2-244/4

2-244/4

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

8 NOVEMBER 2000


Wetsvoorstel betreffende de euthanasie


AMENDEMENTEN


Nr. 13 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Hoofdstuk II

Het opschrift van hoofdstuk II vervangen als volgt :

« Hoofdstuk II ­ Voorwaarden en procedure ».

Verantwoording

Het opschrift strookt niet meer met de inhoud van het artikel.

Philippe MAHOUX.
Jeannine LEDUC.
Philippe MONFILS.
Myriam VANLERBERGHE.
Jacinta DE ROECK.
Patrik VANKRUNKELSVEN.

Nr. 14 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 3

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 3. ­ § 1. De arts die euthanasie toepast, pleegt geen misdrijf wanneer hij vaststelt dat :

­ de patiënt een meerderjarige of een ontvoogde minderjarige is die handelingsbekwaam en bewust is op het ogenblik van zijn verzoek;

­ het verzoek uitdrukkelijk, vrijwillig, ondubbelzinnig, weloverwogen, herhaald en duurzaam is;

­ de patiënt zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudende en ondraaglijke pijn of nood die niet gelenigd kan worden, en die het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening;

en hij de in deze wet voorgeschreven voorwaarden en procedures heeft nageleefd.

§ 2. Het verzoek van de patiënt wordt op schrift gesteld ten overstaan van een meerderjarige getuige, die niet met de patiënt verwant is, en moet gedateerd en ondertekend worden door degene die het verzoek doet en door de getuige. In voorkomend geval vermeldt deze schriftelijke verklaring dat de patiënt niet in staat is te tekenen en waarom.

§ 3. Onverminderd bijkomende voorwaarden die de arts aan zijn ingrijpen wenst te verbinden, moet hij vooraf en in alle gevallen :

1º de patiënt volledig inlichten over alle aspecten van zijn gezondheidstoestand en zijn levensverwachting alsook over de verschillende bestaande therapeutische mogelijkheden en mogelijkheden van palliatieve zorgverlening en over de gevolgen daarvan;

2º zich vergewissen van de aanhoudende pijn of nood van de patiënt en van het duurzaam karakter van zijn verzoek. Daartoe voert hij met de patiënt meerdere gesprekken die, rekening houdend met de ontwikkeling van de gezondheidstoestand van de patiënt, over een redelijke periode worden gespreid;

3º een andere arts raadplegen over de ernstige en ongeneeslijke aard van de aandoening en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging. De geraadpleegde arts neemt inzage van het medisch dossier, onderzoekt de patiënt en moet zich vergewissen van de aanhoudende en ondraaglijke pijn of nood die niet gelenigd kan worden. Hij stelt een verslag op van zijn bevindingen.

De geraadpleegde arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en bevoegd om over de aandoening in kwestie te oordelen. De behandelende arts brengt de patiënt op de hoogte van de resultaten van deze raadpleging;

4º indien er een verplegend team is, dat in regelmatig contact staat met de patiënt, het verzoek van de patiënt bespreken met de leden van dat team;

5º indien de patiënt dat wenst, het verzoek van de patiënt bespreken met zijn naasten die hij aanwijst;

6º zich ervan verzekeren dat de patiënt de gelegenheid heeft gehad om over zijn verzoek te spreken met de personen die hij wenste te ontmoeten.

§ 4. Indien de arts van oordeel is dat de patiënt kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden, moet hij bovendien :

1º een tweede arts raadplegen, die psychiater is of specialist in de aandoening in kwestie, en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging. De geraadpleegde arts neemt inzage van het medisch dossier, onderzoekt de patiënt en moet zich vergewissen van de aanhoudende en ondraaglijke pijn of nood die niet gelenigd kan worden, en van het uitdrukkelijk, vrijwillig, ondubbelzinnig, weloverwogen, herhaald en duurzaam karakter van het verzoek. Hij stelt een verslag op van zijn bevindingen. De geraadpleegde arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en de eerste geraadpleegde arts. De behandelende arts brengt de patiënt op de hoogte van de resultaten van deze raadpleging;

2º minstens één maand laten verlopen tussen het oorspronkelijke verzoek van de patiënt en het toepassen van de euthanasie.

§ 5. Het schriftelijk verzoek van de patiënt of van diens gemandateerde, alsook alle handelingen van de behandelende arts en hun resultaat, met inbegrip van het (de) verslag(en) van de geraadpleegde arts(en), worden regelmatig opgetekend in het medisch dossier van de patiënt. »

Verantwoording

In dit artikel zijn een aantal wijzigingen aangebracht als gevolg van de opmerkingen die zijn gemaakt tijdens de hoorzittingen en de debatten die daarna zijn gevolgd.

§ 1 : De indieners stellen bij amendement nr. 20 voor om de bepaling te schrappen waarbij een artikel 417bis in het Strafwetboek wordt ingevoegd en die een uitzondering vormde op het verbod op euthanasie.

De indieners hadden een wijziging van het Strafwetboek voorgesteld omdat dit volgens hen de coherentste, de duidelijkste en de voor iedereen best verstaanbare oplossing was. De indieners zijn er nog altijd van overtuigd dat een wijziging van het Strafwetboek de meest voor de hand liggende oplossing is.

