Voor de Senaat bestaat niet enkel een kiescijns, maar ook een verkiesbaarheidscijns. Enkel personen die genoeg belastingen betalen, mogen tot senator verkozen worden. De verkiesbaarheidscijns ligt erg hoog: hij bedraagt 1.000 florijnen directe belastingen, wat overeenkomt met 2.116,40 frank vanaf de invoering van de Belgische frank in 1832. [ 39 ] STENGERS, J., Index des éligibles au Sénat (1831-1893), 1975, Brussel, Palais des Académies, p.15.
In 1893 wordt de verkiesbaarheidscijns teruggebracht tot 1.200 frank. Bovendien wordt er dan een nieuwe categorie senatoren in het leven geroepen, de provinciale senatoren, waarvoor geen verkiesbaarheidscijns geldt. [ 40 ] STENGERS, J., Index des éligibles au Sénat (1831-1893), 1975, Brussel, Palais des Académies, p.16. De verkiesbaarheidscijns zal blijven bestaan tot de grondwetsherziening van 1920-1921 ze afschaft. [ 41 ] STENGERS, J., « Les caractères généraux de l'évolution du Sénat depuis 1831 - », in La réforme du Sénat. Actes du colloque organisé à la Maison des Parlementaires le 6 octobre 1989 par le Centre de droit public de la Faculté de Droit de l'Université libre de Bruxelles, 1990, Brussel, p.25.
Voor de Kamer wordt geen cijns opgelegd om verkiesbaar te zijn. Dat zorgt voor de wat paradoxale situatie dat personen die zelf geen kiezer zijn omdat ze niet aan de cijnsvoorwaarde voldoen, wel verkiesbaar zijn. In de negentiende eeuw worden zo verschillende personen verkozen die zelf niet mogen kiezen. [ 42 ] LAUREYS, V., VAN DEN WIJNGAERT, M. en VELAERS, J. (eds), De Belgische Senaat, een geschiedenis, 2016, Tielt, Lannoo, p.23.
Wanneer beslist wordt een verkiesbaarheidscijns op te leggen, beschikt men niet over statistische gegevens om het aantal verkiesbare personen te voorspellen. Hun aantal wordt overschat. Men verwacht dat er in de provincie Luik alleen al meer dan 300 personen verkiesbaar zullen zijn, maar hun aantal is in 1833 beperkt tot negentien! Het lage aantal personen dat voldoet aan de verkiesbaarheidscijns van 1.000 florijnen, is voor iedereen een verrassing. [ 43 ] STENGERS, J., Index des éligibles au Sénat (1831-1893), 1975, Brussel, Palais des Académies, p.32-33.
In bepaalde provincies zijn zo weinig personen verkiesbaar dat de kiezer geen echte keuze heeft. Dat wordt opgelost door te beslissen dat er in elke provincie minstens één kandidaat per 6.000 inwoners moet zijn. Is dat niet het geval, dan wordt de lijst van kandidaten aangevuld met de meest belaste personen van de provincie. [ 44 ] STENGERS, J., Index des éligibles au Sénat (1831-1893), 1975, Brussel, Palais des Académies, p.15.
jaar | aantal verkiesbare personen |
waarvan voldoen aan de verkiesbaarheidscijns |
totale bevolking | verkiesbaar percentage van de bevolking |
1840 | 668 | 403 | 4.073.162 (1841) | 0,0164% |
1850 | 726 | 405 | 4.426.202 | 0,0164% |
1860 | 774 | 464 | 4.782.225 (1861) | 0,0161% |
1870 | 826 | 481 | 5.087.826 | 0,0062% |
Bron: STENGERS, J., Index des éligibles au Sénat (1831-1893), 1975, Brussel, Palais des Académies, p.33. |
De cijns is gebaseerd op directe belasting. Hiervan is de grondbelasting de belangrijkste. Het is bijna onmogelijk om te voldoen aan de verkiesbaarheidscijns zonder grondbelasting te betalen. Zelfs een uitermate rijke persoon met een exuberante levensstijl, die bijgevolg een hoge persoonlijke belasting betaalt, haalt bijna nooit de drempel van de verkiesbaarheidscijns. [ 45 ] STENGERS, J., Index des éligibles au Sénat (1831-1893), 1975, Brussel, Palais des Académies, p.39.
Van 1831 tot 1893 zijn er in België slechts 23 personen die meer dan 2.000 frank personenbelasting betalen. [ 46 ] STENGERS, J., Index des éligibles au Sénat (1831-1893), 1975, Brussel, Palais des Académies, p.37. Dat betekent echter niet automatisch dat deze personen een weelderig leven leiden. Bij de 23 personen vinden we bijvoorbeeld vier geestelijken, die belastingen betalen voor de kloosters, scholen en gemeenschappen die ze besturen. Er zijn ook twee hoteleigenaars, die uiteraard veel betalen voor hun hotel(s), en één handelaar, Adolphe Delhaize, die belastingen betaalt op het twintigtal winkels dat hij bezit.
