5-2338/3 | 5-2338/3 |
26 FEBRUARI 2014
I. PROCEDURE
Het wetsvoorstel dat in dit verslag wordt besproken valt onder de optioneel bicamerale procedure. Het werd in de Senaat ingediend op 13 november 2013 door de heer Swennen c.s. Het werd op 21 november 2013 in overweging genomen en naar de commissie voor de Justitie verzonden.
De commissie heeft het voorstel besproken tijdens haar vergaderingen van 12, 19 en 26 februari 2014, in aanwezigheid van mevrouw Turtelboom, minister van Justitie.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER SWENNEN
De heer Swennen stipt aan dat er naar aanleiding van successies veel familieruzies ontstaan, en dit niet in het minst omdat de wetgeving zelf onduidelijk is, niet meer aangepast aan de realiteit en achterhaald.
De waardebepaling van het vruchtgebruik is daar een goed voorbeeld van.
Met de wet van 28 maart 2007 (Belgisch Staatsblad van 8 mei 2007) creëerde de wetgever, voor samenwonenden die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd zoals ingevoerd door de wet van 23 november 1998, een erfrecht ab intestato dat betrekking heeft op het vruchtgebruik van het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en het daarin aanwezige huisraad (artikel 745octies van het Burgerlijk Wetboek).
Voorwerp van het voorstel is artikel 745sexies, § 3, van het Burgerlijk Wetboek en beoogt de moeilijkheden, die zich stellen bij de waardering van het vruchtgebruik in geval van omzetting in een kapitaal, op te lossen.
Artikel 745sexies, § 3, van het Burgerlijk Wetboek voorziet in het volgende : « Het vruchtgebruik wordt berekend volgens de waarde van de dag van de omzetting. Bij die waardering wordt onder meer en naar gelang van de omstandigheden rekening gehouden met de waarde en de opbrengst van de goederen, de eraan verbonden schulden en lasten en de vermoedelijke levensduur van de vruchtgebruiker. »
In de huidige praktijk gebeurt de omzetting van vruchtgebruik door toepassing van verschillende regels, standpunten en tabellen, in het bijzonder van forfaitaire tabellen, waarvan evenwel geen enkele wettelijk opgelegd wordt. De wettelijke criteria zijn bovendien zo ruim, dat de keuze tussen de verschillende tabellen het onderwerp kan zijn van een debat zonder einde.
Het probleem wordt eveneens door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat (KFBN) erkend.
Spreker had ook reeds in een vorige legislatuur wetsvoorstellen ingediend om aan deze problematiek een einde te maken.
Zo werd in een vorig voorstel bepaald dat de regering jaarlijks een wettelijke tabel zou bepalen.
Bepaalde leden van de commissie voor de Justitie vonden daarbij dat het prerogatief van de wetgever daardoor werd afgestaan. Er werden immers weinig krijtlijnen bepaald en de regering kon dan ook alle richtingen uitgaan.
Aldus werd de indiener verzocht een duidelijk kader te schetsen, dat wel jaarlijks zou kunnen worden bijgestuurd aan de hand van de evolutie van de sterftetabellen.
Spreker verzocht de KFBN om overleg te plegen met alle actoren van het veld om aldus tot een concrete wettelijke tabel te kunnen komen. Actualisatie door de regering zou wel nog kunnen plaatsvinden.
Dit overleg nam een drietal jaren in beslag. De KFBN heeft hierbij zowel het Federaal Planbureau als het Instituut van Actuarissen in België betrokken, en aldus kwam men tot een consensus. Het compromis werd verspreid en een aantal aanpassingen werden voorgesteld. De indiener dankt de heer Delpérée die hierbij heel wat werk heeft verricht en amendementen heeft opgesteld.
De heer Swennen gaat akkoord met de wijzigingen die in de amendementen van de heer Delpérée c.s. worden voorgesteld (stuk Senaat, nr. 5-2338/2, amendementen nrs. 1 tot 7). Deze amendementen werden onderzocht en worden gedragen door de belangrijkste actoren.