Toch hebben zij in de eerste plaats gestreefd naar een regeling die voor iedereen aanvaardbaar was. Tijdens de debatten hebben sommigen de vrees te kennen gegeven dat een in het Strafwetboek neergelegde uitzondering een symbolische waarde zou hebben. Aangezien een in het Strafwetboek voorkomende uitzondering om symbolische, ideologische of godsdienstige redenen een onoverkomelijke belemmering is voor sommigen die oprecht willen dat er een wettelijke oplossing komt voor de problemen rond het levenseinde, wensen de indieners rekening te houden met hun bezwaren.

Bijgevolg stellen de indieners voor artikel 8 van het voorstel te schrappen en, als gevolg daarvan, § 1 van artikel 3 te wijzigen.

Zij willen immers dat er duidelijke grenzen gesteld worden voor de artsen die te maken krijgen met een euthanasieverzoek. Die artsen moeten weten dat zij geen misdrijf plegen indien zij ingaan op dat verzoek en daarbij de door de wet gestelde voorwaarden naleven.

De indieners herhalen hun wens dat er op de dialoog tussen de patiënt en de arts over het levenseinde niet langer een strafrechtelijk taboe rust en dat die dialoog in alle sereniteit gevoerd kan worden.

Er worden enkele criteria toegevoegd waaraan het verzoek en de toestand van de zieke moeten voldoen.

Belangrijk is de eis dat de zieke in een medisch uitzichtloze toestand verkeert. Dat criterium, samen met het criterium van « ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening » stelt duidelijker grenzen aan de strekking van de wet : het moet gaan om patiënten die lijden aan een ernstige, ongeneeslijke ziekte, waarvoor de geneeskunde geen curatieve behandelingen meer kan voorstellen, maar die zich daarom niet in de zogenoemde « terminale » fase van de ziekte bevinden. Recente voorbeelden hebben immers duidelijk gemaakt dat het onmenselijk was om euthanasie te beperken tot patiënten die in een stervensfase verkeren.

Dat is dus zeker niet de bedoeling. Wat de indieners wel willen is dat met het euthanasieverzoek van de patiënt alleen dan rekening kan worden gehouden, wanneer de geneeskunde geen enkele hoop op remissie kan bieden.

§ 2 : Er wordt voorgesteld om het verzoek van de patiënt op schrift te stellen. Het lijkt belangrijk dat er een schriftelijk spoor overblijft van dat verzoek, dat centraal staat in de hele procedure. Dat geschreven document is belangrijk voor de controle. Het is echter niet het hoofdelement in de relatie tussen arts en patiënt. Het is ook niet het begin, en zeker niet het einde van de dialoog tussen de arts en de zieke, want die dialoog moet tot het laatste moment gevoerd worden. Het is wel belangrijk dat zo'n document bestaat en in het medisch dossier zit (dat wordt trouwens voorgeschreven in § 5 van het artikel), zowel voor de bescherming van de zieke als voor de bescherming van de arts.

Er is ook gedacht aan de mogelijkheid dat de patiënt bij volle bewustzijn is en handelingsbekwaam, maar niet in staat is om zijn verzoek zelf te ondertekenen, bijvoorbeeld omdat hij lijdt aan een spierziekte. In dat geval moet de verklaring de redenen opgeven waarom de patiënt niet zelf kan tekenen.

Aan het begin van § 3 wordt een zinsdeel toegevoegd : « § 3 ­ Onverminderd bijkomende voorwaarden die de arts aan zijn ingrijpen wenst te verbinden, moet hij vooraf en in alle gevallen » :

Het ligt voor de hand dat de arts, zolang hij de deontologische regels en de wil van de patiënt respecteert, volkomen vrij staat tegenover een euthanasieverzoek. Hij kan, om medische redenen of wegens gewetensbezwaren, weigeren in te gaan op dat verzoek, zoals is bepaald in artikel 6 van het voorstel. Maar de arts kan de patiënt er ook op wijzen dat hij het verzoek alleen in overweging zal nemen indien de patiënt de voorwaarden aanvaardt die hij aan zijn ingrijpen wenst te verbinden. De arts kan bijvoorbeeld het advies willen inwinnen van enkele collega's of van een groter team.

Voor de indieners van het wetsvoorstel ligt het voor de hand dat die vrijheid op geen enkele manier beperkt mag worden. Tijdens sommige hoorzittingen is gebleken dat het nuttig zou zijn zulks uitdrukkelijk in de wet te vermelden. Daarom is dit zinsdeel toegevoegd.

§ 4 : Wanneer de arts meent dat de zieke kennelijk niet in een stervensfase verkeert, moet nog aan bijkomende eisen worden voldaan om het verzoek van die zieke in overweging te kunnen nemen.

Voor de indieners is het uitgesloten dat euthanasie uitsluitend mogelijk is bij zieken die in een stervensfase verkeren, maar toch moet een onderscheid worden gemaakt tussen zieken die binnen afzienbare tijd zullen overlijden en de anderen.

Eerste onderscheid : de factor tijd is voor de zieke die niet in een stervensfase verkeert, minder essentieel. Uiteraard lijdt hij en wanneer hij een euthanasieverzoek doet, is het onmenselijk om hem te lang op een antwoord te laten wachten. Een termijn van een maand tussen het geschreven verzoek en de handeling maakt het mogelijk om met de zieke een grondige afweging te maken.

