5-1903/2

5-1903/2

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

20 DECEMBER 2012


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende justitie


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW KHATTABI EN DE HEER BOUSETTA


I. INLEIDING

Dit verplicht bicameraal wetsontwerp werd door de regering op 13 december 2012 in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 53-2572/1).

Het werd op 20 december 2012 in de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen met 89 stemmen tegen 48. Het werd diezelfde dag overgezonden aan de Senaat.

De commissie voor de Justitie heeft onderhavig ontwerp samen onderzocht met het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, inzonderheid betreffende justitie (stuk Senaat, nr. 5-1904/1), waarvoor de optioneel bicamerale procedure wordt gevolgd. Voor de bespreking van laatstgenoemd ontwerp wordt tevens verwezen naar het stuk nr. 5-1904/2.

Overeenkomstig artikel 27.1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie de bespreking van de artikelen van die twee wetsontwerpen aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers. De commissie heeft de twee wetsontwerpen besproken tijdens haar vergaderingen van 19 en 20 december 2012 in aanwezigheid van de minister van Justitie.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN JUSTITIE

Met dit wetsontwerp wil de regering een werkinstrument creëren dat onontbeerlijk zal zijn voor Justitie in de komende jaren, maar waarvan het de ambitie moet zijn het op termijn te doen verdwijnen.

Justitie wordt een werf en dat zal in de komende jaren meer en meer het geval zijn. Nu al zijn er veranderingen bezig inzake ICT en een verlichting van het gevangeniswezen. Daarbij komt in de komende weken de hervorming van de gerechtelijke arrondissementen.

In het voorliggende wetsontwerp komen drie categorieën van bepalingen voor.

De eerste categorie betreft het beheer van personeelsaangelegenheden. Daarin zitten onder meer vervat :

— de verhoging van de kaders van rechters en griffiers in elke provincie met telkens één eenheid en de versterking van de parketten van het hof van beroep met telkens één substituut, ter versterking van de snelrechtcapaciteit, ook in fiscale aangelegenheden;

— de verlenging met één jaar van de tijdelijke personeelsformaties van de raadsheren bij de hoven van beroep en bij de substituten-procureur-generaal, na vaststelling van de vooruitgang die geboekt werd inzake de afbouw van de gerechtelijke achterstand, en in verdere afwachting van de definitieve resultaten van de werklastmeting;

— het toelaten van gewezen magistraten in commissies, raden, comités van adviezen enzovoort via het invoegen van een artikel in het Gerechtelijk Wetboek, ter verbreding van de mogelijkheden tot activiteit na de pensioenleeftijd en met een ontlasting van taken voor de nog voltijds werkende magistratuur als bijkomend effect;

— het beëindigen van het systeem van gecertificeerde opleidingen van competentiepremies voor het personeel dat de rechterlijke macht bijstaat, via het schrappen van de desbetreffende bepalingen in het Gerechtelijk Wetboek, naar analogie met de beslissingen voor het Openbaar Ambt en in voorbereiding van de nieuwe loopbaan die zal worden uitgestippeld.

De tweede categorie van maatregelen betreft de uitvoering van lopende hervormingen :

— in het kader van de ICT-hervorming zullen sommige bepalingen van de wetten op de elektronische procesvoering (Phenix II en III), die ingeschreven zijn in het Gerechtelijk Wetboek, op 1 januari 2013 in werking treden voor zover zij « technologisch neutraal » zijn. Voor de andere bepalingen wordt de begindatum bepaald op 1 januari 2015;

— in het kader van de verbetering van de strafuitvoering wordt een staatswaarborg onder de vorm van een borgstelling toegekend in de context van een DBFM-overeenkomst van de Regie der Gebouwen met de private partner voor de bouw van een nieuwe gevangenis in Haren;

— in het kader van de staatshervorming die voorziet in de overheveling naar de gemeenschappen van het jeugdsanctierecht, worden op hun vraag en op vraag van het Expertisenetwerk Jeugdbeschermingsrecht van het College van procureurs-generaal een aantal bepalingen die in 2006 werden ingevoerd in de wet betreffende de jeugdbescherming uitgesteld met een jaar;

— eveneens in het kader van de ICT-hervorming is de modernisering van het Centraal Strafregister sedert de zomer volop aan gang. Dit vereist echter de aansluiting van de griffies en de rechtbanken, voorafgaand aan die van de gemeenten en het tijdelijk voortzetten van de gemeentelijke strafregisters;

— de verdere omzetting van de Europese richtlijn van 22 mei 2001 betreffende het auteursrecht naar Belgisch recht, na een arrest van de Raad van State.

