5-2170/2

5-2170/2

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

6 NOVEMBER 2013


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie teneinde euthanasie voor minderjarigen mogelijk te maken


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW THIBAUT C.S.

Art. 2

In het voorgestelde 7º, derde lid, het woord « behandelende » doen vervallen.

Verantwoording

De wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie maakt geen enkele melding van de behandelende arts.

Nr. 2 VAN MEVROUW THIBAUT C.S.

Art. 2

In punt 2, in het voorgestelde 7º, vierde lid, de woorden « , en vergewist hij zich ervan dat zij hun akkoord geven betreffende het verzoek van de minderjarige patiënt » doen vervallen.

Verantwoording

Als men ervan uitgaat dat de minderjarige oordeelsvermogen heeft, is er geen reden om af te wijken van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, die in artikel 12, § 2, bepaalt dat, rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit, de patiënt wordt betrokken bij de uitoefening van zijn rechten, die zelfstandig kunnen worden uitgeoefend door de minderjarige patiënt die tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat kan worden geacht.

Nr. 3 VAN MEVROUW THIBAUT C.S.

Art. 2

Het 3º doen vervallen.

Verantwoording

Gevolg van amendement nr. 2.

Nr. 4 VAN MEVROUW THIBAUT C.S.

Art. 2

In het 4º, de voorgestelde § 4/1 vervangen als volgt :

« 4/1. Nadat de arts het verzoek van de patiënt heeft behandeld, wordt aan de betrokkenen de mogelijkheid van psychologische bijstand geboden.

Verantwoording

Ongeacht wat de beslissing is (aanvaarding of weigering), psychologische bijstand is nodig.

Cécile THIBAUT.
Zakia KHATTABI.
Freya PIRYNS.

Nr. 5 VAN MEVROUW SLEURS

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« In artikel 3 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie worden de volgende wijzigingen aangebracht :

a) in dit artikel wordt een § 1/1 ingevoegd, luidende :

« § 1/1. Indien het verzoek uitgaat van een minderjarige, pleegt de arts die euthanasie toepast geen misdrijf wanneer hij er zich van verzekerd heeft dat :

— de minderjarige patiënt bewust is op het ogenblik van zijn verzoek en op redelijke wijze in staat is de eigen belangen te beoordelen;

— het verzoek vrijwillig, overwogen en herhaald is, en niet tot stand is gekomen als gevolg van enige externe druk;

— de patiënt zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudend en ondraaglijk fysiek lijden dat niet gelenigd kan worden en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening;

en hij de in deze wet voorgeschreven voorwaarden en procedures heeft nageleefd. »;

b) in § 2 wordt de inleidende zin vervangen door wat volgt :

« Indien het verzoek uitgaat van een meerderjarige of een ontvoogde minderjarige, moet de arts, onverminderd de bijkomende voorwaarden die hij aan zijn ingrijpen wenst te verbinden, vooraf en in alle gevallen ».

d) in dit artikel wordt een § 2/1 ingevoegd, luidende :

« § 2/1. Indien het verzoek uitgaat van een minderjarige, moet de arts, onverminderd de bijkomende voorwaarden die hij aan zijn ingrijpen wenst te verbinden, vooraf en in alle gevallen :

1º de patiënt inlichten over zijn gezondheidstoestand en zijn levensverwachting, met de patiënt overleg plegen over zijn verzoek tot euthanasie en met hem de eventueel nog resterende therapeutische mogelijkheden, evenals die van de palliatieve zorg, en hun gevolgen bespreken. Hij moet met de patiënt tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin deze zich bevindt geen redelijke andere oplossing is en dat het verzoek van de patiënt berust op volledige vrijwilligheid;

2º zich verzekeren van het aanhoudend fysiek lijden van de patiënt en van het duurzaam karakter van zijn verzoek. Daartoe voert hij met de patiënt meerdere gesprekken die, rekening houdend met de ontwikkeling van de gezondheidstoestand van de patiënt, over een redelijke periode worden gespreid;

3º een kinderarts alsook een arts specialist in de aandoening in kwestie raadplegen over de ernstige en ongeneeslijke aard van de aandoening en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging. De geraadpleegde artsen nemen inzage van het medisch dossier, onderzoeken de patiënt en moeten zich vergewissen van het aanhoudend en ondraaglijk fysiek lijden dat niet gelenigd kan worden. Beiden stellen een verslag op van hun bevindingen.

