5-1571/1

5-1571/1

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

4 APRIL 2012


Wetsvoorstel tot wijziging van de kieswetgeving ter versterking van de democratie en de politieke geloofwaardigheid

(Ingediend door de heren Bert Anciaux, Philippe Moureaux, Dirk Claes, mevrouw Christine Defraigne, de heren Bart Tommelein, Marcel Cheron, mevrouw Freya Piryns en de heer Francis Delpérée)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel heeft tot doel de democratie en de politieke geloofwaardigheid te versterken, door voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers, het Europese Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap betreft, in de volgende maatregelen te voorzien :

— het verbod op het cumuleren van kandidaturen bij gelijktijdige verkiezingen waarvan de mandaten onverenigbaar zijn;

— het ontslag van rechtswege uit de lopende bij verkiezing verkregen mandaten in geval van verkiezing in de hoedanigheid van lid van een andere parlementaire vergadering, wanneer deze mandaten onverenigbaar zijn;

— het verbod op het cumuleren, op eenzelfde lijst, van een effectieve plaats en een plaats op de lijst van de opvolgers.

Krachtens de restbevoegdheid van de federale overheid is de federale wetgever die bij gewone meerderheid beslist, bevoegd om de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, het Europese Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap te regelen (wat dit laatste parlement betreft, krachtens artikel 118, § 1, van de Grondwet), alsook hun samenstelling en werking.

Dit wetsvoorstel moet worden samen gelezen met het voorstel van bijzondere wet dat hiermee samengaand in het parlement werd ingediend (stuk Senaat, nr. 5-1570/1), dat in analoge maatregelen voor de verkiezingen van het Waals Parlement, het Vlaams Parlement en het Brussels Hoofdstedelijk Parlement voorziet.

Deze voorstellen hebben tot doel het Institutioneel Akkoord voor de zesde staatshervorming van 11 oktober 2011 uit te voeren, dat ons kiessysteem transparanter en meer begrijpelijk voor de kiezer wil maken.

Deze voorstellen passen in de logica van de wetsvoorstellen en de voorstellen van bijzondere wet die eerder werden ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers en in de Senaat (5-434; 5-435; 5-864; 5-865; 5-866; 5-875) en waarover de Raad van State al op 14 juni 2011 adviezen heeft uitgebracht (nrs. 49.440/2/VR tot 49.443/2/VR, nrs. 49.444/2/VR tot 49.445/2/VR, nr. 49.446/2/VR en nrs. 49.447/2/VR tot 49.450/2/VR).

De bepalingen van het Kieswetboek die betrekking hebben op de verkiezingen voor de Senaat blijven van toepassing. Zij zullen worden gewijzigd op het ogenblik van de hervorming van de Senaat.

1. Verbod op het cumuleren van kandidaturen bij gelijktijdige verkiezingen waarvan de mandaten onverenigbaar zijn

Het Institutioneel Akkoord voorziet dat het cumuleren van kandidaturen bij samenvallende verkiezingen waarvan de mandaten onverenigbaar zijn, verboden zal worden.

Niettegenstaande er op dit moment onverenigbaarheden bestaan tussen de mandaten van twee parlementaire vergaderingen, verbiedt de wet niet dat men zich tegelijk kandidaat stelt bij de verkiezingen voor die twee assemblees. Het is enkel voor de verkiezing van de federale Wetgevende Kamers dat men zich niet tegelijk kandidaat mag stellen voor de Kamer en de Senaat (wat deze twee laatste assemblees betreft, zie artikel 118, vierde lid, van het Kieswetboek).

Aangezien een persoon die verkozen is voor twee of meerdere mandaten waarvoor een grondwettelijke of wettelijke onverenigbaarheid bestaat, slechts één mandaat mag uitoefenen, moet hij of zij zich laten vervangen voor de andere mandaten.

Bijgevolg moeten de kiezers die voor een kandidaat hebben gestemd die in meer dan één vergadering werd verkozen, vaststellen dat de betrokkene slechts één mandaat mag uitoefenen en zich voor het of de andere mandaten moet laten vervangen door een plaatsvervanger waarvoor de kiezers niet gestemd hebben. Dat komt de transparantie en het begrip van het kiessysteem voor de kiezer niet ten goede.

