5-1067/6 | 5-1067/6 |
17 JANUARI 2013
Nr. 55 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS C.S.
Art. 3
In het voorgestelde artikel 58bis, 5º, de woorden « van raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep en van onderzoeksmagistraat in de tuchtrechtbank » vervangen door de woorden « van raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep ».
Verantwoording
De creatie van een afzonderlijk mandaat van onderzoeksmagistraat in de tuchtrechtbank is niet verantwoord daar de onderzoeksmagistraat wordt aangewezen onder de rechters van de tuchtrechtbank en het mandaat van rechter in de tuchtrechtbank wordt voorzien door het voorstel.
Het creëren van een afzonderlijk mandaat is overbodig en verplicht de aanwijzing van een aanzienlijk aantal rechters in de tuchtrechtbank.
Yoeri VASTERSAVENDTS. | |
Francis DELPÉRÉE. | |
Fauzaya TALHAOUI. |
Nr. 56 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 4
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
In het advies nr. 51.119/AV/3 van 22 mei en 5 juni 2012 heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State geoordeeld dat de bevoegdheid om de magistraten van de tuchtrechtbank voor te dragen niet meer mag worden toegekend aan de Hoge Raad voor de Justitie, gelet op de grondwettelijke voorschriften.
Dit amendement wil tegemoetkomen aan deze opmerking van de Raad van State.
Yoeri VASTERSAVENDTS. |
Nr. 57 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS EN MEVROUW TALHAOUI
Art. 5
In het voorgestelde artikel 259sexies/1 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º het eerste lid vervangen door twee leden, luidende :
« De rechters in de tuchtrechtbank en de raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep worden aangewezen uit de magistraten van de zetel die gedurende ten minste tien jaar het ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van de zetel hebben uitgeoefend en die nog nooit een tuchtsanctie hebben gekregen.
De algemene vergaderingen van de hoven van beroep wijzen één of meerdere raadsheren aan wier contingent zal worden vastgesteld door de Koning om zitting te houden in de tuchtrechtbank in hoger beroep. »
2º het tweede lid, dat het derde lid wordt, vervangen door wat volgt :
« Zij worden aangewezen voor een niet-hernieuwbare termijn van zeven jaar, overeenkomstig de aanwijzingsprocedure bedoeld in artikel 259quinquies, § 1, 1º, eerste lid. »;
3º het vierde lid doen vervallen;
4º het vijfde lid vervangen door wat volgt :
« Het mandaat van rechter in de tuchtrechtbank en van raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep neemt een einde wanneer de betrokkene een opdracht bedoeld in de artikelen 308, 323bis, 327 en 327bis aanvaardt. Het mandaat neemt ambtshalve een einde wanneer hun een tuchtstraf wordt opgelegd. ».
Verantwoording
1º Daar de tuchtrechtbank en de tuchtrechtbank in hoger beroep rechtsmachten zijn die geïntegreerd zijn in de bestaande rechterlijke orde is het gerechtvaardigd dat de rechters en raadsheren die haar samenstellen uitsluitend afkomstig zijn van de zetel.
Elke vervolgde persoon zal bovendien, in de samenstelling van de zetel, de aanwezigheid van een assessor terugvinden van hetzelfde niveau als de functie die hij uitoefent. Het is noodzakelijk om de voorgestelde tekst te amenderen teneinde te verduidelijken dat de rechters in de tuchtrechtbank en de raadsheren in de tuchtrechtbank in beroep afkomstig zijn van de zetel.
2º Bovendien wil dit amendement een antwoord bieden op de overwegingen van de Raad van State inzake de rol van de Hoge Raad voor de Justitie in de voordracht van de magistraten die bij de tuchtrechtbanken worden aangesteld.
Om die mogelijkheid uit te sluiten, is in dit amendement voorzien in de aanwijzing van de leden door de bevoegde algemene vergaderingen, overeenkomstig de procedure voor de aanwijzing in de adjunct-mandaten. Teneinde ook te kunnen zorgen voor een toereikende pool van magistraten laat dit amendement het, overeenkomstig het model waarin als voorbeeld is voorzien in artikel 79, tweede lid, van het Wetboek (inzake de gespecialiseerde onderzoeksrechters), aan de Koning over om een contingent van magistraten te bepalen in elke rechtbank van eerste aanleg en in elk hof van beroep om zitting te houden in de tuchtrechtbank.