Tweede onderscheid : de arts zal overtuigd willen zijn dat het verzoek niet is ingegeven door een voorbijgaande toestand van depressie. Daarom zal hij allicht een psychiater willen raadplegen. Die mogelijkheid wordt hem gegeven. Anderzijds geeft hij er misschien de voorkeur aan een specialist in de aandoening in kwestie te raadplegen om een volledig inzicht te krijgen in de toestand van de patiënt en de verdere ontwikkeling van de ziekte. De arts kan dan kiezen welke specialist hij wenst te raadplegen.

Er is uitdrukkelijk bepaald dat de geraadpleegde arts of artsen volledig bij de zaak betrokken moeten worden : dat houdt in dat zij contact moeten hebben met de patiënt en dat zij zich niet mogen beperken tot inzage van het medisch dossier. De eerste geraadpleegde arts moet zich uitspreken over de vraag of de aandoening ongeneeslijk is en de pijn of de nood al dan niet gelenigd kan worden. Het onderzoek van de tweede arts heeft betrekking op die criteria en op alle andere vragen die de eerste arts hem kan stellen, zoals bijvoorbeeld een psychiatrisch onderzoek.

Philippe MAHOUX.
Jeannine LEDUC.
Philippe MONFILS.
Myriam VANLERBERGHE.
Jacinta DE ROECK.
Patrik VANKRUNKELSVEN.
Marie NAGY.

Nr. 15 VAN MEVROUW LEDUC C.S.

Art. 4

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 4. ­ Elke handelingsbekwame meerderjarige of ontvoogde minderjarige kan, voor het geval dat hij zijn wil niet meer kan uiten, schriftelijk zijn voorkeur voor of zijn bezwaren tegen bepaalde medische handelingen kenbaar maken.

Hij kan ook vooraf zijn wil te kennen geven dat een arts zijn leven beëindigt indien hij niet meer bij bewustzijn is, deze toestand volgens de stand van de wetenschap onomkeerbaar is en hij lijdt aan een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening.

In de wilsverklaring kunnen een of meer gemandateerden in volgorde van voorkeur aangewezen worden, die de behandelende arts op de hoogte brengen van de wil van de patiënt en erop toezien dat de wilsverklaring van de patiënt wordt uitgevoerd. Elke gemandateerde vervangt zijn of haar in de wilsverklaring vermelde voorganger in geval van weigering, verhindering, onbekwaamheid of overlijden. De behandelende arts van de patiënt, de geraadpleegde arts en de leden van het verplegend team kunnen niet als gemandateerde optreden.

De wilsverklaring kan op elk moment worden opgesteld. Zij moet, op straffe van nietigheid, schriftelijk worden opgemaakt ten overstaan van twee meerderjarige getuigen, van wie er minstens een niet met de patiënt verwant is, en moet gedateerd en ondertekend worden door degene die de verklaring aflegt, door de getuigen en, in voorkomend geval, door de gemandateerde(n).

Ingeval de betrokkene niet in staat is te tekenen, wordt dit in de wilsverklaring vermeld met opgave van de redenen. Als de betrokkene slechts tijdelijk niet tot tekenen in staat is, moet hij de wilsverklaring en de datum met zijn handtekening bekrachtigen zodra hij daar weer toe in staat is.

Met de wilsverklaring wordt alleen rekening gehouden indien zij minder dan vijf jaar vóór het moment waarop betrokkene zijn wil niet meer kan uiten, is opgesteld of bevestigd.

De wilsverklaring kan op elk moment en op alle mogelijke manieren worden ingetrokken.

De Koning bepaalt hoe de wilsverklaring wordt opgesteld, geregistreerd en herbevestigd en via de diensten van het Rijksregister aan de betrokken artsen wordt meegedeeld. »

Verantwoording

Er wordt voorgesteld om het aanwijzen van een gemandateerde niet te verplichten maar als mogelijkheid aan te bieden. Ook personen die geen vertrouwenspersoon kunnen aanwijzen, moet de mogelijkheid geboden worden om een wilsverklaring op te stellen.

In de wilsverklaring kan ook meer dan één gemandateerde worden aangewezen. In dat geval moet een volgorde van voorkeur worden opgesteld zodat bij verdwijning, afwezigheid of weigering van een gemandateerde, de volgende op de lijst opgeroepen kan worden.

Jeannine LEDUC.
Philippe MONFILS.
Myriam VANLERBERGHE.
Jacinta DE ROECK.
Patrik VANKRUNKELSVEN.
Philippe MAHOUX.

Nr. 16 VAN DE HEER MONFILS C.S.

Art. 4bis (nieuw)

Een artikel 4bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 4bis. ­ Indien een patiënt vooraf, in overeenstemming met artikel 4, zijn wil te kennen heeft gegeven dat een arts zijn leven beëindigt indien hij niet meer bij bewustzijn is, deze toestand volgens de stand van de wetenschap onomkeerbaar is en hij lijdt aan een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening, kan een arts, in eer en geweten, gevolg geven aan deze wilsverklaring.

