5-1189/6 | 5-1189/6 |
22 APRIL 2013
Nr. 145 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 22/1 (nieuw)
Een artikel 22/1 invoegen, luidende :
« Art. 22/1. In artikel 203bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 31 maart 1987 en vervangen bij de wet van 19 maart 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 4, eerste lid, wordt het woord « rechter » vervangen door het woord « familierechtbank »;
2º in § 4, tweede lid, wordt het woord « rechter » vervangen door het woord « rechtbank ».
Verantwoording
Technische aanpassing.
Nr. 146 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 22/2 (nieuw)
Een artikel 22/2 invoegen, luidende :
« Art. 22/1. In artikel 203ter, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 31 maart 1987 en vervangen bij de wet van 19 maart 2010, wordt het woord « rechter » vervangen door het woord « familierechtbank ».
Verantwoording
Technische aanpassing.
Nr. 147 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 22/3 (nieuw)
Een artikel 22/3 invoegen, luidende :
« Art. 22/3. In artikel 203quater, § 1, tweede en vierde lid, en § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 maart 2010, wordt het woord « rechter » vervangen door het woord « rechtbank ».
Verantwoording
Technische aanpassing.
Nr. 148 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 32/1 (nieuw)
Een artikel 32/1 invoegen, luidende :
« Art. 32/1. In artikel 318, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006, worden de woorden « voor de familierechtbank » ingevoegd tussen de woorden « worden betwist » en de woorden « door de moeder, het kind ».
Verantwoording
Technische aanpassing.
Nr. 149 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 33/1 (nieuw)
Een artikel 33/1 invoegen luidende :
« Art. 33/1. In artikel 322, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006, worden de woorden « uitgesproken door de familierechtbank » ingevoegd tussen de woorden « het bij vonnis » en de woorden « worden vastgesteld ».
Verantwoording
Technische aanpassing.
Nr. 150 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 34
Dit artikel vervangen door wat volgt :
« Art. 34. In artikel 329bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 2, tweede lid, wordt het woord « rechtbank » vervangen door het woord « familierechtbank »;
2º in § 2, derde lid, worden de woorden « voor de rechtbank » vervangen door de woorden « voor de familierechtbank » en wordt de zin « De rechtbank poogt ze te verzoenen. » vervangen door de zin « Onverminderd artikel 731 van het Gerechtelijk Wetboek, poogt de rechtbank ze te verzoenen. »;
3º in § 3, derde lid, worden de woorden « rechtbank van de woonplaats van het kind » vervangen door de woorden « bevoegde familierechtbank krachtens artikel 638 van het Gerechtelijk Wetboek ». »
Verantwoording
Artikel 329bis werd gewijzigd om meer dan een reden.
Een aangelegenheid in verband met de vaststelling van de afstamming kan enkel bij de familierechtbank aanhangig worden gemaakt, in de hoedanigheid van rechtscollege dat moet beslissen over enige aangelegenheid inzake de staat van een persoon (nieuw artikel 572bis, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek).
Het werd dan ook noodzakelijk geacht om in de paragrafen 2 en 3 van die bepaling uitdrukkelijk te verwijzen naar de familierechtbank.
Bovendien, omdat het huidige wetsontwerp (de procedure van) de minnelijke schikking hervormt en deze ook zou kunnen plaatsvinden voor de kamer voor minnelijke schikking (nieuw artikel 731 van het Gerechtelijk Wetboek), lijkt het aangewezen om de huidige tekst van dit artikel in het Burgerlijk Wetboek aan te passen en te verwijzen naar artikel 731 van het Gerechtelijk Wetboek.
Met het oog op de betere leesbaarheid van de criteria voor de territoriale bevoegdheid van het nieuwe rechtscollege, zal slechts naar een artikel van het Gerechtelijk Wetboek worden verwezen : artikel 638 van het Gerechtelijk Wetboek dat de territoriale bevoegdheid van de familierechtbank in geval van een geschil met betrekking tot de kinderen zal bepalen. Dat is des te meer verantwoord omdat de betekenis van bepaalde gebruikte territoriale criteria verschilt van wetboek tot wetboek. Bijvoorbeeld, de betekenis van de woonplaats in de zin van het Burgerlijk Wetboek is niet dezelfde als die van het Gerechtelijk Wetboek.
Nr. 151 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 35
Dit artikel vervangen door wat volgt :
« Art. 35. In artikel 330 van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 1, eerste lid, worden de woorden « voor de familierechtbank » ingevoegd tussen de woorden « worden betwist » en de woorden « door de vader, het kind, de vrouw » en worden de woorden « voor de familierechtbank » ingevoegd tussen de woorden « worden betwist » en de woorden « door de moeder, het kind, de man ».
2º in § 3 wordt het woord « rechtbank » vervangen door het woord « rechter ». »
Verantwoording
Technische aanpassing.
Nr. 152 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 38/1 (nieuw)
Een artikel 38/1 invoegen, luidende :
« Art. 38/1. In artikel 331decies, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 31 maart 1987, wordt het woord « rechtbank » vervangen door het woord « familierechtbank ». »
Verantwoording
Technische aanpassing.
Nr. 153 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 40/1 (nieuw)
Een artikel 40/1 invoegen, luidende :
« Art. 40/1. In artikel 348-1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt het woord « rechtbank » vervangen door het woord « familierechtbank ». »
Verantwoording
Technische aanpassing.
Nr. 154 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 57
Het artikel aanvullen met een 3º, luidende :
« 3º in § 1, tweede lid, wordt het woord « rechter » vervangen door het woord « familierechtbank » »
Verantwoording
Technische aanpassing.
Nr. 155 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 92
Dit artikel vervangen door wat volgt :
« Art. 92. In artikel 985 van hetzelfde Wetboek de woorden « ten gevolge van de pest of een andere besmettelijke ziekte » vervangen door de woorden « ten gevolge van een besmettelijke ziekte ». »
Verantwoording
Hoewel indieners van oordeel zijn dat deze bepaling niet thuishoort binnen het toepassingsgebied van onderhavig ontwerp, werd het er toch in opgenomen. Het past geheel niet deze bepalingen te schrappen, nu een besmettelijke ziekte nog steeds een bepaald gebied in quarantaine kan plaatsen wat gevolgen heeft voor de afhandeling van testamenten. Het is wel zo dat de pest als besmettelijke ziekte is verdwenen, waartoe een actualisering van deze bepaling nodig is. Dit amendement strekt dan ook hiertoe.
Nr. 156 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 109
Paragraaf 4 vervangen door wat volgt :
« § 4. Ten minste één kamer van de familierechtbank is een kamer voor minnelijke schikking waarnaar de partijen die tot een akkoord zijn gekomen op hun verzoek onverwijld worden doorverwezen. »
Verantwoording
Het komt niet toe aan de korpschef om te oordelen of een kamer voor minnelijke schikking wordt ingesteld. Elke familierechtbank dient zulk een kamer te hebben, niet alleen omdat een autonome beoordeling door elke korpschef tot ongelijkheid zou kunnen leiden, het nut van een kamer voor minnelijke schikking is ook proces-economisch van aard. Nu een groot deel van familiezaken met een akkoord tussen de partijen kan beslecht worden, dient deze kamer er enkel over de waken dat binnen deze akkoorden geen belangen van (zwakkere) partijen geschaad worden, en voor het overige dient de kamer voor minnelijke schikking enkel de akkoorden tussen partijen te akteren. Proces-economisch kan er hierdoor zeker vooruitgang geboekt worden, nu de voorzitter de rol van deze bijzondere kamer beter kan inschatten qua tijdsbesteding van de zaken. De kamer voor minnelijke schikking dient zich dus niet in te laten met de verzoening van de partijen. Zij wordt voorgezeten door een enkele rechter.
