3-1135/2 | 3-1135/2 |
7 JUNI 2005
Art. 8
In dit artikel tussen de woorden « de Algemene Vergadering van de Organisatie van de Verenigde Naties, » en de woorden « dan wel door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van een Belgisch rechtscollege of van een rechtscollege van een andere lidstaat van de Europese Unie » de woorden « door het Belgisch parlement, » invoegen.
Verantwoording
De door het Ottomaanse Rijk in 1915 gepleegde genocide op de Armeniërs wordt nergens erkend door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van een internationale rechtbank, van een Belgisch rechtscollege of van een rechtscollege van een lidstaat van de Europese Unie en zal ook in de toekomst niet meer erkend worden, omdat ze al zo lang geleden heeft plaatsgevonden.
Ze werd evenmin erkend door de Veiligheidsraad of de Algemene Vergadering van de Organisatie van de Verenigde Naties.
Ze valt bijgevolg niet onder het wetsontwerp zoals het nu geformuleerd wordt.
Dit amendement heeft tot doel dat te verhelpen. De genocide op de Armeniërs werd immers erkend in een resolutie van de Senaat (1-736) die werd aangenomen op 26 maart 1998.
Ondanks de 90e verjaardag van de Armeense volkerenmoord blijven sommigen van onze medeburgers die verschrikkelijke misdaad tegen de mensheid, die bewust werd gepleegd op grond van etnische en religieuze criteria, rechtvaardigen, minimaliseren of zelfs ontkennen. De pressie en al de oproepen om het monument in Elsene ter ere van de slachtoffers van de Armeense volkerenmoord te verwijderen, zijn hiervan het meest karikaturale voorbeeld.
Het zou niet logisch zijn mocht België, dat de Armeense volkerenmoord erkent, het niet mogelijk maken diegenen te vervolgen die deze genocide ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren.
Het zou bovendien volstrekt discriminerend zijn voor de Armeniërs aangezien de wet wel van toepassing zou zijn op de gemeenschappen die het slachtoffer zijn geworden van een genocide die erkend werd door de rechtscolleges of instanties bedoeld in de huidige tekst van het wetsontwerp.
Om geen twijfel of ondubbelzinnigheid te laten bestaan over de toepasbaarheid van de toekomstige wet in ons land op de Armeense volkerenmoord, is het noodzakelijk de erkenning door het Belgische parlement uitdrukkelijk in de tekst te vermelden.
Isabelle DURANT. Marcel CHERON. |
Art. 8
De woorden « of van een rechtscollege van een andere lidstaat van de Europese Unie » doen vervallen.
Verantwoording
Tegenstrijdige beslissingen kunnen beter niet dienen als basis van negationisme-veroordelingen.
Bovendien stelt zich het probleem van de kenbaarheid van de beslissing.
Luc WILLEMS. |
Art. 8
De woorden « dan wel door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van een Belgische rechtscollege of van een andere lidstaat van de Europese Unie » doen vervallen.
Verantwoording
Internationale erkenning is noodzakelijk voor de toepassing van dit artikel. Tegenstrijdige beslissingen kunnen beter niet dienen als basis van negationismeveroordelingen. Bovendien stelt zich het probleem van de kenbaarheid van de beslissing.
Luc WILLEMS Fauzaya TALHAOUI Fatma PEHLIVAN Staf NIMMEGEERS. |
Art. 9 (nieuw)
Een artikel 9 (nieuw) invoegen luidende :
« Art. 9. — De tweede gedachtestreep van artikel 3, tweede lid, 5º van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding wordt vervangen door volgende woorden « de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van genocide of van een misdaad tegen de menselijkheid ». »
Verantwoording
Artikel 7 van het wetsontwerp wijzigt de titel van de wet van 23 maart 1995 die het met name mogelijk maakt om de bevoegdheden van het Centrum voor gelijke kansen te bepalen en meer in het bijzonder de mogelijkheid om een zaak aan te spannen.
Het is dus aangewezen om het nieuwe opschrift in te voeren in de wet van 15 februari 1993 die de bevoegdheden van het Centrum bepaalt.
De minister van Justitie, | |
Laurette ONKELINX. | |
Art. 8
Het voorgestelde artikel 1 vervangen als volgt :
« Art. 1. — Met gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot vijfduizend euro wordt gestraft, hij die onder één van de bij artikel 444 van het Strafwetboek bepaalde omstandigheden, een genocide zoals die is gedefinieerd door het internationaal recht en als dusdanig erkend is door een eindbeslissing van een internationaal rechtscollege dat is ingesteld door relevante internationale instrumenten en waarvan de bevoegdheid erkend is door België, ontkent, minimaliseert, poogt te rechtvaardigen of goedkeurt. »
Verantwoording
Het ontworpen artikel dat aan de Senaat is overgezonden, houdt een onzekere en vage tenlastelegging in : het betreft omstandigheden die niet duidelijk omschreven zijn en die zich nog moeten voordoen. Daardoor druist het in tegen het legaliteitsbeginsel in het strafrecht. Welke openbaarheid moet men toekennen aan de rechtspraak van het Internationaal Strafhof om een onderscheid te maken tussen omstandigheden die geleid hebben tot een veroordeling wegens misdaden tegen de menselijkheid (die vallen onder het misdrijf negationisme) en omstandigheden die geleid hebben tot een veroordeling wegens oorlogsmisdaden (die in het Belgisch recht niet vallen onder het misdrijf negationisme) ? Dit amendement wil de tenlastelegging beter omlijnen en verduidelijken.
