5-2234/3

5-2234/3

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

18 NOVEMBER 2013


Wetsvoorstel met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Art. 8

In de Franse tekst het woord « route » vervangen door de woorden « circulation routière ».

Verantwoording

Technisch amendement ingevolge een opmerking van de Raad van State.

Nr. 2 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Art. 12

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Art. 12. In titel II, hoofdstuk VI, van dezelfde wet wordt een artikel 73bis ingevoegd luidende :

« Art. 73bis. Ten laatste op 1 juli 2014 richt het Participatiefonds, alleen, drie vennootschappen op, genaamd :

1º Participatiefonds — Vlaanderen;

2º Participatiefonds — Wallonië;

3º Participatiefonds — Brussel.

Voor al wat niet uitdrukkelijk anders is geregeld door of krachtens de wet of wegens de speciale aard van de vennootschap, door haar statuten, zijn de vennootschappen onderworpen aan de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen die van toepassing zijn op de naamloze vennootschappen. » »

Verantwoording

Dit amendement dient te worden samen gelezen met het amendement bij artikel 58 van het voorstel van bijzondere wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming (Parl. St. Senaat, 2013-2014, nr. 5-2232/4). Deze amendementen hebben tot doel te antwoorden op de opmerkingen van die de Raad van State in zijn adviezen nrs. 53.932/AV en 53.934/AV van 27 augustus 2013 (resp. Parl. St. Senaat, 2012-2013, nr. 5-2232/2 en Parl. St. Senaat, 2012-2013, nr. 5-2234/2) heeft geformuleerd.

Om te antwoorden op de opmerkingen van de afdeling wetgeving over de artikelen 17 en 58 van het voorstel van bijzondere wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming alsook over artikel 12 van dit wetsvoorstel, wordt het Participatiefonds in de eerste plaats rechtstreeks gemachtigd en verplicht om drie vennootschappen op te richten. Voor al wat niet uitdrukkelijk anders is geregeld door of krachtens de wet of wegens de speciale aard van de vennootschap, door haar statuten, zijn deze vennootschappen onderworpen aan de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen die van toepassing zijn op de naamloze vennootschappen. Het amendement voorziet erin dat, in afwijking van de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen, de rechtspersonen alleen door het Participatiefonds worden opgericht.

De Raad wijst er daarnaast op dat de chronologie van de te stellen handelingen die worden voorzien in dit wetsvoorstel (namelijk de oprichting van drie dochtervennootschappen), en de overdracht van middelen en de overdracht van de aandelen die voorzien zijn in het voorstel van bijzondere wet, maximaal op elkaar moeten worden afgestemd. In het licht van deze opmerking, wordt via een amendement bij het voorstel van bijzondere wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming verduidelijkt dat de oprichtings- en kapitaalkosten van de vennootschappen, elk wat haar betreft, zullen worden afgetrokken van de eerste schijf die het Participatiefonds aan de respectievelijke vennootschappen zal storten. Het Participatiefonds zal met andere woorden deze kosten voorschieten om de oprichting van de vennootschappen mogelijk te maken. Vervolgens zal het Fonds op 1 juli 2014 alle aandelen dat het houdt in de drie vennootschappen overdragen aan respectievelijk het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

De amendementen bij dit wetsvoorstel alsook bij het voorstel van bijzondere wet zijn erop gericht om de oprichting van de drie vennootschappen ten laatste op 1 juli 2014 plaats te laten vinden, zodat de overdracht van aandelen bedoeld in artikel 58, § 4, van het voorstel van bijzondere wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming kan plaatsvinden op 1 juli 2014. De kapitaalkosten en oprichtingskosten zullen worden voorgeschoten door het Participatiefonds en afgetrokken van de eerste schijf die wordt overgedragen aan de drie vennootschappen. Zo kan het vereiste kapitaal voor de oprichting van de drie vennootschappen geput worden uit de over te dragen eerste schijf van 25 miljoen euro, zonder te raken aan de verdeelsleutel zoals bepaald in artikel 58, § 4, van het voorstel van bijzondere wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming. Deze alsook de laatste stortingen zullen een karakter « om niet » hebben.

Mochten de vennootschappen nog niet opgericht zijn op 1 juli 2014, gebeurt de overdracht van de middelen en de overdracht van activa en passiva zoals bedoeld in artikel 58 van het voorstel van bijzondere wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming, voor de respectievelijke gewesten waarvoor geen vennootschap bestaat, rechtstreeks naar de door de betrokken gewesten, elk wat hem betreft, aangeduide rechtspersoon.

In zijn advies wijst de Raad van State erop dat de verwijzing naar de bekendmaking van « deze wet » in het voorgestelde artikel 12 moet worden gelezen als een verwijzing naar de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen, terwijl het inderdaad de bedoeling van de indieners was om te verwijzen naar de datum van inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel te verwijzen. Om alle verwarring te vermijden wordt de datum expliciet opgenomen in de bepaling.