De geraadpleegde artsen moeten onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en bevoegd om over de aandoening in kwestie te oordelen. De behandelende arts brengt de patiënt alsook de ouders en/of de personen die instaan voor de opvoeding van de minderjarige op de hoogte van de resultaten van deze raadpleging;

4º de ouders en/of de personen die instaan voor de opvoeding van het kind betrekken bij het beslissingsproces;

5º indien er een verplegend team is, dat in regelmatig contact staat met de patiënt, het verzoek van de patiënt bespreken met het team of leden van dat team;

6º indien de patiënt dat wenst, het verzoek van de patiënt bespreken met zijn naasten die hij aanwijst;

7º zich ervan verzekeren dat de patiënt de gelegenheid heeft gehad om over zijn verzoek te spreken met de personen die hij wenste te ontmoeten. »;

e) in de inleidende zin van § 3 wordt het woord « meerderjarige » ingevoegd tussen de woorden « van oordeel is dat de » en het woord « patiënt ».

Verantwoording

Indienster wijst erop dat de minderjarige doorheen de afgelopen decennia steeds meer als een rechtssubject met een toenemende mate van beslissingsrecht erkend wordt (bijvoorbeeld met betrekking tot een omgangsregeling na een echtscheiding en in het kader van de patiëntenrechten) (1) .

De toenemende bekwaamheid van de minderjarige wordt vastgelegd in het principe dat passend belang moet worden gehecht aan de mening van de minderjarige. Dit passend belang is een evolutief begrip. Alle minderjarigen hebben in principe inspraakrechten, maar de draagwijdte van deze inspraak is gerelateerd aan de leeftijd en de rijpheid (dit zijn verschillende begrippen) van de minderjarige. Naarmate de minderjarige ouder en « rijper » is, worden deze inspraakrechten beslissingsrechten.

Indienster meent dan ook dat er een maatschappelijk draagvlak is om de mogelijkheid tot euthanasie open te stellen voor minderjarigen indien dit past in een sluitend wettelijk kader.

Met dit amendement wenst indienster een regeling voor te stellen waarbij een mondige en mature minderjarige die in staat is op redelijke wijze de eigen belangen te beoordelen, op een nuttige wijze een verzoek tot euthanasie kan formuleren indien — en enkel indien — hij of zij zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudend en ondraaglijk fysiek lijden dat niet gelenigd kan worden en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening.

Inderdaad, indienster wenst de mogelijkheid tot euthanasie voor minderjarigen uitdrukkelijk te beperken tot fysiek lijden. Voor het overige moet de minderjarige zich — net zoals de meerderjarige — in een toestand bevinden van aanhoudend en ondraaglijk lijden dat niet gelenigd kan worden en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening

Uiteraard moet een euthanasieverzoek gebeuren door een wilsbekwame patiënt. Veeleer dan op basis van leeftijd moeten wilsbekwaamheid en onderscheidingsvermogen op een praktische wijze beoordeeld worden in verhouding tot de medische toestand van de patiënt. De mentale leeftijd is veel belangrijker dan de kalenderleeftijd.

Een minderjarige die voldoende matuur en mondig is en in staat is om de eigen belangen te overdenken, kan een verzoek tot euthanasie formuleren. Indien een aantal bijkomende voorwaarden vervuld zijn, kan op dat verzoek ingegaan worden.

Indienster benadrukt dat het verzoek tot het toepassen van euthanasie steeds moet uitgaan van de minderjarige zelf. Het verzoek moet vrijwillig, overwogen en herhaald zijn en mag niet tot stand gekomen zijn als gevolg van enige externe druk.

Bovendien wenst indienster bijzondere en bijkomende voorwaarden ter bescherming van de minderjarige, met name een verplichte raadpleging van een kinderarts en een arts die gespecialiseerd is met betrekking tot de pathologie die het lijden veroorzaakt alsook het betrekken van de ouders en/of personen die instaan voor zijn of haar opvoeding bij het besluitvormingsproces.

Het euthanasieverzoek van de minderjarige kan enkel ingewilligd worden indien cumulatief de volgende voorwaarden worden nageleefd :

— de arts die de euthanasie zal toepassen, raadpleegt steeds een kinderarts alsook een arts die gespecialiseerd is met betrekking tot de pathologie die het lijden veroorzaakt (bijvoorbeeld een kinderoncoloog);

— de arts die euthanasie zal uitvoeren, de kinderarts en arts die gespecialiseerd is met betrekking tot de pathologie die het lijden veroorzaakt beoordelen of de minderjarige zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudend en ondraaglijk fysiek lijden dat niet gelenigd kan worden en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening;

— de arts die de euthanasie zal uitvoeren, betrekt steeds de ouders van het kind en/of de perso(o)n(en) die instaat(n) voor de opvoeding van het kind bij het beslissingsproces.