Onverminderd bijkomende voorwaarden die de arts aan zijn ingrijpen wenst te verbinden, moet hij vooraf :

1º een andere arts raadplegen over de onomkeerbaarheid van de medische toestand van de patiënt en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging. De geraadpleegde arts neemt inzage van het medisch dossier en onderzoekt de patiënt. Hij stelt een verslag op van zijn bevindingen. De geraadpleegde arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en bevoegd om over de aandoening in kwestie te oordelen;

2º indien er een verplegend team is dat in regelmatig contact staat met de patiënt, de inhoud van de wilsverklaring bespreken met de leden van dat team;

3º indien in de wilsverklaring een gemandateerde wordt aangewezen, het verzoek van de patiënt met hem bespreken;

4º indien in de wilsverklaring een gemandateerde wordt aangewezen, de inhoud van de wilsverklaring bespreken met de naasten van de patiënt die door de gemandateerde zijn aangewezen.

De wilsverklaring en, in voorkomend geval, het verzoek van de gemandateerde, alsook alle handelingen van de behandelende arts en hun resultaat, met inbegrip van het verslag van de geraadpleegde arts, worden regelmatig opgetekend in het medisch dossier van de patiënt. »

Verantwoording

Aangezien de mogelijkheid wordt opengelaten om geen gemandateerde aan te wijzen, kan niet dezelfde procedure gehanteerd worden voor enerzijds de onbewuste patiënt die een wilsverklaring heeft opgemaakt en anderzijds de bewuste patiënt die herhaaldelijk een uitdrukkelijk verzoek formuleert. Deze laatste procedure wordt mutadis mutandis aangepast en de gemandateerde oefent de rechten van de onbewuste patiënt uit.

Er moet dus worden voorzien in bijzondere voorwaarden en een aangepaste procedure ingeval de onbewuste patiënt een wilsverklaring heeft opgesteld.

Hierbij moet er worden aan herinnerd dat aan deze wilsverklaring maar gevolg kan worden gegeven wanneer de patiënt onbewust is en indien blijkt dat hij, volgens de stand van de wetenschap, niet meer tot bewustzijn kan worden gebracht. Bovendien moet de patiënt lijden aan een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening.

De wilsverklaring heeft voor de arts slechts een indicatieve waarde : ze legt de arts geen enkele verplichting op. Maar ze levert de arts bescherming wanneer hij er gevolg aan geeft. In dat geval moet de arts vier bijkomende voorwaarden in acht nemen :

1º hij moet een andere arts raadplegen met betrekking tot de onomkeerbare situatie van de patiënt;

2º hij moet de inhoud van de wilsverklaring bespreken met het verplegend team;

3º hij moet het verzoek bespreken met de eventueel aangewezen gemandateerde;

4º wanneer een gemandateerde is aangewezen, moet hij het verzoek bespreken met de naasten van de patiënt die door de gemandateerde zijn aangewezen.

In dit laatste geval is de gemandateerde de « behoeder » van de wil van de patiënt; het komt hem toe te bepalen aan wie van zijn naasten de patiënt gevraagd zou hebben om een gesprek met de arts te voeren.

Al zijn handelingen worden samen met de wilsverklaring opgetekend in het medisch dossier van de patiënt.

Philippe MONFILS.
Myriam VANLERBERGHE.
Jacinta DE ROECK.
Patrik VANKRUNKELSVEN.
Philippe MAHOUX.
Jeaninne LEDUC.

Nr. 17 VAN MEVROUW VANLERBERGHE C.S.

A. Hoofdstuk IV

Het opschrift van dit hoofdstuk vervangen als volgt :

« Hoofdstuk IV ­ Aangifte ».

B. Art. 5

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 5. ­ De arts die euthanasie toepast, bezorgt binnen vier dagen het volledig ingevulde registratiedocument bedoeld in artikel 5ter van deze wet aan de in artikel 5bis bedoelde federale evaluatiecommissie. »

Verantwoording

Er wordt voorgesteld dat de arts aangifte doet bij de evaluatiecommissie, die een controletaak krijgt toegewezen (zie volgend amendement).

Myriam VANLERBERGHE.
Jacinta DE ROECK.
Patrik VANKRUNKELSVEN.
Philippe MAHOUX.
Jeannine LEDUC.
Philippe MONFILS.

Nr. 18 VAN MEVROUW DE ROECK C.S.

Hoofdstuk IVbis (nieuw)

Na artikel 5, een nieuw hoofdstuk IVbis invoegen onder het opschrift «Hoofdstuk IVbis ­ De evaluatiecommissie », bestaande uit de artikelen 5bis tot 5novies en luidende :

« Art. 5bis. ­ § 1. Er wordt een Federale Evaluatiecommissie ingesteld inzake de toepassing van deze wet, hierna te noemen « de commissie ».

§ 2. De commissie bestaat uit zestien leden. Zij worden aangewezen op basis van hun kennis en ervaring inzake de materies die tot de bevoegdheid van de commissie behoren. Acht leden zijn doctor in de geneeskunde, van wie er minstens vier hoogleraar zijn aan een Belgische universiteit. Vier leden zijn hoogleraar in de rechten aan een Belgische universiteit, of advocaat. Vier leden komen uit kringen die belast zijn met de problematiek van ongeneeslijk zieke patiënten.