3º de vervanging in overtal is slechts denkbaar wanneer het mandaat in de tuchtorganen voltijds zou worden uitgeoefend. Het eerder beperkte volume van het tuchtcontentieux dat op heden voorbehouden is aan de Nationale Tuchtraad verantwoordt, in het huidige voorstel, het realiseren van een rechtscollege dat geen permanent karakter heeft.
Zoals in artikel 323bis van het Gerechtelijk Wetboek moet aldus niet voorzien worden in de mogelijkheid van vervanging dan wanneer de functies uitgeoefend in de tuchtorganen voltijdse functies worden.
4º zie de verantwoording van het amendement nr. 55.
Yoeri VASTERSAVENDTS. | |
Fauzaya TALHAOUI. |
Nr. 58 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 6
In het voorgestelde artikel 259decies, § 3, het enige lid doen voorafgaan door een nieuw lid, luidende :
« In geval van vermelding « onvoldoende » wordt de betrokken magistraat opnieuw geëvalueerd na een termijn van zes maanden. »
Verantwoording
Krachtens artikel 11 van het wetsvoorstel wordt artikel 360quater van het Gerechtelijk Wetboek opgeheven, met als doel de geldelijke sanctie die verband houdt met een negatieve evaluatie te schrappen.
Het tweede lid van artikel 360quater bepaalt de termijn om na een negatieve evalutie over te gaan tot een nieuwe evaluatie, te weten zes maanden.
Dat deel van het artikel moet worden behouden. Bij gebreke daarvan wordt in geen enkele specifieke termijn voorzien na een negatieve evaluatie.
Aangezien artikel 360quater gesitueerd was in een titel van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de wedden, maar het behoud van het deel van dat artikel geen gevolgen meer heeft voor de wedde van de magistraat, verdient het de voorkeur om de termijn tussen de twee evaluaties op te nemen in het kader van artikel 259decies van hetzelfde Wetboek.
Nr. 59 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 7
In het voorgestelde artikel 287ter, § 6, het enige lid doen voorafgaan door een nieuw lid, luidende :
« In geval van vermelding « onvoldoende » wordt het betrokken personeelslid opnieuw geëvalueerd na een termijn van zes maanden. »
Verantwoording
Zie de verantwoording voor amendement nr. 58. Krachtens dit amendement wordt dezelfde nuance ingevoegd met betrekking tot het gerechtelijk personeel.
Nr. 60 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 8
In het voorgestelde artikel 287sexies, eerste lid, de woorden « onderzoeksmagistraat in de tuchtrechtbank, » doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van het amendement nr. 55.
Nr. 61 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 9
In het voorgestelde artikel 288 de woorden « ,en de installatie van de onderzoeksmagistraten in de tuchtrechtbank alsook die van de griffiers in de tuchtrechtbank en in de tuchtrechtbank in hoger beroep » doen vervallen.
Verantwoording
Behalve dat het mandaat van onderzoeksmagistraat verdwijnt, is de installatie van griffiers evenmin verantwoord rekening houdende met het feit dat deze functie zal worden uitgeoefend in de zetel van de griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Namen, Gent en het hof van beroep te Brussel.
Nr. 62 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 12
In het voorgestelde artikel 405 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º paragraaf 1 vervangen door wat volgt :
« § 1. De lichte tuchtstraffen die van toepassing zijn op de leden en op de personeelsleden van de rechterlijke orde zijn :
1º vermaning;
2º blaam.
De zware tuchtstraffen die van toepassing zijn op de leden en op de personeelsleden van de rechterlijke orde zijn :
1º inhouding van wedde;
2º overplaatsing bij tuchtmaatregel;
3º tuchtschorsing;
4º lagere inschaling of verlies van de laatste weddebijslag;
5º terugzetting of intrekking van het mandaat bedoeld in artikel 58bis;
6º ontslag van ambtswege;
7º ontzetting uit het ambt of afzetting. »;
2º Paragraaf 8 vervangen door wat volgt :
« § 8. Het ontslag van ambtswege heeft het verlies van de hoedanigheid van lid van de rechterlijke orde of van lid van het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten tot gevolg. »;
3º tussen § 8 en § 9 een § 8/1 invoegen, luidende :
« § 8/1. De ontzetting uit het ambt en de afzetting hebben het verlies van de hoedanigheid van lid van de rechterlijke orde of van lid van het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten en het verlies van het rustpensioen tot gevolg. ».
Verantwoording
1º en 2º Dit amendement dient samen gelezen te worden met het amendement nr. 68 dat aan de korpschef, de hoofdgriffier en de hoofdsecretaris de bevoegdheid geeft om, na onderzoek, een lichte tuchtstraf op te leggen zonder aanhangigmaking bij de tuchtrechtbank.
