2-897/5

2-897/5

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

2 JULI 2002


Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof


AMENDEMENTEN


Nr. 49 VAN MEVROUW de BETHUNE C.S.

Art. 4bis (nieuw)

Een artikel 4bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 4bis. ­ Artikel 31, eerste lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« Het Arbitragehof is samengesteld uit zestien rechters : acht Nederlandstalige rechters, die de Nederlandse taalgroep van het Hof vormen, en acht Franstalige rechters, die de Franse taalgroep van het Hof vormen. »

Verantwoording

Zonder te raken aan de andere numerieke aspecten van de werking van het Hof, wil deze bepaling tegemoet komen aan de verruiming van de bevoegdheden van het Hof, die een hogere werkdruk zal meebrengen.

Nochtans is het hoegenaamd niet de bedoeling van dit amendement enigszins te raken aan de bestaande evenwichten in de samenstelling van het Hof, noch om de deur open te zetten voor de instelling van kamers binnen het Hof. Daarom worden de bestaande bepalingen over de samenstelling van de zetel uitdrukkelijk ongewijzigd gelaten : een gewone zetel zal nog steeds uit zeven rechters bestaan, waarbij de aanwezigheid van beide voorzitters garant moet staan voor de eenheid van rechtspraak.

Nr. 50 VAN MEVROUW de BETHUNE C.S.

Art. 4ter (nieuw)

Een artikel 4ter (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 4ter. ­ Artikel 31 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :

« Het Arbitragehof telt ten hoogste twee derde rechters van hetzelfde geslacht. »

Verantwoording

Het voorgestelde amendement is een waarborg voor een evenwichtige samenstelling van het Arbitragehof op het vlak van het geslacht.

De publieke opinie beseft overal ter wereld meer en meer het belang van een evenwichtige samenstelling van een dergelijk rechtscollege bij het scheppen van een klimaat van vertrouwen in de rechterlijke instanties. Een dergelijk klimaat is dan weer essentieel opdat de democratische rechtsstaat blijvend zou kunnen rekenen op de instemming van de burgers.

In de huidige wetgeving op het Arbitragehof zijn weliswaar waarborgen opgenomen inzake taalaanhorigheid van de rechters, maar dit evenwicht is natuurlijk niet het enige dat invloed kan hebben op de herkenningsgevoelens die de rechtspraak van het Constitutionele Hof bij de bevolking oproept. Zeker naarmate het contentieux over de interpretatie van de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en non-discriminatie aan belang wint, verdient het meer en meer aanbeveling ook op andere vlakken een evenwichtige samenstelling van het Hof na te streven.

De huidige samenstelling van het Arbitragehof toont overigens aan dat een bepaling, zoals hier wordt voorgesteld, zeker geen overbodige luxe is, vermits de twaalf rechters momenteel allen van hetzelfde geslacht zijn.

Rekening houdende met het feit dat ons land momenteel over drie hoogste rechtscolleges beschikt, zal het ook nodig zijn soortgelijke bepalingen in te voeren in artikel 151, § 4, van de Grondwet (met betrekking tot het Hof van Cassatie) en in de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State.

Nr. 51 VAN MEVROUW de BETHUNE C.S.

Art. 4quater (nieuw)

Een artikel 4quater (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 4quater. ­ In artikel 32 van dezelfde wet wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd, luidende :

« Bij de in het eerste lid bedoelde voordracht houden de Wetgevende Kamers rekening met de vereisten van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen. »

Verantwoording

De inspiratiebron voor dit amendement, artikel 36.8 van het statuut van het Internationale Strafhof, beoogt waarborgen in te voeren voor een op alle vlakken evenwichtige samenstelling van dit belangrijke rechtscollege. Inderdaad beseft de publieke opinie overal ter wereld meer en meer het belang van dergelijke overwegingen bij het scheppen van een klimaat van vertrouwen in de rechterlijke instanties. Een dergelijk klimaat is dan weer essentieel opdat de democratische rechtsstaat blijvend zou kunnen rekenen op de instemming van de burgers.

In de huidige wetgeving op het Arbitragehof zijn weliswaar waarborgen opgenomen inzake taalaanhorigheid van de rechters, maar dit evenwicht is natuurlijk niet het enige dat invloed kan hebben op de herkenningsgevoelens die de rechtspraak van het Constitutionele Hof bij de bevolking oproept. Zeker naarmate het contentieux over de interpretatie van de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en non-discriminatie aan belang wint, verdient het meer en meer aanbeveling ook op andere vlakken een evenwichtige samenstelling van het Hof na te streven.

De huidige samenstelling van het Arbitragehof toont overigens aan dat een bepaling, zoals hier wordt voorgesteld, zeker geen overbodige luxe is, vermits de twaalf rechters momenteel allen van hetzelfde geslacht zijn.

Op grond van het hier voorgestelde amendement zouden de volgende zes voordrachten dan ook vrouwen moeten betreffen, om het bestaande gebrek aan evenwicht te corrigeren. Naderhand zou het aan te bevelen zijn elke voordracht uit een vrouw en een man te laten bestaan.