Wat meer is, het Arbitragehof heeft in zijn arrest nr. 73/2003 van 26 mei 2003 over de dubbele kandidatuur voor de Kamer en de Senaat, die was ingevoerd bij artikel 6 van de wet van 13 december 2002 houdende verscheidene wijzigingen inzake verkiezingen, opgemerkt dat « De bestreden maatregel van die aard is dat de kiezer kan worden misleid vermits hij het nuttig effect van zijn stem niet kan inschatten en de maatregel bevoordeelt, zonder redelijke verantwoording, de kandidaten die de dubbele kandidatuur kunnen genieten. » (overweging B.16.3).

De Raad van State heeft in zijn adviezen 49.444/2 en 49.445/2 van 14 juni 2011 benadrukt dat « de rechtspraak die voortvloeit uit dat arrest, dat alleen betrekking had op de gelijktijdige verkiezing bij de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat, kan worden uitgebreid tot alle gelijktijdige verkiezingen van parlementaire assemblees ».

Daarom verbiedt dit wetsvoorstel het cumuleren van kandidaturen bij gelijktijdige verkiezingen waarvan de mandaten onverenigbaar zijn. Het beoogt de kandidaturen voor de verkiezingen voor het Europese Parlement, de Kamer van volksvertegenwoordigers en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap.

Het wetsvoorstel voorziet dat niemand zich kandidaat mag stellen voor de verkiezingen voor het Europese Parlement als hij tegelijkertijd kandidaat is voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers, het Vlaams Parlement, het Waalse Parlement of het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement, wanneer deze verkiezingen op dezelfde dag plaatsvinden, en dit omwille van het feit dat er onverenigbaarheden bestaan tussen de mandaten bij deze assemblees (artikel 42, tweede lid, van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement). Het wetsvoorstel voegt hiertoe een lid in in artikel 21, § 5, van de voormelde wet van 23 maart 1989.

Dit wetsvoorstel voorziet ook dat niemand zich kandidaat mag stellen voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers als hij tegelijkertijd kandidaat is voor de verkiezingen voor het Europese Parlement, het Waalse Parlement, het Vlaams Parlement, of het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement, wanneer deze verkiezingen op dezelfde dag plaatsvinden. De mandaten bij deze vergaderingen zijn immers onverenigbaar krachtens artikel 119 van de Grondwet, artikel 24bis, § 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 42, tweede lid, van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement, artikel 12, § 2, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 en artikel 10bis, van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap. Hiertoe voegt het een lid in in artikel 118 van het Kieswetboek.

Ten slotte beoogt dit wetsvoorstel op dezelfde manier de kandidaturen voor de verkiezing voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap. De regeling inzake onverenigbaarheid van de leden van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap verschilt echter van die van de leden van de overige Gemeenschaps- en Gewestparlementen : er bestaat geen onverenigbaarheid tussen hun mandaat en dat van de Europese en Waals Parlementsleden, aangezien artikel 10bis, 1º en 2º, van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, in uitvoering van artikel 119 van de Grondwet, de onverenigbaarheid beperkt tot het mandaat van federaal volksvertegenwoordiger of senator, met uitzondering van dat van verkozen senator overeenkomstig artikel 67, § 1, 5º, van de Grondwet. Het voorziet dus dat niemand zich kandidaat mag stellen voor de verkiezingen van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap als hij tegelijkertijd kandidaat is voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, wanneer deze verkiezingen op dezelfde dag plaatsvinden. Het vult hiertoe artikel 23, § 2, van de wet van 6 juli 1990 tot regeling van de wijze waarop het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap wordt verkozen, aan.

In de hiervoor voorziene gevallen voorziet dit wetsvoorstel dat de kandidaat die het cumulverbod niet respecteert zijn naam geschrapt zal zien van alle lijsten waarop hij staat. Hij zal bovendien strafbaar zijn met de in artikel 202 van het Kieswetboek voorziene straffen.

