijn asielverzoek van dezelfde maatschappelijke dienstverlening te genieten als deze waarvan zij genoten zouden hebben vóór de inwerktreding van de wet van ... »
Verantwoording
Naar alle waarschijnlijkheid zal de programmawet in voege treden op 10 januari 2001.
Alle binnenkomende asielzoekers zullen vanaf dat ogenblik opgevangen worden in de in de programmawet voorziene opvangcentrum.
Krachtens het vigerend gebruik worden asielzoekers die in een reeds bestaande opvangcentrum verblijven slechts na een termijn van 4 maanden naar een OCMW verwezen.
Het spreekt voor zich dat de vreemdeling die zich op de datum van de invoegetreding van de nieuwe wet het recht moeten behouden in het centrum te verblijven voor het tot op heden toegepast termijn van vier maanden.
Dit zal de aan OCMW's de mogelijkheid bieden de nodige huisvesting te zoeken, totdat de in de programmawet voorziene opvangcentra functioneel zullen zijn.
De OCMW's verkeren immers in de onmogelijkheid om op zeer korte termijn de nodige huisvesting te vinden.
Tenslotte is het van belang dat de asielzoekers die tot op heden op maatschappelijke dienstverlening en in het bijzonder financiële dienstverlening konden rekenen, niet plots zonder enige financiële middelen komen te staan.
Een overgangsperiode van 4 maanden is dan ook wenselijk.
Mia DE SCHAMPHELAERE. |
Art. 69
In het laatste zinsdeel van het 1º tussen het woord « ruimte » en de woorden « met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren » de woorden « of door andere goederen en diensten aan te bieden » invoegen.
Verantwoording
Bepaalde personen kunnen misbruik maken van de bijzonder kwetsbare positie van een vreemdeling door hem goederen en diensten aan te bieden zoals kleding, voeding, verwarming, tegen buitensporige prijzen en met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren.
Het is dus wenselijk de toepassingssfeer van dit artikel uit te breiden.
Georges DALLEMAGNE. |
Art. 72bis (nieuw)
Een artikel 72bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 72bis. In artikel 8, § 3, eerste lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij de wet van 13 februari 1998, worden de woorden « of in het vreemdelingenregister » ingevoegd tussen de woorden « of in het bevolkingsregister » en de woorden « en recht hebben op sociale bijstand. »
Verantwoording
Zo kunnen ook mensen die in het vreemdelingenregister zijn ingeschreven en recht hebben op sociale bijstand, activiteiten verrichten in het kader van het plaatselijke werkgelegenheidsagentschap.
Georges DALLEMAGNE. |
Art. 72ter (nieuw)
Een artikel 72ter (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 72ter. In artikel 18, § 4, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende :
« Personen die recht hebben op financiële sociale bijstand en die ingeschreven zijn in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister, worden gelijkgesteld met de bestaansminimumgerechtigden bedoeld in het eerste en het tweede lid. »
Verantwoording
Dit artikel heeft tot doel een staatstoelage te verlenen wanneer de OCMW's optreden krachtens artikel 60, § 7 (als werkgever), of krachtens artikel 61 (tewerkstellingsovereenkomst met een privé-onderneming) van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ten voordele van personen die recht hebben op sociale bijstand en die ingeschreven zijn in het bevolkings- of het vreemdelingenregister.
Georges DALLEMAGNE. |
Art. 71
Het 2º van het voorgestelde artikel 57ter bis doen vervallen.
Verantwoording
Deze maatregel is niet realistisch.
Georges DALLEMAGNE. |
Art. 2bis (nieuw)
Een artikel 2bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 2bis. In dezelfde wet wordt een artikel 68bis ingevoegd luidende als volgt :
« Art. 68bis. De intensiteit van het elektromagnetisch veld van een antennesite mag 3 volt per meter niet overschrijden. »
Verantwoording
De zendnorm moet in de wet worden bepaald en niet in de uitvoeringsbesluiten. Zo krijgen de mobilofonie-operatoren meer rechtszekerheid en kan het Parlement ten volle zijn rol spelen als vertegenwoordiger van de Natie ten aanzien van een probleem dat repercussies heeft op de volksgezondheid.
Wat de inhoud van de norm betreft, moet het voorzorgsbeginsel in acht worden genomen. Vandaar dat een norm moet worden bepaald die strookt met de aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad, die pleit voor een norm van 3 volt per meter.
Magdeleine WILLAME-BOONEN. Michel BARBEAUX. |