Het lidmaatschap van de commissie is onverenigbaar met het mandaat van lid van een van de wetgevende vergaderingen en met het mandaat van lid van de federale regering of van een gemeenschaps- of gewestregering.

De leden van de commissie worden, met inachtneming van de taalpariteit ­ waarbij elke taalgroep minstens drie kandidaten van elk geslacht telt ­ en op grond van pluralistische vertegenwoordiging, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, benoemd uit een dubbele lijst, voorgedragen door de Senaat, voor een termijn van vier jaar, die kan worden verlengd. De kandidaten die niet als effectief lid zijn aangewezen, worden tot plaatsvervanger benoemd, in de orde van opvolging die volgens een lijst bepaald wordt. De commissie wordt voorgezeten door een Nederlandstalige en een Franstalige voorzitter. Deze voorzitters worden verkozen door de commissieleden van de desbetreffende taalgroep.

§ 3. De commissie stelt haar huishoudelijk reglement op. Voor de uitoefening van haar controletaken bedoeld in artikel 5quater kan de commissie uit haar leden kamers samenstellen.

Art. 5ter. ­ De commissie stelt een registratiedocument op dat door de arts, voor elk geval van euthanasie, ingevuld moet worden.

Dit document bestaat uit twee delen. Het eerste deel moet door de arts worden verzegeld. Het bevat de volgende gegevens :

1º de naam, de voornamen en de woonplaats van de patiënt;

2º de naam, de voornamen, het registratienummer bij het RIZIV en de woonplaats van de behandelende arts;

3º de naam, de voornamen, het registratienummer bij het RIZIV en de woonplaats van de arts(en) die over het euthanasieverzoek is (zijn) geraadpleegd;

4º de naam, de voornamen, de woonplaats en de hoedanigheid van alle personen die de behandelende arts heeft geraadpleegd, en de data van deze raadplegingen;

5º indien er een wilsverklaring is waarin een of meer gemandateerden worden aangewezen, de naam en de voornamen van de betrokken gemandateerde(n);

Dit eerste deel is vertrouwelijk en wordt door de arts aan de commissie overgezonden. Er kan alleen inzage van worden genomen na beslissing van de commissie. In geen geval kan de commissie zich hierop baseren voor haar evaluatietaak.

Het tweede deel bevat minstens de volgende gegevens :

1º het geslacht, de geboortedatum en de geboorteplaats van de patiënt;

2º de datum, de plaats en het uur van overlijden;

3º de aard van de ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening waaraan de patiënt leed;

4º de aard van de aanhoudende en ondraaglijke pijn of nood;

5º de redenen waarom dit lijden niet gelenigd kon worden;

6º of er sprake was van een uitdrukkelijk, vrijwillig, ondubbelzinnig, weloverwogen, herhaald en duurzaam verzoek;

7º of aangenomen kon worden dat de patiënt binnen afzienbare termijn zou overlijden;

8º of er een wilsverklaring is opgemaakt;

9º de procedure die de arts gevolgd heeft;

10º de hoedanigheid van de geraadpleegde arts of artsen en de data van die raadplegingen;

11º de hoedanigheid van de personen die door de arts geraadpleegd zijn en de data van die raadplegingen;

12º de wijze waarop de euthanasie is toegepast en de gebruikte middelen.

Art. 5quater. ­ § 1. De commissie onderzoekt het volledig ingevulde registratiedocument dat haar door de behandelende arts is overgezonden. Zij gaat op basis van het anonieme deel van het registratiedocument na of de euthanasie is uitgevoerd onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 3, 4 en 4bis. In geval van twijfel kan de commissie bij gewone meerderheid besluiten om de anonimiteit op te heffen. Zij neemt dan kennis van het eerste deel van het registratiedocument. De commissie kan aan de behandelende arts elk element uit het medisch dossier dat betrekking heeft op de euthanasie opvragen.

De commissie spreekt zich binnen twee maanden uit.

Met een tweederde meerderheid kan zij bij gemotiveerde beslissing oordelen dat de voorwaarden bepaald in de artikelen 3, 4 en 4bis niet zijn nageleefd en het dossier overzenden aan de procureur des Konings van de plaats van overlijden van de patiënt.

Art. 5quinquies. ­ Ten behoeve van de Wetgevende Kamers stelt de commissie de eerste keer binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet en nadien tweejaarlijks :

a) een statistisch verslag op waarin de informatie is verwerkt uit het tweede deel van het volledig ingevulde registratiedocument dat de artsen haar overeenkomstig artikel 5quater hebben overgezonden;

b) een verslag op waarin de toepassing van de wet wordt aangegeven en geëvalueerd;

c) in voorkomend geval, aanbevelingen op die kunnen leiden tot een wetgevend initiatief en/of andere maatregelen inzake de uitvoering van deze wet.

Teneinde deze opdrachten te vervullen, kan de commissie alle bijkomende inlichtingen inwinnen bij de diverse overheidsdiensten en instellingen. De inlichtingen die de commissie inwint zijn vertrouwelijk.

Geen van deze documenten mag de identiteit vermelden van personen die genoemd worden in de dossiers die aan de commissie zijn overgezonden in het kader van haar controletaak zoals bepaald in artikel 5quater.