Nr. 157 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
(Subamendement op amendement nr. 44)
Art. 110
In het 3º telkens de woorden « rechters-verzoeners » vervangen door de woorden « de rechters van de kamer voor minnelijke schikking ».
Verantwoording
De rechters van deze kamer dienen niet te verzoenen doch enkel de akkoorden te akteren, vandaar dat de wijziging van benaming zich opdringt.
Nr. 158 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
(Subamendement op amendement nr. 45)
Art. 111
In het zesde lid, de laatste zin vervangen door wat volgt :
« De beslissing van een rechter die eerder van het geschil kennis heeft genomen terwijl hij zitting had in een kamer voor minnelijke schikking, is nietig. »
Verantwoording
Zie amendement nr. 157 (sub op nr. 44).
Nr. 159 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 112
Een punt 3/1 invoegen, luidende :
« 3º/1 in de Franse tekst van het derde lid worden de woorden « De plus » vervangen door de woorden « En outre »; »
Verantwoording
Technische correctie.
Nr. 160 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 114/1 (nieuw)
Een artikel 114/1 invoegen, luidende :
« Art. 114/1. Artikel 95 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de volgende zin :
« Onverminderd het bepaalde in artikel 584, tweede lid, houdt de familierechtbank de zitting in kort geding voor de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van die rechtbank behoren. ». »
Verantwoording
Deze aanvulling van artikel 95 van het Gerechtelijk Wetboek is nodig, gelet op het feit dat het kort geding in zaken die tot de bevoegdheid van de familierechtbanken behoren voortaan door de familierechtbank zelf zullen worden afgehandeld en niet langer door de voorzitter. Dit met uitzondering van de mogelijkheid voorzien in artikel 584, tweede lid, het zogenaamde « référé d'hôtel », waar de voorzitter ook voor « familiezaken » zijn bevoegdheid in kort geding behoudt.
Nr. 161 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 116
In het voorgestelde artikel 101, § 2, het vijfde lid doen vervallen.
Verantwoording
Verwijzend naar de inhoud van amendement nr. 86 zou er geen § 1, vierde lid meer zijn, nu dit geschrapt wordt. Bijgevolg dient ook § 2, vijfde lid geschrapt worden omdat dit zonder voorwerp komt te zijn.
De vraag naar de opportuniteit van een aparte kamer voor minnelijke schikking kan desalniettemin gesteld worden. Nu de beroepen tegen vonnissen die louter en alleen een akkoord akteren, uiterst zeldzaam zullen zijn, achten het indieners het niet opportuun om in graad van beroep een afzonderlijke kamer in te stellen inzake minnelijke akkoorden. De uiterst zeldzame beroepen kunnen in dit geval dus gewoon door de ingestelde familiekamer of jeugdkamer behandeld worden.
Nr. 162 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 118
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit artikel verwijst naar een opleiding die zou moeten gevolgd worden zoals in artikel 144, tweede lid Ger.W. Artikel 144 heeft vooreerst maar één lid en bovendien heeft het niets met opleiding te maken. Dit artikel heeft volgende bepaling :
« De procureur-generaal bij het hof van beroep wordt bijgestaan door een eerste advocaat-generaal, advocaten-generaal en substituut-procureurs-generaal, die onder zijn toezicht en leiding hun ambt uitoefenen. »
Hetzelfde voor artikel 151, tweede lid, welk volgende bepaling heeft :
« De procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, wordt bijgestaan door één of meer substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken. Zij staan onder zijn toezicht en leiding. »
Indieners betwisten echter niet dat bevoegde rechters een passende opleiding moeten krijgen, maar hierin wordt reeds voorzien sinds de oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding. Het dient om die reden dan ook niet nog eens geëxpliciteerd te worden.
Nr. 163 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 129
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De minderjarige kan ook zonder dit artikel desgevallend en steeds beroep doen op een advocaat via het bureau voor juridische bijstand of op een andere wijze een advocaat naar keuze nemen.
Nr. 164 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 130
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De minderjarige kan ook zonder dit artikel desgevallend en steeds beroep doen op een advocaat via het bureau voor juridische bijstand of op een andere wijze een advocaat naar keuze nemen.
Martine TAELMAN. | |
Yoeri VASTERSAVENDTS. |
Nr. 165 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 131
De volgende wijzigingen aanbrengen in dit artikel :
1º in het 1º, de woorden « in § 1 van artikel 638 » vervangen door de woorden « in artikel 629bis »;
2º in het 2º, de woorden « 638bis » vervangen door de woorden « 628bis en 629quater ».
Verantwoording
Technisch amendement om artikelen te doen overeenstemmen ten gevolge van de amendementen nrs. 53, 57 en 58.
Nr. 166 VAN DE HEER DELPÉRÉE
(Subamendement op amendement nr. 47)
Art. 134
In het voorgestelde artikel 572bis, de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º Een 3°/1 toevoegen, luidende:
« 3º/1: alle vorderingen betreffende de staat van personen »;
2º het 15º vervangen als volgt :
« 15º vorderingen met betrekking tot het huwelijksvermogensrecht, de vereffening-verdeling, de erfopvolging, schenkingen onder levenden of testamenten behalve wanneer zij betrekking hebben op personen zonder enige onderlinge familiale band; »;
3º het 18º vervangen als volgt:
« 18º alle spoedeisende geschillen bedoeld in dit artikel. ».
Verantwoording
Dit subamendement wil
1º bepalen dat alle vorderingen betreffende de staat van personen onder de bevoegdheid van de familierechtbank vallen;
2º bepalen dat de vereffening-verdeling, de erfopvolging, schenkingen, testamenten onder de bevoegdheid van de familierechtbank vallen wanneer de betrokkenen een familiale band hebben.
Professor Alain Van Gysel, hoogleraar aan de Université Libre de Bruxelles, verantwoordt dit als volgt in zijn brief van 7 maart 2013 :
« Le but essentiel de la création d'un Tribunal de la Famille et de la Jeunesse (TFJ) en Belgique est de rendre au contentieux familial la cohérence qu'il a perdu par son éparpillement devant quatre tribunaux différents, traitant les contentieux de manière différente.
Pour cela, il faut tout d'abord donner compétence matérielle au TFJ pour le « cœur » du contentieux familial : les rapports entre les membres d'un couple et les rapports entre les parents et/ou à propos de leurs enfants.
À ce « cœur », il faut rattacher toutes les relations juridiques qui découlent de ces matières, et notamment les obligations alimentaires -qui dérivent du mariage ou de la filiation- et les régimes matrimoniaux, qui sont l'effet patrimonial du mariage.
Or, la liquidation et le partage qui s'ensuit sont, dans l'immense majorité des cas, l'effet de relations familiales.
En effet, à part des cas exceptionnels, ces liquidations sont la suite d'un divorce, qui fait partie du « cœur » de la compétence familiale, ou de l'ouverture d'une succession, dont les héritiers sont les conjoint, enfants et autres parents du défunt.
Retirer par principe les liquidations-partages au TFJ conduirait à des situations inextricables, et, inversement, donner cette compétence en principe au TFJ résoudrait ces problèmes.
Nous nous contenterons de donner ici quelques exemples :
Indemnité d'occupation
Une des questions les plus lancinantes de l'après-divorce est la question de l'indemnité d'occupation.
A) Un couple a acheté ensemble une maison, qui est affectée à la résidence conjugale.
Quand le couple s'est séparé, Monsieur est parti habiter ailleurs, et Madame a continué à vivre dans la maison.
Au cours de la procédure en divorce, le Président siégeant en référé a autorisé Madame à vivre seule dans le bien et dit pour droit que Madame n'avait pas droit à une provision alimentaire « puisqu'elle était pour l'instant logée sans devoir payer un loyer ».