De verruiming van de tenlastelegging inzake het ontkennen, minimaliseren, of rechtvaardigen van misdaden tegen de menselijkheid die erkend zijn door internationale gerechtelijke instanties, zal het misdrijf negationisme een heel ruim toepassingsgebied geven. Tientallen feiten kunnen daaronder vallen. In hoeveel Afrikaanse landen, bijvoorbeeld, vermoedt men niet dat er misdaden tegen de menselijkheid gepleegd zijn; Soedan, Congo, Ivoorkust, Liberia, Sierra Leone, enz. De meeste ervan zullen waarschijnlijk ooit aanhangig gemaakt worden bij het Internationaal Strafhof of bij ad hoc-rechtbanken. In dat geval zullen de Belgische rechters overspoeld worden door klachten wegens negationisme, terwijl de feiten en de misdaden nog onderzocht worden door internationale rechtbanken, zoals het Oorlogstribunaal voor ex-Joegoslavië bijvoorbeeld. Daarom moet het misdrijf beperkt worden tot het ontkennen van genociden.
Wat betreft de instantie waarvan de kwalificatie doorslaggevend is, blijkt het raadzaam zich te beperken tot de internationale rechtscolleges en alle verwijzingen naar die in België en andere lidstaten te schrappen, om tegenstrijdige beslissingen te voorkomen die nadien de inhoud van het misdrijf negationisme zullen bepalen. Wat betreft de verwijzing naar de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, lijkt de tekst die aan de Senaat is overgezonden, vatbaar voor twee interpretaties : moet men ervan uitgaan dat de kwalificaties door die twee instanties van de Verenigde Naties toegevoegd worden aan die van de internationale rechtscolleges, of gaat het om de internationale rechtscolleges die erkend worden door de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad ? Wat de eerste interpretatie betreft, is het aangewezen de Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering niet te vermelden, omdat hun kwalificatie in tegenspraak zou kunnen zijn met die van de internationale rechtscolleges. Als de tweede interpretatie de juiste is, kan men beter de formulering herzien om de dubbelzinnigheid weg te werken, zoals in artikel 6 van het aanvullend Protocol — « ingesteld door relevante internationale instrumenten ». Het lijkt des te meer aangewezen om deze tekst te gebruiken, daar hij het basisinstrument vormt, op grond waarvan de minister van Justitie om een aanpassing van de Belgische wet verzoekt.
Wij herinneren eraan dat de beginselen duidelijkheid en voorzienbaarheid van het strafrecht grondslagen zijn van de rechtsstaat, en dat de tekst die aan de Senaat is overgezonden, in strijd is met het legaliteitsbeginsel wat betreft de misdaden wegens de moeilijkheid om alle uitgesproken en nog uit te spreken vonnissen te kennen.
Clotilde NYSSENS. Fathma PEHLIVAN. Fauzaya TALHAOUI. Jeannine LEDUC. |
Art. 8
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 8. — Artikel 1 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 1. — Met gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot vijfduizend euro wordt gestraft, hij die onder één der omstandigheden bepaald bij artikel 444 van het Strafwetboek, genocide of misdaden tegen de menselijkheid ontkent, schromelijk minimaliseert, poogt te rechtvaardigen of goedkeurt, zoals die zijn gedefinieerd door het internationaal recht en als dusdanig zijn erkend bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing van enig internationaal tribunaal waarvan de bevoegdheid erkend is door België, door de Veiligheidsraad of de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, door het Europees Parlement dan wel door een in kracht van gewijsde gegane beslissing van een Belgisch rechtscollege of dat van een andere lidstaat van de Europese Unie. »
Verantwoording
De wreedheden die tegen het joodse volk werden gepleegd tijdens de tweede wereldoorlog hebben de regeringen ertoe aangezet ervoor te zorgen dat dergelijke vreselijke gebeurtenissen zich niet meer kunnen herhalen. In 1948 werd zo door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties unaniem een internationaal verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide goedgekeurd. Genocide levert sindsdien een misdaad naar internationaal recht op en de daders ervan kunnen door de Staten worden bestraft.
Jammer genoeg verloopt de geschiedenis niet rimpelloos en hebben in de 20e eeuw nog genociden plaatsgehad, bijvoorbeeld in Rwanda of Cambodja.
Genocide is een misdaad van alle tijden en moet streng bestraft worden. Dat de internationale gemeenschap wil strijden tegen het ongestraft blijven en het in de vergetelheid raken van genociden en misdaden tegen de menselijkheid, bewijzen de internationale tribunalen voor Rwanda en ex-Joegoslavië alsook de ondertekening van het Statuut voor het Internationaal Strafhof. Die gemeenschap behoort volgens ons al even streng op te treden tegen negationisme inzake genociden.
Het ontkennen van een genocide is immers de slachtoffers nog een keer vermoorden en de overlevenden en nakomelingen de pijn opnieuw doen beleven. Het is ook een grove inbreuk op het collectieve herinnering aan de genocideslachtoffers en op de democratische beginselen die aan de basis liggen van onze samenleving.
In België werd een eerste stap gezet met de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, die ook bedoeld was om het zogenoemde negationisme te bestraffen. Iedere betwisting of ontkenning van de genocide op de joden door het naziregime tijdens de tweede wereldoorlog, kon aldus worden bestraft. Dat had bijvoorbeeld betrekking op het ontkennen van het bestaan van de genocide, van zijn omvang of van de gebruikte middelen.
Een verruiming van de toepassingssfeer van die wet, destijds aangenomen naar aanleiding van de 50e verjaardag van de bevrijding van de concentratiekampen, lijkt aangewezen. Er bestaat immers geen objectieve reden om daden van negationisme over andere genociden niet op te nemen in de toepassingssfeer van die wet. De Raad van Europa is daar trouwens ook voorstander van.
Waarom zou iemand ongestoord het bestaan van de Rwandese genocide kunnen ontkennen, terwijl dezelfde uitlatingen over de door de nazi's gepleegde genocide op het joodse volk wel bestraft worden ?