2. Ontslag van rechtswege uit de door verkiezingen verkregen lopende mandaten in geval van verkiezing in de hoedanigheid als lid van een andere parlementaire assemblee, wanneer deze mandaten onverenigbaar zijn

Het Institutioneel Akkoord bepaalt dat de effectief verkozen kandidaat van rechtswege ontslagnemend zal zijn uit de door verkiezingen verkregen lopende mandaten die wettelijk onverenigbaar zijn met het nieuwe mandaat waarvoor hij verkozen werd.

Wanneer de verkiezingen niet samenvallen (1) , is het momenteel niet uitgesloten dat een parlementslid zich kandidaat stelt voor de verkiezing voor een andere parlementaire assemblee, zelfs wanneer deze parlementaire mandaten onverenigbaar zijn. Dit wetsvoorstel wil hier dus niets aan wijzigen.

Wanneer twee parlementaire mandaten echter onverenigbaar zijn (2) , mogen de parlementsleden die zich kandidaat hebben gesteld voor een effectief mandaat bij een tweede parlementaire assemblee en daar verkozen worden, slechts een van de beide mandaten uitoefenen.

Zij hebben momenteel de keuze om het parlementaire mandaat dat ze uitoefenen, te blijven uitoefenen of ontslag te nemen uit hun functies en het nieuwe mandaat uit te oefenen waarvoor ze werden verkozen. Krachtens artikel 233 van het Kieswetboek wordt momenteel het parlementaire mandaat bij de eerste assemblee stopgezet op het moment van eedaflegging bij de andere assemblee. Wat de verkiezingen voor het Europese Parlement betreft, wordt krachtens artikel 42 van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement momenteel het parlementaire mandaat bij de eerste assemblee stopgezet op het moment van de verzaking aan dat mandaat.

Dit wetsvoorstel moet deze keuze verhinderen wat de verkozenen voor een nieuw effectief mandaat betreft. Het voert het automatische verlies van het eerste parlementaire mandaat in wanneer de mandaten onverenigbaar zijn, vooraleer de eventuele eedaflegging plaatsvindt, namelijk op het moment dat het nieuwe verkozen mandaat geldig wordt verklaard na het onderzoek van de geloofsbrieven.

Het stelt het parlementslid niet meer in de mogelijkheid te kiezen tussen het mandaat dat hij bekleedt, en het nieuwe mandaat waarvoor hij verkozen is, maar kent een gevolg van rechtswege toe aan het feit van verkozen te zijn voor een andere parlementaire assemblee : de vervallenverklaring van het eerste onverenigbare parlementaire mandaat.

Dat mandaat vervalt zelfs al voordat er sprake van is houder van een ander mandaat te worden. Het parlementslid dat de eed niet aflegt bij deze andere assemblee, zal immers in geen van beide assemblees zetelen, aangezien zijn eerste mandaat is vervallen louter door het feit dat zijn nieuw verkozen mandaat geldigheid heeft verkregen.

Deze vervallenverklaring gebeurt ook van rechtswege zodra het parlementslid verzaakt aan zijn nieuwe effectieve mandaat tussen de dag van de afkondiging van de verkozenen en de dag waarop zijn nieuwe effectieve mandaat geldig wordt verklaard. Hij verliest die hoedanigheid eveneens van rechtswege wanneer hij ophoudt zitting te hebben ten gevolge van een benoeming tot minister of staatssecretaris van de federale regering of een verkiezing tot minister of staatssecretaris van een andere Gemeenschaps- of Gewestregering.