Le divorce est prononcé, et la liquidation-partage s'ouvre, devant le Tribunal de première instance, donc un autre juge que celui qui a octroyé la jouissance du bien.
Monsieur réclame une indemnité d'occupation, égale à la moitié de la valeur locative du bien, depuis le jour de l'acte introductif du divorce, jusqu'au partage.
Madame prétend que l'occupation était gratuite, et invoque l'ordonnance de référé qui a dit qu'elle était logée « sans devoir payer un loyer ».
Monsieur relève que l'ordonnance porte les termes « pour le moment », ce qui signifie — selon lui — qu'elle devrait payer une indemnité à terme de liquidation.
Comment le juge de la liquidation peut-il savoir ce que le Président en référé a voulu dire dans son ordonnance ?
B) Imaginons même que le Président ait clairement dit que l'occupation était gratuite, comme étant une exécution en nature du devoir de secours entre époux.
Certains, comme le Professeur Leleu de l'ULg, soutiennent que le juge de la liquidation n'est pas lié par cette décision au provisoire, et qu'il peut donc encore estimer l'occupation non-gratuite, et condamner à une indemnité d'occupation !
C) Autre situation encore : Madame est demeurée dans la maison avec les trois enfants communs.
Elle soutiendra devant le juge de la liquidation que la « partie » d'occupation par les enfants communs ne donne pas lieu à indemnité, puisque c'est une exécution en nature par le père de son devoir de contribution alimentaire envers eux.
Voilà le juge de la liquidation obligé de statuer un litige alimentaire, et d'évaluer le montant de la contribution du père, pour la comparer à la valeur locative du bien !
Toutes ces questions se trouvent résolues si le juge de la liquidation est le TFJ :
Au A) : le juge des mesures provisoires et le juge de la liquidation est le même : (principe une famille-un juge-un dossier).
Il sait donc ce qu'il a voulu dire (occupation gratuite ou pas) lorsqu'il a accordé à Madame de vivre seule dans le bien !
Au B) : de même, à supposer même qu'il ne soit pas juridiquement lié par l'autorité de sa première décision, il n'est pas raisonnablement concevable qu'il change brusquement d'idée sur un point qu'il a jugé.
Au C) : étant juge au TFJ, il n'aura pas de difficulté à régler la question alimentaire incidente à la liquidation.
Protection du logement familial
Le législateur a voulu, à juste titre, protéger le logement principal de la famille tout au long de la vie des personnes : au moment du choix de la résidence conjugale (article 214 du Code civil), du déménagement ou de la vente éventuelle du bien (article 215 : gestion conjointe par le deux époux, quel que soit l'époux propriétaire), après le divorce, par l'attribution préférentielle au conjoint victime de violences conjugales ou resté dans les lieux (1447), après le décès par l'attribution préférentielle au conjoint survivant (1446), la réserve concrète (915bis) l'interdiction de conversion de son usufruit contre sa volonté (745quater, § 4).
Il ne se conçoit pas qu'une partie de cette protection -c'est-à-dire, concrètement, du droit du conjoint « faible », statistiquement la femme, de n'être pas à la rue — soit du ressort du TFJ (214, 215), et l'autre (attribution préférentielle, réserve ...) du juge de la liquidation, au risque de créer des incohérences d'appréciation dans les jugements.
Ainsi, en cas de violences conjugales, imagine-t-on que le TFJ statue sur l'attribution de la jouissance à l'épouse battue (« expulsion » par le parquet, mesures provisoires 223 C.c. ou 1280 C.j.), mais l'attribution finale en propriété (article 1447) soit tranchée par le juge de la liquidation ?
Le régime matrimonial est familial
Comme on l'a dit plus haut, le régime matrimonial est l'effet direct de l'état matrimonial : c'est donc une matière éminemment familiale.
On ne peut donc séparer la liquidation des régimes matrimoniaux du reste du contentieux conjugal, donc du TFJ.
A) Ainsi, lorsque le juge du divorce prononce le divorce, il ordonne aussi la liquidation-partage du régime matrimonial des ex-époux.
Il est donc, actuellement déjà, le « juge de la liquidation ».
À ce titre, il applique la loi du 13 août 2011 sur la liquidation-partage.
Par conséquent, il doit (article 1209 du Code judiciaire) résoudre autant que faire se peut ab initio les problèmes qui peuvent se poser (nomination d'un expert immobilier, loi applicable au régime matrimonial des parties ...) ceci afin d'éviter aux parties de devoir revenir devant le juge par la voie longue du procès-verbal intermédiaire de dires et difficultés (1216).
Imagine-t-on que le TFJ ne puisse plus ordonner la liquidation-partage, nommer le notaire liquidateur, trancher les questions de droit ... et qu'il faille citer devant le juge de la liquidation : quelle perte de temps, d'argent et d'énergie pour les parties !
B) Or, si l'on admet que la liquidation des régimes matrimoniaux est matière familiale, alors la liquidation des successions l'est aussi, puisque, dans un grand nombre de cas, le défunt était marié, et qu'il faut donc à la fois et successivement, liquider le régime matrimonial du couple, puis la succession du défunt.
Il n'est pas possible de faire dans ces cas deux liquidations successives, opérées par deux juges et deux notaires différents.
De plus, si le conjoint survivant est en concours avec d'autres parents que des descendants du défunt, il reçoit, en plus de son usufruit sur les propres du défunt, la pleine propriété de la part du défunt dans la communauté (article 745bis du code civil) : on voit clairement que les deux institutions sont indissolublement liées.
On ne parlera pas ici de la théorie des avantages matrimoniaux (ex : clause « au dernier survivant tous les biens »), qui sont juridiquement, suivant le cas, ou des clauses entre époux, ou des libéralités (articles 1458, 1464 et 1465 du Code civil) ...
Liens croisés entre aliments et successions
Enfin, on évoquera simplement ici les cas où le juge de la liquidation doit statuer sur des aliments (pensions alimentaires « dégénérées » en charge successorale par le décès du débiteur d'aliments : 205bis, 301, § 10, 339bis, 353-14), qui font partie du passif successoral à répartir entre les héritiers.
Et la situation inverse, où le conjoint survivant du parent décédé, doit continuer l'obligation d'entretien et d'éducation d'un enfant mineur, dans le mesure de ce qu'il a recueilli dans la succession du parent défunt, ou par donation de sa part (article 203, § 3) : ici, la succession donne la limite de l'obligation alimentaire.
Autres cas
Bien d'autres exemples encore pourraient être donnés de l'interpénétration profonde des liquidations et du droit familial :
— Action en recherche de paternité post mortem contre les héritiers du parent défunt, à fins successorales (332quater);
— Caractère non-rapportable à la succession des aliments (article 852);
— Récupération des sommes payées par un époux ou cohabitant au-delà de sa part de propriété (problème dit « contradiction du titre et de la finance »), sur base de l'enrichissement sans cause, et réplique de l'enrichi sur les charges du ménage, qui constituent — ou non — une cause légitime aux paiements ...).
— ...
Il ne pourrait pas en être autrement, puisque, comme on l'a montré, les successions et régimes matrimoniaux sont des effets des liens familiaux.
Il n'en demeure pas moins qu'il existe des cas, rares mais pas insignifiants, de liquidations non-familiales (ex : avocats associés ayant acheté en indivision leur immeuble professionnel, et se séparant).
Ils ne peuvent d'évidence être traités par le TFJ : ils ressortissent naturellement de la compétence générale du Tribunal de première instance »
Francis DELPÉRÉE. |
Nr. 167 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 134
Dit artikel aanvullen met een 10º, luidende :
« 10º vorderingen tot tijdelijk huisverbod bedoeld in de wet van 15 mei 2012 betreffende het tijdelijk huisverbod in geval van huiselijk geweld; ».