Hoewel het huidige voorstel tot doel heeft de rol van de korpschef op het gebied van de tucht te beperken, hebben de verschillende hoorzittingen in het kader van de parlementaire werken aan het licht gebracht dat de korpschef, in het kader van zijn managementdoelstellingen, niet mag worden verstoken van elke tuchtbevoegdheid ten aanzien van de leden van zijn korps.
Het huidige amendement heeft tot doel aan de korpschef een essentiële morele macht toe te kennen door hem het recht toe te kennen om, onder de voorwaarden vastgesteld in de andere artikelen, lichte tuchtstraffen op te leggen.
Een recht van hoger beroep bij de tuchtrechtbank staat open voor de persoon aan wie aan lichte tuchtstraf werd opgelegd en aan het openbaar ministerie.
Krachtens datzelfde amendement wordt de tuchtstraf van het ontslag van ambtswege terug opgenomen in de inventaris van de zware straffen.
Het schrappen van de link tussen de zwaarste tuchtstraf en het ontnemen van de pensioenrechten voor de leden en de personeelsleden van de rechterlijke orde creëert een verschil in wedde tussen die categorieën en de rijksambtenaren.
Het behoud van die twee straffen met identieke draagwijdte, maar waarvan enkel de ergste leidt tot het afnemen van de pensioenrechten (dat enkel het verlies van het specifiek pensioen van die sector impliceert, maar niet dat van gemeen recht van de werknemers) maakt het mogelijk om de straf te moduleren en enige potentiële discriminatie ten aanzien van andere statuten te voorkomen.
Nr. 63 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 18
In het voorgestelde artikel 409 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º in § 1 tussen het tweede en het derde lid, een nieuw lid invoegen, luidende :
« In geval van onmogelijkheid om een magistraat aan te wijzen die blijk heeft gegeven van de kennis van de Duitse taal in de Franstalige rechtbank, wordt de rechtspleging gevoerd in de Franse taal. Op verzoek van de betrokken persoon kan de rechtbank bevelen dat een beroep wordt gedaan op een vertaler. De kosten zijn ten laste van de Staatskas. Het vonnis wordt vertaald in het Duits. »;
2º in § 1, het derde lid vervangen door drie leden, luidende :
« De Franstalige rechtbank zetelt te Namen. De Nederlandstalige rechtbank zetelt te Gent. De geïnventariseerde tuchtdossiers en een kopie van het individuele dossier van de betrokkene worden respectievelijk gericht aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Namen of te Gent.
Het ambt van openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank wordt uitgeoefend door de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg waar de tuchtrechtbank zitting houdt.
Het ambt van griffier bij de tuchtrechtbank wordt uitgeoefend door een griffier van de rechtbank van eerste aanleg waar de tuchtrechtbank zitting houdt. Hij wordt aangewezen door de hoofdgriffier. »;
3º in § 2, eerste lid, de woorden « die geen magistraat is bij het Hof van Cassatie » invoegen tussen « magistraat van de zetel » en « zijn de kamers »;
4º in § 2, tweede lid, de woorden « die geen magistraat is bij het Hof van Cassatie » invoegen tussen « magistraat van het openbaar ministerie » en « zijn de kamers »;
5º het artikel aanvullen met een § 3, luidende :
« § 3. Wanneer zij zetelen ten aanzien van een magistraat van of bij het Hof van Cassatie zijn de kamers van de tuchtrechtbank samengesteld uit twee rechters in de tuchtrechtbank en een assessor aangewezen overeenkomstig artikel 411, § 6. ».
Verantwoording
1º Dit amendement komt tegemoet aan een overweging van de Raad van State. Het poogt een oplossing te vinden voor een eventuele onmogelijkheid om een tuchtrechtbank samen te stellen waarvan één van de leden blijk heeft gegeven van de kennis van de Duitse taal. Dit amendement is geïnspireerd op artikel 30bis van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. Met dit amendement wordt enige procedurele vertraging voorkomen en worden niettemin de belangen van de vervolgde Duitstalige persoon beschermd door hem het voorrecht van een tolk of een vertaling toe te kennen.