Precies daarom heeft België de toepassingssfeer van de wet van 23 maart 1995 willen verruimen tot « genocide of misdaden tegen de menselijkheid, zoals die zijn gedefinieerd door het internationaal recht en als dusdanig erkend zijn door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van enig internationaal tribunaal waarvan de bevoegdheid erkend is door België, door de Veiligheidsraad of de Algemene Vergadering van de Organisatie van de Verenigde Naties, dan wel door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van een Belgisch rechtscollege of van een rechtscollege van een andere lidstaat van de Europese Unie, ontkent, schromelijk minimaliseert, poogt te rechtvaardigen of goedkeurt » (1) .
Het is natuurlijk goed het toepassingsgebied van de wet van 23 maart 1995 inzake het negationisme te verruimen, maar het is wel jammer dat die wet nog niet slaat op genociden die niet door een rechtbank, de Veiligheidsraad of de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zijn erkend. Dat is bijvoorbeeld het geval met de Armeense genocide.
Dit amendement strekt er dan ook toe de toepassingssfeer van de wet van 23 maart 1995 te verruimen tot genociden en misdaden tegen de menselijkheid op basis van andere aanknopingspunten met onze Belgische wetgeving dan alleen maar de verwijzingen naar nationale of internationale rechtscolleges of naar instellingen van de Verenigde Naties.
Daartoe lijkt een verwijzing naar de Europese Unie het meest aangewezen en dan in het bijzonder naar het Europees Parlement.
Dat beschikt immers over een grote legitimiteit en een grote democratische representativiteit. Het is samengesteld uit via algemene verkiezingen verkozen leden uit de 25 lidstaten van de Europese Unie, vertegenwoordigt 450 miljoen burgers en bestrijkt alle democratische opinies en aandachtspunten. De akten worden vertaald in alle officiële talen van de Unie en verschijnen niet alleen in het Publicatieblad maar worden overgezonden aan alle nationale parlementen. Alle burgers van de Unie zijn dus op de hoogte van zijn initiatieven. Het Parlement beschikt daarmee onbetwistbaar over de nodige autoriteit om stelling te nemen over internationale toestanden, dus ook over genociden of misdaden tegen de menselijkheid. De resoluties van het Parlement terzake zijn dus legitiem en representatief genoeg om er rekening mee te houden als aanknopingspunt met ons strafrecht.
François ROELANTS du VIVIER. Christine DEFRAIGNE. Alain DESTEXHE. Jean-Marie CHEFFERT. |
Art. 8
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 8. — Artikel 1 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 1. — Met gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot vijfduizend euro wordt gestraft, hij die onder één der omstandigheden bepaald bij artikel 444 van het Strafwetboek, de genocide op de joden en de zigeuners die tijdens de tweede wereldoorlog is gepleegd door het Duitse nationaal-socialistische regime, de genocide in Rwanda of de genocide in Armenië ontkent, schromelijk minimaliseert, poogt te rechtvaardigen of goedkeurt.
Met dezelfde straffen wordt gestraft, hij die onder één der omstandigheden bepaald bij artikel 444 van het Strafwetboek, genocide of misdaden tegen de menselijkheid ontkent, schromelijk minimaliseert, poogt te rechtvaardigen of goedkeurt, zoals die zijn gedefinieerd door het internationaal recht en als dusdanig zijn erkend bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing van enig internationaal tribunaal waarvan de bevoegdheid erkend is door België. »
Verantwoording
De wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, stelt het zogenoemde negationisme strafbaar.
België heeft onlangs de toepassingssfeer van die wet willen verruimen om de bepalingen uit het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake cybercriminaliteit erin toe te passen. Dat protocol bepaalt dat de verdragsluitende partijen de nodige wetgevende maatregelen treffen om de volgende handelingen in hun intern recht als strafbare feiten te beschouwen, als zij met opzet en wederrechterlijk gepleegd worden (2) :
« 1. Each Party shall adopt such legislative measures as may be necessary to establish the following conduct as criminal offences under its domestic law, when committed intentionally and without right : distributing or otherwise making available, through a computer system to the public, material which denies, grossly minimises, approves or justifies acts constituting genocide or crimes against humanity, as defined by international law and recognised as such by final and binding decisions of the International Military Tribunal, established by the London Agreement of 8 August 1945, or of any other international court established by relevant international instruments and whose jurisdiction is recognised by that Party.
2. A Party may either
a) require that the denial or the gross minimisation referred to in paragraph 1 of this article is committed with the intent to incite hatred, discrimination or violence against any individual or group of individuals, based on race, colour, descent or national or ethnic origin, as well as religion if used as a pretext for any of these factors, or otherwise
b) reserve the right not to apply, in whole or in part, paragraph 1 of this article. »
Volgens die bepalingen blijkt het protocol de verdragsluitende staten volstrekte bewegingsvrijheid te geven over de invoering van het strafbaar feit bedoeld in § 1 van het geciteerde artikel 6.
België heeft het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake cybercriminaliteit echter nog steeds niet geratificeerd, maar heeft wel al de ontkenning van genociden of misdaden tegen de menselijkheid die erkend zijn door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van een internationale rechtbank, in het strafrecht opgenomen. Op die manier kunnen strafbare daden van negationisme die andere genociden betreffen dan de genocide op de joden en de zigeuners die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd strafrechtelijk worden bestraft.
Waarom zou iemand die het bestaan ontkent van de Rwandese genocide, niet aangeklaagd worden en iemand die hetzelfde doet over de genocide door de nazi's op de joden en de zigeuners wel ? Bovendien zijn genociden in de geschiedenis vaker gepleegd en moeten zij streng bestraft worden. De wil om te strijden tegen het ongestraft blijven of het in de vergetelheid raken van genociden en misdaden tegen de menselijkheid, blijkt ook uit het werk van de internationale tribunalen voor Rwanda en ex-Joegoslavië, evenals uit de ondertekening van het Statuut van het Internationaal Strafhof. Diezelfde wil moet aan de dag gelegd worden tegenover daden van negationisme over genociden waar ook ter wereld gepleegd.