De derde categorie ten slotte behelst drie maatregelen met een budgettaire impact :

— de realisatie van de randvoorwaarden die noodzakelijk zijn om de wet van 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis op de voorziene datum van 1 januari 2013 van kracht te kunnen laten worden, vergt meer tijd en budget dan oorspronkelijk was voorzien. Derhalve wordt de nieuwe datum op 1 januari 2015 vastgesteld;

— een aantal vereiste technisch noodzakelijke aanpassingen aan de wet van 2006 op de strafuitvoeringsrechtbanken en de aanhoudende budgettaire beperkingen hebben tot de conclusie geleid dat de toewijzing aan de strafuitvoeringsrechter van de bevoegdheden inzake de straffen onder de drie jaar moet worden uitgesteld naar 1 januari 2015;

— ten slotte wordt het wettelijk uitgestippelde budgettair groeipad dat voorzag in een stijging met 0,25 % in vier opeenvolgende jaren vanaf 2012, van de loonmassa van het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding, verdaagd tot 2014.

Op die manier wil de regering haar verplichtingen inzake het dagelijks bestuur, het beheer van de financiële middelen en de fundamentele hervormingen van ons justitieel bestel verder blijven nakomen. Daartoe legt ze dit wetsontwerp houdende diverse dringende bepalingen voor aan de wetgever.

III. BESPREKING

A. Regeling van de werkzaamheden

De heer Vanlouwe kan niet instemmen met de hier gehanteerde werkwijze. De voorliggende tekst werd in de Kamer ingediend als een volledig bicameraal wetsontwerp en pas bij de stemming in de kamercommissie opgesplitst. Bovendien werd het afgesplitste optioneel bicameraal wetsontwerp niet vermeld op de lijst van dringende wetsontwerpen die door het Bureau van de Senaat werd goedgekeurd.

De bespreking nu reeds aanvatten is, volgens spreker, niet in overeenstemming met artikel 80 van de Grondwet en met de beslissing van het bureau.

De heer Laeremans sluit zich hierbij aan. Bovendien beschikken de commissieleden noch over de definitieve tekst van de ontwerpen, noch over het verslag van de Kamercommissie.

De voorzitter verwijst naar artikel 27.1, tweede lid van het Reglement van de Senaat, luidende : « Is bij de Kamer van volksvertegenwoordigers een ontwerp of voorstel van wet aanhangig, dan kan de bevoegde commissie nog vóór de stemming in de Kamer een rapporteur aanwijzen en de behandeling van de tekst aanvatten, zonder stemmingen. »

De commissie beslist over te gaan tot de bespreking.

B. Bespreking

1. Vragen van de leden

De heer Laeremans meent dat voorliggende ontwerpen eens te meer aantonen dat Justitie de zaken op de lange baan wenst te schuiven.

Spreker verwijst naar de verlenging van de tijdelijke personeelsformaties bij de hoven van beroep en van de parketten-generaal. Het feit dat men eens te meer tot verlenging van deze tijdelijke kaders dient over te gaan, toont duidelijk aan dat men nog steeds niet klaar is met werklastmeting.

Het is verwonderlijk dat de minister een timing vooropstelt voor de werklastmeting bij de rechtbanken van eerste aanleg, met een realisatie tussen 1 januari 2013 en 30 juni 2013, dus binnen de zes maanden, terwijl de werklastmeting bij de hoven van beroep reeds bijna veertien jaar aansleept.

Hoe zit het met de werklastmeting bij de hoven van beroep ?