2º Naar aanleiding van de verschillende hoorzittingen bij de parlementaire werken is gebleken dat het ambt van openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank en de tuchtrechtbank in hoger beroep niet voldoende gedefinieerd werd gezien het niet mogelijk was om met zekerheid te bepalen welk openbaar ministerie bevoegd was om deze functie waar te nemen. Het huidige amendement verduidelijkt het wetsvoorstel door de procureurs des Konings van Namen en Gent bevoegd te maken voor respectievelijk de Franstalige en de Nederlandstalige tuchtrechtbank.
3º, 4º en 5º Dit wetsvoorstel voorziet enerzijds in de verplichting om de aanwezigheid van een magistraat van een gerecht of een parket van hetzelfde niveau te waarborgen, maar anderzijds in het verbod dat die assessor uit hetzelfde gerecht komt als de betrokken persoon. Volgens het advies van de Raad van State is die dubbele verplichting moeilijk om te zetten in de praktijk indien de betrokken persoon afkomstig is van het Hof van Cassatie (zetel of parket-generaal).
Dit amendement voorziet dan ook in een uitzondering op de regel volgens dewelke de assessor niet afkomstig mag zijn uit hetzelfde rechtscollege. In dat geval moet een magistraat worden aangewezen van of bij het Hof van Cassatie (die zich kandidaat zal hebben gesteld voor dat ambt), overeenkomstig wat is voorzien in amendement nr. 65.
Nr. 64 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 19
In het voorgestelde artikel 410 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º tussen het tweede en derde lid een lid invoegen, luidende :
« Het ambt van openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank in hoger beroep wordt uitgeoefend door de procureur-generaal bij het hof van beroep in de zetel waar de tuchtrechtbank in hoger beroep haar terechtzittingen houdt. »;
2º het vierde lid vervangen door wat volgt :
« Binnen de Franstalige tuchtrechtbank in hoger beroep neemt een kamer kennis van de zaken met betrekking tot de Duitstalige leden en personeelsleden van de rechterlijke orde; zij bestaat uit minstens één magistraat van de zetel die blijk heeft gegeven van de kennis van de Duitse taal.
In geval van onmogelijkheid een kamer samen te stellen die bestaat uit een magistraat die blijk heeft gegeven van de kennis van de Duitse taal, wordt de rechtspleging in de Franse taal gevoerd. Op verzoek van de betrokken persoon kan de rechtbank bevelen dat een beroep wordt gedaan op een vertaler; de kosten zijn ten laste van de Staatskas. Het arrest wordt vertaald in het Duits. »;
3º in het vijfde lid de woorden « die geen magistraat is bij het Hof van Cassatie » invoegen tussen de woorden « magistraat van de zetel » en de woorden « zijn de kamers »;
4º in het zesde lid de woorden « die geen magistraat is bij het Hof van Cassatie » invoegen tussen de woorden « magistraat van het openbaar ministerie » en de woorden « zijn de kamers »;
5º het artikel aanvullen met een lid, luidende :
« Wanneer zij zetelen ten aanzien van een magistraat van of bij het Hof van Cassatie zijn de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep samengesteld uit twee raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep en uit een raadsheer-assessor aangewezen overeenkomstig artikel 411, § 6, eerste of tweede lid, naar gelang van het geval. ».
Verantwoording
1º Dit amendement strekt ertoe de territoriale bevoegdheid van het openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank in hoger beroep te verduidelijken, in voorkomend geval de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel.
2º Tegemoetkomend aan een overweging van de Raad van State strekt dit amendement ertoe een volledig parallellisme in te stellen tussen beide niveaus van aanleg teneinde aan de betrokken Duitstalige persoon te waarborgen dat hij in beginsel een beroep kan doen op een magistraat die blijk heeft gegeven van de kennis van die taal, behoudens onmogelijkheid om een dergelijke kamer samen te stellen. Voor dit laatste geval wordt in dezelfde waarborgen voorzien als die waarin is voorzien voor de tuchtrechtbank in eerste aanleg.
3º, 4º en 5º Dit amendement voorziet in dezelfde beperkingen als voor de tuchtrechtbank in eerste aanleg in het geval waarin de vervolgde persoon een magistraat van of bij het Hof van Cassatie is.
Nr. 65 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 22
In het voorgestelde artikel 411 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º in § 1, eerste lid, de woorden « termijn van zeven jaar » vervangen door de woorden « niet-hernieuwbare termijn van vijf jaar »;
2º een § 5/1 invoegen, luidende :
« § 5/1. De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie wijst drie emeriti magistraten van de zetel aan die zich kandidaat stellen om te zetelen in de gevallen bedoeld in de artikelen 409, § 3, en 410, zevende lid.