De commissie kan besluiten om aan universitaire onderzoeksteams die een gemotiveerd verzoek daartoe doen, statistische en zuiver technische gegevens mee te delen, met uitsluiting van alle persoonsgegevens.

Zij kan deskundigen horen.

Art. 5sexies. ­ De Koning stelt een administratief kader ter beschikking van de commissie voor het uitvoeren van haar wettelijke opdrachten. De formatie en het taalkader van het administratief personeel worden bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voordracht van de minister bevoegd voor de Volksgezondheid en de minister bevoegd voor de Justitie.

Art. 5septies. ­ De werkingskosten en de personeelskosten van de commissie, alsook de vergoeding van haar leden, komen voor de ene helft ten laste van de begroting van de minister bevoegd voor de Volksgezondheid en voor de andere helft ten laste van de begroting van de minister bevoegd voor de Justitie.

Art. 5octies. ­ Eenieder die, in welke hoedanigheid ook, zijn medewerking verleent aan de toepassing van deze wet, is verplicht tot geheimhouding van de gegevens die hem in de uitoefening van zijn opdracht worden toevertrouwd en die hiermee verband houden. Artikel 458 van het Strafwetboek is mede op hem van toepassing.

Art. 5novies. ­ Binnen zes maanden na het indienen van het eerste verslag en, in voorkomend geval, van de aanbevelingen van de commissie, bedoeld in artikel 5quinquies, vindt hierover een debat plaats in de Wetgevende Kamers. Die termijn van zes maanden wordt geschorst gedurende de periode dat de Wetgevende Kamers ontbonden zijn en/of dat er geen regering is die het vertrouwen heeft van de Wetgevende Kamers. »

Verantwoording

Er wordt voorgesteld om de controle op te dragen aan de evaluatiecommissie betreffende de wet op de euthanasie, die ingesteld werd in het voorstel nr. 2-245/1.

Het overzenden van een aangifte aan een commissie die uit collega's is samengesteld, brandmerkt de artsen minder dan een overzending aan de procureur des Konings. Voor een goede toepassing van de wet is het essentieel dat de artsen, als belangrijkste actoren, bereid zijn tot samenwerking.

Deze commissie verricht eerstelijnswerk door erop toe te zien dat bij euthanasie de wettelijke voorschriften zijn nageleefd.

De aangifte die door de arts wordt ingevuld bevat twee delen : een eerste deel bevat anonieme inlichtingen waarmee kan worden nagegaan of de euthanasie correct werd toegepast zonder de identiteit van de betrokkenen vrij te geven; een tweede deel bevat alle persoonlijke gegevens : de naam van de behandelende arts, van de patiënt, van de geraadpleegde arts(en), van de geraadpleegde leden van het verplegend team, eventueel van de gemandateerde en van de naasten die gehoord werden.

De commissie neemt inzage van het anonieme deel. Indien zij geen onregelmatigheden vaststelt, wordt aan de zaak geen verder gevolg gegeven. Enkel indien zij meent inzage van het gehele dossier te moeten nemen, kan zij de anonimiteit opheffen en het tweede deel inkijken. In het kader van haar grondig onderzoek kan de commissie de arts horen en hem vragen om alle elementen uit het dossier met betrekking tot de euthanasie mee te delen.

Indien uit het onderzoek blijkt dat de commissie het naleven van de wettelijke voorwaarden in twijfel trekt, kan zij besluiten om het dossier aan de procureur des Konings over te zenden.


De commissie behoudt anderzijds haar evaluatieopdracht. Bij de uitoefening hiervan wordt voorgesteld dat de commissie experts kan horen en statistische gegevens waarover zij beschikt, kan meedelen aan wetenschappers die specifiek onderzoek willen verrichten.

Jacinta DE ROECK.
Patrik VANKRUNKELSVEN.
Philippe MAHOUX.
Jeannine LEDUC.
Philippe MONFILS.
Myriam VANLERBERGHE.

Nr. 19 VAN MEVROUW LEDUC C.S.

Art. 7

Dit artikel aanvullen met een nieuw lid, luidende :

« De persoon wiens leven met toepassing van de voorwaarden gesteld in deze wet wordt beëindigd, wordt geacht een natuurlijke dood te zijn gestorven, wat de juridische gevolgen betreft van de ten minste twaalf maanden vóór het overlijden aangegane overeenkomsten, inzonderheid verzekeringsovereenkomsten. »

Verantwoording

Een overlijden als gevolg van het toepassen van euthanasie, mag geen stigma werpen op de rechthebbenden van de overledene : het overlijden is in de eerste plaats het gevolg van de ziekte en moet als een natuurlijke dood beschouwd worden. Om elk misbruik uit te sluiten is het niettemin noodzakelijk om hierbij een termijn in te stellen.

Jeannine LEDUC.
Philippe MONFILS.
Myriam VANLERBERGHE.
Jacinta DE ROECK.
Philippe MAHOUX.

Nr. 20 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 8

Dit artikel schrappen.

Verantwoording

Zoals uiteengezet in het amendement op artikel 3 stellen de indieners voor om het Strafwetboek niet te wijzigen. Zij komen hiermee tegemoet aan de opmerkingen die tijdens de hoorzittingen zijn gemaakt.