Verantwoording
Het betreft hier een toevoeging aangaande bevoegdheden welke krachtens de geest van de nieuwe wet ook onder het toepassingsgebied van de familierechtbank dienen te vallen.
Het amendement heeft betrekking op de maatregelen ter uithuisplaatsing van personen die aan de bron liggen van huiselijk geweld. Dat prerogatief ressorteert sinds de goedkeuring van de wet van 15 juni 2012 tot bestraffing van de overtreding van het tijdelijk huisverbod en tot wijziging van artikelen 594 en 627 van het Gerechtelijk Wetboek, onder het vredegerecht. Het amendement stelt voor die bevoegdheid over te dragen aan de familierechtbank, het natuurlijke rechtscollege voor intrafamiliale conflicten of ten minste voor geschillen die het nemen van bijzondere maatregelen vereisen ter bescherming van de persoon van het kind (nieuw artikel 572bis, 4º, van het Gerechtelijk Wetboek) dat in de betrokken woning woont. Die nieuwe bevoegdheid van het rechtscollege voor familiezaken wordt opgenomen in punt 3º van artikel 572bis van het Gerechtelijk Wetboek.
Nr. 168 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 140
Het 1º aanvullen met wat volgt : « en de woorden « 572bis » ingevoegd tussen de woorden « 569 tot 571 » en de woorden « 574 en 578 » ».
Verantwoording
Technisch amendement.
Nr. 169 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 142
In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :
1° Een 5º/1 invoegen luidende :
« 5º/1 er wordt een 16º/2 ingevoegd luidende : « 16º/2 over vorderingen betreffende het vermoeden van afwezigheid als bedoeld in artikelen 112 tot 117 van Burgerlijk Wetboek; »;
2° het 6º vervangen door wat volgt :
« 6º. Het 19º wordt vervangen door wat volgt : « 19º over de verzoeken om een curator aan te wijzen krachtens artikel 936 van het Burgerlijk Wetboek; »;
3° het artikel aanvullen met een 6º/1 luidende :
« 6/1. Het 22º wordt opgeheven. »
Verantwoording
Deze hervorming strekt tot een heromschrijving van de bevoegdheden inzake afwezigheid. Het vredegerecht wordt immers de principiële rechtbank inzake het vermoeden van afwezigheid. De herziening van het verdelingssysteem wordt gerechtvaardigd door het gegeven dat de vorderingen inzake het vermoeden van afwezigheid hoofdzakelijk van vermogensrechtelijk aard zijn. De vrederechter treedt echter reeds op in het beheer van de goederen van de onbekwamen. Gelet op bevoegdheden die de kantonrechter reeds zijn toegekend, lijkt het logisch hem ook bevoegd te maken voor het beheer van de goederen van de vermoede afwezigen en wordt die bevoegdheid als dusdanig opgenomen in een punt 16º/2.
Aangezien de familierechtbank de principiële rechtbank inzake nalatenschappen is (nieuw artikel 572bis, 8º, van het Gerechtelijk Wetboek), moet enige bevoegdheid die daarvan afwijkt uitdrukkelijk worden vermeld in de wettekst zoniet kan er dubbelzinnigheid ontstaan inzake het rechtscollege dat aangezocht moet worden bij een nalatenschap van een doofstomme die niet kan schrijven. Uitgaande van het beginsel dat het 19º niet in zijn huidige vorm kan blijven bestaan, aangezien de geschillen met betrekking tot huwelijksstelsels van echtgenoten of meer in het algemeen met betrekking tot de goederen van een gehuwd of wettelijk samenwonend koppel tot de exclusieve bevoegdheid van de familierechtbank behoren (nieuw artikel 572bis, 2º en 8º, van het Gerechtelijk Wetboek), kan in punt 19 voortaan in de afwijkende bevoegdheid van de vrederechter worden voorzien inzake de nalatenschap van doofstommen die niet kunnen schrijven.
Tot slot werden de verzoeken die ingediend worden krachtens de wet van 15 mei 2012 betreffende het tijdelijk huisverbod in geval van huiselijk geweld, bij een vorig amendement aan de bevoegdheid van de familierechtbank toegewezen, waardoor punt 22 komt te vervallen.
Nr. 170 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 144/1 (nieuw)
Een artikel 144/1 invoegen, luidende :
« Art. 144/1. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 597bis ingevoegd, luidende :
« Art. 597bis. De vrederechter is bevoegd om kennis te nemen van de verzoeken als bedoeld in artikel 45, § 1, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. ».
Verantwoording
Zoals aangehaald in amendement nr. 149 bij het wetsvoorstel tot invoering van een familie- en jeugdrechtbank in de Kamer, willen de auteurs van de hervorming het rechtscollege voor familiezaken een nagenoeg administratieve bevoegdheid ontnemen en het rechtscollege de mogelijkheid bieden zich toe te spitsen op de geschillen die, gelet op de belangen die op het spel staan, een meer actief optreden van diens kant veronderstellen. De stemming van dat amendement heeft ertoe geleid dat de familierechtbank, die oorspronkelijk bevoegd was, niet langer de afgifte van eensluidende afschriften of uittreksels van de akten van de burgerlijke stand mag toestaan (artikel 45, § 1, van het Burgerlijk Wetboek zoals gewijzigd bij het ontwerp). Gelet op de bijzondere aard van de toegekende bevoegdheid (administratieve bevoegdheid) en het specifieke karakter van de ter zake gebruikte wijzen van rechtsingang (schriftelijk of mondeling verzoek), werd de voorkeur eraan gegeven om het nieuwe prerogatief van het kantongerecht in een nieuw artikel 597bis van het Gerechtelijk Wetboek in te schrijven.
Dit amendement is dan ook een technisch amendement.
Nr. 171 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 146/1 (nieuw)
Een artikel 146/1 invoegen, luidende :
« Art. 146/1. In artikel 627, 22º, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 15 juni 2012, worden de woorden « vrederechter van het kanton » vervangen door de woorden « familierechtbank van het gerechtelijk arrondissement ». »
Verantwoording
Krachtens artikel 4 van de wet van 15 juni 2012 tot bestraffing van de overtreding van het tijdelijk huisverbod en tot wijziging van artikelen 594 en 627 van het Gerechtelijk Wetboek, is voorzien in een bijzondere regel inzake de territoriale bevoegdheid in geval van een uithuisplaatsing wegens huiselijk geweld. In punt 22 van artikel 627 wordt verwezen naar de bevoegdheid van de vrederechter van het kanton waar de verblijfplaats is gelegen. Het bevoegdheidscriterium ratione loci waarvan sprake is, kan niet worden behouden aangezien die bevoegdheid voortaan aan de familierechtbank toekomt. Het criterium werd dus enigszins herzien en heeft betrekking op de bevoegdheid van de familierechtbank van het gerechtelijk arrondissement waar de verblijfplaats is gelegen.
Nr. 172 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 147/1 (nieuw)
Een artikel 147/1 invoegen, luidende :
« Art. 147/1. In artikel 629 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 januari 1977 en gewijzigd bij de wet van 30 juni 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het 1º, eerste lid, worden de woorden « , 14º » opgeheven;
2º het artikel wordt aangevuld met een 7º, luidende :
« 7º vorderingen ingesteld op grond van de wet van 16 mei 1900 tot wijziging van het erfstelsel voor de kleine nalatenschappen en vorderingen ingesteld op grond van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit. ».
Verantwoording
Artikel 629, 1º, moet worden herzien aangezien de vrederechter niet langer bevoegd is voor kleine nalatenschappen of nalatenschappen in het kader van een overname van een landbouwbedrijf (artikel 591, 14º van het Gerechtelijk Wetboek werd immers opgeheven). Er is dus niet langer een verband tussen het criterium voor de territoriale bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 629, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek, en artikel 591, 14º, van het Gerechtelijk Wetboek. De verwijzing naar artikel 591, 14º, van het Gerechtelijk Wetboek is geschrapt.