De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie wijst drie emeriti leden van het parket-generaal aan die zich kandidaat stellen om te zetelen in de gevallen bedoeld in de artikelen 409, § 3, en 410, zevende lid. »;
3º paragraaf 7, eerste lid, aanvullen met de woorden « met inachtneming van een vooraf bepaalde beurtrol »;
4º in § 7, tweede lid, de woorden « Met uitzondering van de gevallen bedoeld in de artikelen 409, § 3, en 410, zevende lid, mogen » invoegen voor de woorden « De op grond van het eerste lid aangewezen leden » en in de Nederlandse tekst het woord « mogen » schrappen.
Verantwoording
1º Voorzien in een niet-hernieuwbare termijn van zeven jaar zowel voor het ambt van de assessoren als voor het ambt van de rechters bij de tuchtrechtbank of dat van de raadsheren bij de tuchtrechtbank in hoger beroep zou leiden tot een algemene vervanging van die rechtscolleges na die termijn.
Met het oog op continuïteit van die rechtscolleges, alsook op een harmonie van de rechtspraak en rechtszekerheid, lijkt het gepast om erin te voorzien dat niet alle ambten binnen de tuchtrechtbanken op hetzelfde tijdstip een einde nemen.
2º en 4º De Raad van State heeft eveneens erop gewezen dat het wetsvoorstel enerzijds voorziet in de verplichting om de aanwezigheid van een magistraat van een rechtscollege of van een parket van hetzelfde niveau te waarborgen, maar anderzijds verbiedt dat die assessor afkomstig is van hetzelfde rechtscollege als de betrokken persoon. Die dubbele verplichting kan onmogelijk in de praktijk worden omgezet indien de betrokken persoon afkomstig is van het Hof van Cassatie (zetel of parket-generaal).
Dit amendement voorziet dus in een uitzondering op de regel volgens dewelke de assessor niet van hetzelfde rechtscollege afkomstig mag zijn. In dat geval moet een emeritus magistraat van of bij het Hof van Cassatie worden aangewezen (die zich voor dit ambt kandidaat zal hebben gesteld).
3º De afdeling wetgeving van de Raad van State heeft in haar advies verklaard dat aan de vereisten inzake de onpartijdigheid van het tuchtgerecht meer tegemoet zou worden gekomen indien de samenstelling ervan niet volledig zou afhangen van de voorzitter ervan, maar van een welbepaalde beurtrol.
Met dit amendement wordt gevolg gegeven aan deze opmerking van de Raad van State.
Nr. 66 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 23
Dit artikel vervangen door wat volgt :
« Art. 23. Het opschrift van afdeling IV, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, die afdeling II wordt, wordt vervangen door volgend opschrift : « De tuchtoverheden ».
Verantwoording
Aangezien de lichte straffen tot de bevoegdheid van de korpschefs, de hoofdgriffiers en de hoofdsecretarissen blijven behoren, regelt afdeling II niet enkel de aanhangigmaking bij de tuchtrechtbank meer.
Nr. 67 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 24
In het voorgestelde artikel 412 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º in § 1, de woorden « Met het oog op de toepassing van de artikelen 405 of 407 wordt een zaak rechtstreeks bij de tuchtrechtbank aanhangig gemaakt » vervangen door de woorden « De overheden bevoegd om een tuchtprocedure in te stellen zijn : »;
2º § 1, eerste lid, 7º vervangen door wat volgt :
« 7º ten aanzien van de personeelsleden van het niveau A, de griffiers, de secretarissen en het personeel van griffies, parketsecretariaten en steundiensten :
a. door de eerste voorzitter bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de hoofdgriffier van het Hof van Cassatie en door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het Hof van Cassatie;
b. door de eerste voorzitter van het hof van beroep en het arbeidshof ten aanzien van de hoofdgriffier van het hof van beroep en van het arbeidshof en door de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het hof van beroep en bij het arbeidshof, en van de personeelsleden van het niveau A bij deze hoven, bij de parketten-generaal en de auditoraten-generaal;
c. door de federale procureur ten aanzien van de hoofdsecretaris en van de personeelsleden van het niveau A bij het federaal parket;
d. door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg, van de hoofdgriffier van de politierechtbank, van de hoofdgriffier van het vredegerecht en door de procureur des Konings ten aanzien van de hoofdsecretaris van het parket van de procureur des Konings, en van de personeelsleden van het niveau A bij deze rechtbanken en parketten;
e. door de voorzitter van de rechtbank van koophandel ten aanzien van de hoofdgriffier van de rechtbank van koophandel en door de procureur des Konings ten aanzien van de personeelsleden van het niveau A bij de rechtbank van koophandel;
f. door de voorzitter van de arbeidsrechtbank ten aanzien van de hoofdgriffier van de arbeidsrechtbank en door de arbeidsauditeur ten aanzien van de hoofdsecretaris van het arbeidsauditoraat en van de personeelsleden van het niveau A bij deze rechtbanken en parketten;
g. door de magistraat korpschef van het rechtscollege of van het parket ten aanzien van de leden van de steundiensten;
h. door de hoofdgriffier ten aanzien van de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers, de deskundigen, de administratief deskundigen en ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers bij de griffie;
i. door de hoofdsecretaris ten aanzien van de secretarissen-hoofden van dienst, van de secretarissen, deskundigen, de administratief deskundigen en ICT deskundigen, assistenten en secretariaatsmedewerkers bij het parket. »;
3º § 2, eerste lid, vervangen door wat volgt :
« Een tuchtprocedure kan steeds ingesteld worden op vordering van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de betrokkene werkzaam is, of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, door het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen. »;
4º paragraaf 3 doen vervallen.