Philippe MAHOUX.
Jeannine LEDUC.
Philippe MONFILS.
Myriam VANLERBERGHE.
Jacinta DE ROECK.
Marie NAGY.

Nr. 21 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 9

Dit artikel schrappen.

Verantwoording

Aangezien de indieners voorstellen om de verplichte overzending aan de procureur des Konings te schrappen, is het niet meer nodig diens voorafgaande instemming te vragen om verlof voor de teraardebestelling te geven.

Philippe MAHOUX.
Jeaninne LEDUC.
Philippe MONFILS.
Myriam VANLERBERGHE.
Jacinta DE ROECK.
Patrik VANKRUNKELSVEN.

Nr. 22 VAN MEVROUW de T' SERCLAES C.S.

Art. 1bis (nieuw)

Een nieuw artikel 1bis invoegen, luidende :

« Art. 1bis. ­ Elke patiënt, ongeacht of hij meerderjarig dan wel minderjarig is, heeft recht op alle nuttige en passende informatie over zijn gezondheidstoestand en over de mogelijke behandeling en zorgverlening.

De arts deelt hem deze informatie op een passende wijze en in passende termen mee en let daarbij op het oordeelsvermogen en de fysieke en geestelijke toestand van de patiënt.

De informatie moet juist en volledig zijn, behalve in zeer dringende gevallen of wanneer de patiënt zulks niet wenst of zijn toestand het niet toelaat. »

Verantwoording

Door de enorme vooruitgang van de geneeskunde en vooral van de medische techniek, wordt het levenseinde steeds meer een medische kwestie, waardoor de betrokken persoon het gevoel krijgt dat zijn dood hem niet meer toebehoort. De wetgeving met betrekking tot de begeleiding van het levenseinde moet er in de eerste plaats op gericht zijn eenieder zeggenschap te doen behouden over zijn eigen dood. Daarom moet een echte dialoog op gang worden gebracht tussen de arts en zijn patiënt. Als men de patiënt als een volwaardig persoon wil beschouwen en niet alleen als een organisme dat verzorging behoeft, moet hij over minimale rechten beschikken waardoor hij een echte dialoog kan aanknopen met zijn arts en mee kan beslissen over de kwesties die hem aangaan.

Om deze principes in de praktijk te brengen en vooral bij het levenseinde een diepgaande en échte dialoog mogelijk te maken tussen de arts en zijn patiënt ­ een dialoog die de grondslag moet zijn van elke arts-patiëntrelatie ­, moet de patiënt zo juist en zo volledig mogelijk geïnformeerd zijn over zijn situatie, het verwachte verloop van zijn ziekte of zijn aandoening, over de mogelijke behandeling en zorgverlening en de gevolgen daarvan.

Dit amendement strekt er dan ook toe de patiënt een algemeen recht te verlenen op informatie over zijn gezondheidstoestand en over de mogelijke behandeling en zorgverlening. Uiteraard moet deze informatie in begrijpelijke, aan de individuele patiënt aangepaste bewoordingen worden meegedeeld.

Nathalie de T' SERCLAES.
Paul GALAND.
Alain DESTEXHE.

Nr. 23 VAN DE HEER GALAND C.S.

Art. 1ter (nieuw)

Een nieuw artikel 1ter invoegen, luidende :

« Art. 1ter. ­ Onder hetzelfde voorbehoud mag geen medische handeling worden uitgevoerd, voortgezet of stopgezet zonder de vrije toestemming van de vooraf goed geïnformeerde patiënt.

Die toestemming kan op elk ogenblik worden ingetrokken. In dat geval informeert de arts de patiënt over de voorzienbare gevolgen van zijn beslissing.

De patiënt die het recht op informatie en op toestemming waarover hij krachtens deze wet beschikt niet zelf wil uitoefenen, kan daarvoor een vertrouwenspersoon aanwijzen.

Eenieder kan schriftelijk, op de wijze die hij passend acht, richtlijnen opstellen over de omstandigheden van zijn levenseinde voor het geval dat hij zelf niet meer in staat zou zijn om zijn wensen kenbaar te maken. Dit document heeft voor de arts een indicatieve waarde.

De arts die meent dat hij uit principe de wensen van de patiënt over de omstandigheden van zijn levenseinde niet of slechts gedeeltelijk kan inwilligen, moet de patiënt daarvan op de hoogte brengen als die hem daarover vragen stelt. »

Verantwoording

Met hetzelfde doel en krachtens dezelfde logica als amendement nr. 22, maakt dit amendement alle medische handelingen afhankelijk van de vrije toestemming van de patiënt, die vooraf goed is geïnformeerd. Dit concept met betrekking tot de arts-patiëntrelatie is niet nieuw en heeft in de jurisprudentie reeds veel aandacht gekregen. De vrije toestemming van de goed geïnformeerde patiënt is alleen mogelijk wanneer hij een recht op informatie heeft en beide rechten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Het recht op informatie en het recht op de vrije toestemming van de goed geïnformeerde patiënt vormen de grondslagen van het « handvest van de rechten van de patiënt », dat volgens veel gehoorde personen onontbeerlijk is voor een goede relatie tussen de arts en zijn patiënt en voor een vertrouwelijke dialoog tussen beiden. Sommige patiënten willen dit recht wellicht overdragen aan een derde, en daarom voorziet het amendement ook in deze mogelijkheid.