Het resultaat is dat de minister van Justitie twee omzettingstabellen bepaalt voor de omzetting van het vruchtgebruik, namelijk één voor mannen en één voor vrouwen.
Die omzettingstabellen bepalen de waarde van het vruchtgebruik als een percentage van de normale verkoopwaarde van de goederen onderworpen aan het vruchtgebruik, rekening houdend met een aantal parameters.
De formule voor de waardebepaling vindt men terug in amendement nr. 5.
Amendement nr. 6 voorziet erin dat de minister van Justitie jaarlijks op 1 juli de omzettingstabellen bepaalt. Bij deze gelegenheid houdt hij of zij rekening met de vermelde parameters en met de voorstellen van de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, na kennis te hebben genomen van de resultaten van de werkzaamheden geleverd door het Federaal Plan-bureau en het Instituut voor Actuarissen in België.
Spreker besluit dat voorliggend wetsvoorstel zeer technisch is en weinig sexy. Nochtans is spreker ervan overtuigd dat dit heel wat ellende uit de wereld kan helpen. Hij vraagt dan ook dat dit met de nodige spoed wordt behandeld.
III. BESPREKING
De minister heeft een aantal technische opmerkingen bij de voorgestelde tekst.
Een eerste opmerking betreft het feit dat er in twee verschillende tabellen zou worden voorzien, één voor mannen en één voor vrouwen. Het verschil wordt gebaseerd op het feit dat vrouwen een langere levensverwachting zouden hebben. Spreker vraagt zich af of dit onderscheid geen discriminatie teweegbrengt en aldus een schending vormt van de artikelen 10 en 11 van de grondwet.
De heer Delpérée meent dat het onderscheid gebaseerd is op een objectief criterium, namelijk de levensverwachting.
De minister verwijst naar de uitspraak van het Grondwettelijk Hof in 2011 in het raam van levensverzekeringsovereenkomsten. Het oordeelde dat een verschil in de levensverzekeringspremie op grond van geslacht wel degelijk een discriminatie vormt.
De heer Vanlouwe kan zich aansluiten bij de inhoud van het wetsvoorstel. De verschillende tabellen die nu bestaan worden gehanteerd naargelang de omstandigheden. Spreker vindt het wel merkwaardig dat opnieuw gebruik gemaakt wordt van twee tabellen, nu op basis van het geslacht. Spreker sluit zich aan bij de bedenkingen van de minister van Justitie en verwijst ter zake ook naar de richtlijn 2004/113 van de Raad van Europa van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten. Een uitzondering werd hierbij voorzien voor levensverzekeringen. Het Europees Hof van Justitie heeft in zijn arrest 236/09 deze uitzondering bestaande in verschillende tabellen voor man en vrouw ongeldig verklaard wegens schending van artikel 3 van het EU-verdrag. Het Hof bepaalt : « de Unie bestrijdt sociale uitsluiting en discriminatie, bevordert sociale rechtvaardigheid en bescherming, gelijkheid van mannen en vrouwen, solidariteit tussen generaties en bescherming van de rechten van het kind. »
Voorliggend voorstel bepaalt verschillende tabellen voor mannen en vrouwen, waardoor volgens spreker sprake zou kunnen zijn van discriminatie tussen mannen en vrouwen. Het vruchtgebruik van de vrouw zou meer waard zijn dan het vruchtgebruik van de man. Misschien is het opportuun het advies van de Raad van State hierover te vragen. Anderzijds zou het ook nuttig zijn een hoorzitting te organiseren met de KFBN.
De heer Vastersavendts deelt deze verzuchtingen niet. Vandaag kan elk vonnis of arrest waarbij een betwisting rees over het vruchtgebruik in een vereffening-verdeling het voorwerp uitmaken van een procedure bij het Hof van Justitie voor ongelijke behandeling. De rechtsonzekerheid is vandaag dus enorm. De notarissen, magistraten en advocaten zijn vragende partij voor duidelijkheid. Voorliggend voorstel kan heel wat problemen wegwerken waarmee de maatschappij sedert jaar en dag wordt geconfronteerd. Families vallen uit elkaar. Een spoedige behandeling van voorliggend voorstel is noodzakelijk.
De heer Deprez steunt het voorstel. Spreker meent dat het aangehaalde arrest met betrekking tot levensverzekeringen niet van toepassing is.
Met betrekking tot de levensverzekeringsovereenkomsten rees het probleem dat het verschil tussen man en vrouw zou leiden tot een verschillende premie.
De solidaire globalisering van de levensverzekering werd op de helling gezet. Het vermelde arrest kan dus niet naar analogie worden toegepast.
De heer Delpérée sluit zich hierbij aan.
In dit geval is het belangrijk om het vruchtgebruik te waarderen. De objectieve criteria van leeftijd en levensverwachting worden in acht genomen. Een onderscheid gebaseerd op de verschillende levensverwachting van mannen en vrouwen is niet discriminerend.
De minister heeft nog een technische opmerking met betrekking tot het gebruik van de omzettingstabellen. Zou het niet eenvoudiger zijn een formule in te schrijven waarbij gegevens aan de hand van beschikbare tabellen worden ingevuld ? Dan moeten geen omzettingstabellen worden opgesteld en er moet geen jaarlijkse update plaatsvinden.
Verder vraagt spreker zich af, met betrekking tot de prospectieve interestvoet, of het de bedoeling is de omzettingswaarde van het vruchtgebruik aan te passen aan een toekomstige waarde ? Hoe kan men weten wat de toekomstige prospectieve interestvoet zal zijn ?
De heer Delpérée benadrukt het belang van transparantie. De jaarlijkse publicatie licht iedereen in over de precieze gegevens die in acht moeten worden genomen. Dat lijkt hem essentieel.
Mevrouw Van Hoof meent dat men tot één tabel zou kunnen komen. Het is volgens spreekster niet echt noodzakelijk om een verschillende tabel voor mannen en vrouwen op te stellen. Men kan in één enkele tabel verschillende levensverwachtingen meegeven.
Mevrouw Stevens vreest dat het wetsvoorstel een nieuw probleem creëert, met name een discriminatie op basis van het geslacht. De toelichting bij het wetsvoorstel is op dat vlak onduidelijk. Volgens de toelichting houdt het wetsvoorstel in om, zoals ook gebruikelijk is voor de statistieken van de federale overheidsdienst (FOD) Economie, KMO, Middenstand en Energie, algemene directie Statistiek en Economische Informatie, een verschillende tabel voor mannen en vrouwen op te maken, zonder een gedetailleerder onderscheid te maken. Het voorstel zou dat standpunt volgen. De vraag is evenwel wat dit concreet inhoudt. Spreekster vraagt ter zake verduidelijking. Bovendien lijkt het aangewezen de Raad van State om een advies te verzoeken.
Voorts bepaalt de toelichting dat de actuele nettowaarde van de toekomstige inkomsten berekend wordt op basis van het roerende voorheffingspercentage dat van toepassing is en van de prospectieve intrestvoeten. Geldt dat voor alle goederen ? De voorgestelde waarderingsmaatstaf is wel dienstig voor bijvoorbeeld een geldsom of een beleggingsportefeuille, maar niet voor een onroerend of roerend goed. Daarom zou het nuttig zijn te vernemen hoe notarissen dit in de praktijk aanpakken. Vaak is de waarde van het goed het eigenlijke twistpunt, maar daarvoor biedt het wetsvoorstel geen adequate oplossing.
Wanneer het gaat om de omzetting van het vruchtgebruik van een grote hoeveelheid goederen, wordt meestal de tabel Ledoux gebruikt. Vaak gebruikt men ook de verouderde tabellen van de fiscus voor de berekening van de successierechten, die nadelig zijn voor de vruchtgebruiker maar gunstig in het raam van de successieplanning. In geval van een betwisting gebeurt de berekening op basis van hetgeen de vruchtgebruiker effectief als huur ontvangt, met een kapitalisatie op basis van de te verwachten resterende levensduur.
Het wetsvoorstel bepaalt dat, indien de vruchtgebruiker na de definitieve vaststelling van de kapitalisatiewaarde van zijn vruchtgebruik beslist om afstand te doen van het genot van de zaak, aan hem een intrest verschuldigd is gelijk aan de wettelijke intrest. De intrest is verschuldigd vanaf het ogenblik waarop de vruchtgebruiker aan de blote eigenaar, bij aangetekend schrijven of deurwaardersexploot, bevestigt dat hij afstand heeft gedaan van het genot van de zaak en hij de blote eigenaar in gebreke stelt tot het betalen van deze intrest. Waarom is die intrest niet van rechtswege verschuldigd ? Een aangetekend schrijven of deurwaardersexploot kan door de blote eigenaar als agressief worden beschouwd.
Voorts schrijft het wetsvoorstel voor dat de rechter de omzetting kan weigeren of de toepassing van de omzettingstabellen kan uitsluiten en andere omzettingsvoorwaarden bepalen indien de verwachte levensduur van de vruchtgebruiker wegens zijn gezondheidstoestand manifest lager is dan deze van de statistische tabellen. Wanneer is de verwachte levensduur evenwel « manifest » lager ? Wie bepaalt de verwachte levensduur ? Een arts ? De rechter, na een deskundigenonderzoek ? Kortom, het wetsvoorstel biedt heel wat nieuwe discussiestof.
Spreekster zou dit wetsvoorstel graag onderzoeken in samenhang met andere voorstellen inzake erfrecht.
De heer Mahoux vraagt op welke wijze de rechter andere omzettingsvoorwaarden kan bepalen wanneer de verwachte levensduur van de vruchtgebruiker manifest lager is dan die van de statistische tabellen. Moet hij een deskundige of een college van deskundigen aanstellen ? Het zou nuttig zijn hierover duidelijkheid te creëren, niet in het minst omdat het wetsvoorstel beoogt objectieve maatstaven te gebruiken.
De heer Swennen herhaalt dat het wetsvoorstel in de eerste plaats rechtszekerheid wenst te brengen in een aangelegenheid die nu uitblinkt in vaagheid. Dit impliceert dat er keuzes worden gemaakt, die zo dicht mogelijk horen aan te sluiten bij hetgeen maatschappelijk aanvaardbaar is. De hoofdbetrachting van het wetsvoorstel is om de waardering van het vruchtgebruik zoveel mogelijk volgens objectieve criteria te laten verlopen. Uiteraard kan men niet vermijden dat er discussie kan zijn over de waarde van een specifiek roerend goed, maar het wetsvoorstel maakt wel een einde aan de betwistingen inzake de te hanteren tabellen.
Men mag niet veronachtzamen dat de commissie voor de Justitie reeds tijdens de vorige zittingsperiode een consensus bereikte over dit beginsel. Zowel het Federaal Planbureau als het Instituut van Actuarissen en de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat hebben hieraan uitvoerig meegewerkt, steunend op hun praktijkkennis.
Tijdens de bespreking van het voorliggende wetsvoorstel werd er kritiek uitgebracht op de keuze voor de invoering van twee omzettingstabellen voor de omzetting van het vruchtgebruik, de ene voor mannen en de andere voor vrouwen. Dit zou op gespannen voet staan met de Europese rechtspraak. Nu mag men de aangelegenheid van de omzetting van het vruchtgebruik niet vereenzelvigen met de tarieven van levensverzekeringen die verschillen in functie van het geslacht van de verzekerde. Het gaat hier niet om de mogelijkheid om tot een systeem toe te treden, maar om de berekening van een uitkering die zo nauw mogelijk bij de werkelijkheid aansluit. Op het eerste gezicht houdt dit geen schending van het gelijkheidsbeginsel in. Niettemin kan men niet uitsluiten, aldus experten inzake fundamentele rechten en vrijheden, dat het Hof van Justitie zich op grond van het discriminatieverbod uitspreekt tegen het gebruik van omzettingstabellen die verschillen naargelang het geslacht van de vruchtgebruiker, zelfs al is dit onderscheid gebaseerd op een objectief verschil, namelijk de langere levensduur van vrouwen. Om die reden dient de spreker een amendement in (cf. infra, amendement nr. .8), waarin wordt geopteerd voor de invoering van één enkele omzettingstabel, die gelijkelijk zou gelden voor mannen en vrouwen. Een dergelijke tabel zou vrouwen relatief benadelen en mannen relatief bevoordelen, maar dit zou zich beter inschrijven in de huidige rechtspraak van het Hof van Justitie. Het Federaal Planbureau heeft laten weten dat de omvorming van de twee tabellen tot één tabel geen problemen met zich meebrengt.
Ten slotte verduidelijkt de spreker dat de verwachte levensduur manifest lager is wanneer objectief werd vastgesteld dat er een zeer korte levensverwachting is, bijvoorbeeld in het geval van een terminaal zieke patiënt. Dit veronderstelt een marginale toetsing door de rechter, rekening houdende met de concrete omstandigheden.
De heer Delpérée onderschrijft het uitgangspunt van het wetsvoorstel : er is nood aan rechtszekerheid en transparantie inzake de tabellen voor de omzetting van het vruchtgebruik. Dat dit wetsvoorstel grondig onderbouwd is, blijkt uit de medewerking van talrijke actoren uit het werkterrein, maar ook van professoren in de actuariële wetenschappen. Voorts is het verkeerd om ieder wettelijk onderscheid dat gebaseerd is op het geslacht, per definitie te beschouwen als een schending van het discriminatieverbod. Afhankelijk van de gegeven omstandigheden kan dat een objectief en verantwoord onderscheid zijn.
Mevrouw Stevens verwijst naar de rechtspraak van het Hof van Justitie inzake richtlijn 2004/113 van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten. Die rechtspraak, die onder meer betrekking heeft op de differentiatie in de premieberekening bij een levensverzekering, kan naar analogie worden toegepast op de tabellen voor de omzetting van het vruchtgebruik. Om dat risico precies te kunnen inschatten, is het raadzaam een advies aan de Raad van State te vragen of de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat te horen.
Spreekster vreest voorts dat er nog steeds betwisting kan ontstaan over de vraag wanneer de verwachte levensduur manifest lager is dan die van de statistische tabellen. Wanneer is iemand terminaal ziek ? Soms wordt de levensverwachting geschat op enkele maanden maar leeft de betrokkene nog enkele jaren. Het begrip « manifest » moet precies kunnen worden omschreven, zo niet zal dit wetsvoorstel zijn doelstellingen niet bereiken.
De heer Mahoux is van oordeel dat het wetsvoorstel een stap in de goede richting is. Niettemin rijzen er vragen bij de wijze waarop een rechter de omzetting kan weigeren of andere omzettingsvoorwaarden kan bepalen wegens de gezondheidstoestand van de vruchtgebruiker. Niet alleen is de inschatting van de levensverwachting een zeer problematische aangelegenheid, maar bovendien plaatst het voorstel de rechter in een moeilijke ethische positie. Hij moet immers de vruchtgebruiker confronteren met het argument dat zijn levensverwachting manifest lager is dan deze van de statistische tabellen. Spreker zal het wetsvoorstel steunen, maar wenst toch te wijzen op de delicate oefening die de rechter zal moeten maken.
Mevrouw Van Hoof betwijfelt of het wetsvoorstel nog een voldoende breed draagvlak heeft, onder meer gelet op de discussie over de aanwending van één of twee omzettingstabellen.
De heer Swennen herhaalt dat het amendement nr. 8, waarbij wordt geopteerd voor één enkele omzettingstabel, erop gericht is de risico's op een veroordeling door het Hof van Justitie zo klein mogelijk te houden. Technisch is er alvast geen probleem, het Federaal Planbureau beschikt over een tabel die aan de voorwaarden voldoet.
Mevrouw Van Hoof merkt op dat er tot op heden geen rechtspraak is die het gebruik van twee omzettingstabellen — de ene voor mannen, de andere voor vrouwen — strijdig heeft bevonden met het discriminatieverbod. Men kan zich integendeel afvragen of precies het gebruik van één enkele tabel geen onrechtmatige benadeling van de vrouwen kan inhouden.
De heer Swennen herhaalt dat deskundigen aanbevelen te opteren voor één enkele tabel.
De minister van Justitie bevestigt deze stelling. Het Hof van Justitie hield zitting in grote kamer voor het uitbrengen van het advies waarbij komaf werd gemaakt met de veel voorkomende praktijk in de levensverzekeringenmarkt waarbij geslachtgerelateerde verschillen in verzekeringspremies en -uitkeringen worden gehanteerd. Dit wijst erop dat het Hof hieraan een groot belang hecht.
Anderzijds rijst de vraag of het niet raadzaam is om te werken met een formule waarin de geactualiseerde gegevens worden ingevuld in plaats van met een omzettingstabel. Dan zou een jaarlijkse actualisering van de tabellen door de FOD Justitie onnodig zijn.
De heer Delpérée merkt op dat de aanwending van een omzettingstabel verkieslijk is. De eventuele bijkomende last voor de FOD Justitie mag hierin geen rol spelen.
IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Artikel 1 wordt aangenomen door 8 leden bij 1 onthouding.
Artikel 2
De heer Delpérée c.s. dient de amendementen nrs. 1 tot 7 in (stuk Senaat, 5-2338/2) die vooral technische aanpassingen beogen, hetzij om de coherentie van de tekst te verhogen, hetzij om de transparantie van de wet te verhogen en om ze toegankelijker te maken voor de burger.
Zo bepaalt amendement nr. 2 de waarderingsrentevoet en wordt het begrip « netto opbrengstpercentages » verduidelijkt.
Amendement nr. 3 strekt ertoe naar gepubliceerde gegevens te verwijzen eerder dan naar bijgewerkte gegevens.
Amendement nr. 5 strekt ertoe de waarderingsmethode te bepalen.
Amendement nr. 6 beoogt een coördinatie van het derde en het achtste lid.
Amendement nr. 7 coördineert het eerste en het negende lid en bepaalt de voorstelling van de omzettingstabellen.
Amendementen nrs. 1 en 4 verplaatsen woorden naar een ander lid.
Voor het overige kan worden verwezen naar de verantwoording bij de amendementen.
De amendementen nrs. 1 tot 7 van de heer Delpérée c.s. worden aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.
Het amendement nr. 8 van de heer Swennen past de tekst aan, gelet op de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie, en bepaalt slechts één enkele tabel voor mannen en vrouwen.
Het amendement wordt aangenomen met 7 stemmen bij 2 onthoudingen.
Het aldus geamendeerde artikel wordt aangenomen met 7 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 3
Het artikel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 4
Het artikel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 5
Het artikel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 6
Het artikel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.
V. EINDSTEMMING
Het aldus geamendeerde wetsvoorstel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.
Het verslag is aangenomen met 7 stemmen bij 2 onthoudingen.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Philippe MAHOUX. | Alain COURTOIS. |