Spreker verwijst ook naar het uitstel van inwerkingtreding.

Daar waar men vroeger de gewoonte hanteerde om de inwerkingtreding met één jaar uit te stellen, gaat men plots de inwerkingtreding met twee jaar uitstellen.

Spreker verwijst bijvoorbeeld naar hoofdstuk 8 van het wetsontwerp nr. 5-1903, met betrekking tot de uitvoering van korte straffen. De datum van 1 september 2013 wordt daar vervangen door de datum van 1 september 2015. Reeds in 2007 werd de wetgeving met betrekking tot de strafuitvoeringsrechtbanken goedgekeurd, en meer bepaald de innoverende bevoegdheid van deze rechtbanken voor straffen van minder dan drie jaar.

Hetzelfde geldt voor de wet betreffende de internering van personen met een geestesstoornis waarvan de inwerkingtreding met twee jaar wordt uitgesteld.

Waarom bedraagt het uitstel plots twee jaar en tilt men zodoende de inwerkingtreding over de verkiezingen heen. De minister blijkt aldus forfait te geven en de problemen door te spelen aan haar opvolger.

Mevrouw Stevens stipt aan dat aankondigingsbeleid zich op een bepaald ogenblik wreekt. Bij de ene gebeurt dit al sneller dan bij de andere.

Misschien had de minister gehoopt haar aankondigingspolitiek ongegeneerd te kunnen verderzetten tot juni 2014, maar spijtig genoeg voor de minister, en gelukkig voor justitie, komt zij hier niet mee weg.

Vandaag worden de mediagenieke optredens van de minister immers ingehaald door de pijnlijke realiteit.

Spreekster haalt enkele voorbeelden aan.

Zo gingen de minister en de voorzitter van haar fractie de straffeloosheid aanpakken — de lakmoesproef, weet u nog ? Jammer, hier stelt de minister de aanpak daarvan uit tot 1 september 2015.

Zo ook zou zij de problemen van de geïnterneerden aanpakken. Zonde dat zij dit opnieuw moet uitstellen en erger nog, dat dit blijkbaar niet zal lukken voor 1 januari 2015.

Vrder ging de minister ook het probleem van de tijdelijke kaders bij de hoven van beroep aanpakken. Dit jaar worden deze kaders opnieuw verlengd.

Niet alleen heeft de minister geprobeerd om via een wetsontwerp dringende bepalingen hiermee weg te komen. Maar erger nog, zonder gêne schuift zij alle problemen voor zich uit, meer bepaald tot in het bakje van de volgende minister van justitie. Zij schuift immers alles door naar 1 januari 2015 !

Dat is hallucinant !

Spreekster is het dan ook volmondig eens met Renaat Landuyt die afgelopen weekend stelde te vrezen dat de grote hervorming van het gerechtelijk landschap er niet zal komen en dat de minister zich aan het tempo van het gerecht dreigt aan te passen.

Bovendien heeft spreekster bedenkingen bij het hoogdringend karakter van sommige bepalingen in deze tekst.

Zo verwijst zij bijvoorbeeld naar het uitstellen van de inwerkingtreding van de wet externe rechtspositie tot 1 september 2013. Bovendien verklaart de minister zelf dat zij aan een wetsontwerp hieromtrent werkt. Waarom wordt dat dan niet op dat ogenblik geregeld ? Tot slot verantwoordt de minister dit uitstel met het feit dat een denkoefening gestart is voor « een eventuele grondige aanpassing van het door deze wet voorziene systeem van straffen onder de drie jaar teneinde te komen tot een meer haalbaar en realistisch werkkader ». Spreekster vertaalt dat als volgt : « om de strafuitvoeringsrechter buiten spel te zetten. »

Bovendien moet de denkoefening eerst worden gemaakt en het debat daartoe kan gerust worden opgestart in het Parlement. Maar nu al de inwerkingtreding uitstellen zonder dit debat te voeren, is al te voorbarig. Een diepgaand debat dringt zich op en pas dan kan een eventueel uitstel worden bekeken.