Daarnaast biedt het amendement de patiënt ook de mogelijkheid om schriftelijk zijn wensen te uiten in verband met de omstandigheden van zijn levenseinde voor het geval hij niet meer in staat zou zijn om ze zelf kenbaar te maken. Voor de arts heeft dit document echter slechts een indicatieve waarde, omdat de wensen van de patiënt sindsdien veranderd kunnen zijn zonder dat hij dit heeft kunnen duidelijk maken. Het document kan niet gelden als een toestemming, aangezien de persoon niet meer in staat is om het te bevestigen op het ogenblik dat de beslissing moet worden genomen.

Ten slotte verplicht het amendement de arts om de patiënt die daarom vraagt, mee te delen dat hij bepaalde van zijn wensen weigert in te willigen.

Paul GALAND.
Nathalie de T' SERCLAES.
Alain DESTEXHE.

Nr. 24 VAN DE HEER DESTEXHE C.S.

Art. 1quater (nieuw)

Een artikel 1quater (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 1quater. ­ De arts is verplicht de patiënt die in een stervensfase verkeert, alle morele en medische ­ curatieve of palliatieve ­ bijstand te verlenen die nodig is om zijn fysiek of geestelijk lijden te verlichten en zijn waardigheid te garanderen. Elke patiënt heeft recht op kwalitatief hoogstaande ononderbroken en palliatieve zorg.

De arts ziet af van elke handeling die redelijkerwijs niet kan bijdragen tot de verbetering van de gezondheid of de toestand van de patiënt en in het bijzonder van alle handelingen die overbodig zijn of niet in verhouding staan tot zijn toestand omdat zij, volgens de laatste stand van de geneeskunde, geen redelijk uitzicht bieden op genezing, beterschap of verzachting van het lijden, doch slechts tot doel hebben het overlijden uit te stellen.

Voor alle handelingen die verband houden met het levenseinde van de patiënt, moet de arts in geweten handelen volgens de laatste stand van de genees- en verpleegkunde, de algemeen erkende principes van behoorlijk medisch handelen, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1bis en 1ter en, voor zover mogelijk, moet daarbij het advies ingewonnen worden van het verplegend team en van derden die op hun beurt nuttig advies kunnen geven.

Handelingen die bedoeld zijn om het fysiek en geestelijk comfort van de patiënt te waarborgen zijn toegestaan, zelfs al kunnen ze als neveneffect hebben dat het overlijden bespoedigd wordt. »

Verantwoording

Dit amendement past zoals de vorige binnen de logica van een algemene regelgeving over de begeleiding van terminale patiënten. Het bepaalt dat elke patiënt die in een stervensfase verkeert, recht heeft op alle morele en medische curatieve of palliatieve hulp die nodig is om zijn fysiek of geestelijk lijden te verzachten en zijn waardigheid te garanderen. Dit amendement is de weergave van wat thans reeds in de code van geneeskundige plichtenleer staat.

Het bevat eveneens het recht van alle patiënten op kwalitatief hoogstaande ononderbroken zorg. De organisatie van de ononderbroken en palliatieve zorg moet in een specifieke wet worden opgenomen.

Deze tekst wil ook duidelijk de plicht tot solidariteit van de samenleving met terminale patiënten beklemtonen. Niemand mag aan zijn lot worden overgelaten. De plicht om te genezen is ook een plicht om te verplegen wanneer de patiënt niet meer reageert op curatieve behandelingen. Geneeskunde impliceert ook verpleging. Iedereen heeft recht op verpleging waarbij onze samenleving haar solidariteitsplicht tot het uiterste moet naleven. Het voortijdig staken van de behandeling is onaanvaardbaar.

Het amendement strekt er ook toe de patiënten te beschermen tegen het hardnekkig voortzetten van een uitzichtloze behandeling, dat wil zeggen : medische handelingen of behandelingen die zinloos zijn, overbodig of niet in verhouding staan tot de gezondheidstoedstand van de patiënt.

Het amendement legt tenslotte de basisregels vast die de arts moet naleven bij elke medische handeling rond het levenseinde, namelijk handelen in geweten volgens de laatste stand van de genees- en verpleegkunde, volgens de principes van behoorlijk medisch handelen, waarbij de patiënt wordt geïnformeerd en zijn toestemming wordt verkregen volgens de daartoe bepaalde regels.

Dit amendement strekt er eveneens toe artsen aan te moedigen om het advies in te winnen van het verplegend team voor de beslissingen rond het levenseinde. Uit de hoorzittingen is gelukkig gebleken dat dit in de praktijk in de ziekenhuizen steeds meer gebeurt.

De tekst bepaalt tenslotte duidelijk, indien dat al nodig is, dat handelingen die bedoeld zijn om het fysiek en geestelijk comfort van de patiënt te waarborgen, geoorloofd zijn ook al kunnen zij de bespoediging van het overlijden als neveneffect hebben.

Alain DESTEXHE.
Nathalie de T' SERCLAES.
Paul GALAND.