Dit wetsvoorstel is niet van toepassing op de plaatsvervangers. Vanuit het perspectief van de kiezer, is hun situatie inderdaad heel anders dan die van de effectieve kandidaten. Een kiezer, die zijn voorkeur stem geeft aan een plaatsvervangende kandidaat, weet dat deze persoon enkel zal opgeroepen worden om te zetelen indien een effectief verkozen kandidaat zijn zetel afstaat. Gezien de voorziene maatregel de effectieve kandidaten betreft, is de kans dat ze niet zouden worden opgeroepen om te zetelen, in ieder geval op korte termijn, versterkt. Tussen het tijdstip van de verkiezing en het moment waarop hij wordt opgeroepen, zal de plaatsvervanger niet inactief blijven. Het gebeurt immers regelmatig dat door omstandigheden de plaatsvervanger, op de dag dat hij wordt opgeroepen om te zetelen, zijn mandaat niet meer wil of kan uitoefenen zonder dat aan de oprechtheid van zijn kandidatuur op de dag van de verkiezing getwijfeld kan worden. De kiezer die voor een plaatsvervanger stemt weet dit. Men kan dus niet stellen dat de kiezer op dezelfde manier wordt bedrogen als de plaatsvervanger beslist om niet te zetelen als in het geval dat een effectieve kandidaat de dag na de verkiezing beslist om niet te zetelen. De legitieme verwachtingen van de kiezers die hebben gestemd voor de plaatsvervangers zijn inderdaad niet identiek aan die van een kiezer die heeft gestemd voor een effectieve kandidaat. In het licht van het door dit wetsvoorstel nagestreefde doel bevinden effectieve kandidaten en plaatsvervangende kandidaten zich in objectief verschillende situaties. Dit wetsvoorstel respecteert derhalve het beginsel van respect voor de legitieme verwachtingen van de kiezer, zoals het voortvloeit uit de rechtspraak van het grondwettelijk Hof (zie in dit verband G.H., arrest nr. 73/2003 van 26 mei 2003; G.H. arrest 90/2006 van 24 mei 2006, G.H. arrest nr. 130/2006 van 28 juli 2006).

Dit wetsvoorstel beoogt overigens slechts de uit verkiezingen verkregen mandaten. Het voorstel is dus niet bedoeld om ministers in functie die zich verkiesbaar stellen te verplichten om ontslag te nemen als minister indien zij verkozen geraken. Het statuut van een minister is immers verschillend van dat van een parlementslid. Terwijl een parlementslid wordt verkozen voor de duur van een zittingsperiode zonder dat iemand hem kan dwingen om af te zien van het mandaat dat hem door de kiezer is gegeven, kan de benoeming van een minister, op elk moment tussenkomen, en ook weer worden beëindigd. De maatregel die erin bestaat een minister te dwingen ontslag te nemen wanneer hij verkozen wordt, zou dus zonder effect zijn aangezien hij de volgende dag weer benoemd zou kunnen worden als minister. Een minister die op het moment van zijn benoeming parlementslid is, zal niet anders behandeld worden dan de andere parlementsleden indien hij in een ander parlement verkozen wordt. Hij zal wanneer hij geen minister meer is, niet meer het parlementaire mandaat kunnen uitoefenen dat hij had bekomen in het eerste parlement. Indien hij het mandaat wenst uit te oefenen in het nieuwe parlement waarvoor hij verkozen is, zal hij ontslag moeten nemen als minister.

Dit wetsvoorstel wijzigt artikel 233, § 2, tweede lid, van het Kieswetboek door te voorzien dat het lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers dat zich kandidaat heeft gesteld bij de verkiezing van het Vlaams Parlement, het Waalse Parlement, het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement, het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en het Europese Parlement en dat als effectief lid werd verkozen, van rechtswege zijn eerste hoedanigheid verliest vanaf het moment waarop zijn nieuw mandaat geldigheid verkrijgt na onderzoek van de geloofsbrieven, en dus niet op het moment dat hij de eed aflegt. Het feit dat hij afstand doet van het nieuwe effectief mandaat tussen de afkondiging van de verkozenen en de geldigverklaring van het nieuwe mandaat impliceert eveneens automatisch dat hij ontslag neemt uit het eerste effectief mandaat.

De vervallenverklaring van het mandaat is ook van toepassing op de volksvertegenwoordigers die ophielden zitting te hebben ten gevolge van hun benoeming tot minister of staatssecretaris van de federale regering of hun verkiezing tot minister of staatssecretaris van een Gemeenschaps- of Gewestregering.