Spreekster haalt ook het voorbeeld aan van de bepalingen over reprografie. Hier is geen sprake van enige juridische hoogdringendheid. Bovendien is de impact van dit ontwerp niet klein. Er worden immers bevoegdheden van de wetgever overgeheveld naar de uitvoerende macht zonder het minste overleg. Ook rijst de vraag of deze overheveling in overeenstemming is met de richtlijn ? Men krijgt de tijd niet om dat alles na te gaan.

Spreekster besluit dat een uitgebreid advies door de Raad van State wenselijk was geweest in plaats van een advies van hoogdringendheid.

Spreekster kan zich niet van de indruk ontdoen dat de hoogdringendheid hier wordt misbruikt om een advies van de Raad van State te omzeilen. Dit is onverantwoord wetgevend werk. Onze wetgeving wordt elke dag complexer omdat de regering en de meerderheid steeds vaker weigeren een inhoudelijk debat te voeren. Alles moet volgens de waan van de dag snel geregeld worden met alle gevolgen van dien.

Dit blijkt trouwens nog maar eens uit het feit dat in voorliggende teksten ook al verbeteringen zitten aan de wet tot ontdubbeling van het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Deze wet is pas op 22 augustus van dit jaar gepubliceerd en moet nu al gewijzigd worden. Het toont nog maar eens het « bric-à-brac » gehalte van deze wet, waaraan de leden van de meerderheid schaamteloos hebben meegewerkt.

Spreekster stelt dan ook voor dat de artikelen die niet hoogdringend zijn uit voorliggende teksten worden gelicht.

Met deze wetsontwerpen erkent de minister twee zaken :

1) dat haar aankondigingsbeleid ingehaald is door de pijnlijke realiteit. Zij lost de problemen van straffeloosheid niet op, en lost evenmin de problemen van de geïnterneerden op;

2) dat zij, om een gebrek aan organisatie toe te dekken, kiest voor de optie van de hoogdringendheid, om aldus een uitgebreid advies van de Raad van State te vermijden, en zodoende zeker het werkveld niet te hoeven contacteren en om elk inhoudelijk debat in het Parlement te vermijden.

Haast en spoed zijn zelden goed. De wijze waarop deze teksten door het Parlement worden gejaagd verhindert elke vorm van ernstig werk. Spreekster kondigt reeds aan dat haar fractie tegen deze wetsontwerpen zal stemmen.

Mevrouw Khattabi sluit zich aan bij de vorige verklaringen inzake het uitstel van de data van inwerkingtreding.

Spreekster verwijst naar het advies van de Raad van State, die zich zorgen maakt over het feit dat er buitensporig veel tijd verstrijkt tussen het aannemen van een tekst en de inwerkingtreding ervan : « De feitelijke omstandigheden, of zelfs de opvattingen die heersten toen een tekst is aangenomen, kunnen immers veranderen tussen deze twee tijdstippen, in die mate dat de wijziging ervan zelfs vóór de inwerkingtreding ervan noodzakelijk kan blijken, wat uiteindelijk ertoe kan leiden dat teksten worden uitgewerkt die nooit in werking treden. »

De commissie voor de Justitie werd meer dan eens met dit probleem geconfronteerd. Ze heeft in grote haast over teksten moeten stemmen die een reactie waren op een gebeurtenis in de actualiteit en waarvan ze van tevoren wist dat er problemen zouden rijzen bij de tenuitvoerlegging.

Er moet in voorliggende artikelen een en ander worden rechtgezet. Spreekster verwijst hierbij naar het amendement dat ze heeft ingediend op wetsontwerp nr. 5-1904 om een technische incoherentie te herstellen.

Mevrouw Khattabi heeft het vervolgens over de uitbreiding van de personeelsformaties met het oog op de oprichting van de snelrechtkamers In de memorie van toelichting staat dat de snelrechtkamers niet permanent zijn. Zal men de rechters een minimumaantal terechtzittingen opleggen ? Hoe zal men het instellen van dat apparaat evalueren en volgen ? Wat zal er gebeuren wanneer de magistraten welke die snelrechtkamers moeten bemannen, niet effectief in die kamers gebruikt worden ?