Rekening houdende met het feit dat ons land momenteel over drie hoogste rechtscolleges beschikt, zal het ook nodig zijn soortgelijke bepalingen in te voeren in artikel 151, § 4, van de Grondwet (met betrekking tot het Hof van Cassatie) en in de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State.

Nr. 52 VAN MEVROUW de BETHUNE C.S.

Art. 12 (nieuw)

Een artikel 12 (nieuw) toevoegen, luidende :

« Art. 12. ­ In uitvoering van artikel 32, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof zullen de eerste vier benoemingen van rechters teneinde het getal van zestien rechters te bereiken, uitsluitend ten goede komen aan personen van het vrouwelijk geslacht. »

Verantwoording

Door meteen vier bijkomende vrouwelijke rechters te benoemen wordt het effectief mogelijk zorg te dragen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in deze instelling.

Dit amendement is een logisch gevolg van de samenlezing van de voorgestelde artikelen 31, eerste lid, en 32, tweede lid.

Sabine de BETHUNE.
Erika THIJS.
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Ingrid VAN KESSEL.

Nr. 53 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In dit artikel een § 2bis (nieuw) invoegen, luidende :

« § 2bis. In artikel 26 van dezelfde wet wordt § 2 vervangen als volgt :

§ 2. Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen voor een rechtscollege, dat moet dit college het Arbitragehof verzoeken op deze vraag uitspraak te doen.

Het rechtscollege is daartoe echter niet gehouden :

1ŗ wanneer de zaak niet door het betrokken rechtscollege kan worden behandeld om redenen van onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid, tenzij wanneer die redenen ontleend zijn aan normen die zelf het onderwerp uitmaken van het verzoek tot het stellen van de prejudiciėle vraag;

2ŗ wanneer het Arbitragehof reeds uitspraak heeft gedaan op een vraag of een beroep met een zelfde onderwerp.

Het rechtscollege waarvan de beslissing vatbaar is voor, al naar het geval, hoger beroep, verzet, voorziening in cassatie of beroep tot vernietiging bij de Raad van State, is daartoe evenmin gehouden wanneer de wet, het decreet of de in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel een regel of een artikel van de Grondwet bedoeld in § 1 klaarblijkelijk niet schendt of wanneer het rechtscollege meent dat het antwoord op de prejudiciėle vraag niet onontbeerlijk is om uitspraak te doen. »

Verantwoording

Het amendement beoogt de Raad van State en het Hof van Cassatie eveneens vrij te stellen van de verplichting een prejudiciėle vraag te stellen in gevallen waar het Arbitragehof reeds uitspraak heeft gedaan op een vraag of een beroep met hetzelfde onderwerp. Het feit dat dit momenteel niet mogelijk is, verplicht deze rechtscolleges prejudiciėle vragen te stellen die in feite nutteloos zijn, vermits zij het Arbitragehof verplichten tot de redactie van een arrest dat antwoordt op een vraag die reeds eerder werd beantwoord. Aldus worden zowel het verwijzende rechtscollege als het Arbitragehof opgezadeld met nutteloze vertragingen, zonder dat dit voor de rechtzoekende enig voordeel oplevert.

Nr. 54 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

Artikel 26, § 3, voorgesteld door § 3 van dit artikel, vervangen als volgt :

« § 3. Gedurende de procedures, bedoeld in de artikelen 17 en 18 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en in artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek, is een rechtscollege uitsluitend gehouden een prejudiciėle vraag te stellen wanneer ernstige twijfels bestaan over de verenigbaarheid van een wetgevende akte met een van de in artikel 1 bedoelde regels of artikelen van de Grondwet. Ten aanzien van een weigering in dergelijke omstandigheden geldt de motiveringsverplichting van artikel 29, § 2, van deze wet niet. »

Verantwoording

In de huidige rechtspraak van de Raad van State wordt aangenomen dat de procedure in kort geding uit haar aard niet kan worden verzoend met de prejudiciėle procedure. De aanvankelijk voorgestelde formulering van artikel 26, § 3, zou terzake tot verwarring kunnen leiden, doordat de indruk wordt gewekt dat het stellen van een prejudiciėle vraag wel degelijk de regel zou zijn binnen dergelijke procedures. Dit geldt des te meer, nu in de memorie van toelichting wordt gesuggereerd dat het hier een « mogelijkheid om te verzaken aan de plicht tot stellen van een prejudiciėle vraag » zou betreffen, veeleer dan een principiėle uitsluiting van prejudiciėle vragen in het kader van de procedures in kort geding.

De voorgestelde formulering wenst duidelijker aan te geven dat het stellen van een prejudiciėle vraag alsdan een uitzondering dient te blijven, waarvan slechts kan worden afgeweken in één van de genoemde hypothesen, of wanneer een bijzondere, expliciet gemotiveerde overweging de betrokken rechtscolleges ertoe aanzet een prejudiciėle vraag te stellen.