Tot slot worden via dit amendement ook de terminologische onnauwkeurigheden waarop de Raad van State in zijn advies over dit wetsvoorstel wijst, aangepast.

Nr. 3 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Artikelen 16 tot 22

Deze artikelen doen vervallen.

Verantwoording

De Raad van State stelt vast dat het feit dat er maximumbedragen worden vastgelegd die in aanmerking moeten worden genomen voor de in de gemeenschaps- of gewestinstellingen gepresteerde diensten, ertoe leidt dat de personeelsleden niet meer onderworpen zullen worden « aan de wettelijke en statutaire regelen die van toepassing zijn op het vast, tijdelijk en hulppersoneel van het Rijk ».

De indieners van het amendement stellen vast dat de maximumwedde waarin die bepaling van het voorstel voorziet, is vastgelegd op een niveau dat, behalve in geval van onvolledige loopbaan, de grens die wordt vastgelegd door artikel 39, eerste lid, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen (de zogenaamde « Wet Wijninckx ») en volgens hetwelk de rustpensioenen drie vierde van de wedde die als grondslag heeft gediend voor de vereffening ervan, niet mag overschrijden, voor wedden die gelijk of hoger zijn dan het door dit voorstel vastgelegde maximumbedrag in elk geval hoger zal zijn dan de absolute grens waarin artikel 39, tweede lid, van dezelfde wet voorziet.

Het gevolg hiervan is dat indien de door de gemeenschappen of gewesten toegekende wedden hoger liggen dan de in het voorstel bepaalde grens, het risico van meerkost voor de pensioenen ten laste van de federale Staat zeer beperkt blijft.

Daarom is het beter om die grens af te schaffen om enig verschil in wedde te vermijden.

Nr. 4 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Art. 24

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij het amendement nr. 3.

Nr. 5 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Art. 23

De volgende wijzigingen aanbrengen :

1º in het enige lid, dat het eerste lid wordt, het woord « federale, » invoegen tussen het woord « een » en de woorden « gemeenschaps- of gewestinstelling »;

2º het artikel aanvullen met een lid, luidende :

« Onder « personeelslid van een federale instelling of een gemeenschaps- of gewestinstelling » moet een personeelslid worden verstaan van een federale, gemeenschaps- of gewestinstelling, een personeelslid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat of een Gemeenschaps- of Gewestparlement, of een personeelslid dat in de wedden-toelageregeling van een gemeenschap is opgenomen, waarvan het pensioen gefinancierd wordt door de Federale Staat of door de bij de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden ingestelde pensioenregeling. »

Nr. 6 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Titel Vbis (nieuw)

Een titel Vbis invoegen, met als opschrift « Titel Vbis. Wijzigingen van de wetgeving betreffende de vertegenwoordiging van de gewesten in het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening » en houdende de artikel 25/1 en 25/2, luidende :

« Art. 25/1. In de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg wordt een artikel 3ter ingevoegd, luidende :

« Art. 3ter. Het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening bestaat daarenboven uit leden die de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling vertegenwoordigen en die aangewezen worden door de regeringen van de gewesten en, in geval van toepassing van artikel 139 van de Grondwet, door de regering van de Duitstalige Gemeenschap, met name :

a) één lid aangewezen door de Vlaamse regering;

b) één lid aangewezen door de Waalse Gewestregering;

c) één lid aangewezen door de Brusselse Hoofdstedelijke regering;

d) één lid aangewezen door de Duitstalige Gemeenschapsregering in geval van toepassing van artikel 139 van de Grondwet.

Deze leden zijn niet stemgerechtigd. »

Art. 25/2. Artikel 28, § 1, van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen, wordt vervangen als volgt :

« Art. 28. § 1. Het Fonds wordt beheerd door een beheerscomité, dat samengesteld is uit de leden die in toepassing van artikel 2 van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg zetelen in het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening. De administrateur-generaal van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening en zijn adjunct worden belast met het dagelijks beheer van het Fonds » »

Verantwoording

Rekening houdende met de nieuwe bijkomende bevoegdheden die de Zesde Staatshervorming aan de gewesten geeft met betrekking tot de arbeidsmarkt, wordt de beheersstructuur van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening aangepast om een vlotte samenwerking tussen de RVA en de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling te waarborgen.

Daartoe zal elk gewest deelnemen aan de vergaderingen van het beheerscomité van de RVA, via een vertegenwoordiger aangewezen door de regeringen van de gewesten en, in geval van toepassing van artikel 139 van de Grondwet, door de regering van de Duitstalige Gemeenschap.

Teneinde de gewesten toe te laten hun nieuwe bijkomende bevoegdheden die de Zesde Staatshervorming hen geeft met betrekking tot de arbeidsmarkt goed te beheren, wordt het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening uitgebreid met vier leden die aangewezen worden door de regeringen van de gewesten en, in geval van toepassing van artikel 139 van de Grondwet, door de regering van de Duitstalige Gemeenschap.

Het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers valt niet onder de Staatshervorming en blijft beheerd door de bestaande structuren.