Door het negationisme als misdrijf op te nemen in de Belgische rechtsorde, toont België duidelijk aan te willen strijden tegen het besmeuren van de nagedachtenis van de slachtoffers van dergelijke wreedheden. Het ontkennen van een genocide is immers de slachtoffers nog een keer vermoorden en de overlevenden en nakomelingen de pijn opnieuw doen beleven. Het is ook een grove inbreuk op de democratische beginselen die aan de basis liggen van onze samenleving.
De tekst die uiteindelijk, na amendering door Olivier Maingain en Valérie Deom, is aangenomen in de Kamer, bevat de verruiming tot « genocide of misdaden tegen de menselijkheid, zoals die zijn gedefinieerd door het internationaal recht en als dusdanig erkend zijn door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van enig internationaal tribunaal waarvan de bevoegdheid erkend is door België, door de Veiligheidsraad of de Algemene Vergadering van de Organisatie van de Verenigde Naties, dan wel door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van een Belgisch rechtscollege of van een rechtscollege van een andere lidstaat van de Europese Unie » (3) .
Het is natuurlijk goed dat het toepassingsgebied van de wet van 23 maart 1995 inzake het negationisme is verruimd, maar het is wel jammer dat die wet nog niet slaat op genociden die niet door een rechtbank, de Veiligheidsraad of de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zijn erkend. Dat is bijvoorbeeld het geval met de Armeense genocide.
Het ontwerp is geëvoceerd in de Senaat en er werden meerdere amendementen ingediend om nog andere aanknopingspunten met ons strafrecht in te voeren, zoals bijvoorbeeld genociden of misdaden tegen de menselijkheid die erkend zijn door het Belgisch of het Europees Parlement, om op die manier de toepassingssfeer van de wet van 23 maart 1995 te verruimen tot de Armeense genocide.
Ons leek het echter logischer de in de Kamer goedgekeurde tekst opnieuw te bekijken om zo een aantal juridische problemen en onzekerheden te voorkomen (verwijzing naar politieke organen, naar rechterlijke beslissingen van een lidstaat van de EU, ...).
De tekst van de Kamer roept immers een aantal vragen op, met name inzake het grondbeginsel van de vrijheid van meningsuiting. Die vrijheid wordt gedefinieerd in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in soortgelijke zaken, waarbij moet worden voldaan aan drie criteria. Die worden hier niet vervuld. Het ontwerp roept ook vragen op inzake het legaliteitsbeginsel dat stelt dat de wet duidelijk een strafbaar feit moet definiëren alsook de grenzen ervan.
Wij kiezen er dus voor een nieuw amendement in te dienen.
Zoals de wet van 23 maart 1995 wil dit amendement de genociden opsommen, waarvan België het negationisme strafbaar stelt, te weten : de volkerenmoord op de joden, op de Rwandezen en op de Armeniërs. « Cette solution permettrait d'offrir toutes les garanties de légalité et de sécurité juridique et obligerait en outre le Parlement à prendre ses responsabilités en désignant les faits de génocides ou crime contre l'humanité qu'il considère comme clairement établi, sur le plan historique, et pour lesquels il estime qu'une incrimination pénale visant leur négation répond de manière proportionnée à un besoin sociale impérieux, au sens de l'article 10 de la Convention européenne des Droits de l'Homme » (4) .
De expliciete vermelding in de wet op het negationisme over ontegensprekelijk vaststaande historische feiten is natuurlijk onontbeerlijk. Wij menen echter dat ook een ander, meer algemeen aanknopingspunt moet worden vermeld en dat moet worden teruggekeerd naar de oorspronkelijke tekst van het voorstel. Daarin wordt verwezen naar beslissingen van een internationaal tribunaal waarvan de bevoegdheid erkend is door België. De geschiedenis verloopt immers niet rimpelloos, zodat er in de toekomst mogelijk nog moordpartijen kunnen plaatsvinden die als genocide of als misdaad tegen de menselijkheid kunnen worden beschouwd en aldus worden erkend door bijvoorbeeld het toekomstige Internationaal Strafhof. Daarom betreft dit amendement ook beslissingen van internationale tribunalen waarvan de bevoegdheid erkend is door België.
François ROELANTS du VIVIER. Christine DEFRAIGNE. |
Art. 8
In het voorgestelde artikel 1, de woorden « genociden of misdaden ... poogt te rechtvaardigen of goedkeurt. » vervangen door de woorden « de genocide gepleegd door het Duitse nationaal-socialistische regime tijdens de tweede wereldoorlog, door het regime van de Turkse revolutionairen van het Ottomaanse rijk tijdens de eerste wereldoorlog, door het regime van de Rode Khmer in Cambodja en door het Habyarimana-regime en de « overgangsregering » van Rwanda tussen april en juli 1994. »
Verantwoording
Gezien de interpretatiemoeilijkheden die deze tekst meebrengt, is het raadzaam de genociden te vermelden waarop de wet van toepassing is.
Alain DESTEXHE. |
Art. 8
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 8. — Artikel 1 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 1. — Met gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot vijfduizend euro wordt gestraft, hij die onder één der omstandigheden bepaald bij artikel 444 van het Strafwetboek, de genocide op de joden en de zigeuners die tijdens de tweede wereldoorlog is gepleegd door het Duitse nationaal-socialistische regime, de genocide op de Tutsi's en de gematigde Hutu's gepleegd door het regime van Habyarimana en de Hutu Power in Rwanda, de genocide op de Cambodjanen door de Rode Khmer en de genocide op de Armeniërs door het Jong-Turkse regime ten tijde van het Ottomaanse Rijk, ontkent, schromelijk minimaliseert, poogt te rechtvaardigen of goedkeurt.
Met dezelfde straffen wordt gestraft, hij die onder een der omstandigheden bepaald bij artikel 444 van het Strafwetboek, genocide of misdaden tegen de menselijkheid ontkent, schromelijk minimaliseert, poogt te rechtvaardigen of goedkeurt, zoals die zijn gedefinieerd door het internationaal recht en als dusdanig zijn erkend bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing van enig internationaal tribunaal waarvan de bevoegdheid erkend is door België. »
Verantwoording
De wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd betreft ook het zogenoemde negationisme.
België heeft onlangs de toepassingssfeer van die wet willen verruimen door het ontkennen van genociden of misdaden tegen de menselijkheid die erkend worden door een definitieve beslissing van een internationaal tribunaal als misdrijf op te nemen in zijn strafrecht. Op die manier kunnen daden van negationisme die andere genociden betreffen dan de genocide op de joden en de zigeuners die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal -socialistische regime is gepleegd, strafrechtelijk worden bestraft. De minister van Justitie heeft daartoe een wetsontwerp ingediend.
Waarom zou iemand die het bestaan ontkent van de Rwandese genocide niet aangeklaagd worden en iemand die hetzelfde doet over de genocide door de nazi's op de joden en de zigeuners wel ? Bovendien zijn genociden in de geschiedenis vaker gepleegd en moeten zij streng bestraft worden. De wil om te strijden tegen het ongestraft blijven of het in de vergetelheid raken van genociden en misdaden tegen de menselijkheid, blijkt ook uit het optreden van de internationale tribunalen voor Rwanda en ex-Joegoslavië, evenals uit de ondertekening van het Statuut van het Internationaal Strafhof. Diezelfde wil moet aan de dag gelegd worden tegenover negationistische uitlatingen over genociden waar ook ter wereld gepleegd.
Door het negationisme als misdrijf op te nemen in de Belgische rechtsorde, toont België duidelijk aan te willen strijden tegen het besmeuren van de nagedachtenis van de slachtoffers van dergelijke wreedheden. Het ontkennen van een genocide is immers de slachtoffers nog een keer vermoorden en de overlevenden en nakomelingen de pijn opnieuw doen beleven. Het is ook een grove inbreuk op de democratische beginselen die aan de basis liggen van onze samenleving.
De tekst die uiteindelijk op basis van het regeringsontwerp is aangenomen in de Kamer, bevat de verruiming tot « genocide of misdaden tegen de menselijkheid, zoals die zijn gedefinieerd door het internationaal recht en als dusdanig erkend zijn door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van enig internationaal tribunaal waarvan de bevoegdheid erkend is door België, door de Veiligheidsraad of de Algemene Vergadering van de Organisatie van de Verenigde Naties, dan wel door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van een Belgisch rechtscollege of van een rechtscollege van een andere lidstaat van de Europese Unie » (5) .
In het licht van de nagestreefde doelstellingen is de tekst echter niet helemaal bevredigend.
Het is natuurlijk goed dat het toepassingsgebied van de wet van 23 maart 1995 inzake het negationisme is verruimd, maar het is wel jammer dat die wet nog niet handelt over genociden die niet door een rechtbank, de Veiligheidsraad of de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zijn erkend. Dat is bijvoorbeeld het geval met de Armeense genocide.
De in de Kamer goedgekeurde tekst kan echter een aantal juridische problemen en onzekerheden veroorzaken. Er wordt in verwezen naar politieke organen die beslissingen « onder bepaalde omstandigheden » kunnen nemen; rechterlijke beslissingen van lidstaten van de EU kunnen elkaar tegenspreken, ...
De tekst van de Kamer roept ten slotte een aantal vragen op, met name inzake het grondbeginsel van de vrijheid van meningsuiting en inzake het legaliteitsbeginsel, dat stelt dat de wet duidelijk een strafbaar feit moet definiëren alsook de grenzen ervan.
Het lijkt ons bijgevolg raadzaam darmee rekening te houden en wij kiezen er dus voor een nieuw amendement in te dienen.
Dit amendement strekt ertoe om in een eerste deel van de tekst duidelijk op te sommen over welke genociden negationistische uitlatingen strafrechtelijk bestraft worden in België, namelijk de genocide op het joodse volk, op de Rwandezen, de Cambodjanen en de Armeniërs. Wij moeten in alle openheid onze historische en juridische verantwoordelijkheid opnemen, wat sommigen trouwens van ons verlangen. « Cette solution permettrait d'offrir toutes les garanties de légalité et de sécurité juridique et obligerait en outre le Parlement à prendre ses responsabilités en désignant les faits de génocides ou crime contre l'humanité qu'il considère comme clairement établi, sur le plan historique, et pour lesquels il estime qu'une incrimination pénale visant leur négation répond de manière proportionnée à un besoin social impérieux, au sens de l'article 10 de la Convention européenne des Droits de l'Homme » (6) .
De vier genociden die expliciet worden vermeld en waarvan onomstotelijk vaststaat dat zij hebben plaatsgehad, zijn vier schandvlekken uit de voorbije XXe eeuw. Wij leven nog samen met de overlevenden ervan of met hun nakomelingen. De democratische naties, die gekant zijn tegen elke vorm van menselijke barbarij, moeten die tragische gebeurtenissen, die nog zo vers in het geheugen liggen, herdenken.
Een tweede deel van de tekst leek ons te moeten gaan over — helaas niet uit te sluiten — nieuwe genociden in de toekomst. Er moet volgens ons dus ook verwezen worden naar een meer algemeen aanknopingspunt om een strafrechtelijke beoordeling mogelijk te maken van dramatische gebeurtenissen die zich voordoen in de toekomst of die nu nog niet echt benoemd kunnen worden. De tekst moet slaan op het negationisme over genociden door te verwijzen naar de beslissing van een internationaal tribunaal waarvan de bevoegdheid erkend is door België.