Met de schrapping van de woorden « of indien een vraag met hetzelfde onderwerp bij het Hof aanhangig is » wordt ingegaan op een suggestie van de Raad van State :

« Opgemerkt moet worden dat het Hof van Justitie niet vereist dat de nationale rechter, uitspraak doende in het kader van een zaak die spoedeisend is, een prejudiciėle vraag over de geldigheid van de gemeenschapshandeling aan het Hof voorlegt, als een prejudiciėle vraag in die zin al bij het Hof aanhangig is op het ogenblik dat de nationale rechter uitspraak doet. Een dergelijke afzwakking van het voorbehoud zou ook in het voorliggende ontwerp nuttig kunnen zijn. »

Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 55 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.

Art. 5bis (nieuw)

Een artikel 5bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 5bis. ­ Artikel 34 van dezelfde wet wordt aangevuld met een § 5, luidende :

« § 5. Het Hof is samengesteld uit rechters van verschillend geslacht. »

Martine TAELMAN.
Jean-Marie HAPPART.
Paul WILLE.
Iris VAN RIET.
Nathalie de T' SERCLAES.
Ludwig SIQUET.
Frans LOZIE.
Marcel CHERON.

Nr. 56 VAN DE HEER WILLE C.S.

(Subamendement op amendement nr. 53 van de heer Vandenberghe)

Art. 4

In § 2, tweede lid, 2ŗ, van artikel 26, voorgesteld door § 2bis van het artikel, « eenzelfde » vervangen door het woord « identiek ».

Verantwoording

Het woord « identiek » drukt beter uit dat de reeds uitgesproken arresten van het Arbitragehof niet bij analoge toepassing tot het niet stellen van de prejudiciėle vraag kunnen leiden.

Paul WILLE.
Guy MOENS.
Jean-Marie HAPPART.
Frans LOZIE.
Hugo VANDENBERGHE.
Marcel CHERON.

Nr. 57 VAN MEVROUW de BETHUNE C.S.

Art. 4ter (nieuw)

Een artikel 4ter (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 4ter. ­ Artikel 31 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid en een overgangsbepaling :

« Het Arbitragehof telt ten hoogste twee derde rechters van hetzelfde geslacht.

Overgangsbepaling

De in het vorige lid bedoelde verhouding dient bereikt te zijn op 31 december 2010. Om deze verhouding te bereiken dient vanaf de inwerkingtreding van deze wet iedere derde benoeming ten goede te komen van iemand van het minst vertegenwoordigde geslacht, tenzij minstens één van de beide vorige benoemingen een persoon van het minst vertegenwoordigde geslacht betrof. »

Verantwoording

Het voorgestelde amendement is een waarborg voor een evenwichtige samenstelling van het Arbitragehof op het vlak van het geslacht.

De publieke opinie beseft overal ter wereld meer en meer het belang van een evenwichtige samenstelling van een dergelijk rechtscollege bij het scheppen van een klimaat van vertrouwen in de rechterlijke instanties. Een dergelijk klimaat is dan weer essentieel opdat de democratische rechtsstaat blijvend zou kunnen rekenen op de instemming van de burgers.

In de huidige wetgeving op het Arbitragehof zijn weliswaar waarborgen opgenomen inzake taalaanhorigheid van de rechters, maar dit evenwicht is natuurlijk niet het enige dat invloed kan hebben op de herkenningsgevoelens die de rechtspraak van het Constitutionele Hof bij de bevolking oproept.

Zeker naarmate het contentieux over de interpretatie van de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en non-discriminatie aan belang wint, verdient het meer en meer aanbeveling ook op andere vlakken een evenwichtige samenstelling van het Hof na te streven.

De huidige samenstelling van het Arbitragehof toont overigens aan dat een bepaling, zoals hier wordt voorgesteld, zeker geen overbodige luxe is, vermits de twaalf rechters momenteel allen van hetzelfde geslacht zijn.

Om het principe van dit artikel werkbaar te maken, verdient het aanbeveling de uitvoering ervan aan een strikte termijn te verbinden en maatregelen te nemen die de verwezenlijking van dit beginsel bevorderen. Anderzijds dient vermeden te worden dat de legaliteit van de beslissingen van het Constitutionele Hof tijdens de overgangsperiode wordt betwist.

Rekening houdende met het feit dat ons land momenteel over drie hoogste rechtscolleges beschikt, zal het ook nodig zijn soortgelijke bepalingen in te voeren in artikel 151, § 4, van de Grondwet (met betrekking tot het Hof van Cassatie) en in de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State.

Sabine de BETHUNE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Hugo VANDENBERGHE.
Iris VAN RIET.
Marcel CHERON.
Michel BARBEAUX.
Martine TAELMAN.
Nathalie de T' SERCLAES.
Frans LOZIE.

Nr. 58 VAN MEVROUW VAN RIET C.S.

Art. 12 (nieuw)

Een artikel 12 (nieuw) toevoegen, luidende :

« Art. 12. ­ Dezelfde wet wordt aangevuld met een artikel 128 ingevoegd, luidende :

« Art. 128. ­ Artikel 34, § 5, treedt in werking uiterlijk vanaf de derde benoeming volgend op de inwerkingtreding van deze wet. »

Iris VAN RIET.
Nathalie de T' SERCLAES.
Martine TAELMAN.
Jean-Marie HAPPART.
Ludwig SIQUET.