De regeling voorgeschreven door artikel 233, § 1, eerste lid, behoudt daarentegen wel haar relevantie voor de tussentijdse verkiezing waarbij een kamerlid wordt verkozen tot lid van zijn eigen assemblee. Artikel 233, § 1, eerste lid, wordt bijgevolg, ingevolge het advies van de Raad van State, gewijzigd om de werkingssfeer van die bepaling te beperken tot die hypothese (advies Nrs. 49 447-450/2/VR).

Artikel 233, § 1, tweede lid, eerste zin, van het Kieswetboek bepaalt dat de volksvertegenwoordiger die tot gecoöpteerd senator gekozen is, zijn hoedanigheid van volksvertegenwoordiger verliest zodra hij de eed als senator aflegt. Het lijkt noodzakelijk deze zin te behouden, aangezien de voorgestelde regeling geen betrekking zal hebben op deze hypothese. De betrokken volksvertegenwoordiger kan immers niet worden beschouwd als een persoon die zich kandidaat heeft gesteld voor een andere assemblee. Artikel 233, § 1, tweede lid, tweede zin, kan daarentegen wel worden opgeheven. Die zin bepaalt dat de gecoöpteerde senator die door opvolging een mandaat van volksvertegenwoordiger verkrijgt, zijn hoedanigheid van senator verliest zodra hij de eed als volksvertegenwoordiger aflegt. Die hypothese wordt geregeld door de voorgestelde regeling.

Dit wetsvoorstel voegt ook in de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap een artikel 11 in, dat bepaalt dat wanneer een lid van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap zich kandidaat heeft gesteld voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers en verkozen wordt, hij zijn eerste hoedanigheid verliest op het moment dat zijn nieuw mandaat wordt geldig verklaard, na onderzoek van de geloofsbrieven, dit wil zeggen voor zijn eedaflegging.

Het feit dat hij afstand doet van het nieuwe effectief mandaat tussen de afkondiging van de verkozenen en de geldigverklaring van het nieuw mandaat impliceert eveneens automatisch dat hij ontslag neemt uit het eerste effectief mandaat.

De vervallenverklaring van het mandaat is ook van toepassing op de leden van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap die ophielden zitting te hebben ten gevolge van hun verkiezing tot lid van de regering, hun benoeming tot minister of staatssecretaris van de federale regering of hun verkiezing tot minister of staatssecretaris van een Gemeenschaps- of Gewestregering.

Dit wetsvoorstel wil ten slotte in de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement een artikel 42bis invoegen dat bepaalt dat het lid van het Europese Parlement dat zich kandidaat heeft gesteld bij de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, het Vlaams Parlement, het Waalse Parlement of het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement en dat als effectief lid ervan werd verkozen, zijn eerste hoedanigheid verliest op het moment dat zijn verkiezing geldig wordt verklaard, na onderzoek van de geloofsbrieven. Het feit dat hij afstand doet van het nieuwe effectief mandaat tussen de afkondiging van de verkozenen en de geldigverklaring impliceert automatisch dat hij ontslag neemt uit het eerste effectief mandaat.

3. Verbod op het cumuleren van kandidaturen, op eenzelfde lijst, van een effectieve plaats en een plaats op de lijst van de opvolgers

Het Institutioneel Akkoord voorziet in het verbod op het cumuleren van kandidaturen tussen een effectieve plaats en een plaats op de lijst van opvolgers.

Dit wetsvoorstel voert dit punt van het akkoord uit. Het wijzigt hiertoe artikel 118, eerste lid, van het Kieswetboek, dat voortaan bepaalt dat niemand zich tegelijk kandidaat kan stellen voor de effectieve mandaten en de plaatsvervangende mandaten.

Het voegt ook in artikel 21, § 5, van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement een lid in dat bepaalt dat niemand zich tegelijk kandidaat kan stellen voor de effectieve en de plaatsvervangende mandaten.

Ten slotte is het niet nodig dat er in een dergelijke bepaling wordt voorzien voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap aangezien er geen lijst van opvolgers is voor de verkiezing van dit parlement, overeenkomstig artikel 22, zestiende lid, in fine, van de wet van 6 juli 1990 tot regeling van de wijze waarop het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap wordt verkozen.