De geschiedenis verloopt niet rimpelloos, zodat er in de toekomst mogelijk nog moordpartijen kunnen plaatsvinden die als genocide of als misdaad tegen de menselijkheid kunnen worden beschouwd en aldus worden erkend door bijvoorbeeld het toekomstige Internationaal Strafhof. Daarom betreft dit amendement ook beslissingen van internationale tribunalen waarvan de bevoegdheid erkend is door België. Door de verwijzing naar een internationaal tribunaal voorkomt dit amendement ook mogelijke conflicten tussen vonnissen die elkaar tegenspreken als gevolg van de verwijzing naar beslissingen van interne rechtscolleges van EU-lidstaten.
François ROELANTS du VIVIER. Christine DEFRAIGNE. Jean-Marie CHEFFERT. |
Art. 8
In het voorgestelde artikel 1 de woorden « door het internationaal recht, ... van de Europese Unie » vervangen door de woorden « zoals die zijn gedefinieerd in de artikelen 136bis en 136ter van het Strafwetboek. ».
Hugo VANDENBERGHE. |
Art. 8
Dit artikel wijzigen als volgt :
A. Het voorgestelde artikel 1 met een § 2, luidende :
« § 2. De ontkenning of schromelijke minimalisering bedoeld in § 1, moeten zijn geuit met de bedoeling aan te zetten tot haat, discriminatie of geweld tegen een persoon of een groep personen vanwege het ras, de kleur, de afkomst of de nationale of etnische herkomst, of de godsdienst als zij als voorwendsel zou worden gebruikt voor een van de andere elementen. »
B. De huidige tekst vernummeren tot § 1.
Verantwoording
De toevoeging van § 2 is ingegeven door artikel 6 van het Aanvullend Protocol. Dat is de tekst op basis waarvan het ministerie van Justitie het nodig acht het Belgische recht aan te passen. Het lijkt noodzakelijk dat criterium — aanzetten tot haat — opnieuw op te nemen aangezien de strafbaarstelling voortaan betrekking heeft op de ontkenning of schromelijke minimalisering van een « rechterlijke waarheid », dus van beslissingen van internationale rechtscolleges. Op dergelijke beslissingen wordt commentaar en kritiek geuit. Die wetenschappelijke, historische, ... commentaar mag niet gelijkgesteld worden met pogingen om aan te zetten tot haat en de verstoring van de openbare orde, waarop de strafbaarstelling van negationisme wel slaat.
Clotilde NYSSENS. Marcel CHERON. |
(Subsidiair amendement op amendement nr. 9)
Art. 7
Het voorgestelde opschrift vervangen als volgt :
« Art. 7. — Wet tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de eerste wereldoorlog door het Jong-Turkse regime is gepleegd, van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog is gepleegd door het Duitse nationaal-socialistische regime en van de genocide die in 1994 door het Rwandese Hutu-regime is gepleegd. »
Verantwoording
Zie subsidiair amendement nr. 13.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 9)
Art. 8
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 8. — Artikel 1 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Art. 1. — Met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot vijfduizend euro wordt gestraft, hij die onder één der omstandigheden bepaald bij artikel 444 van het Strafwetboek, de genocide op de joden en de zigeuners die tijdens de tweede wereldoorlog is gepleegd door het Duitse nationaal-socialistische regime of de genocide die in 1994 door het Rwandese regime is gepleegd, schromelijk minimaliseert, poogt te rechtvaardigen of goedkeurt.
Voor de toepassing van het vorige lid moet de term genocide begrepen worden als bedoeld in artikel 2 van het Verdrag van 9 december 1948 inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide.
Bovendien kan de veroordeelde worden veroordeeld tot ontzetting uit zijn rechten als bedoeld in artikel 33 van het Strafwetboek. »
Verantwoording
De MRAX (Mouvement contre le racisme, l'antisémitisme et la xénophobie), de belangrijkste en oudste anti-racistische organisatie in België, heeft zijn bezorgdheid geuit over de tekst tot wijziging van de wet van 1995 op het negationisme, die de goedkeuring wegdraagt van de meerderheid van de leden van de commissie voor de Justitie.
Volgens de MRAX moeten in die wet de joodse, Armeense en Rwandese genocide worden vermeld. De organisatie verklaart haar standpunt — dat de indieners van dit amendement trouwens delen — vanuit eenzelfde dringende maatschappelijke behoefte als toen in 1995 de wet op het negationisme van de joodse genocide werd goedgekeurd.
In een open brief aan alle senatoren van 3 juni 2005 stelt de MRAX het zo : « qu'au jour du présent courrier et depuis plusieurs mois, nos concitoyen(ne)s arménien(ne)s ou d'origine arménienne subissent d'insupportables atteintes à leur histoire, histoire sur laquelle nous ne reviendrons pas puisqu'à ce jour, il ne fait plus aucun doute que chaque parti démocratique reconnaît comme génocide les terribles massacres savamment réalisés, à partir de critères ethniques, par le régime jeune-turc ottoman dès 1915.
Cette reconnaissance n'est cependant pas le fait de tou(te)s nos concitoyen(ne)s. Ces dernières semaines ont en effet mis la lumière sur des manifestations publiques, des déclarations, des commentaires sur internet, des écrits, des images ou des emblèmes, qui n'ont d'autre but que de chercher à justifier, de minimiser grossièrement ou de nier ledit génocide. Même le monument dressé en hommage aux victimes du génocide à Ixelles fait régulièrement l'objet de contestations publiques. Que faire ?
Si nous sommes très attachés à la liberté d'expression, nous pensons toutefois que les libres manifestations d'opinions doivent être combattues lorsque, d'une part, elles menacent notre démocratie en tendant de réhabiliter une idéologie génocidaire raciste et, d'autre part, elles offensent la mémoire des victimes du génocide et leurs survivant-e-s.