Het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers valt niet onder de Staatshervorming; het beheer ervan blijft derhalve onderworpen aan de bepalingen die thans van toepassing zijn, dit is dus zonder vertegenwoordigers van de gewesten.

Nr. 7 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Titel Vter (nieuw)

Een titel Vter invoegen, met als opschrift « Titel Vter. Ontbinding van het Fonds ter reductie van de globale energiekost » en houdende de artikelen 25/3 en 25/4, luidende :

« Art. 25/3. Het Fonds ter reductie van de globale energiekost, opgericht krachtens het hoofdstuk VIII. « Duurzame ontwikkeling. Oprichting van het Fonds ter reductie van de globale energiekost » van de titel III. « Diverse bepalingen » van de programmawet van 27 december 2005 wordt ontbonden op 1 januari 2015.

Art. 25/4. In de titel III. « Diverse bepalingen » van de programmawet van 27 december 2005 wordt het hoofdstuk VIII. « Duurzame ontwikkeling. Oprichting van het Fonds ter reductie van de globale energiekost » dat de artikelen 28 tot 39 bevat, opgeheven op 1 januari 2015.

Het beheerscontract tussen de Belgische Staat en het Fonds ter reductie van de globale energiekost, vastgesteld bij koninklijk besluit van 6 juli 2009, wordt verlengd tot 31 december 2014. »

Verantwoording

1. Inleiding

1.1. Beschrijving

Het hoofdstuk VIII. « Duurzame ontwikkeling », omvattende de artikelen 28 tot 39, van titel III. « Diverse bepalingen » van de programmawet van 27 december 2005 (Belgisch Staatsblad van 30 december 2005) legt de wettelijke basis voor de oprichting van het « Fonds ter reductie van de Globale Energiekost », hierna het FRGE genoemd. De Federale Investeringsmaatschappij kreeg de opdracht om het FRGE op te richten. Het FRGE is een naamloze vennootschap van publiek recht en een gespecialiseerde dochtervennootschap van de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij (FPIM). Het FRGE beschikt over een maatschappelijk kapitaal van 2,5 miljoen EUR.

De FPIM is de enige aandeelhouder van het FRGE.

Het doel van het FRGE is omschreven in voormelde programmawet en in zijn statuten. Het FRGE heeft tot doel tussenbeide te komen in de financiering van structurele maatregelen, in overleg met de gewesten, om reducties van de globale energiekost in particuliere woningen te bevorderen voor de doelgroep van de meest behoeftigen, gedefinieerd door het koninklijk besluit van 2 juni 2006 (Belgisch Staatsblad van 6 juli 2006), en in het verstrekken van goedkope leningen voor structurele maatregelen om reducties van de globale energiekost in particuliere woningen te bevorderen.

Om zijn opdracht in te vullen, beschikt het FRGE over de mogelijkheid om schulden te maken tot een bedrag van maximum 250 miljoen EUR. Het koninklijk besluit van 2 april 2009 (Belgisch Staatsblad van 14 april 2009) trok immers de initiële maximale schuldpositie van 150 miljoen EUR op tot dit bedrag.

Een beheerscontract tussen de Belgische Staat en het FRGE regelt de nadere voorwaarden waaronder de vennootschap haar opdracht uitvoert. Het lopende beheerscontract werd vastgesteld bij koninklijk besluit van 6 juli 2009 (Belgisch Staatsblad van 17 juli 2009).

Voor de verwezenlijking van zijn opdracht werkt het FRGE samen met lokale entiteiten (LE) die als kredietbemiddelaar of kredietgever optreden. Eind 2012 zijn er in totaal 39 LE over het hele land verspreid. Na een erkenningsprocedure sluit het FRGE met een LE een vijfjarige samenwerkingsovereenkomst.

Voor zijn centrale werking alsmede de werking van de LE is er een werkingstoelage van circa 2 miljoen EUR ingeschreven in de algemene uitgavenbegroting.

1. 2. Voorstel

In het kader van de homogenisering van de bevoegdheidspakketten stelt het Institutioneel akkoord voor de zesde staatshervorming van 11 oktober 2011 de regionalisering van het FRGE voorop.

Geen enkele bevoegdheidsoverdracht is noodzakelijk om de gewesten de activiteiten van het Fonds over te kunnen laten nemen, aangezien de gewesten al bevoegd zijn krachtens artikel 6, § 1, VII, eerste lid, h), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Het voorgestelde artikel 25/3 regelt de ontbinding van het FRGE op 1 januari 2015. De algemene vergadering van het FRGE wordt ermee belast de vereffenaars aan te duiden overeenkomstig de algemene regelen van het vennootschapsrecht.

Het maatschappelijk kapitaal van het FRGE zal worden gestort aan de FPIM, aangezien deze van haar afkomstig waren.

Het voorgestelde artikel 25/4 heft de wettelijke bepalingen met betrekking tot het FRGE op.

Om de continuïteit van de werking van het FRGE te waarborgen, voorziet het tweede lid van dit artikel erin dat het beheerscontract tussen de Belgische Staat en het Fonds ter reductie van de globale energiekost, vastgesteld bij koninklijk besluit van 6 juli 2009, wordt verlengd tot 31 december 2014. Op basis van de bepalingen van het huidige beheerscontract zou het in principe slechts kunnen worden verlengd tot 8 juli 2014.

Nr. 8 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Titel Vquater (nieuw)

Een titel Vquater invoegen, met als opschrift « Titel Vquater. Wijzigingen aan de wet van 31 augustus 1939 op de Nationale Delcrederedienst ».

Verantwoording

Dit amendement dient te worden samengelezen met de amendementen nrs 9 en 10 bij dit voorstel.

Op grond van het Institutioneel Akkoord voor de zesde staatshervorming van 11 oktober 2011 voorzien deze amendementen erin de rol van de gewesten binnen de Nationale Delcrederedienst te vergroten door in de raad van bestuur van de Nationale Delcrederedienst een plaats toe te kennen aan een overheidsdelegatie die in meerderheid uit vertegenwoordigers van de gewesten bestaat.

Nr. 9 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Art. 25/5 (nieuw)

Een artikel 25/5 invoegen in de nieuwe titel Vquater, luidende :

« Art. 25/5. In artikel 12 van de wet van 31 augustus 1939 op de Nationale Delcrederedienst worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in de eerste paragraaf, eerste lid, wordt het woord « achttien » vervangen door het woord « tien »;

2º in de eerste paragraaf, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « De voorzitter en de ondervoorzitter worden benoemd door de Koning, op eensluidend advies van de regering van elk Gewest, uit kringen nauw betrokken bij de bevordering van de buitenlandse handel. »;

3º in de eerste paragraaf, wordt het vierde lid vervangen als volgt : « Vier leden en vier plaatsvervangers worden benoemd op voordracht van de ministers bevoegd voor respectievelijk Financiën, Buitenlandse Zaken, Economie en Ontwikkelingssamenwerking. De leden of hun plaatsvervangers vertegenwoordigen in de raad van bestuur de minister die hen heeft voorgedragen. »;

4º in de eerste paragraaf wordt het vijfde lid vervangen als volgt : « Drie leden en drie plaatsvervangers worden benoemd op voordracht van respectievelijk de Vlaamse regering, de Waalse regering en de Brusselse Hoofdstedelijke regering. Elk Gewest draagt één lid en één plaatsvervanger voor. Deze leden en hun plaatsvervangers vertegenwoordigen in de raad van bestuur de regering die hen heeft voorgedragen. »;

5º in de eerste paragraaf wordt het zesde lid vervangen als volgt : « Het mandaat van de voorzitter, de ondervoorzitter, de leden en de plaatsvervangers bedraagt vijf jaar; het kan worden hernieuwd. De Koning kan een einde maken aan het mandaat van elke bestuurder bij een besluit genomen in de Ministerraad, vastgesteld na overleg met de regering van elk Gewest voor de in het tweede lid bedoelde mandaten en op voordracht van de regering van het betrokken Gewest voor de in het derde en vijfde lid bedoelde mandaten. »;

6º in de tweede paragraaf wordt het eerste lid vervangen als volgt : « De raad van bestuur telt evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden. Wat de voorzitter en de ondervoorzitter alsook de werkende en plaatsvervangende leden voorgedragen door Brusselse Hoofdstedelijke regering krachtens § 1, derde en vijfde lid, is de ene Nederlandstalig, de andere Franstalig. »;

7º in de tweede paragraaf wordt het tweede lid opgeheven. » »

Verantwoording

De gewesten vervullen één van de belangrijkste rollen in de economische ontwikkeling en kunnen efficiënter zijn wanneer ze in een reeks beslissingsprocessen en economische keuzes kunnen worden betrokken. Zodoende zullen verscheidene federale instellingen met een economische dimensie, waaronder de Nationale Delcrederedienst, hervormd worden om met de rol van de deelstaten rekening te houden.

Op grond van het Institutioneel Akkoord voor de zesde staatshervorming van 11 oktober 2011 (« Institutioneel akkoord ») moet de rol van de deelstaten binnen de Nationale Delcrederedienst worden vergroot door in de raad van bestuur van de Nationale Delcrederedienst een plaats toe te kennen aan een overheidsdelegatie die in meerderheid uit vertegenwoordigers van de gewesten bestaat (artikel 3.5.2. van het Institutioneel Akkoord).

Bij de tenuitvoerlegging van de in het Institutioneel akkoord geformuleerde intenties moet ten eerste rekening worden gehouden met de huidige samenstelling van de raad van bestuur van de Nationale Delcrederedienst die reeds uit twintig werkende leden en twintig plaatsvervangende leden bestaat. Het is dus niet wenselijk het aantal bestuurders verder te laten toenemen. Integendeel, een raad van bestuur met een beperkt aantal leden zou efficiënter kunnen handelen en zou zo het beheer van de instelling ten goede komen.

Het is daarenboven wenselijk tevens rekening te houden met Artikel 12, 1º van het koninklijk besluit van 8 januari 2012 tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden, op grond waarvan de voogdij over de Nationale Delcrederedienst gezamenlijk wordt uitgeoefend door de minister van Financiën, de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Economie.

Ten slotte is het gezien de bijzondere rol die de minister van Ontwikkelingssamenwerking op het internationale niveau waarneemt met betrekking tot de schuldproblematiek van de minder ontwikkelde landen, die vandaag vaak de groeimarkten zijn waarop nieuwe verzekeringspolissen worden afgesloten, bovendien eveneens wenselijk een afgevaardigde van deze minister in de raad van bestuur op te nemen.

Er wordt derhalve voorgesteld om slechts aan de drie federale ministers die de gezamenlijke voogdij over ONDD uitoefenen alsook aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking het recht toe te kennen een vertegenwoordiger binnen de raad van bestuur te benoemen, zodat het aantal leden in de raad van bestuur dat het federale niveau vertegenwoordigt, van zes naar vier wordt teruggebracht.

Dit implementeert het Institutioneel Akkoord dat stelt dat de overheidsvertegenwoordiging in de raad van bestuur in meerderheid dient te bestaan uit vertegenwoordigers van de gewesten. De gewesten zullen voortaan immers zes van de tien overheidsmandaten bekleden, met dien verstande dat voor elk Gewest, een van de twee leden altijd benoemd zal worden uit middens nauw betrokken bij de bevordering van buitenlandse handel. Voortaan zal tevens gelden dat de voorzitter en de ondervoorzitter, beiden afkomstig uit middens nauw betrokken bij de bevordering van buitenlandse handel, zullen worden benoemd op eensluidend advies van de regering van elk Gewest.

De bepaling onder 1º van dit amendement voorziet erin dat het aantal bestuurders vermindert. Met het oog op efficiëntie is het namelijk aangewezen dat de versterking van de rol van de gewesten wordt gerealiseerd zonder dat het aantal bestuurders in absolute cijfers toeneemt. Deze rationalisering van de samenstelling van de raad van bestuur stelt de Nationale Delcrederedienst bovendien beter in staat om zijn statutaire opdracht van commerciële en financiële aard te vervullen. Het totale aantal bestuurders moet bovendien een even getal blijven om het taalkundig evenwicht te kunnen behouden.

In de bepaling onder 2º wordt voorgesteld om het totale aantal bestuurders uit kringen die nauw zijn betrokken bij het bevorderen van de buitenlandse handel van acht naar vijf leden terug te brengen. De benoeming van de voorzitter en de ondervoorzitter zal voortaan onderworpen zijn aan het eensluidend advies van de regering van elk Gewest. Deze procedure komt tegemoet aan de doelstelling om de rol van de gewesten bij de benoeming van de leden van de raad van bestuur van de Nationale Delcrederedienst te versterken. Deze wijziging heeft geen invloed op het relatieve belang van de leden afkomstig uit middens nauw betrokken bij de bevordering van buitenlandse handel in zover zij vijf van de twaalf mandaten zullen bekleden (in plaats van acht op twintig).

De bepaling onder 3º betreft de vertegenwoordiging van de federale overheid. Artikel 12, 1º, van het koninklijk besluit van 8 januari 2012 tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden bepaalt dat de minister van Financiën, de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Economie de gezamenlijke voogdij uitoefenen over de Nationale Delcrederedienst. Het is vanzelfsprekend om rekening te houden met deze nieuwe gezamenlijke voogdij over de Nationale Delcrederedienst bij het verminderen van het aantal bestuurders uit het federale niveau teneinde de rol van de gewesten binnen de raad van bestuur van de Nationale Delcrederedienst te versterken zonder het totaal aantal effectieve leden te verhogen. Gezien evenwel de bijzondere rol die de minister van Ontwikkelingssamenwerking waarneemt met betrekking tot de schuldproblematiek van de minder ontwikkelde landen, die vandaag vaak de groeimarkten zijn waarop nieuwe verzekeringspolissen worden afgesloten, is het wenselijk eveneens een afgevaardigde van deze minister in de raad op te nemen.

De wijziging voorzien in de bepaling onder 4º heeft tot doel te verzekeren dat Gewesten een meerderheid vertegenwoordigen ten belope van zes van de tien mandaten van de overheidsdelegatie.

De wijziging voorzien in de bepaling onder 5º vloeit voort uit de wijzigingen die zijn aangebracht in de voorgaande leden van het artikel 12, § 1.

De wijziging voorzien in de bepaling onder 6º van het voorgestelde artikel 25/5 volgt uit de wijzigingen die zijn aangebracht aan de voorgaande leden in artikel 12, § 1. In de bepaling onder 7º, wordt § 2, tweede lid, van artikel 12 geschrapt daar dit lid als overbodig wordt beschouwd gelet op de pariteit die wordt vereist binnen de raad van bestuur in zijn geheel alsook op het niveau van het voorzitterschap en ondervoorzitterschap van de raad.

Nr. 10 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Art. 25/6 (nieuw)

Een artikel 25/6 invoegen in de nieuwe titel Vquater, luidende :

« Art. 25/6. In artikel 13 van de wet van 31 augustus 1939 op de Nationale Delcrederedienst worden de woorden « van Economische Zaken » vervangen door « van Economie ». »

Verantwoording

Dit amendement dient te worden samengelezen met de amendementen nrs. 8 en 9 bij dit voorstel.

Deze wijziging houdt rekening met de huidige benaming van de minister van Economie.

Nr. 11 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Titel Vquinquies (nieuw)

Een titel Vquinquies invoegen, met als opschrift « Titel Vquinquies. Wijzigingen aan de wetgeving betreffende het Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten ».

Verantwoording

Dit amendement dient te worden samengelezen met de amendementen nrs. 12 en 13 bij dit voorstel.

Op grond van het Institutioneel Akkoord voor de zesde staatshervorming van 11 oktober 2011 voorzien deze amendementen erin dat het Fonds voor Collectieve uitrustingen en diensten (FCUD) opgeheven wordt en dat de middelen verdeeld worden over de Gemeenschappen.

Nr. 12 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Art. 25/7 (nieuw)

In de nieuwe titel Vquinquies een artikel 25/7 invoegen, luidende :

« Art. 25/7. Artikel 107 van de bij het koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, vervangen bij de wet van 22 februari 1998 en gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt opgeheven. »

Verantwoording

Dit amendement moet worden samengelezen met de amendementen 12 en 13 bij dit voorstel, alsook met de amendementen nrs 20 en 21 bij het wetsvoorstel met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet (Doc. Parl. Senaat, 2012-2013, nr. 5-2233/3).

Het Institutioneel Akkoord voor de zesde staatshervorming voorziet erin dat het Fonds voor Collectieve uitrustingen en diensten (FCUD) opgeheven wordt en dat de middelen verdeeld worden over de Gemeenschappen.

Artikel 107 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, vervangen bij de wet van 24 april 2007, stelt bij de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers een « Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten » (FCUD) in. Dit fonds wordt onder meer gestijfd met jaarlijkse bijdragen van de werkgevers ten bedrage van 0,05 % van de totale loonmassa van de door hen tewerkgestelde werknemers.

Artikel 38 van het voorstel van bijzondere wet tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden dat een artikel 40quinquies invoegt in de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en gewesten (Parl.St. Kamer 2012-13, 2974/1), draagt de middelen over aan de Vlaamse en Franse Gemeenschap waarover het FCUD thans beschikt, na aftrek van het deel dat toekomt aan de Duitstalige Gemeenschap.

Het amendement strekt er toe het FCUD af te schaffen. Artikel 107 van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende kinderbijslag voor loonarbeiders wordt daartoe opgeheven.

Nr. 13 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Art. 25/8 (nieuw)

Een artikel 25/8 invoegen in de nieuwe titel Vquinquies, luidende :

« Art. 25/8. De wet van 21 april 2007 tot wijziging van artikel 107 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders wordt opgeheven. »

Verantwoording

Dit amendement moet worden samengelezen met de amendementen nrs. 11 en 12 bij dit voorstel, alsook met de amendementen nrs 20 en 21 bij het wetsvoorstel met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet (Doc. Parl. Senaat, 2012-2013, nr. 5-2233/3).

Voor de verantwoording wordt verwezen naar vorige amendement.

De wet van 21 april 2007 tot wijziging van artikel 107 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders is nog niet in werking getreden. Daarom dient deze bepaling afzonderlijk te worden opgeheven.

Nr. 14 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Titel Vsexies (nieuw)

Een titel Vsexies invoegen, luidende : « Titel Vsexies. Wijziging van het Wetboek van strafvordering », waarin een artikel 25/9 wordt opgenomen, luidende als volgt :

« Art. 25/9. Artikel 606 van het Wetboek Van Strafvordering, hersteld bij de wet van 15 mei 2006, wordt als volgt vervangen :

« De personen tegen wie, ingevolge een uithandengeving die uitgesproken is op grond van artikel 57bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, worden geplaatst in een Gemeenschapscentrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.

Indien voornoemde personen veroordeeld zijn tot een hoofdgevangenisstraf of een bijkomende gevangenisstraf, zitten zij die straf uit in de strafvleugel van een Gemeenschapscentrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.

Wanneer deze personen achttien jaar of ouder zijn en het aantal plaatsen van de Gemeenschapscentra op het tijdstip van de plaatsing of later ontoereikend zijn, worden zij evenwel in een strafinrichting voor volwassenen geplaatst. Ze worden ook in een strafinrichting voor volwassenen geplaatst of ernaar overgebracht wanneer ze drieëntwintig jaar of ouder zijn.

Ingeval de jongere die de volle leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, het leven in het centrum ernstig verstoort of de integriteit van de andere jongeren of van het personeel van het centrum in gevaar brengt, richt de bevoegde overheid van de Gemeenschap een omstandig verslag aan de minister van Justitie. Deze kan de jongere dan naar een strafinrichting voor volwassenen verwijzen. » »

Verantwoording

Dit amendement moet worden samen gelezen met het amendement op artikel 9 van het voorstel van bijzondere wet met betrekking tot de zesde staatshervorming.

Dit amendement voorziet uitdrukkelijk in de overdracht van het beheer van de gesloten centra voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Het voorziet er ook in dat deze gesloten centra, die door de gemeenschappen worden beheerd, geen personen van drieëntwintig jaar of ouder meer opvangen.

Dit amendement past bijgevolg artikel 606 van het Wetboek van strafvordering aan, enerzijds door te bepalen dat de plaatsen waarin de uit handen gegeven jongeren gedetineerd zijn of een gevangenisstraf uitzitten, geen « federale » centra maar wel centra van de gemeenschappen zijn en anderzijds door te bepalen dat de jongeren er niet mogen worden opgevangen als ze de leeftijd van drieëntwintig jaar hebben bereikt.

Bovendien, om de autonomie van de gemeenschappen te respecteren, wordt de « bevoegde overheid van de Gemeenschap » (en niet rechtstreeks de « directeur van het centrum ») de mogelijkheid gegeven om een verslag op te maken over de jongeren die de volle leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en die het leven in het centrum ernstig verstoort of de integriteit van de andere jongeren of van het personeel van het centrum in gevaar brengt, zodat hij kan worden doorverwezen naar een strafinrichting voor volwassenen.

Nr. 15 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Titel Vsepties (nieuw)

Een nieuwe titel Vsepties invoegen, met als opschrift « Titel Vsepties. Personeel van de Senaat ».

Verantwoording

De hervorming van de Staat en de hervorming van het bicameralisme zullen gevolgen hebben voor de personeelsbehoeften van sommige parlementaire assemblees, en meer in het bijzonder van de Senaat. Dit amendement strekt ertoe een nieuwe titel in te voegen in dit voorstel, dat de nadere regels bepaalt voor de mobiliteit van het personeel van de Senaat naar andere instellingen of diensten. Het amendement dient daarom ook samen te worden gelezen met het amendement tot invoeging van een artikel 25/10 in dit voorstel.

Nr. 16 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Art. 25/10 (nieuw)

In de titel Vsepties een artikel 25/10 invoegen, luidende :

« Art. 25/10. Zij die op de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad statutair personeelslid zijn van de Senaat, kunnen met hun instemming ter beschikking worden gesteld van of worden overgeplaatst naar een openbare werkgever.

Onder openbare werkgever wordt verstaan elke federale openbare dienst, met inbegrip van de overheden bedoeld in artikel 14, § 1, 2º, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, alsook de instellingen die ervan afhangen.

Als openbare werkgever worden ook beschouwd de autonome overheidsbedrijven bedoeld in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en alle instellingen die afhangen van de federale overheid.

Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld, oefent zijn functies uit onder het gezag van de openbare werkgever en wordt door de Senaat bezoldigd. Hij behoudt zijn juridische band met de Senaat waarvan hij personeelslid blijft.

Onder overplaatsing wordt verstaan de integratie van het personeelslid van de Senaat als ambtenaar in de openbare werkgever.

De openbare werkgever bepaalt de criteria waaraan het personeelslid van de Senaat moet voldoen om in aanmerking te komen voor een terbeschikkingstelling of overplaatsing.

De terbeschikkingstelling en de overplaatsing maken het voorwerp uit van een akkoord tussen de Senaat en de openbare werkgever.

Het akkoord bepaalt :

1º in voorkomend geval, de duur en de nadere regels van de terbeschikkingstelling, met inbegrip van de tenlasteneming, werkgeversbijdragen inbegrepen, van de wedde, de toeslagen, de vergoedingen, de premies, de voordelen van alle aard, de sociale voordelen en de kinderbijslag van de terbeschikkinggestelde personeelsleden;

2º de bepaling van de graad, het niveau en de weddenschaal toepasselijk op het personeel van de openbare werkgever, waarmee het personeelslid bekleed zal worden;

3º de bepaling van het arbeidsregime;

4º de duur en de inhoud van de eventuele vorming en stage;

5º de geldelijke voordelen die de openbare werkgever toekent aan het personeelslid op grond van het statuut eigen aan deze openbare werkgever;

6º de evaluatieprocedure en -criteria toepasselijk gedurende de eventuele vorming en stage;

7º de regels betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid van de openbare werkgever;

8º de datum van overplaatsing;

9º de procedure van overplaatsing.

Een afschrift van het arbeidsreglement en van de statuten toepasselijk op de statutaire personeelsleden van de openbare werkgever wordt aan het personeelslid overhandigd. »

Verantwoording

De hervorming van de Staat en de hervorming van het bicameralisme zullen gevolgen hebben voor de personeelsbehoeften van sommige parlementaire assemblees, en meer in het bijzonder van de Senaat. Het huidige statutaire personeelsbestand van de Senaat zal niet kunnen worden behouden in de nieuwe configuratie van de instelling.

Inmiddels is een proces van mobiliteit op gang gebracht, zowel door middel van terbeschikkingstelling (bij het Rekenhof) als van overplaatsing (bij de Kamer van volksvertegenwoordigers).

Wat de overplaatsing betreft hebben de diverse parlementaire assemblees een samenwerkingsprotocol gesloten. Dit type van mobiliteit zou moeten worden mogelijk gemaakt naar het federaal openbaar ambt in de brede betekenis, dat wil zeggen niet alleen naar de diensten van het federaal Openbaar Ambt, maar ook naar de diensten van alle openbare instellingen.

Inzake de terbeschikkingstelling is er reeds een bindend samenwerkingsprotocol tussen het Rekenhof en de Senaat, en gelijkaardige akkoorden zouden met andere instellingen moeten worden gesloten.

Dit amendement beoogt bijgevolg het principe van de mobiliteit van het personeel van de Senaat te bevestigen door voor die mobiliteit een uniforme wettelijke basis te scheppen en op die wijze te voorzien in een zo groot mogelijke waaier van nieuwe loopbaanmogelijkheden. Het amendement regelt twee vormen van mobiliteit : de terbeschikkingstelling (waarbij het personeelslid zijn juridische band met de Senaat behoudt) en de overplaatsing (die de integratie in de nieuwe administratie tot gevolg heeft).

Nr. 17 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Art. 26

Dit artikel aanvullen met een lid, luidende :

« De artikelen 25/7 en 25/8 treden in werking op 31 december 2014. »

Verantwoording

Dit amendement moet worden samengelezen met de amendementen nrs. 12 en 13 bij dit voorstel, alsook met de amendementen nrs. 20 en 21 bij het wetsvoorstel met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet (Doc. Parl. Senaat, 2012-2013, nr. 5-2233/3).

Gelet op het feit dat de Gemeenschappen voor het eerst een dotatie met betrekking tot de in artikel 38 van het voorstel van bijzondere wet tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden (Parl. St. Kamer 2012-13, nr. 53-2974/1) bedoelde middelen zullen ontvangen vanaf 1 januari 2015, is het, teneinde de continuïteit van de dienst te waarborgen, belangrijk om erin te voorzien dat het Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten pas op 31 december 2014 wordt opgeheven.

Nr. 18 VAN DE HEER ANCIAUX C.S.

Art. 26

Dit artikel aanvullen met een tweede lid luidende :

« Artikel 25/10 treedt evenwel in werking op de tiende dag na de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad. »

Verantwoording

Dit amendement dient te worden samengelezen met het amendement tot invoeging van een artikel 25/10 in dit voorstel van bijzondere wet. In tegenstelling tot wat bepaald wordt in het eerste lid van artikel 26 van dit voorstel van bijzondere wet, voorziet dit amendement erin dat artikel 25/10 in werking op de tiende dag na de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

Bert ANCIAUX.
Marcel CHERON.
Martine TAELMAN.
Francis DELPÉRÉE.
Freya PIRYNS.
Philippe MAHOUX.
Dirk CLAES.
Christine DEFRAIGNE.

Nr. 19 VAN DE HEREN VANLOUWE EN IDE

Artikelen 16 tot 25

Deze artikelen weglaten.

Verantwoording

Dit amendement heeft als doel de beperking van de wedden en bijslagen die in aanmerking worden genomen om de pensioenen te berekenen op te heffen. Uit het advies van de Raad van State blijkt dat door afzonderlijke regels te bepalen voor het personeel van de gemeenschappen en gewesten, is bovendien niet langer gewaarborgd dat het personeel van gemeenschappen en gewesten, zowel inhoudelijk als formeel, is onderworpen aan de wettelijke en statutaire regelen die van toepassing zijn op het vast, tijdelijk en hulppersoneel van het Rijk. De hoogste referentieweddes van het personeel van de gemeenschappen en gewesten worden immers op een andere wijze berekend, met name met toepassing van een bepaalde maximumgrens, terwijl dat niet zo is voor de referentieweddes van het personeel van het Rijk.

Als bijvoorbeeld, via een ingreep in de rechtspositieregeling voor het personeel van de federale overheid, de maximumwedden van federale personeelsleden verhoogd worden, zal bij het berekenen van de referentiewedde voor gelijkaardige functies in de federale administratie een hogere wedde in aanmerking worden genomen dan de in dit voorstel bepaalde maximumwedde voor het personeel van gemeenschappen en gewesten. Doordat het maximumbedrag van de in aanmerking komende wedde in dat geval niet automatisch wordt verhoogd voor de betrokken personeelsleden van de deelgebieden zijn deze laatsten alleen al hierdoor niet langer onderworpen aan de wettelijke en statutaire regelen die van toepassing zijn op het vast, tijdelijk en hulppersoneel van het Rijk.

Karl VANLOUWE.
Louis IDE.