In de hiervoor voorziene gevallen voorziet dit wetsvoorstel dat de kandidaat die het cumulverbod niet respecteert zijn naam geschrapt zal zien van alle lijsten waarop hij staat. Hij zal bovendien strafbaar zijn met de in artikel 202 van het Kieswetboek voorziene straffen.

4. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op 1 januari 2014, en is voor de eerste keer van toepassing op de verkiezingen voor het Europese Parlement die volgen op de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad, evenals op de andere verkiezingen die gelijktijdig worden georganiseerd.

Bert ANCIAUX.
Philippe MOUREAUX.
Dirk CLAES.
Christine DEFRAIGNE.
Bart TOMMELEIN.
Marcel CHERON.
Freya PIRYNS.
Francis DELPÉRÉE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK I

Wijzigingen van het Kieswetboek

Art. 2

In artikel 118 van het Kieswetboek, vervangen bij de wet van 13 december 2002, en gewijzigd bij de wetten van 19 februari 2003 en 13 februari 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º het eerste lid wordt vervangen als volgt :

« Niemand mag, binnen dezelfde lijst, tegelijk als kandidaat-titularis en als kandidaat-opvolger worden voorgedragen. »;

2º tussen het vierde en het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende :

« Niemand mag zich kandidaat stellen voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers, als hij tegelijk kandidaat is voor de verkiezingen voor het Vlaams Parlement, het Waalse Parlement, het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement, het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap of het Europese Parlement, wanneer deze verkiezingen op dezelfde dag plaatsvinden. ».

3º in het zevende lid, dat het achtste lid wordt, wordt het woord « vijf » vervangen door het woord « zeven ».

Art. 3

In artikel 233 van het hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 juli 1991, 16 juli 1993 en 27 maart 2006, worden volgende wijzigingen aangebracht :

1º in paragraaf 1, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 16 juli 1993, worden de woorden « niet aftredende » opgeheven en worden de woorden « een parlementsverkiezing » vervangen door de woorden « een verkiezing voor zijn assemblee »;

2º in paragraaf 1, tweede lid, gewijzigd bij de wetten van 30 juli 1991 en 13 juli 1993, wordt de zin « De gecoöpteerde senator die door opvolging een mandaat van een volksvertegenwoordiger verkrijgt verliest zijn hoedanigheid als senator zodra hij de eed aflegt in de Kamer. » opgeheven;

3º paragraaf 2, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 16 juli 1993 en gewijzigd bij de wet van 27 maart 2006, wordt vervangen als volgt :

« De volksvertegenwoordiger die zich kandidaat gesteld heeft bij de verkiezing voor Vlaams Parlement, het Waalse Parlement, het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement, het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap of het Europese Parlement, en die verkozen wordt als effectieve kandidaat, verliest van rechtswege zijn hoedanigheid van volksvertegenwoordiger op de dag van de geldigverklaring van zijn nieuwe effectieve mandaat.

Hij verliest die hoedanigheid eveneens van rechtswege zodra hij verzaakt aan zijn nieuwe effectieve mandaat tussen de dag van de afkondiging van de verkozenen en de dag waarop zijn nieuwe effectieve mandaat geldig wordt verklaard.

Het tweede en het derde lid zijn ook van toepassing op de volksvertegenwoordigers die ophielden zitting te hebben ten gevolge van hun benoeming tot minister of staatssecretaris van de federale regering of hun verkiezing tot minister of staatssecretaris van een Gemeenschaps- of Gewestregering. ».

HOOFDSTUK II

Wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap

Art. 4

Artikel 11 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, opgeheven bij de wet van 6 juli 1990, wordt hersteld als volgt :

« Art. 11. Het lid van het Parlement dat zich kandidaat heeft gesteld bij de verkiezing voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en dat als effectief lid wordt verkozen, verliest van rechtswege zijn hoedanigheid van lid van het Parlement op de dag van de geldigverklaring van zijn nieuwe effectieve mandaat.