Dans notre passé, nous avons connu un précédent : des faits similaires de nature antisémite confondaient notre démocratie et harcelaient nos concitoyen(ne)s juifs et juives à un point tel que la loi du 23 mars 1995 tendant à réprimer la négation, la minimisation, la justification ou l'approbation du génocide commis par le régime national-socialiste allemand pendant la seconde guerre mondiale fut adoptée.
La constitutionnalité de cette loi n'a posé aucun problème, puisque la Cour d'arbitrage a admis « que le législateur intervienne de manière répressive lorsqu'un droit fondamental est exercé de manière telle que les principes de base de la société démocratique s'en trouvent menacés et qu'il en résulte un dommage inacceptable pour autrui » (arrêt nº 45/96 du 12 juillet 1996, B.7.15.).
Cette loi pénale, qui limite la liberté d'expression sans aucunement empêcher la recherche historique objective et scientifique relative au génocide nazi, répondait en effet à un besoin social impérieux. Nous estimons aujourd'hui qu'un besoin social impérieux de même nature rend nécessaire une réaction similaire en matière de génocide arménien. »
De MRAX beperkt de toepassingssfeer tot drie genociden, aangezien « restreignant la liberté d'expression et ayant des conséquences pénales importantes, cette loi se doit d'être particulière, exceptionnelle et hermétique à toute portée générale et abstraite en matière de génocide. » De organisatie ontkent het bestaan van andere genociden niet, maar stelt vast dat de ontkenning van die drie genociden de afgelopen tien jaar in ons land hand over hand is toegenomen.
De indieners van dit amendement zijn het eens met de filosofie van de MRAX, namelijk dat men zich moet beperken tot genociden die momenteel kennelijk de maatschappelijke rust in België verstoren. Zij wensen echter wel dat de wet op het negationisme een ruimere toepassingssfeer krijgt. Daarom is dit amendement subsidiair op amendement nr. 9, dat ook op de genocide van de Cambodjanen door de Rode Khmer doelt. Volgens hen is dat immers, uitgedrukt in aantal slachtoffers, een van de vreselijkste genociden van de XXe eeuw die door de toekomstige generaties absoluut niet mag worden vergeten. De indieners menen ook dat de wet op het negationisme van toepassing moet zijn op genociden die zijn erkend bij een beslissing van een internationaal tribunaal. Zo kunnen ook genociden worden bedoeld die niet specifiek door België zijn erkend en genociden die mogelijk in de toekomst nog worden gepleegd.
François ROELANTS du VIVIER. Christine DEFRAIGNE. Jean-Marie CHEFFERT. Marcel CHERON. Nathalie de T' SERCLAES. |
Art. 2
A) In de voorgestelde § 2bis, het woord « onrechtmatig » vervangen door de woorden « onrechtmatig en doelbewust ».
B) In de voorgestelde § 2bis, het woord « instrument » vervangen door het woord « toestel ».
C) De voorgestelde § 2bis aanvullen als volgt : «
met de bedoeling dat dit toestel of deze informaticagegevens worden gebruikt om het in § 1 of artikel 314bis § 1 bedoelde misdrijf te plegen of te laten plegen ».Verantwoording
A) Stellers van het ontwerp houden voor dat het ontwerp de omzetting is van Overeenkomst nr. 185 van de Raad van Europa inzake Cybermisdrijven. Artikel 3 inzake illegale interceptie stelt dat deze doelbewust moet gebeuren (intentionally). Artikel 6, dat handelt over het misbruik van toestellen, vereist dit ook en vereist bovendien dat dit « without right » moet gebeuren. Het ontwerp vermeldt alleszins niet dat dit ook doelbewust moet gebeuren.
B) Artikel 3 van de Overeenkomst bepaalt dat de lidstaten gehouden zijn maatregelen te nemen tegen « when committed intentionally, the interception without right, made by technical means, of non-public transmissions of computer data to, from or within a computer system, induding electromagnetic émissions from a computer system carrying such computer data. » Het moet dus een technisch middel betreffen. Artikel 259bis Sw. behandelt het geval afluisteren, kennisnemen en opnemen van privé-communicatie en telecommunicatie door een openbaar officier of ambtenaar die dit doet met behulp van enig « toestel ». Dit impliceert eveneens dat het moet gaan om een elektrisch of elektronisch middel.
Het ontwerp wil daar het bezit, productie, verkoop, verkrijging met het oog op gebruik, invoering, verspreiding, terbeschikkingstelling, van enig « instrument, met inbegrip van informaticagegevens » aan toevoegen. De voorgestelde § 2bis spreekt in het algemeen van « instrument », hetgeen wellicht afgeleid is van het Engelse « device » (fr. : « dispositif ») gebruikt in artikel 6 van de Overeenkomst.
Het gebruik van verscheidene begrippen in één artikel van een strafwet is verwarrend, en in strijd met de legaliteit indien de begrippen niet duidelijk omlijnd zijn. Geldt dit verbod inzake « instrumenten » ook voor een wetenschappelijk drukwerk over nieuwe afluistermethoden ? De Raad van State had alleszins in zijn advies gevraagd de term « dispositif » op een correcte wijze te vertalen, met de nodige precisie. Dit gebeurde niet.
C) Artikel 6, 1, b, Overeenkomst voorzag in een mogelijkheid om maar tot strafbaarstelling over te gaan bij bezit — met het oog op gebruik — van meerdere « instrumenten ».
Bovendien voorzag artikel 6, 3, in de mogelijkheid om alleen maar de verkoop, verdeling of beschikbaarstelling strafbaar te maken. Deze piste is niet gevolgd door de stellers.