Ingeval genoegen wordt genomen met de schrapping van dit punt in artikel 629, zal de territoriale bevoegdheid van de familierechtbank in beginsel worden bepaald door de plaats waar de erfenis is opengevallen (artikel 627, 3º en 4º, van het Gerechtelijk Wetboek). Een verwijzing naar de plaats van het goed, zoals thans het geval is, lijkt een criterium voor de territoriale bevoegdheid dat beter is afgestemd op dit soort nalatenschappen van onroerende goederen. De bevoegde rechter is een eerstelijnsrechter die in staat zal zijn dit soort verzoeken zo snel en efficiënt mogelijk af te handelen. Daarom wordt in punt 7 van dit amendement uitdrukkelijk verwezen naar de wet van 15 mei 2009 en de wet van 29 augustus 1988 opdat de huidige territoriale criteria ten aanzien van deze vormen van nalatenschap worden behouden.
Nr. 173 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 157/1 (nieuw)
En artikel 157/1 invoegen, luidende :
« Art. 157/1. In artikel 764, eerste lid, 2º, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 en gewijzigd bij de wet van 9 mei 2007, worden de woorden « het vermoeden of » opgeheven en worden de woorden « of een onbekwaamverklaarde » opgeheven. »
Verantwoording
Artikel 764 van het Gerechtelijk Wetboek bevat de lijst van de rechtsvorderingen die aan het openbaar ministerie moeten worden meegedeeld. Een aantal van de aangelegenheden vermeld in dit artikel valt voortaan echter uitsluitend onder de bevoegdheid van het vredegerecht. Gelet op de belangen die op het spel staan (bescherming van onbekwaamverklaarden) verdient het aanbeveling om het beginsel van de mededeelbaarheid van bepaalde vorderingen inzake meerderjarige onbekwaamverklaarden aan het openbaar ministerie te handhaven. Daarom werd in het Gerechtelijk Wetboek een nieuw artikel 764/1 ingevoegd waarin voorzien wordt in een stelsel van verplichte mededeelbaarheid, specifiek voor « familiale » zaken behandeld door het kantongerecht. De aangelegenheden waarvoor de mededeelbaarheid verplicht blijft, worden vermeld in dit nieuwe artikel van het Gerechtelijk Wetboek en niet langer in artikel 764 van het Gerechtelijk Wetboek.
Nr. 174 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 157/2 (nieuw)
Een artikel 157/2 invoegen luidende :
« Art. 157/2. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 764/1 ingevoegd, luidende : « Art. 764/1. Op straffe van nietigheid deelt de vrederechter de volgende vorderingen mee aan het openbaar ministerie op het ogenblik dat hij de sluiting van de debatten beveelt :
1º de vorderingen bedoeld in artikel 764, eerste lid, 1º en 2º;
2º de vorderingen betreffende het vermoeden van afwezigheid; of
3º de vorderingen betreffende de bescherming van een meerderjarige onbekwame persoon of diens goederen.
Dit wordt op het zittingsblad vermeld.
Indien het openbaar ministerie dit nuttig acht, kan hij een advies uitbrengen of alle nuttige inlichtingen inwinnen en eventueel overmaken aan de vrederechter binnen de termijn die deze laatste heeft bepaald. Het openbaar ministerie mag hiervoor het familiedossier bedoeld in artikel 1253ter/7 gebruiken.
Indien het openbaar ministerie wenst om advies uit te brengen, wordt het schriftelijk of mondeling gegeven, volgens het bepaalde in artikel 766, tweede lid, en in artikel 767.
De vrederechter bepaalt de termijn waarover de partijen beschikken om schriftelijk of mondeling te reageren op het advies of de nuttige inlichtingen van het openbaar ministerie. ».
Verantwoording
Bepaalde « mededeelbare » bevoegdheden worden getransfereerd van de rechtbank van eerste aanleg naar de vrederechter. Artikel 764 van het Gerechtelijk Wetboek voorziet echter niet in een mededeelbaarheid van zaken die voor de vrederechter komen. Om hieraan een oplossing te bieden, werd in een nieuw artikel 764/1 voorzien, dat de mededeelbaarheid voor de vrederechter regelt. Er dient echter te worden benadrukt dat de opvolging van zaken voor de vrederechter door het openbaar ministerie allerminst vanzelfsprekend is. De geografische verspreiding van de vredegerechten maakt het fysisch onmogelijk voor het openbaar ministerie om alle zaken op te volgen. Omwille hiervan wordt aan het openbaar ministerie geen verplichting opgelegd om te reageren, enkel de mogelijkheid. De reactiemogelijkheid van het openbaar ministerie is ook ruimer gemaakt dan enkel een schriftelijk of mondeling advies. Het openbaar ministerie kan zich ook beperken tot een louter overmaken van nuttige inlichtingen aan de rechter, hierbij eventueel puttend uit het familiedossier waartoe het openbaar ministerie als enige toegang heeft. Gelet op deze nieuwe regeling betreffende het optreden van het openbaar ministerie en de mededeelbaarheid, is overgegaan tot opheffing van artikel 119 van het wetsontwerp, dat wijzigingen aanbracht aan het artikel 138bis van het Gerechtelijk Wetboek.
Nr. 175 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 158/1 (nieuw)
Een artikel 158/1 invoegen, luidende :
« Art. 158/1. Artikel 872 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven. »
Verantwoording
Gelet op het nieuwe artikel 1253ter/5 van het Gerechtelijk Wetboek is dit artikel overbodig geworden. Het wordt dan ook opgeheven.
Nr. 176 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 162
Het voorgestelde artikel 1004/2 aanvullen met een lid, luidende :
« Het formulier wordt in voorkomend geval gericht aan het adres van elk van de ouders. ».
Verantwoording
Dit is het logisch gevolg van het feit dat het kind op beide adressen verblijft in geval bijvoorbeeld van co-ouderschap.
Nr. 177 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 181
Het 2º vervangen door wat volgt :
« 2º paragraaf 3 wordt opgeheven. »
Verantwoording
Artikel 1226 van het Gerechtelijk Wetboek moet voortaan rekening houden met de overdracht van de bevoegdheden betreffende het vermoeden van afwezigheid, bedoeld in artikel 594, 16º/2, van het Gerechtelijk Wetboek, aan de vrederechter. Het geamendeerde artikel houdt verband met de geldende procedurele beginselen in titel IV van boek I van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de afwezigheid en de gerechtelijke verklaring van overlijden. De procedure voor de vredegerechten volgt bepaalde procedurele bijzonderheden die erin moeten worden vertaald.
Het openbaar ministerie moet als verdediger van de belangen van onbekwamen een actieve rol blijven spelen voor de vrederechter, ook al wordt zijn optreden facultatief.
Krachtens het nieuwe artikel 764/1 van het Gerechtelijk Wetboek moeten de vorderingen betreffende het vermoeden van afwezigheid aan het openbaar ministerie worden meegedeeld.
Die mededeling moet op initiatief van de griffie worden gedaan.
Artikel 1226 van het Gerechtelijk Wetboek werd in die zin aangepast.
Nr. 178 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 182
Dit artikel vervangen door wat volgt :
« Art. 182. In artikel 1227 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 9 mei 2007, wordt paragraaf 3 opgeheven. »
Verantwoording
De opheffing van artikel 1227, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek is een gevolg van amendement nr. 177.
Nr. 179 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 223
De volgende wijzigingen aanbrengen :
a) « een 1º/1 invoegen luidende : « 1º/1 in het eerste lid wordt het woord « hem » telkens vervangen door het woord « haar » en wordt het woord « hij » vervangen door het woord « zij »; »
b) Een 3º toevoegen luidende : « 3º in het derde lid wordt het woord « hem » vervangen door het woord « haar ». »
Verantwoording
Technisch amendement.
Nr. 180 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 233
Het voorgestelde artikel 1289, § 1, aanvullen met de volgende zin :
« Artikel 755 is van toepassing. »
Verantwoording
Artikel 755 bepaalt de schriftelijk behandeling in het Gerechtelijk Wetboek. De schriftelijke procedure dient volgens deze bepaling te gebeuren.
Nr. 181 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 246/1 (nieuw)
Een artikel 246/1 invoegen luidende :
« Art. 246/1. In artikel 1321 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 19 maart 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 1, 1º, wordt het woord « rechter » vervangen door het woord « familierechtbank »;
2º in § 2 wordt het woord « rechter » vervangen door het woord « familierechtbank »;
3º in § 2 wordt het woord « hij » telkens vervangen door het woord « zij ». »
Verantwoording
De bevoegdheid van de vrederechter inzake onderhoudsgeld (artikel 591, 7º, van het Gerechtelijk Wetboek), inzonderheid met betrekking tot de onderhoudsbijdrage, werd geschrapt ten voordele van de familierechtbank (nieuw artikel 572bis, 7º, van het Gerechtelijk Wetboek). De Raad van State herinnert er in zijn advies aan dat een bevoegdheid niet door een rechter, maar door een rechtscollege kan worden uitgeoefend (Gedr. St., Kamer, Gewone zitting 2010-2011, nr. 53-0682/006, blz. 31), zelfs indien de kamer uit één enkele rechter is samengesteld. Thans is de rechter waarvan sprake in deze bepaling de vrederechter, die zijn bevoegdheden als rechtscollege uitoefent. Dat kan niet het geval zijn indien de door dit artikel beoogde bevoegdheid aan de familierechtbank is toegekend. Het behoud van de verwijzing naar het woord « rechter » laat vermoeden dat de bevoegdheden aan de magistraat zelf zijn toegekend. Daarom werd de verwijzing naar het woord « rechter » vervangen door een verwijzing naar het nieuwe rechtscollege voor familiezaken.
Nr. 182 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 246/2 (nieuw)
Een artikel 246/2 invoegen, luidende :
« Art. 246/2. In artikel 1322/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 maart 2010, wordt het woord « rechter » vervangen door het woord « familierechtbank ». »
Verantwoording
Zie vorig amendement.
Nr. 183 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 257
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Het omdraaien van de gemeenrechtelijke regels inzake de uitoverbaarheid bij voorraad van beslissingen is niet bevorderlijk voor de rechtszekerheid van onderhorigen. Het feit dat beslissingen automatisch uitvoerbaar zullen zijn bij voorraad, zonder enige vordering in die zin, houdt ook risico's inzake onomkeerbaarheid van sommige situaties.
Nr. 184 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 258
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De gemeenrechtelijke regels voorzien dan weer dat een beschikking, genomen door de voorzitter zetelend in kort geding, automatisch uitvoerbaar is. Dit artikel is bijgevolg overbodig.
Nr. 185 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 258/1 (nieuw)
Een artikel 258/1 invoegen, luidende : « Art. 258/1, Een hoofdstuk 3/1 wordt ingevoegd, luidende : Wijzigingen van het Strafwetboek ».
Nr. 186 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 258/2 (nieuw)
In hoofdstuk 3/1, ingevoegd bij artikel 258/1, een artikel 258/2 invoegen, luidende : « Art. 258/2 In artikel 391bis, derde en vierde lid, van het Strafwetboek, vervangen bij de wet van 5 juli 1963 en gewijzigd bij de wetten van 31 maart 1987 en 27 april 2007, worden de woorden « 1280, vijfde lid » telkens vervangen door de woorden « 1253ter/4, tweede lid, 3º ». »
Verantwoording
Technisch amendement.
Nr. 187 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 281/1 (nieuw)
Een artikel 281/1 invoegen, luidende : « Art. 281/1. In artikel 27 van het Wetboek van internationaal privaatrecht worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 1 wordt het vierde lid aangevuld met de volgende zin :
« Het beroep wordt ingesteld bij de familierechtbank indien de buitenlandse authentieke akte een bevoegdheid bedoeld in artikel 572bis van het Gerechtelijk Wetboek betreft. »;
2º paragraaf 2 wordt aangevuld met de volgende zin :
« De vordering tot verklaring van de uitvoerbaarheid van een buitenlandse authentieke akte wordt ingesteld bij de familierechtbank indien deze akte een bevoegdheid bedoeld in artikel 572bis van het Gerechtelijk Wetboek betreft. ».
Verantwoording
Het ontwerp draagt bij tot de versterking van de doelstelling van centralisatie van alle familiale geschillen en procedures in handen van één enkel rechtscollege. Die centralisatie biedt een zeker aantal voordelen die worden opgesomd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Gedr. St., Kamer, Gewone zitting 2010-2011, nr. 53-0682/001, blz. 7-8). Daarom wil het nieuwe artikel 572bis, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek de familierechtbank een exclusieve bevoegdheid toekennen inzake de staat van de personen — en dus de burgerlijke stand — waarop geen enkele uitzondering bestaat.
Bovendien schrapt het ontwerp bepaalde onverantwoorde verschillen in behandeling tussen de gerechtelijke autoriteiten die belast zijn met de verzoeken inzake familierecht. Het zou immers paradoxaal kunnen lijken om het hoger beroep tegen de weigering van een bevoegde Belgische autoriteit om bepaalde akten van de burgerlijke stand op te stellen (zoals de weigering om een huwelijk te voltrekken vermeld in artikel 167 van het Burgerlijk Wetboek) aan de familierechtbank toe te vertrouwen, terwijl het hoger beroep tegen de weigering om soortgelijke buitenlandse akten van de burgerlijke stand te erkennen tot de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg zou behoren (artikel 27 van het Wetboek van internationaal privaatrecht). Die twee procedures moeten vooral samen worden beschouwd omdat de weigeringsgronden die in het ene of andere geval zullen worden ingeroepen, mogelijk vergelijkbaar zijn (strijdig met de openbare orde, enz.).
Aangezien de hervorming ertoe strekt alle geschillen in handen van een enkel rechtscollege te centraliseren en aangezien het hoger beroep dat in artikel 31 van het Wetboek van internationaal privaatrecht wordt beoogd de akten van de burgerlijke stand betreft, moet het nieuwe rechtscollege voor familiezaken het hoger beroep behandelen.
Nr. 188 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 281/2 (nieuw)
Een artikel 281/2 invoegen, luidende :
« Art. 281/2. In artikel 31, § 1, derde lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « rechtbank van eerste aanleg » vervangen door het woord « familierechtbank ». »
Verantwoording
Zie vorig amendement.
Nr. 189 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 286
In dit artikel het cijfer « 310 » vervangen door het cijfer « 285 ».
Verantwoording
Technisch amendement.
Nr. 190 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
Art. 288
In het eerste lid de woorden « alsook de wenselijkheid om bij alle hoven en rechtbanken een dergelijke kamer op te richten » doen vervallen.
Verantwoording
Een evaluatie van de kamers is nodig, maar niet langer over de vraag of een oprichting overal wenselijk is, nu dit niet aan de orde zal zijn.
Martine TAELMAN. | |
Yoeri VASTERSAVENDTS. | |
Guy SWENNEN. |
Nr. 191 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 2
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Uit de hoorzittingen en andere ingewonnen adviezen blijkt dat het voor een goede organisatie van het gerecht beter is om geen nieuwe griffie van de familierechtbank op te richten, maar de griffie voor de rechtbank van eerste aanleg bevoegd te laten voor de familiedossiers en de griffie van de jeugdrechtbank voor de jeugdbeschermingsdossiers.
De vermelding van de griffie van de familierechtbank in dat artikel moet uit dat artikel worden verwijderd, alsook uit alle artikelen die over de griffie gaan.
Nr. 192 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 4
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 191 over de griffie van de familierechtbank.
Nr. 193 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 18
De woorden « griffie van de familierechtbank » vervangen door de woorden « griffie van de rechtbank van eerste aanleg ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 191.
Nr. 194 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 52
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 191.
Nr. 195 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 83
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 191.
Nr. 196 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 84
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 191.
Nr. 197 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 91
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 191.
Nr. 198 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 93
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 93. — In artikel 991 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 december 1949, worden de woorden « het vredegerecht » vervangen door de woorden « de rechtbank van eerste aanleg ». »
Verantwoording
De verwijzing naar de griffie van de familierechtbank moet worden geschrapt. Bovendien dient er, aangezien de bevoegdheid wordt overgedragen aan de familierechtbank, niet langer te worden verwezen naar de griffie van het vredegerecht zoals dat nu het geval is, maar naar de griffie van de rechtbank van eerste aanleg.
Nr. 199 VAN DE HEER DELPÉRÉE
(Subamendement op amendement nr. 44)
Art. 110
In het voorgestelde 3º, in de tweede volzin, de woorden « eerste voorzitter » vervangen door het woord « voorzitter ».
Verantwoording
Dit amendement wordt verantwoord door gerechtelijke organisatorische redenen.
Nr. 200 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 114
Het voorgestelde lid vervangen als volgt :
« De voorzitter zorgt er bij de verdeling van de zaken over de familiekamers en de jeugdkamers van de familie- en jeugdrechtbank in de mate van het mogelijke voor dat :
1º de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de kamer van de familierechtbank die voordien van de zaak kennisgenomen heeft;
2º een rechter die kennisgenomen heeft van een burgerlijke zaak als bedoeld in artikel 725bis ten aanzien van een minderjarig kind, geen kennis kan nemen van een zaak als bedoeld bij de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. »
Verantwoording
Het amendement strekt om te bepalen dat de voorzitter de zaken verdeelt volgens de belangrijkste krachtlijnen van het ontwerp : één rechter, één dossier en ook dat de familie- en jeugdrechter die kennis heeft genomen van de beschermingsaspecten met betrekking tot een kind, geen kennis kan nemen van de burgerrechtelijke aspecten van het familiedossier.
Nr. 201 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 117
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De kamer voor minnelijke schikking wordt niet bij het hof van beroep opgericht.
Nr. 202 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 120
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit amendement wordt verantwoord door amendement nr. 90, dat het ambt van het openbaar ministerie bij de familie- en jeugdkamers heeft verplaatst naar artikel 119bis van het ontwerp, dat artikel 143 van het Gerechtelijk Wetboek wijzigt.
Nr. 203 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 133
In het voorgestelde 1º, tussen de woorden « de 1º » en het cijfer « 2º », het cijfer « 1º/1 » invoegen.
Verantwoording
De wet van 25 april 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht, het Strafwetboek, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met het oog op de strijd tegen de schijnhuwelijken en de schijn-wettelijke samenwoningen heeft artikel 569 van het Gerechtelijk Wetboek gewijzigd.
De vooropgestelde bevoegdheid moet worden overgedragen aan de familie- en jeugdrechtbank. Artikel 569, dat de bevoegdheden van de rechtbank van eerste aanleg bevat, moet in die zin worden gewijzigd.
Nr. 204 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 134
In het voorgestelde artikel 572bis, de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º een 10/1 invoegen, luidende :
« 1/l vorderingen tot nietigverklaring van de wettelijke samenwoning, onverminderd de bevoegdheid die aan de strafrechter wordt toegekend bij artikel 391octies van het Strafwetboek en artikel 79quater van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; »;
2º het 9º vervangen als volgt :
« 9º vorderingen tot verdeling voor zaken als bedoeld in artikel 725bis en de familiale nalatenschappen »;
3º het artikel aanvullen met de punten 11 tot 14, luidende :
« 11º het verzet van de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent tegen de uitoefening van de rechten van de niet-ontvoogde minderjarige om de op zijn spaarboekje ingeschreven sommen op te vragen;
12º de vorderingen ingesteld met toepassing van artikel 220, § 3, van het Burgerlijk Wetboek;
13º het verzet van de vader, de moeder, de adoptant of de pleegvoogd tegen de uitbetaling van de gezinsbijslag aan de bijslagtrekkende zoals dat verzet is bedoeld in artikel 69, 3, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, tenzij de vordering bij de jeugdrechtbank aanhangig werd gemaakt op grond van artikel 29 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming; »;
14º het verzet tegen de uitbetaling aan de bijslagtrekkende van de gezinsbijslag voor zelfstandigen, tenzij een vordering bij de jeugdrechtbank aanhangig werd gemaakt op grond van artikel 29 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en tenzij de vrederechter bevoegd is krachtens artikel 594, 9º. ».
Verantwoording
De wet van 25 april 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht, het Strafwetboek, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met het oog op de strijd tegen de schijnhuwelijken en de schijn-wettelijke samenwoningen heeft artikel 569 van het Gerechtelijk Wetboek gewijzigd.
De vooropgestelde bevoegdheid moet worden overgedragen aan de familie- en jeugdrechtbank. Artikel 572bis, dat die bevoegdheden bevat, wordt bijgevolg in die zin gewijzigd.
Tevens wordt de vereffeningverdeling beperkt tot dossiers betreffende personen die een onderlinge familieband hebben zoals bedoeld in artikel 725bis en hetzelfde gebeurt met de familiale nalatenschappen en onverdeeldheden.
Ook werd het nuttig geacht de materiële bevoegdheden samen te brengen in één enkel artikel 572bis en er de bevoegdheden waarin artikel 572ter voorziet, bij te voegen.
Nr. 205 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 135
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit amendement wordt verantwoord door amendement nr. 204, waar alle materiële bevoegdheden van de familierechtbank in eenzelfde artikel 572bis worden samengebracht.
Nr. 206 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 137
In het 1º de woorden « dan verwijst de voorzitter de zaak door naar de rechtbank, tenzij er sprake is van volstrekte noodzakelijkheid zoals bedoeld in het vierde lid » vervangen door de woorden « wordt de voorzitter enkel in geval van volstrekte noodzakelijkheid geadieerd ».
Verantwoording
Om te voorkomen dat de partijen de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg pogen te adiëren in kort geding voor zaken waarvoor alleen de familierechtbank bevoegd is, wordt bepaald dat de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg alleen wordt geadieerd wanneer er sprake is van volstrekte noodzakelijkheid.
Nr. 207 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 142
Het 4º doen vervallen.
Verantwoording
Het amendement wordt verantwoord door de in amendement nr. 42 voorgestelde schrapping van artikel 3.
Nr. 208 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 143
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid heeft het begrip verlengde minderjarigheid afgeschaft. De vrederechter is bevoegd voor alle aangelegenheden bedoeld in deze wet.
Francis DELPÉRÉE. |
Nr. 209 VAN MEVROUW VAN HOOF
(Subamendement op amendement nr. 173)
Art. 157/1
De woorden « en worden de woorden « of een onbekwaamverklaarde » opgeheven » weglaten.
Verantwoording
De woorden « of een onbekwaamverklaarde » bedoeld in artikel 764, eerste lid, 2º van het Gerechtelijk Wetboek werden reeds opgeheven door artikel 160 van de wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid.
Nr. 210 VAN MEVROUW VAN HOOF
(Subamendement op amendement nr. 99)
Art. 158
In het voorgestelde artikel 765, eerste lid, de woorden « meerderjarige of minderjarige onbekwamen » vervangen door de woorden « minderjarigen of personen beschermd krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek ».
Verantwoording
Bij de hervorming van de beschermingsstatuten werd het woord « onbekwamen » in de wet geschrapt. Voortaan is er sprake van minderjarigen en beschermde personen. Beschermde personen zijn meerderjarige personen (art. 488/1 BW) voor wie overeenkomstig artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek een beschermingsmaatregel werd georganiseerd.
Els VAN HOOF. |
Nr. 211 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 203
De woorden « artikel 1004/1, §§ 6 en 7 » vervangen door de woorden « artikel 1004/1, §§ 5 en 6 ».
Verantwoording
Technische aanpassing.
Nr. 212 VAN DE HEER DELPÉRÉE
(Subamendement op amendement nr. 63)
Art. 218
In het 2º, § 2, eerste lid, 6º, vervangen als volgt :
« 6º de machtigingen om een huwelijk aan te gaan als bedoeld in artikel 167 van het Burgerlijk Wetboek en de weigeringen van wettelijke samenwoning als bedoeld in artikel 1476quater, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek ».
Verantwoording
Technisch amendement om de teksten aan te passen.
Nr. 213 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 243
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit amendement strekt om artikel 1296 van het Gerechtelijk Wetboek te herstellen. Er moet inderdaad worden bepaald dat het dossier aan het openbaar ministerie wordt meegedeeld, opdat dit zijn advies kan geven over de overeenkomsten van echtscheiding door onderlinge toestemming.
Nr. 214 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 287/1 (nieuw)
Een artikel 287/1 invoegen, luidende :
« Art. 287/1. De magistraten van de familie- en jeugdrechtbank die, op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet, minstens drie jaar een ambt uitoefenen in deze rechtscolleges of die het brevet van jeugdrechter hebben behaald, worden vrijgesteld van de basisopleiding bedoeld in artikel 259sexies ».
Verantwoording
Dit amendement voorziet in overgangsbepalingen voor de opleiding van de zittende magistraten en van de parketmagistraten die zulk ambt al uitoefenen in de rechtbanken. De magistraten zullen vanzelfsprekend worden verzocht doorlopende opleidingen te volgen waardoor ze zich kunnen specialiseren in familiezaken, maar ook in technieken van verhoor van kinderen en mensen op de terechtzittingen, in de kennis van manieren om conflicten op te lossen.
Nr. 215 VAN DE HEER DELPÉRÉE
Art. 289
De woorden « 1 september 2013 » vervangen door de woorden « 1 september 2014 ».
Verantwoording
De inwerkingtreding moet worden aangepast om de hoven en rechtbanken voldoende tijd te geven om hun interne organisatie aan te passen. De wet betreffende de meerderjarige onbekwamen moet op dezelfde datum in werking treden.
Francis DELPÉRÉE. |
Nr. 216 VAN DE HEER MAHOUX
Art. 134
In het voorgestelde artikel 572bis, het 2º vervangen als volgt :
« 2º — dringende en voorlopige maatregelen betreffende de rechten en de goederen van feitelijk samenwonenden wanneer de verstandhouding ernstig verstoord is ».
Verantwoording
Het bedoelde artikel bepaalt :
« In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 572bis ingevoegd, luidende :
« Art. 572bis. Onverminderd de bijzondere bevoegdheden die zijn toegekend aan de vrederechter en de bijzondere wetgevingen, neemt de familierechtbank kennis van :
1º vorderingen betreffende de staat van personen;
2º vorderingen van echtgenoten en wettelijk samenwonenden betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen alsook de voorlopige maatregelen die daarop betrekking hebben;
[...] » ».
De huidige formulering van punt 2º heeft tot gevolg dat de adiëring van familierechtbank beperkt blijft tot paren die hetzij gehuwd zijn, hetzij wettelijk samenwonen, en is dus discriminerend : op die manier wordt de « feitelijk samenwonende » paren een rechtspleging ontzegd die goedkoop is en waarvoor niet hoeft te worden aangetoond dat het om een dringende zaak gaat.
Daarom stelt de indiener voor het paar in zijn meest ruime betekenis, zonder enig onderscheid, in aanmerking te nemen, dus zonder de bevoegdheid van de familierechtbank te beperken.
Philippe MAHOUX. |
Nr. 217 VAN MEVROUW DEFRAIGNE
(Subamendement op amendement nr. 204)
Art. 134
Het voorgestelde 2º doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van amendement nr. 143 van dezelfde indienster.
Christine DEFRAIGNE. |
Nr. 218 VAN DE HEER MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 216)
Art. 134
In het 2º van het voorgestelde artikel 572bis, de woorden « dringende en voorlopige » doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van amendement nr. 216.
Philippe MAHOUX. |
Nr. 219 VAN DE HEER MAHOUX C.S.
Art. 134
In het voorgestelde artikel 572bis, het 9º vervangen als volgt :
« 9º vorderingen tot verdeling in zaken waarbij minderjarige kinderen betrokken kunnen zijn; ».
Verantwoording
Het ligt in de lijn van de doelstellingen van de familierechtbank dat haar bevoegdheid inzake verdeling beperkt blijft tot zaken waarbij minderjarigen betrokken zijn.
Nr. 220 VAN DE HEER MAHOUX C.S.
Art. 134
In het voorgestelde artikel 572bis, het 2º vervangen als volgt :
« 2º vorderingen van paren betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen, alsook de voorlopige maatregelen die daarop betrekking hebben; ».
Verantwoording
De voorgestelde bepaling beperkte de bevoegdheid van de familierechtbank tot paren die hetzij gehuwd zijn, hetzij wettelijk samenwonen, zodat de « feitelijke paren » werden uitgesloten.
Daarom stelt indiener voor het paar in zijn meest ruime betekenis, zonder enig onderscheid op grond van zijn juridische status, in aanmerking te nemen, op voorwaarde dat het om twee samenwonenden gaat die een affectieve relatie onderhouden hebben.
Die definitie sluit bijvoorbeeld medehuurders, of leden van eenzelfde familie die alleen maar de kosten van de gemeenschappelijke woning delen, uit.
Philippe MAHOUX. | |
Christine DEFRAIGNE. | |
Francis DELPÉRÉE. |
Nr. 221 VAN MEVROUW VAN HOOF C.S.
(Subamendement op amendement nr. 148)
Art. 32/1
Dit artikel vervangen door wat volgt :
« Art. 32/1. In artikel 318 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 1 worden de woorden « voor de familierechtbank » ingevoegd tussen de woorden « worden betwist » en de woorden « door de moeder, het kind ».
2º in § 5 wordt het woord « rechtbank » vervangen door het woord « familierechtbank ». »
Verantwoording
Dit amendement betreft een technische wijziging. Zowel amendement nr. 148 (dat ernaar streeft een artikel 32/1 in te voegen) als artikel 33 van het ontwerp betreffen een wijziging van artikel 318 van het Burgerlijk Wetboek. Dit amendement brengt beide wijzigingen onder in artikel 32/1, waardoor artikel 33 kan vervallen.
Nr. 222 VAN MEVROUW VAN HOOF C.S.
Art. 33
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit amendement betreft een technische wijziging. Zowel artikelen 32/1 en 33 betreffen een wijziging van artikel 318 van het Burgerlijk Wetboek. Amendement nr. 221 brengt beide wijzigingen onder in artikel 32/1, waardoor artikel 33 kan vervallen.
Nr. 223 VAN MEVROUW VAN HOOF C.S.
Art. 76
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid (nog niet verschenen in het Belgisch Staatsblad), heft artikel 509 van het Burgerlijk Wetboek op. Artikel 76 van voorliggend wetsontwerp wordt hierdoor overbodig.
Els VAN HOOF. | |
Guy SWENNEN. | |
Yoeri VASTERSAVENDTS. | |
Francis DELPÉRÉE. |