Hij verliest die hoedanigheid eveneens van rechtswege zodra hij verzaakt aan zijn nieuwe effectieve mandaat tussen de dag van de afkondiging van de verkozenen en de dag waarop zijn nieuwe effectieve mandaat geldig wordt verklaard.

Dit artikel is ook van toepassing op de leden van het Parlement die ophielden zitting te hebben ten gevolge van hun benoeming tot minister van de regering of ten gevolge van hun benoeming tot minister of staatssecretaris van de federale regering of hun verkiezing tot minister of staatssecretaris van een andere Gemeenschaps- of Gewestregering. »

HOOFDSTUK III

Wijzigingen van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement

Art. 5

In artikel 21, § 5, van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement, worden volgende wijzigingen aangebracht :

1º tussen het eerste en het tweede lid worden twee leden ingevoegd, luidende :

« Niemand mag, binnen dezelfde lijst, tegelijk als kandidaat-titularis en als kandidaat-opvolger worden voorgedragen.

Niemand mag zich kandidaat stellen voor de verkiezingen voor het Europese Parlement als hij tegelijk kandidaat is voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers, het Vlaams Parlement, het Waalse Parlement of het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement, wanneer deze verkiezingen op dezelfde dag plaatsvinden. »;

2º in het vroegere derde lid, dat het vijfde lid wordt, wordt het woord « twee » vervangen door het woord « vier ».

Art. 6

In dezelfde wet wordt een artikel 42bis ingevoegd, luidende :

« Art. 42bis. Het lid van het Europese Parlement dat zich kandidaat heeft gesteld bij de verkiezing voor Kamer van volksvertegenwoordigers, het Vlaams Parlement, het Waalse Parlement of het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement en dat als effectief lid wordt verkozen, verliest van rechtswege zijn hoedanigheid van lid van het Europese Parlement op de dag van de geldigverklaring van zijn nieuwe effectieve mandaat.

Hij verliest die hoedanigheid eveneens van rechtswege zodra hij verzaakt aan zijn nieuwe effectieve mandaat tussen de dag van de afkondiging van de verkozenen en de dag waarop zijn nieuwe effectieve mandaat geldig wordt verklaard. »

HOOFDSTUK IV

Wijzigingen van de wet van 6 juli 1990 tot regeling van de wijze waarop het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap wordt verkozen

Art. 7

In artikel 23, § 2, van de wet van 6 juli 1990 tot regeling van de wijze waarop het parlement van de Duitstalige Gemeenschap wordt verkozen, gewijzigd bij de wetten van 16 juli 1993 en 19 februari 2003, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende :

« Niemand mag zich kandidaat stellen voor de verkiezingen van het Parlement als hij tegelijk kandidaat is voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers wanneer deze verkiezingen op dezelfde dag plaatsvinden. »

Art. 8

In artikel 49, § 4, van dezelfde wet worden de woorden « eerste en tweede lid » vervangen door de woorden « eerste tot derde lid ».

HOOFDSTUK V

Slotbepaling

Art. 9

Deze wet treedt in werking op 1 januari 2014, en is voor de eerste keer van toepassing op de verkiezingen voor het Europese Parlement die volgen op de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad, evenals op de andere verkiezingen die gelijktijdig worden georganiseerd.

2 april 2012.

Bert ANCIAUX.
Philippe MOUREAUX.
Dirk CLAES.
Christine DEFRAIGNE.
Bart TOMMELEIN.
Marcel CHERON.
Freya PIRYNS.
Francis DELPÉRÉE.

(1) Deze maatregel past in de veronderstelling van niet-samenvallende verkiezingen. In de toekomst zal het bij gelijktijdige verkiezingen niet meer mogelijk zijn zich kandidaat te stellen voor de verkiezing van verschillende assemblees waarvan de mandaten onverenigbaar zijn (zie punt 1 van dit wetsvoorstel).

(2) Zie artikelen 49 en 119 van de Grondwet, 24bis, § 2 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, 12, § 2 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, 10bis van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, 42 van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement.