5-2443/2

5-2443/2

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

27 FEBRUARI 2014


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende Justitie


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW KHATTABI

Art. 10 tot 12

In Titel 4, hoofdstuk 1 « Wijzigingen van de artikelen 91, 92, § 1, en 109bis van het Gerechtelijk Wetboek », dat de artikelen 10 tot 12 bevat, doen vervallen.

Verantwoording

De indieners van het amendement stellen de opheffing voor van de artikelen 10 tot 12 :

1. omdat deze wet niet het beoogde doel zal hebben. De bepalingen beogen tijdwinst en men ziet deze wet als een maatregel om de gerechtelijke achterstand in te halen. Maar alle betrokken partijen kunnen vragen om beroep in te stellen voor een kamer met drie rechters. Het is dus een illusie wanneer men denkt dat de voorgestelde hervorming tijdwinst zal betekenen en de « productiviteit » van de magistraten zal opdrijven. Verschillende sprekers hebben overigens tijdens de debatten over de wetsontwerpen (stukken Senaat, nrs. 5-1583 en 5-1584) erkend dat het voorgestelde systeem het beoogde doel niet helemaal zal halen.

Dat zal in het bijzonder het geval zijn voor strafzaken. Overeenkomstig artikel 211bis van het Wetboek van strafvordering, mag een straf in beroep enkel verzwaard worden bij eenparigheid van stemmen na beraadslaging. Elke goede advocaat zal bijgevolg zijn cliënt aanraden om te vragen zijn beroep te verwijzen naar een kamer met drie rechters. Het is immers veel moeilijker om eenparigheid van drie stemmen te verkrijgen dan één enkele stem. De kans is groot dat alleen mensen die geen advocaat hebben en die deze mogelijkheid niet kennen, zullen verschijnen voor een kamer met een alleenzetelende rechter. Dit lijkt volgens de indieners niet in de richting te gaan van een waarborg en betere rechten van verdediging voor de rechtzoekenden;

2. omdat er slechts sprake kan zijn van eenparigheid indien meerdere personen betrokken zijn bij de beslissing. De indieners menen dus dat vonnissen in beroep inzake strafrecht voor een kamer met een alleenzetelende rechter, die de straf verzwaren, verbroken zullen worden door het Hof van Cassatie;

3. omdat het niet past de waarborg te doen vervallen waarbij een vonnis in eerste aanleg opnieuw kan worden onderzocht in beroep voor een kamer met drie rechters. Het vonnis in beroep krijgt aldus een veel grotere wettigheid. Daarbovenop komt nog eens de wettigheid van vonnissen in beroep gewezen door alleenzetelende jonge magistraten met weinig ervaring. De indieners menen dat de kamers met drie rechters een ervaren rechter vaak in staat stellen een jonge beginnende magistraat te blijven opleiden bij de beraadslagingen met drie rechters;

4. omdat een dergelijk initiatief in het verleden al door de wetgever werd genomen, vóór deze weer van mening veranderde;

5. omdat alle gevallen niet opgenomen zijn in de in de wet voorziene uitzonderingen. De indieners van het amendement hebben ook vragen bij de grondwettelijkheid van de discriminatie tussen burgerlijke rechtsvorderingen, afhankelijk van de vraag of ze al dan niet verbonden is met de strafvordering. Er zal immers een verschillende behandeling zijn tussen enerzijds, burgerlijke rechtsvorderingen waarvan het vonnis meteen kan worden uitgesproken tijdens de uitspraak over de strafvordering en die voor een kamer met drie rechters worden gebracht en anderzijds, de burgerlijke rechtsvorderingen waarvan het vonnis niet kan worden uitgesproken op hetzelfde ogenblik als de uitspraak over de strafvordering en die door een alleenzetelde rechter zullen worden behandeld.

Zakia KHATTABI.

Nr. 2 VAN DE REGERING

Art. 10

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Gelet op de gerechtelijke hervorming en nieuwe bevoegdheidsverdeling op de verschillende niveaus is het aangewezen, zowel voor de rechtbanken van eerste aanleg als voor de hoven van beroep, de zetel voor een bepaald aantal beroepsprocedures voortaan te laten bestaan uit één magistraat in plaats van drie. Niettemin lijkt het aangewezen om dit principe in eerste instantie in te voeren voor de beroepen tegen de vonnissen van de vredegerechten.

Nr. 3 VAN DE REGERING

Art. 11

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Art. 11. In artikel 92, § 1, 3º van hetzelfde Wetboek worden de woorden « de vrederechter en » opgeheven. »

Verantwoording

Gelet op de gerechtelijke hervorming en nieuwe bevoegdheidsverdeling op de verschillende niveaus is het aangewezen, zowel voor de rechtbanken van eerste aanleg als voor de hoven van beroep, de zetel voor een bepaald aantal beroepsprocedures voortaan te laten bestaan uit één magistraat in plaats van drie. Niettemin lijkt het aangewezen om dit principe in eerste instantie in te voeren voor de beroepen tegen de vonnissen van de vredegerechten.

Nr. 4 VAN DE REGERING

Art. 12

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Art. 12. In artikel 109bis, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 juli 1985 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 april 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

a) het eerste lid wordt aangevuld met een 3º, luidende :

« 3º het hoger beroep tegen beslissingen over burgerlijke rechtsvorderingen die tezelfdertijd en voor dezelfde rechters werden vervolgd als de strafvordering, voor zover dit hoger beroep niet gelijktijdig met het hoger beroep op strafgebied wordt behandeld. Dit hoger beroep wordt toegewezen aan een burgerlijke kamer. »;

b) het vierde lid, opgeheven bij de wet van 3 augustus 1992, wordt hersteld in de volgende lezing :

« Het in het eerste lid, 3º, genoemde hoger beroep wordt in elk geval toegewezen aan een kamer met drie raadsheren in het hof indien dit werd gevraagd door de beklaagde, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij of de burgerlijke partij bij de verklaring van hoger beroep of, op straffe van verval, binnen acht dagen na de betekening of kennisgeving, door een verklaring op de griffie van de rechtbank die het vonnis heeft gewezen of van het hof dat de zaak behandelt in hoger beroep. Deze mogelijkheid wordt vermeld in de dagvaarding of de kennisgeving. » »

Verantwoording

Gelet op de gerechtelijke hervorming en nieuwe bevoegdheidsverdeling op de verschillende niveaus is het aangewezen, zowel voor de rechtbanken van eerste aanleg als voor de hoven van beroep, de zetel voor een bepaald aantal beroepsprocedures voortaan te laten bestaan uit één magistraat in plaats van drie. Niettemin lijkt het aangewezen om dit principe in eerste instantie in te voeren voor de beroepen tegen de vonnissen van de politierechtbanken en de vredegerechten samen met het hoger beroep tegen beslissingen over burgerlijke rechtsvorderingen die tezelfdertijd en voor dezelfde rechters werden vervolgd als de strafvordering, voor zover dit hoger beroep niet gelijktijdig met het hoger beroep op strafgebied wordt behandeld. Partijen blijven de mogelijkheid hebben om een behandeling voor een kamer met drie raadsheren te vragen.

De minister van Justitie,
Annemie TURTELBOOM.

Nr. 5 VAN DE HEER COURTOIS

Art. 10

Dit artikel vervangen door wat volgt :

Art. 10. — In artikel 91 van het Gerechtelijk Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 april 2007, wordt tussen het negende en het tiende lid een lid ingevoegd, luidende :

« Het hoger beroep tegen beslissingen van de politierechtbank over burgerlijke rechtsvorderingen die tezelfdertijd en voor dezelfde rechters werden vervolgd als de strafvordering, voor zover dit hoger beroep niet gelijktijdig met het hoger beroep op strafgebied wordt behandeld, wordt toegewezen aan een kamer met één rechter. Dit hoger beroep wordt toegewezen aan een kamer met drie rechters indien dit werd gevraagd door de beklaagde, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij of de burgerlijke partij bij de verklaring van hoger beroep of, op straffe van verval, binnen vijftien dagen na de betekening of kennisgeving ervan, door een verklaring op de griffie van de rechtbank die het vonnis heeft gewezen of van de rechtbank die de zaak behandelt in hoger beroep. Deze mogelijkheid wordt vermeld in de dagvaarding. » »

Verantwoording

Gelet op de gerechtelijke hervorming en de nieuwe bevoegdheidsverdeling op de verschillende niveaus is het aangewezen, zowel voor de rechtbanken van eerste aanleg als voor de hoven van beroep, de zetel voor een bepaald aantal beroepsprocedures voortaan te laten bestaan uit één magistraat in plaats van drie. Niettemin lijkt het aangewezen om dit principe in te voeren voor de beroepen tegen de vonnissen van de vredegerechten samen met het hoger beroep tegen beslissingen van de politierechtbank en van de rechtbank van eerste aanleg wat de burgerlijke rechtsvorderingen betreft die tezelfdertijd en voor dezelfde rechters werden vervolgd als de strafvordering, voor zover dit hoger beroep niet gelijktijdig met het hoger beroep op strafgebied wordt behandeld. Partijen blijven de mogelijkheid hebben om een behandeling voor een kamer met drie rechters of raadsheren te vragen. Daarenboven kan de voorzitter of de eerste voorzitter steeds ambtshalve het beroep toewijzen aan een kamer met drie rechters respectievelijk drie raadsheren.

Nr. 6 VAN DE HEER COURTOIS

Art. 11

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Art. 11. — In artikel 92, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juni 2010, wordt het 3º vervangen als volgt :

« 3º het hoger beroep tegen vonnissen gewezen door de politierechtbank. In het geval bedoeld in artikel 91, tiende lid, kan de voorzitter steeds ambtshalve het beroep toewijzen aan een kamer met drie rechters. » »

Verantwoording

Gelet op de gerechtelijke hervorming en de nieuwe bevoegdheidsverdeling op de verschillende niveaus is het aangewezen zowel voor de rechtbanken van eerste aanleg als voor de hoven van beroep de zetel voor een bepaald aantal beroepsprocedures, voortaan te laten bestaan uit één magistraat in plaats van drie. Niettemin lijkt het aangewezen om dit principe in eerste instantie in te voeren voor de beroepen tegen de vonnissen van de vredegerechten samen met het hoger beroep tegen beslissingen van de politierechtbank en van de rechtbank van eerste aanleg wat de burgerlijke rechtsvorderingen betreft die tezelfdertijd en voor dezelfde rechters werden vervolgd als de strafvordering, voor zover dit hoger beroep niet gelijktijdig met het hoger beroep op strafgebied wordt behandeld. Partijen blijven de mogelijkheid hebben om een behandeling voor een kamer met drie rechters of raadsheren te vragen. Daarenboven kan de voorzitter of de eerste voorzitter steeds ambtshalve het beroep toewijzen aan een kamer met drie rechters respectievelijk drie raadsheren.

Nr. 7 VAN DE HEER COURTOIS

Art. 12

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Art. 12. In artikel 109bis, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 juli 1985 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 april 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

a) het eerste lid wordt aangevuld met een 3º, luidende :

« 3º het hoger beroep tegen beslissingen over burgerlijke rechtsvorderingen die tezelfdertijd en voor dezelfde rechters werden vervolgd als de strafvordering, voor zover dit hoger beroep niet gelijktijdig met het hoger beroep op strafgebied wordt behandeld, »;

b) in het tweede lid worden de woorden « ,1º, l°bis en 2º, » ingevoegd tussen de woorden « Het in het eerste lid » en de woorden « genoemde hoger beroep »;

c) het vierde lid, opgeheven bij de wet van 3 augustus 1992, wordt hersteld als volgt :

« Het in het eerste lid, 3º, genoemde hoger beroep wordt toegewezen aan een kamer met drie raadsheren in het hof indien dit werd gevraagd door de beklaagde, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij of de burgerlijke partij bij de verklaring van hoger beroep of, op straffe van verval, binnen vijftien dagen na de betekening of kennisgeving ervan, door een verklaring op de griffie van de rechtbank die het vonnis heeft gewezen of van het hof dat de zaak behandelt in hoger beroep. Deze mogelijkheid wordt vermeld in de dagvaarding. De eerste voorzitter kan steeds ambtshalve dit beroep toewijzen aan een kamer met drie raadsheren. » »

Verantwoording

Gelet op de gerechtelijke hervorming en de nieuwe bevoegdheidsverdeling op de verschillende niveau's is het aangewezen zowel voor de rechtbanken van eerste aanleg als voor de hoven van beroep de zetel voor een bepaald aantal beroepsprocedures voortaan te laten bestaan uit één magistraat in plaats van drie. Het lijkt aangewezen om dit principe in eerste instantie in te voeren voor de beroepen tegen de vonnissen van de vredegerechten samen met het hoger beroep tegen beslissingen van de politierechtbank en van de rechtbank van eerste aanleg wat de burgerlijke rechtsvorderingen betreft die tezelfdertijd en voor dezelfde rechters werden vervolgd als de strafvordering, voor zover dit hoger beroep niet gelijktijdig met het hoger beroep op strafgebied wordt behandeld. Partijen blijven de mogelijkheid hebben om een behandeling voor een kamer met drie rechters of raadsheren te vragen. Daarenboven kan de voorzitter of de eerste voorzitter steeds ambtshalve het beroep toewijzen aan een kamer met drie rechters respectievelijk drie raadsheren.

Alain COURTOIS.

Nr. 8 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Art. 55

In dit artikel, de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º in het eerste lid, de woorden « twintig leden » vervangen door de woorden « tweeëntwintig leden »;

2º in het derde lid, het 5º vervangen als volgt :

« 5º zes leden van de academische gemeenschap, waaronder drie voorgedragen door de Vlaamse Interuniversitaire Raad en drie door de Conseil Interuniversitaire de la Communauté française de Belgique; »

Verantwoording

De vertegenwoordiging van de universiteiten binnen het wetenschappelijk comité is kleiner geworden. Er wordt geen rekening gehouden met het aantal Belgische universiteiten. Het is beter die vertegenwoordiging in het comité opnieuw in evenwicht te brengen zonder dat de universiteiten moeten kiezen welke van de instellingen wel of niet vertegenwoordigd kunnen zijn.

Francis DELPÉRÉE.

Nr. 9 VAN MEVROUW DEFRAIGNE EN DE HEER COURTOIS

Art. 47

In § 1, tweede lid, het 1º doen vervallen.

Verantwoording

Zoals de Hoge Raad voor de Justitie benadrukt, is het feit dat de directeur van het IGO van rechtswege lid is van alle organen (de raad van bestuur, de directie, het wetenschappelijk comité en de commissies voor de evaluatie van de gerechtelijke stage) strijdig met de regels van goed bestuur, die eisen dat de organen duidelijk afgebakende taken en plichten hebben. De Raad van Bestuur is onder andere bevoegd voor de evaluatie en tuchtzaken met betrekking tot de directieleden. De gecontroleerde persoon mag geen deel uitmaken van het controleorgaan.

Nr. 10 VAN MEVROUW DEFRAIGNE EN DE HEER COURTOIS

Art. 48

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Dit artikel wil het collegiaal bestuur van de directie opheffen. Nochtans was die collegialiteit van bestuur bedoeld om de exclusieve macht van de directeur te beperken, door ervoor te zorgen dat beslissingen over fundamentele kwesties zoals het ontwikkelen van een nieuwe visie, het opstellen van een beheersplan, of nog alles wat met personeelsbeheer te maken heeft (selectie, ontslag, evaluatie of tucht), op basis van overleg en op doordachte wijze zouden worden genomen door de directieleden. Men kan zich dus afvragen welke redenen er zijn voor de opheffing van deze bepaling.

Het feit dat veel opleidingen georganiseerd worden voor de twee categorieën (magistraten-personeelsleden van de rechterlijke orde) is geen relevante verantwoording voor het opheffen van het ambt van adjunct-directeur. Er worden natuurlijk al gemengde opleidingen georganiseerd over onderwerpen die te maken hebben met management of sociale vaardigheden (tijdmanagement, stressmanagement, conflictbeheer, ...), maar men mag niet vergeten dat de verdeling in twee categorieën bestaat omdat er ook specifieke behoeften zijn, waaraan niet gezamenlijk kan worden beantwoord. Het is logisch dat de behoeften op het vlak van de opleiding verschillend zijn voor een bediende bij de griffie of bij het parket en bij een parketmagistraat of een magistraat van de zetel.

3) In de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding staat geen enkele voorwaarde voor het uitoefenen van het ambt van directeur. Zelfs als het de bedoeling was van de indiener om deze « leemte » op te vullen, is er niets wat verklaart waarom de directeur voortaan blijkbaar een magistraat zou moeten zijn. Dit kan als een discriminerende beslissing worden beschouwd, die bovendien nooit werd verantwoord. Hoe kan men verklaren dat alleen een magistraat over de nodige en nuttige kwaliteiten zou beschikken om dit ambt te vervullen ?

Nr. 11 VAN MEVROUW DEFRAIGNE EN DE HEER COURTOIS

Art. 49

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het feit dat er wordt vermeld dat de opleidingen van het IGO sterk praktijkgericht zijn en dat de inhoud hiervan niet mag worden vastgesteld door de universiteiten, de hogescholen, of de erkende instellingen voor beroepsopleiding (zodat de werkelijke samenwerking beperkt wordt tot logistieke ondersteuning, zoals het ter beschikking stellen van lokalen), is absoluut strijdig met de voorrangsrichtlijnen die op gemotiveerde wijze door het IGO zijn meegedeeld.

Bovendien wordt er in artikel 13 van de wet van 31 januari 2007, gewijzigd bij de wet van 24 juli 2008, geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende onderwijsinstellingen (universiteiten, hogescholen, of erkende instellingen voor beroepsopleiding). Men weet dat universitaire opleidingen ook veel duurder zijn. Dus denken wij dat het aantal lesuren dat gewoonlijk aan de universiteiten wordt toegekend, beduidend zal worden verminderd (ten voordele van de andere onderwijsinstellingen, die relatief goedkoper zijn). De opleiding van magistraten betreft echter een zeer specifieke materie, waarbij ruime steun vanuit de universiteiten wenselijk is.

Nr. 12 VAN MEVROUW DEFRAIGNE EN DE HEER COURTOIS

Art. 51

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Gevolg van amendement nr. 10.

Nr. 13 VAN MEVROUW DEFRAIGNE EN DE HEER COURTOIS

Art. 52

Dit artikel doen vervallen.

Justification

Gevolg van amendement nr. 10.

Nr. 14 VAN MEVROUW DEFRAIGNE EN DE HEER COURTOIS

Art. 53

Dit artikel doen vervallen.

Justification

Gevolg van amendement nr. 10.

Nr. 15 VAN MEVROUW DEFRAIGNE EN DE HEER COURTOIS

Art. 55

In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

1° het tweede lid doen vervallen;

2° in het derde lid de zinsnede « Met uitzondering van de directeur van de gerechtelijke opleiding die van rechtswege lid is, worden als leden benoemd door de minister van Justitie voor een hernieuwbare termijn van vier jaar : » vervangen als volgt : « De minister van Justitie benoemt als leden voor een hernieuwbare termijn van vier jaar : »;

3° in hetzelfde lid het 6º vervangen als volgt :

« 6º twee leden van het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid; »;

4° het vijfde lid vervangen als volgt :

« De Koning bepaalt welk presentiegeld aan de leden van het wetenschappelijk comité kan worden toegekend alsook de vergoedingen die hun kunnen worden toegekend als terugbetaling van hun reis- en verblijfskosten. ».

Verantwoording

Zoals de Hoge Raad voor de Justitie benadrukt, is het strijdig met de regels van goed bestuur, die duidelijk afgebakende taken en verplichtingen eisen voor de organen, wanneer de directeur van het IGO (van rechtswege) lid is van alle organen (raad van bestuur, directie, wetenschappelijk comité en commissies voor de evaluatie van de gerechtelijke stage).

Zo heeft het wetenschappelijk comité als opdracht advies te verlenen of werkzaamheden aan te bevelen op vraag van de directie en de raad van bestuur of op eigen initiatief, in het bijzonder inzake opleidingsbeleid. In het raam van die opdracht brengt het wetenschappelijk comité verslag uit bij de directie en de raad van bestuur en adviseert hen. Wanneer de directeur van het IGO lid zou zijn van die laatste, kan dat bijgevolg nadelig zijn voor de goede werking van de raad.

Christine DEFRAIGNE.
Alain COURTOIS.

Nr. 16 VAN MEVROUW DE BETHUNE

Art. 159

Het voorgestelde lid aanvullen met de woorden « en wanneer dit aangewezen is in het kader van de veiligheid. »

Verantwoording

In uitzonderlijke omstandigheden kan het veiligheidsrisico noodzakelijk maken dat de raadkamer in de gevangenis zetelt om te oordelen over de verlenging van de voorlopige hechtenis van een gedetineerde.

Zoals de tekst van artikel 159 van dit wetsontwerp voorschrijft wordt deze mogelijkheid niet beperkt tot de gevallen waarbij er wel degelijk een veiligheidsrisico is, doch enkel wordt vereist dat de persoon die moet verschijnen gedetineerd is.

Dit amendement voegt daarom de voorwaarde toe dat het wegens het veiligheidsrisico aangewezen is om de zitting in de gevangenis te houden.

Nr. 17 VAN MEVROUW DE BETHUNE

Art. 160

Het voorgestelde lid aanvullen met de woorden « en wanneer dit aangewezen is in het kader van de veiligheid»

Verantwoording

Dit amendement voegt de voorwaarde toe dat het wegens het veiligheidsrisico aangewezen is om de zitting van de kamer van inbeschuldigingstelling in de gevangenis te houden.

Sabine de BETHUNE.

Nr. 18 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Art. 159

De woorden « in de gevangenis » vervangen door de woorden « in een lokaal grenzend aan een gevangenis ».

Verantwoording

De dubbelzinnigheid van de woorden « in de gevangenis » voorkomen.

Nr. 19 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Art. 160

De woorden « in de gevangenis » vervangen door de woorden « in een lokaal grenzend aan een gevangenis ».

Francis DELPÉRÉE.

Nr. 20 VAN DE HEREN VASTERSAVENDTS EN DE HEER SWENNEN

Art. 141

In het voorgestelde artikel 784, het tweede lid vervangen door wat volgt :

« Wanneer de verklaring ten overstaan van een notaris wordt gedaan, stuurt deze binnen vijf dagen volgend op de verklaring van verwerping, een kopie ervan aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de erfenis is opengevallen, met het oog op de inschrijving ervan in het register bedoeld in het eerste lid. »

Nr. 21 VAN DE HEREN VASTERSAVENDTS EN DE HEER SWENNEN

Art. 142

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Art. 142. In artikel 793 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 oktober 1967 en gewijzigd bij de wetten van 3 januari 1983 en 29 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º het eerste lid wordt vervangen door wat volgt :

« De verklaring waarbij een erfgenaam te kennen geeft dat hij deze hoedanigheid slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving aanneemt, moet worden afgelegd op de griffie van de rechtbank van het arrondissement waar de erfenis is opengevallen of ten overstaan van een notaris; zij moet worden ingeschreven in het register waarin de akten van verwerping worden opgenomen bedoeld in artikel 784. » ;

2º het tweede lid wordt vervangen door wat volgt :

« Wanneer de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving op de griffie wordt gedaan, moet de verklaring, binnen de volgende vijftien dagen, door de zorg van de griffie en op kosten van de onder voorrecht aanvaardende erfgenaam worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, met verzoek aan de schuldeisers en de legatarissen, bij aangetekend bericht, hun rechten te doen kennen binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum van de opneming in het Belgisch Staatsblad. »;

3º tussen het tweede en het derde lid, wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende :

« Wanneer de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving ten overstaan van een notaris wordt gedaan, stuurt deze, binnen vijf dagen volgend op de verklaring, een kopie ervan aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de erfenis is opengevallen, met het oog op de inschrijving ervan in het register bedoeld in het eerste lid. De griffier voert de inschrijving van de verklaring in het voormeld register uit en deelt aan de notaris de datum en het nummer ervan mee binnen vijf dagen volgend op de ontvangst van de kopie van de verklaring. De verklaring wordt binnen vijftien dagen volgend op de ontvangst van deze mededeling door de notaris, door de zorg van deze en op kosten van de onder voorrecht aanvaardende erfgenaam bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, met het verzoek bedoeld in het tweede lid. » ;

4º het huidige derde lid, dat het vierde lid wordt, wordt vervangen door wat volgt :

« Bij aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving wegens onbekwaamheid van de erfgenaam, wordt de verklaring afgelegd door de vader en de moeder of door degene van hen die het ouderlijk gezag uitoefent, door de ontvoogde minderjarige of door de voogd. Wanneer de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving op de griffie is gedaan, wordt vervolgens gehandeld overeenkomstig het tweede lid; wanneer de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving ten overstaan van een notaris is gedaan, wordt vervolgens gehandeld overeenkomstig het derde lid. De vrederechter ziet toe op de inachtneming van deze vormen. In geval van belangentegenstelling tussen de onbekwame en zijn wettelijke vertegenwoordiger, wordt door de vrederechter, hetzij op verzoek van iedere belanghebbende, hetzij ambtshalve, een voogd ad hoc aangewezen. ».

Verantwoording

De artikelen 141 en 142 van het wetsontwerp beogen een dubbele doelstelling. Enerzijds betekenen zij een administratieve vereenvoudiging voor de burger, die zich niet langer dient te verplaatsen naar de griffie van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de erfenis is opengevallen om zijn erfrechtkeuze uit te oefenen. Anderzijds impliceert de mogelijkheid om de verklaring af te leggen voor een notaris naar keuze een ontlasting van de griffies.

De ontwerptekst is evenwel vatbaar voor verduidelijking en vereenvoudiging om deze doelstellingen ten volle te bereiken. In dit licht dient te worden benadrukt dat een uniforme procedure zal gelden, zowel bij vrijwillige aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving als bij aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving wegens onbekwaamheid als bij verwerping.

Zo ook dient te worden vermeden dat formaliteiten en bijkomende manipulaties het proces verzwaren en vertragen zonder dat deze een effectieve meerwaarde bieden. Het is in het belang van de betrokkenen en van derden, dat de gemaakte keuze op een zo efficiënt en snel mogelijke wijze uitwerking krijgt en bekendgemaakt wordt. Met het oog op een verbetering van de rechtsbedeling is het essentieel dat de griffies niet belast worden met administratieve formaliteiten die kunnen worden vermeden, zoals de redactie van uittreksels van de akten van andere openbare ambtenaren en de verzending daarvan naar het Belgisch Staatsblad. Nog steeds in dit kader dienen de termijnen waarbinnen de overmaking van stukken tussen de betrokken openbare ambtenaren en diensten moet gebeuren, verduidelijkt te worden teneinde interpretatieproblemen te vermijden. Op de berekening van deze termijnen zijn de regels van artikel 53 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing, die het gemeenrecht uitmaken terzake.

Ten slotte dient het proces niet op beperkende wijze te worden omschreven en dient men ook oog te hebben voor de moderne vormen van gegevensuitwisseling tussen de actoren en diensten van justitie. De rechtszekerheid en efficiënte verwerking zijn er niet bij gebaat indien, bijvoorbeeld, de ambtenaren van het Belgisch Staatsblad de inhoud van de uittreksels manueel dienen over te typen terwijl deze perfect in de toekomst elektronisch aangeleverd kunnen worden.

In het licht van de bovenstaande overwegingen, worden de volgende amendementen voorzien :

1. In artikel 141 van het wetsontwerp, dat de aanpassing betreft van artikel 784 van het Burgerlijk Wetboek aangaande de verwerping van de nalatenschap, wordt de keuze voor een uniforme procedure in de onderscheiden hypothesen van erfrechtkeuze benadrukt. Aldus worden de vorm waaronder en de termijn waarbinnen de verklaring moet worden medegedeeld aan de griffie afgestemd op deze die van toepassing zijn bij aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving (zie amendement op artikel 142 van het wetsontwerp).

2. In artikel 142 van het wetsontwerp, dat de aanpassing betreft van artikel 793 van het Burgerlijk Wetboek aangaande de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving, worden tevens een aantal verduidelijkingen en verbeteringen aangebracht in dezelfde zin, een snelle en efficiënte verwerking naar de toekomst toe te laten.

In het bestaande tweede lid van artikel 793 van het Burgerlijk Wetboek wordt uitdrukkelijk verduidelijkt dat dit de procedure betreft « waar de verklaring wordt afgelegd ter griffie ». Tevens wordt het woord « vrijwillige » geschrapt in dit lid, nu dezelfde procedure van toepassing zal zijn bij vrijwillige aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving als bij deze met onbekwamen.

In het door het wetsontwerp ingevoegde nieuwe derde lid van artikel 793 van het Burgerlijk Wetboek, dat de procedure betreft waar de verklaring wordt afgelegd voor de notaris, wordt tevens verduidelijkt op het vlak van de termijnen, en elimineert men enkele nodeloos belastende stappen in het proces, door ruimte te laten voor elektronische gegevensuitwisseling, bijvoorbeeld via e-mail, en een rechtstreekse verzending door de instrumenterende ambtenaar van het uittreksel aan het Belgisch Staatsblad toe te laten.

In het door het wetsontwerp gewijzigde derde lid van artikel 793 van het Burgerlijk Wetboek, dat het vierde lid wordt, aangaande de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving door onbekwamen, worden technische aanpassingen doorgevoerd teneinde de formaliteiten beter af te stemmen op deze van de vrijwillige aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving. Dit hangt samen met de schrapping van het woord « vrijwillige » in het bestaande tweede lid.

Yoeri VASTERSAVENDTS.
Guy SWENNEN.