Enkel indien alle betrokken artsen alsook de persoon en/of de ouders en de personen die instaan voor de opvoeding van het kind oordelen dat het om een minderjarige gaat die voldoende mondig en matuur is en in staat is om op redelijke wijze de eigen belangen te beoordelen, moet het verzoek gehonoreerd worden.

Opdat de verschillen in de procedure om euthanasie te vragen en desgevallend te bekomen fundamenteel verschillend zijn voor enerzijds meerderjarigen (en ontvoogde minderjarigen) en anderzijds minderjarigen, acht indienster het primordiaal dat dit onderscheid zich ten volle weerspiegelt in de tekst van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie. Daarom worden middels het amendement de paragrafen 1 en 2 van artikel 3 van de wet van 28 mei 2002 expliciet opgedeeld zodat steeds heel uitdrukkelijk blijkt welke modaliteiten van toepassing zijn enerzijds voor de meerderjarige, anderzijds voor de minderjarige.

Ten slotte, voor indienster is het compleet onaanvaardbaar dat het recht om euthanasie te vragen en desgevallend te bekomen zou openstaan voor de minderjarige (alsook voor de ontvoogde minderjarige) die « kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden ». Daarom wordt met dit amendement de eerste zin van paragraaf 3 van artikel 3 van de wet van 28 mei 2002 gewijzigd.

Elke SLEURS.

Nr. 6 VAN DE HEER LAEREMANS

Het geheel van het voorstel vervangen als volgt :

« Artikel 1

Dit wetsvoorstel regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In de wet betreffende de euthanasie van 28 mei 2002 wordt een Hoofdstuk I/1 ingevoegd, luidende :

« Hoofdstuk I/1. Palliatieve zorg als fundamenteel basisrecht van elke mens

Art. 2/1. § 1 Het recht op palliatieve zorg bij de begeleiding van het levenseinde is een fundamenteel basisrecht van elke mens.

§ 2. Onder palliatieve zorg wordt verstaan :

het geheel van actieve en totaal-zorgverlening voor patiënten waarvan de levensbedreigende ziekte niet langer op curatieve therapieën reageert. Noodzakelijk hiervoor zijn alle mogelijke vormen van controle van pijn en andere symptomen, alsook psychologische, morele, familiale, sociale en eventueel levensbeschouwelijke ondersteuning. Palliatieve zorg is er op gericht de kwaliteit van de laatste levensfase van de patiënt te optimaliseren, in samenspraak met en begeleiding van de familieleden, zonder evenwel de autonomie van de patiënt te beperken.

§ 3. De arts is de patiënt bij diens naderend levenseinde alle geneeskundige, morele, curatieve of palliatieve hulp verschuldigd, teneinde zijn fysieke of morele pijn te verlichten en zijn waardigheid te beschermen. Hij biedt de patiënt alle mogelijke informatie en overlegt met zorgverstrekkers, mantelzorgers en familieleden van de patiënt. » »

Art. 3

In artikel 3, § 2, 1º, van dezelfde wet worden de woorden « , evenals die van de palliatieve zorg, en hun gevolgen bespreken » vervangen door de woorden « en, na overleg met de palliatieve ondersteuningsequipe van de eigen instelling of het plaatselijke samenwerkingsverband inzake palliatieve zorg, met de patiënt alle mogelijkheden van de palliatieve zorg en hun gevolgen bespreken ».

Art. 4

Deze wet treedt in werking uiterlijk op 1 januari 2014.

Art. 5

De Koning neemt binnen een termijn van zes maanden na de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en ten laatste op 1 januari 2014 de nodige maatregelen waarbij vanuit de erkenning van het recht op palliatieve zorg, in rustoorden voor bejaarden, in rust- en verzorgingstehuizen, in de geestelijke gezondheidszorg en de ziekenhuizen het vereiste kader wordt gecreëerd voor een volwaardig uitgebouwde en gefinancierde palliatieve zorgverstrekking. »

Verantwoording

De indiener van dit voorstel is de mening toegedaan dat de vraag naar euthanasie maximaal preventief dient voorkomen te worden. Tot aan het einde van hun leven dienen mensen de zekerheid te gemeten dat hun veiligheid wordt gewaarborgd en dat ze op een actieve en totale zorgbijstand kunnen rekenen. Daarom alleen al is palliatieve zorg meer dan een gewoon recht, zoals bepaald in de wet van 14 juni 2002. Het is een basisrecht, voortvloeiend uit artikel 23, derde lid, 2º, van de Grondwet, waarin het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand wordt voorzien.

Zoals de wet momenteel voorschrijft, is het risico groot dat palliatieve zorgen onvoldoende worden geconsulteerd wanneer euthanasie wordt gevraagd. Om te vermijden dat palliatieve zorgen « over het hoofd worden gezien », dient in de wet van 28 mei 2002 ook zeer duidelijk de libellering inzake palliatieve zorg aan bod te komen.

Vele wetenschappers — waaronder een aantal dat zelf in principe weinig problemen heeft met de vraag naar euthanasie — zijn van oordeel dat een goede palliatieve zorgverlening in de meeste gevallen leidt tot het staken van de vraag naar euthanaserende handelingen. Ook ervaringen van verpleegkundigen en geneesheren in palliatieve eenheden of in de palliatieve thuiszorg liggen in die lijn.

Alle mogelijkheden inzake palliatieve zorg dienen dan ook volledig te worden uitgeput. Palliatieve zorg moet bijdragen tot waardig sterven, waarbij het totale welzijn van de patiënt, beleefd in al zijn dimensies, centraal staat en waarbij professionelen, vrijwilligers en mantelzorgers op een interdisciplinaire wijze samenwerken. Hierbij mag de behandeling niet gericht zijn op therapeutische onverzettelijkheid of het uitzichtloos verlengen van het leven. Pijn en andere symptomen dienen te worden verzacht. De patiënt moet zo mogelijk in overleg ook kunnen rekenen op zijn familieleden en nabestaanden, die op hun beurt worden opgevangen en betrokken bij de zorgverlening tijdens de periode van ziekte, overlijden en rouw. Op eventuele vraag van de patiënt dienen bedienaars van erediensten of lekenhelpers te worden ingeschakeld om tegemoet te komen aan levensbeschouwelijke vragen.

De huidige wet maakt de palliatieve zorg ondergeschikt aan euthanasie in plaats van het mogelijk alternatief van de palliatieve zorgverstrekking als oplossing voor te stellen, vóór men aan euthanasie kan denken. Palliatie wordt niet als een reëel behandelingsalternatief beschouwd; volgens de wet volstaat het dat er in de marge eventueel op gewezen wordt, als onderdeel van de informatie waarop de patiënt recht heeft. Dit vormt een miskenning van de huidige mogelijkheden van de palliatieve zorg, evenals de inzet van zovele professionele en vrijwillige krachten in de palliatieve zorgverlening. Daarom moet, naast de consultatie van een andere arts en van het verplegend team ook het advies worden ingewonnen van een of meerdere palliatief deskundigen. De betrokkenheid van een palliatieve deskundige is een noodzakelijke voorwaarde om ten volle te kunnen garanderen dat de patiënt voldoende kennis heeft gekregen van de mogelijkheden die hem nog resten. De patiënt moet voldoende informatie hebben over de medische uitzichtloosheid om de menselijke uitzichtloosheid te kunnen evalueren.

Precies om die reden volstaat liet dan ook niet om het recht op palliatieve zorg slechts op te nemen in een aparte wet betreffende de palliatieve zorg. Het recht op palliatieve zorg dient noodzakelijk te worden gesitueerd in de context van de euthanasievraag, als basisrecht, teneinde patiënten alsnog te overtuigen van dit recht gebruik te maken en de vraag naar euthanasie maximaal preventief te voorkomen.

Naar aanleiding van het eerste verslag aan de Wetgevende Kamers van de Federale Controle-en Evaluatiecommissie Euthanasie werd in de aanbevelingen aan de commissie door een aantal leden voorgesteld om bij elke euthanasieaanvraag een verplichte « palliatieve filter » in de wet op te nemen en bijkomende consultatieprocedures te verplichten wanneer de patiënt niet binnen afzienbare termijn zou overlijden,

De indiener van dit wetsvoorstel wil aan dit belangrijk minderheidsadvies van leden van de Federale Evaluatiecommissie tegemoetkomen.

Bart LAEREMANS.

(1) Artikel 12, § 2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt stelt letterlijk : « De patiënt wordt betrokken bij de uitoefening van zijn rechten rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit. De in deze wet opgesomde rechten kunnen door de minderjarige patiënt die tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat kan worden geacht, zelfstandig worden uitgeoefend. »