Spreekster vraagt ten slotte meer uitleg over de wijzigingen in de financiering van het Instituut voor gerechtelijke opleiding. Is de voorgestelde maatregel realistisch ?

De heer Delpérée merkt op dat de vragen die men stelt veeleer de weg van een interpellatie van de minister opgaan. Hij herinnert eraan dat het debat plaatsvindt binnen het raam van het onderzoek van een wetsontwerp houdende diverse bepalingen.

De heer Laeremans kan zich niet aansluiten bij deze laatste tussenkomst. Het is het recht van parlementsleden om, naar aanleiding van de bespreking van een wetsontwerp, kritische vragen te stellen aan de minister.

2. Antwoord van de minister

Wat betreft de werklastmeting, bevestigt de minister dat er voor het arrondissement BHV een zeer strikte timing werd vooropgesteld. Maar tevens zijn er planningen voor de andere rechtbanken en voor de hoven van beroep.

Zo moet de methodologie van werklastmeting voor de hoven van beroep en voor de parketten-generaal klaar zijn tegen april 2013. De cijfers zijn op 18 december 2012 door het CMRO overgedragen aan het vast bureau voor werklastmeting van de zetel. In januari 2013 zal er een eerste voorstel van globaal rapport van de werklastmeting magistraten en griffiers plaatsvinden, inbegrepen het correctionele luik, civiele luik en jeugdluik, aan de experts van de hoven van beroep. In februari-maart 2013 komt er een simulatie en validatie van de resultaten. In april, en uiterlijk juni 2013, moet er een eindrapport zijn met de mededeling aan het voorlopig college van de zetel en aan de hoge raad voor Justitie.

Aldus zal ook het debat over het tijdelijk kader in een structureel kader kunnen plaatsvinden.

In verband met de strafuitvoeringsrechtbanken, stipt de minister aan dat er twee luiken zijn, namelijk enerzijds de straffen van minder dan drie jaar en anderzijds de internering.

De minister is het volkomen oneens met de insinuatie dat straffen niet worden uitgevoerd door de lacune op het vlak van strafuitvoeringsrechtbanken. De beslissing over hoe de korte straffen worden uitgevoerd wordt immers genomen, weliswaar niet door de strafuitvoeringsrechtbank, maar op het uitvoerend vlak.

Iedereen is vragende partij om de wetgeving met betrekking tot de strafuitvoeringsrechtbank in werking te laten treden, maar in budgettair moeilijke tijden dienen keuzes te worden gemaakt. Zo ook zijn de veranderingen op het vlak van ICT noodzakelijk. Tot op heden zijn de middelen om de straffen van minder dan drie jaar ook aan de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbank te onderwerpen, helaas niet voorhanden. Men heeft ook bewust gekozen om de inwerkingtreding van de wettelijke bepalingen uit te stellen met twee jaar. Ten eerste onderstreept de minister dat de inwerkingtreding wordt uitgesteld tot uiterlijk september 2015. Indien de budgettaire middelen vroeger worden vrijgemaakt, kan de wet eerder in werking treden. Het zou niet correct zijn de inwerkingtreding te laten bepalen op 1 juni 2014, waardoor de eventueel toekomstige minister van Justitie onmiddellijk zou geconfronteerd wordt met de uitvoering van wetgeving, waarvoor hij of zij niet heeft kunnen nagaan of de nodige budgettaire middelen beschikbaar zijn en of dit tot de prioriteiten behoort. Spreekster wil vermijden dat deze bepaling een voorafname vormt op het beleid van de volgende minister. Hetzij wordt deze bepaling nog uitgevoerd tijdens deze legislatuur, hetzij wordt de inwerkingtreding uitgesteld tot op het moment dat ook de volgende minister een begrotingsconclaaf heeft kunnen houden.