Nr. 22 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS

Art. 221

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Art. 221. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014. »

Verantwoording

Het voorstel van wet houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie, voorziet de wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, en de wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank, in werking te laten treden op dezelfde dag, zijnde 1 september 2014.

Zoals door de Raad van State in zijn advies over het wetsontwerp betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank werd benadrukt, moet de hervorming van de familierechtbank, die gericht is op de overdracht van bevoegdheden inzake familierecht immers op een gecoördineerde en georganiseerde manier gebeuren (Parl. Doc. Kamer, B.Z. 2010, nr. 53-0682/006, blz. 8).

Vanuit het door de Raad van State gewenst perspectief van coördinatie, lijkt het noodzakelijk te voorzien in een gemeenschappelijke datum van inwerkingtreding, temeer omdat de wet betreffende de familierechtbank nieuwe procedurele regels bepaalt die van toepassing zijn op de vrederechters bevoegd voor de bescherming van onbekwamen (cf. bijvoorbeeld nieuw artikel 765 van het Gerechtelijk Wetboek dat de tussenkomst van het openbaar ministerie voor de vrederechter regelt).

Dit amendement beoogt het hoofdstuk dat de wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid wijzigt, in werking te laten treden op dezelfde dag als deze wet.

Yoeri VASTERSAVENDTS.

Nr. 23 VAN MEVROUW KHATTABI

Art. 159-160

Hoofdstuk 21, « Wijzigingen van de artikelen 76 en 101 van het Gerechtelijk Wetboek » dat de artikelen 159 en 160 bevat, doen vervallen.

Verantwoording

Die bepalingen horen niet thuis in een ontwerp houdende diverse bepalingen.

Zakia KHATTABI.

Nr. 24 VAN DE REGERING

Art. 159

De woorden « , of in de gevallen van de regeling van de rechtspleging indien de betrokkene gedetineerd is » doen vervallen.

Verantwoording

Het amendement komt tegemoet aan de bezorgdheid voor de belangen van de burgerlijke partijen. Bij de regeling van de procedure is de burgerlijke partij vaak aanwezig zodat een zitting in de gevangenis een belastende ervaring kan zijn.

Het amendement heeft tot gevolg dat bij de regeling van de procedure de zitting zal plaatsvinden in het justitiepaleis en niet in de gevangenis, zelfs wanneer de betrokkene gedetineerd is. Aldus zal de mogelijkheid voor de raadkamer om te zetelen in de gevangenis enkel blijven bestaan in het kader van de zaken in toepassing van de artikelen 21, 22 en 22bis van de wet betreffende de voorlopige hechtenis, zijnde de procedures inzake de verlenging en de controle van de voorlopige hechtenis.

Nr. 25 VAN DE REGERING

Art. 160

De woorden « of in de gevallen van de regeling van de rechtspleging indien de betrokkene gedetineerd is » doen vervallen.

Verantwoording

Hierbij kan verwezen worden naar de verantwoording bij amendement nr. 24.

Nr. 26 VAN DE REGERING

Art. 48

Het voorgestelde artikel 12 aanvullen met een vijfde en zesde lid, luidende :

« Bij langdurige verhindering van zowel de directeur als de adjunct-directeur kan de raad van bestuur aan de minister van Justitie voorstellen een directielid ad interim aan te duiden. In dat geval wordt het directielid ad interim aangewezen bij koninklijk besluit op voordracht van de minister van Justitie.

In geval één directielid langdurig afwezig is, legt het overblijvende directielid alle belangrijke beslissingen bedoeld in artikel 13, eerste lid, 3º en 4º, van diezelfde wet voor akkoord voor aan de regeringscommissarissen. »

Verantwoording

Huidig amendement beoogt de continuïteit van de dagelijkse leiding van het IGO te vrijwaren ingeval van langdurige afwezigheid van de directie.

Nr. 27 VAN DE REGERING

Art. 153/1

Een nieuw artikel 153/1 invoegen na artikel 153, luidende :

« Art. 153/1. In artikel 211, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek wordt het woord « tweeëndertig » vervangen door het woord « vierendertig » en het woord « dertig » vervangen door het woord « eenendertig ». »

Verantwoording

De taalverhouding van artikel 211 moet aangepast worden aan de stijging van het totaal kader in de wet van 1953.

De minister van Justitie,
Annemie TURTELBOOM.