Daarenboven stelt artikel 6, 1, b, van de Overeenkomst dat alleen strafbaar is het bezit met het oog op het gebruik ervan voor de in de Overeenkomst bedoelde misdrijven. Dit is niet zo omgezet in het wetsontwerp. Zowel wat betreft het afluisteren door ambtenaren als burgers (259bis en 314bis), als wat betreft het misbruik van instrumenten om zich toegang te verschaffen of gegevens te wijzigen (artikel 550bis § 5 en 550ter § 4) is het voldoende dat men dergelijk instrument bezit. Dit is een manifeste verstrenging van de Overeenkomst. Nergens immers wordt daarin het intentioneel en onrechtmatig bezit van dergelijk instrument als dusdanig strafbaar gesteld.
Er is evenwel nog een verstrenging in het wetsontwerp ten aanzien van het strengste regime dat kan afgeleid worden uit artikel 6 van de Overeenkomst. Immers, volgens artikel 6, 1, van de Overeenkomst moet strafbaar worden gesteld « de productie, verkoop, verkrijging voor het gebruik, import, verspreiding of het anderzijds beschikbaar maken van de betreffende instrumenten ... « met de intentie dat deze zouden gebruikt worden met het doel (purpose) één van de misdrijven te plegen genoemd in artikel 2 tot 5 van de Overeenkomst. »
De verkrijging of het bezit, zelfs via onrechtmatige en intentionele weg, voor wetenschappelijke studie of voor het beschermen of testen van eigen computermateriaal, of zelfs gewoon voor de grap is dus niet strafbaar op grond van de Overeenkomst.
Ook niet strafbaar is dus de productie, verkoop, invoer, ... van bepaald testmateriaal, zoals firewalltesters, bestandsintegriteitstesters, die geproduceerd worden met als doel (purpose) het testen van de eigen computer of netwerk (artikel 6, 2, Overeenkomst).
De Belgische wetgever maakt evenwel een onjuiste synthese van artikel 6, 1, a (productie, verkoop, verkrijging voor het gebruik, invoer, verspreiding of het anderzijds beschikbaar maken) met 6, 1, b (bezit met het oog op gebruik), en vermeldt nergens de uitzondering van artikel 6, 2, zodat elke nuance verloren gaat en de omzetting alleszins niet correct is.
De aanvulling dat zowel gebruik, invoer, verspreiding of het anderzijds beschikbaar maken en bezit strafbaar zijn voor zover ook de intentie bestaat dit te gebruiken of te laten gebruiken voor illegale afluisterpraktijken, zowel door andere ambtenaren als door burgers (artikel 314bis van het Strafwetboek) verduidelijkt beter de bedoeling van de stellers van de Overeenkomst.
Art. 3
In de voorgestelde § 2bis de volgende wijzigingen aanbrengen :
A) het woord « onrechtmatig » vervangen door de woorden « onrechtmatig en doelbewust ».
B) het woord « instrument » vervangen door het woord « toestel ».
C) de zinsnede « met het oog op het gebruik ervan » doen vervallen.
D) de voorgestelde paragraaf aanvullen als volgt : « met de bedoeling dat dit toestel of deze informaticagegevens worden gebruikt om het in § 1 of artikel 314bis § 1 bedoelde misdrijf te plegen of te laten plegen. ».
Verantwoording
Zie de verantwoording bij het amendement nr. 14.
Art. 6
In de voorgestelde § 4 de volgende wijzigingen aanbrengen.
A) het woord « onrechtmatig » vervangen door de woorden « onrechtmatig en doelbewust ».
B) het woord « instrument » vervangen door het woord « toestel ».
C) de woorden « terwijl hij weet dat deze gegevens aangewend kunnen worden » vervangen door de woorden « met de bedoeling dat dit toestel of deze informaticagegevens worden gebruikt ».
Verantwoording
Zie verantwoording bij het amendement op artikel nr. 14.
Hugo VANDENBERGHE. |
Hoofdstuk III
Dit hoofdstuk, dat de artikelen 7 en 8 bevat, doen vervallen.
Verantwoording
Gezien de juridische moeilijkheden die deze artikelen veroorzaken in het interne recht en in het internationale recht alsook de uiteenlopende interpretaties waartoe deze tekst leidt, behoren deze artikelen te vervallen.
Philippe MAHOUX. Luc WILLEMS. Marie-José LALOY. Fauzaya TALHAOUI. Jacques GERMEAUX. Staf NIMMEGEERS. Sfia BOUARFA. Fatma PEHLIVAN. |
(1) Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 259bis, 314bis, 504quater, 550bis en 550ter van het Strafwetboek en van de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, stuk Kamer, nr. 51-1248/009, blz. 6.
(2) Artikel 6 van het Protocol.
(3) Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 259bis, 314bis, 504quater, 550bis en 550ter van het Strafwetboek en van de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, stuk Kamer, nr. 51-1248/009, blz. 6.
(4) Commentaar van François Dubuisson, docent aan de ULB en de Universiteit van Parijs 11, Centre de droit de l'information et de la communication de l'ULB, « Analyse du projet de loi modifiant la loi du 23 mars 1995 1995 tendant à réprimer la négation, la minimisation, la justification ou l'approbation du génocide commis par le régime national-socialiste allemand pendant la seconde guerre mondiale ».
(5) Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 259bis, 314bis, 504quater, 550bis en 550ter van het Strafwetboek en van de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, stuk Kamer, nr. 51-1248/009, blz. 6.
(6) Commentaar van François Dubuisson, docent aan de ULB en de Universiteit van Parijs 11, Centre de droit de l'information et de la communication de l'ULB, « Analyse du projet de loi modifiant la loi du 23 mars 1995 tendant à réprimer la négation, la minimisation, la justification ou l'approbation du génocide commis par le régime national-socialiste allemand pendant la seconde guerre mondiale ».