Van zestien personen kan men zeggen dat hun hoge personenbelasting inderdaad het gevolg is van een rijkelijke levensstijl. Het gaat om de graaf van Vlaanderen (broer van de koning), negen leden van de adel, [ 47 ] Prins Charles de Ligne, de markies de la Boëssière-Thiennes, de markies van der Noot d'Assche, graaf Cornet de Grez d'Elzius, graaf de Prêt-Roose de Calesberg, graaf de Rouillé, graaf Adhémar d'Oultremont, graaf Octave d'Oultremont de Duras, en graaf du Chastel de la Howarderie. Hun hoge personenbelasting komt vooral doordat zij zowel betalen voor een kasteel op het platteland, als voor een herenwoning in de stad. STENGERS, J., Index des éligibles au Sénat (1831-1893), 1975, Brussel, Palais des Académies, p.38. de heer Meeus (een Antwerpse handelaar), de heren Georges Montefiore Levi en Henri Rey (twee industriëlen uit Brussel) en de heren Victor Allard, Léon Lambert en Jules Matthieu, alle drie bankier. De bovenlaag die op basis van de personenbelasting de verkiesbaarheidscijns haalt, is dus uitermate beperkt. [ 48 ] STENGERS, J., Index des éligibles au Sénat (1831-1893), 1975, Brussel, Palais des Académies, p.39.
Twee leden van het selecte kransje Belgen dat in de periode van 1831 tot 1893 zoveel personenbelastingen betaalt dat ze alleen op basis daarvan voldoet aan de verkiesbaarheidscijns voor de Senaat
Het zijn met andere woorden bijna uitsluitend grootgrondbezitters die voldoen aan de verkiesbaarheidscijns. De bezitters van industriële en commerciële fortuinen zijn in veel mindere mate aanwezig. [ 49 ] STENGERS, J., Index des éligibles au Sénat (1831-1893), 1975, Brussel, Palais des Académies, p.40. Het is bij de oprichting van de Senaat ook uitdrukkelijk de bedoeling van het Nationaal Congres dat de groep van grootgrondbezitters in de Senaat vertegenwoordigd is. In 1830-1831 zijn zij nog de werkelijke houders van de macht, zeker op het platteland. Het zou gevaarlijk zijn hen te negeren. [ 50 ] STENGERS, J., Index des éligibles au Sénat (1831-1893), 1975, Brussel, Palais des Académies, p.12.
Bovendien zijn veel grootgrondbezitters leden van de adel. Alhoewel het in 1830 ondenkbaar is om de adel bepaalde politieke privileges te geven (in de Grondwet staat immers dat alle burgers gelijk zijn voor de wet), is het nog een zeer machtige groep. Door de hoge verkiesbaarheidscijns komen veel edelen in de Senaat terecht, en dit ziet men als een goede zaak. Bovendien moet men zo niet vrezen dat de Kamer van volksvertegenwoordigers op termijn een aristocratische kamer wordt. Paul Devaux, lid van het Nationaal Congres, verwoordt het bij de discussie over het al of niet oprichten van een Senaat als volgt: "Indien u een democratische kamer wenst, stem dan voor de Senaat!". [ 51 ] STENGERS, J., Index des éligibles au Sénat (1831-1893), 1975, Brussel, Palais des Académies, p.13.
jaar | aantal senatoren | waarvan leden van de adel |
percentage leden van de adel |
1840 | 49 | 30 | 61% |
1850 | 54 | 26 | 48% |
1860 | 58 | 22 | 38% |
1870 | 62 | 27 | 44% |
1880 | 66 | 25 | 40% |
1870 | 69 | 31 | 45% |
Bron: LUYKX, Th. en PLATEL, M., Politieke geschiedenis van België, 1985, Antwerpen, Kluwer, deel 1, p.56 |
Nagaan of een verkozene effectief voldeed aan de voorwaarde van de verkiesbaarheidscijns was een hele klus. Het was niet altijd duidelijk wat mocht meetellen voor de verkiesbaarheidscijns en wat niet. Dit dossier uit het archief van de Senaat toont enkele problemen waarmee de Senaat geconfronteerd wordt: mogen de bijdragen van de vrouw en de minderjarige kinderen meetellen voor het berekenen van de verkiesbaarheidscijns? Moet je, om senator te blijven, de cijns blijven betalen? Moet een herverkozen senator opnieuw aan de verkiesbaarheidscijns voldoen?