Verder is er ook een uitstel van de inwerkingtreding van de wet met betrekking tot het jeugdsanctierecht. Dit uitstel werd ingevoegd op expliciet verzoek van de gemeenschappen, die nog niet geheel klaar bleken te zijn. Bovendien wordt een groot communautair akkoord voorbereid in de schoot van de regering, door beide bevoegde staatssecretarissen, met betrekking tot de communautarisering van Justitie. Men is hiermee reeds ver gevorderd.

Ook met betrekking tot de internering is er een wetsontwerp in de maak. Dit zou volgend jaar moeten klaar zijn en bevat een aantal technische aanpassingen. Het is beter de inwerkingtreding in een globaal kader te bespreken.

In verband met de uitbreiding van de personeelsformaties van de rechtbanken van eerste aanleg en de parketten van de procureur des Konings, herinnert de minister eraan dat die maatregel strekt om de oprichting van de snelrechtkamers mogelijk te maken. Die kamers zullen er komen op de hoofdzetel van alle toekomstige gerechtelijke arrondissementen.

Er zal een protocol worden gesloten met de rechterlijke orde, om er zeker van te zijn dat de extra middelen werkelijk voor de snelrechtkamers zullen worden gebruikt.

De voorgestelde wijziging aan de wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel wordt verantwoord door de beslissing die de Ministerraad onlangs heeft genomen om de zetel van het parket van Halle-Vilvoorde in Asse te vestigen. Sommigen hebben hun overplaatsing naar het nieuwe parket van Halle-Vilvoorde al aangevraagd. Anderen verkozen te wachten tot ze wisten waar het nieuwe parket zich zal bevinden. Het is dan ook logisch dat men die tweede groep wat tijd geeft voor een eventuele overplaatsing. Dat is het doel van de voorgestelde wijziging.

De minister geeft toe dat het wetsontwerp voorstelt de inwerkingtreding van een aantal wetten die in 2006 en 2007 werden aangenomen, uit te stellen. Wanneer men stemt over de grote wetgevende hervormingen, moet men er zich echter van vergewissen dat de budgettaire middelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering ervan, beschikbaar zijn. Anders neemt men teksten aan die niet uitvoerbaar zijn.

De minister deelt de analyse van mevrouw Stevens over het gevoel van straffeloosheid dat zou voortkomen uit de vermeende niet-uitvoering van korte straffen niet. Spreekster verklaart dat ze keihard werkt opdat de straffen die de magistraten uitspreken effectief worden uitgevoerd, ook de straffen van minder dan drie jaar. Ze verwijst met name naar het invoeren van de elektronische enkelband met stemherkenning, naar het opvoeren van de capaciteit voor de klassieke elektronische enkelbanden of nog naar de invoering van huisarrest.

Wat de wijziging betreft inzake de financiering van het Instituut voor gerechtelijke opleiding, herinnert de minister eraan dat de wet momenteel in een automatische verhoging voorziet van het percentage dat wordt gebruikt voor de berekening van de kredieten van het instituut. Het voorstel is het percentage voor 2013 te handhaven op 0,9 % van de totale loonsom van het personeel, en slechts vanaf 2014 tot de automatische verhoging met 0,25 % over te gaan. De minister denkt dat dit uitstel de financiering van het Instituut voor gerechtelijke opleiding niet in gevaar brengt. De start van het Instituut verliep immers trager dan verwacht en het heeft voldoende liquide middelen om tot 2014 te werken.

De heer Torfs geeft toe dat voorliggend ontwerp de inwerkingtreding van een aantal wetten verdaagt. Het zijn vaak belangrijke wetswijzigingen en in het algemeen belang is het wenselijk dat men de politieke tegenstellingen overstijgt om te proberen die hervormingen zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen.

3. Repliek van de leden

Mevrouw Khattabi verduidelijkt dat ze in verband met de financiering van het Instituut voor gerechtelijke opleiding bezorgd was of de voorgestelde maatregel het Instituut niet in financiële moeilijkheden zou brengen.

Mevrouw Stevens komt terug op het probleem van de uitvoering van straffen van minder dan drie jaar. De minister heeft verklaard dat straffen van minder dan drie jaar uitgevoerd werden. Spreekster heeft daarentegen de overtuiging dat de overgrote meerderheid van die straffen niet wordt uitgevoerd. Dat zal de komende jaren het geval blijven, aangezien het wetsontwerp erin voorziet dat de inwerkingtreding van artikel 51 van de wet van 17 mei 2006 wordt verdaagd tot 1 september 2015.

Spreekster denkt overigens dat de minister haar verantwoordelijkheid moet nemen en de uitvoering van wetten die het parlement heeft aangenomen niet steeds weer mag uitstellen. Spreekster kan begrijpen dat de uitvoering van de hervormingen budgettaire middelen vergt. Het is echter aan de minister om voor de vereiste kredieten te zorgen.

Zo treft het uitstel van de inwerkingtreding van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis een groep van bijzonder kwetsbare gedetineerden. Men moet veel grotere inspanningen leveren om die mensen beter te beschermen, in plaats van de toestand te laten verrotten. Het is onaanvaardbaar. Het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft ons land hiervoor reeds verscheidene malen veroordeeld.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

Geen opmerkingen.

Artikelen 2 tot 11

De heer Vanlouwe merkt op dat hoofdstuk 2 van voorliggend ontwerp strekt om eens te meer de tijdelijke personeelsformaties van de hoven van beroep en de parketten-generaal te verlengen. Terwijl de regering structurele maatregelen aankondigt om de gerechtelijke achterstand bij de hoven van beroep in te halen, kiest men er in het wetsontwerp voor personeelsformaties die in 1999 tijdelijk werden ingesteld, te verlengen ! Men had gehoopt dat de regering dat probleem eens en voorgoed zou regelen, in plaats van een beroep te doen op kunstgrepen.

De verlenging die de regering vraagt, komt overigens te laat. De magistraten van de tijdelijke personeelsformaties werken vandaag zonder enige wettelijke basis. Wat zou er gebeuren indien het parlement de bepaling van het ontwerp niet aannam ?

De heer Vanlouwe verwijst ook naar de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. Dat laatste oordeelde in 1999 dat de tijdelijke personeelsformaties slechts toelaatbaar waren op voorwaarde dat ze tijdelijk en uitzonderlijk waren. Kan men nog van een tijdelijke en uitzonderlijke toestand spreken wanneer het gaat over een regeling die men jaar na jaar al langer dan tien jaar verlengt ?

De minister verwijst naar haar vroegere verklaringen. Ze gaf reeds de timing op die zal worden gevolgd voor de werklastmeting in de hoven van beroep en de parketten-generaal. Ze hoopt dat de tijdelijke personeelsformaties voor het laatst moeten worden gewijzigd. Het is delicaat een inhoudelijk debat te voeren over de tijdelijke personeelsformaties zolang de resultaten van de werklastmeting niet bekend zijn. Het debat over de methodologie heeft de werkzaamheden vertraagd, maar de minister meldt dat de resultaten voor komende zomer beschikbaar zullen zijn. Dan zal het mogelijk zijn aan een definitieve oplossing te werken.

De heer Vanlouwe stelt vast dat de regering bij elke verlenging van de tijdelijke personeelsformaties altijd dezelfde antwoorden geeft.

De minister wijst erop dat er deze keer een tijdspad voor de werklastmeting wordt gegeven.

Artikelen 12 tot 17

De heer Laeremans stelt vast dat artikel 12 strekt om het aantal rechters in verscheidene rechtbanken van eerste aanleg te verhogen. De voorgestelde aanpassing is echter onevenwichtig. Voor de zetel Antwerpen is er immers een stijging van eenenvijftig naar tweeënvijftig magistraten, een toename van de personeelsformatie met 2 %. In Aarlen daarentegen gaat men van vijf naar zes rechters, wat een toename is met 20 %. Hoe kan men verantwoorden dat de uitbreiding van de personeelsformatie in Aarlen verhoudingsgewijs tien keer groter is dan in Antwerpen ?

Overigens verhoogt voorliggend ontwerp het aantal posten van Franstalige rechters in totaal met zes, terwijl er aan Nederlandstalige kant slechts vijf nieuwe rechters zijn. Voorliggende tekst vergroot de bestaande wanverhouding tussen het aantal Franstalige en Nederlandstalige magistraten dus nog. We zien hetzelfde probleem bij de verhoging van het aantal substituten van de procureur des Konings.

Hoe wordt die wanverhouding in de aanpassing van de personeelsformaties verklaard, terwijl 60 % van de bevolking van ons land Nederlandstalig is ?

Kan de minister overigens nadere informatie geven over de geplande aanpassingen voor de personeelsformatie van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel ? Artikel 15 van het ontwerp bepaalt dat in Brussel drie substituten in overtal zullen worden benoemd, in afwachting van de resultaten van het systeem voor werklastmeting. Twee substituten zullen tot de Franstalige personeelsformatie behoren en een zal tot de Nederlandstalige behoren. Vanwaar dat verschil ? Waarom voorziet men niet ook in twee extra Nederlandstalige substituten ?

De minister antwoordt dat men de aanpassingen van de personeelsformaties niet per rechtbank moet analyseren, maar per rechtsgebied. De bijkomende magistraten worden niet exclusief aangesteld bij de rechtbank waarbij ze benoemd worden. Opdat de snelrechtbanken kunnen functioneren, zal een magistraat die bijvoorbeeld benoemd is bij de zetel van de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen ook in andere rechtscolleges van het rechtsgebied Antwerpen moeten werken.

Wat de verdeling van de taalkaders betreft, herinnert de minister eraan dat de verdeling op grond van de werklastmeting zal gebeuren. In dit stadium is het niet mogelijk die verdeling vast te leggen.

Artikelen 18 tot 36

Geen opmerkingen.

Artikelen 37 tot 39

De heer Vanlouwe verwijst naar de beslissing die de Ministerraad onlangs genomen heeft in verband met de vestiging van het parket van Halle-Vilvoorde. De minister heeft verklaard dat vele magistraten gewacht hadden tot ze de vestigingsplaats kenden van het parket van Halle-Vilvoorde alvorens een beslissing te nemen over een eventuele overplaatsing. Waarom bepaalt men dan dat ambtshalve voorrang wordt gegeven aan magistraten die hun verzoek tot overplaatsing hebben ingediend tot en met 22 november 2012 ? Op die manier benadeelt men de magistraten die verkozen hebben de regeringsbeslissing af te wachten. Die groep wordt inderdaad benadeeld, terwijl het de regering was die zolang geaarzeld heeft voor ze een beslissing nam.

V. STEMMINGEN

Artikel 1 wordt aangenomen met 14 stemmen bij 1 onthouding.

De artikelen 2 tot 11 worden aangenomen met 11 tegen 2 stemmingen bij 2 onthoudingen.

De artikelen 12 tot 14 worden aangenomen met 13 stemmen bij 2 onthoudingen.

Artikel 15 wordt aangenomen met 11 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.

De artikelen 16 en 17 worden aangenomen met 13 stemmen bij 2 onthoudingen.

De artikelen 18 en 19 worden aangenomen met 14 stemmen bij 1 onthouding.

De artikelen 20 tot 22 worden aangenomen met 13 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Artikel 23 wordt aangenomen met 12 stemmen bij 3 onthoudingen.

Artikel 24 wordt aangenomen met 14 stemmen bij 1 onthouding.

De artikelen 25 tot 27 worden aangenomen met 11 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.

Artikel 28 wordt aangenomen met 13 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

De artikelen 29 tot 32 worden aangenomen met 11 tegen 4 stemmen.

De artikelen 33 en 34 worden aangenomen met 13 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

De artikelen 35 en 36 worden aangenomen met 11 stemmen bij 4 onthoudingen.

De artikelen 37 tot 39 worden aangenomen met 12 tegen 3 stemmen.

Het wetsontwerp in zijn geheel is aangenomen met 11 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitter,
Zakia KHATTABI. Hassan BOUSETTA. Alain COURTOIS.

De tekst aangenomen door de commissie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 53-2572/4).