Verantwoording
1º en 2º Nu voorzien wordt om de korpschef de bevoegdheid toe te kennen een lichte straf op te leggen zonder de verplichte aanhangigmaking bij de tuchtrechtbank, dringt een tekstwijziging zich op om niet enkel de overheid die geschikt is om een zaak aanhangig te maken bij de tuchtrechtbank vast te stellen maar ook de overheid die geschikt is om een tuchtprocedure in te stellen.
Ten aanzien van de hoofdgriffiers stelt het huidige voorstel het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de hoofdgriffier zijn functies uitoefent als bevoegde overheid vast. Evenwel, in artikel 164 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, is het de korpschef van de zetel die ten aanzien van hem leiding en toezicht uitoefent.
Het huidig amendement integreert deze hervorming in het tuchtrecht.
3º Dit amendement heeft tot doel tegemoet te komen aan een overweging van de Raad van State waarbij er werd op gewezen dat in het voorstel niet werd voorzien in een bijzonder geval voor de aanhangigmaking bij het openbaar ministerie met betrekking tot de feiten die leden of personeelsleden van de vredegerechten, die niet over een eigen openbaar ministerie beschikken, ten laste worden gelegd. Dit amendement voorziet in dit geval in de bevoegdheid van het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement (volgens dezelfde logica als die die ten aanzien van dat rechtscollege een tuchtbevoegdheid toekent aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg).
4º Krachtens paragraaf 3 van dit voorstel worden de mechanismen ingevoerd om beroep in te stellen tegen de verhulde tuchtstraffen. De inhoud van artikel 412, paragrafen 1 en 2, is niettemin van een dergelijke omvang dat het beter lijkt om die rechtsmiddelen in te voegen in artikel 413, paragraaf 5, zoals voorgesteld in het amendement nr. 68. Het betreft dan ook geen loutere schrapping, maar wel een verschuiving, wat het overigens mogelijk maakt om te overwegen dat het voorgestelde artikel 412 de aangelegenheid van de bevoegde tuchtoverheden regelt terwijl het voorgestelde artikel 413 op zijn beurt de procedure en de verschillende beroepsmogelijkheden regelt.
Nr. 68 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 26
Het voorgestelde artikel 413 vervangen door wat volgt :
« 413. § 1. Naar de feiten bedoeld in artikel 404 wordt een onderzoek gevoerd door een magistraat die is aangewezen door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid.
Van de opening van het onderzoek wordt onverwijld kennis gegeven aan de betrokkene.
Het onderzoek mag niet meer dan drie maanden in beslag nemen. Indien binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van de opening van een onderzoek geen enkel gevolg wordt gegeven door de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, die het initiatief tot dat onderzoek heeft genomen, kan de betrokkene de zaak aanhangig maken bij de tuchtrechtbank, die in de plaats treedt van die overheid. De tuchtrechtbank richt tot de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, een verzoek tot verslag en conclusie binnen 15 dagen na de aanhangigmaking. De conclusies worden binnen 30 dagen na ontvangst van het verzoek overgezonden.
§ 2. De overheid bedoeld in artikel 412, § 1, die na onderzoek van oordeel is dat de feiten een lichte straf rechtvaardigen, is bevoegd om de betrokken persoon die straf op te leggen. De beslissing wordt onverwijld met gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief bezorgd aan de betrokken persoon, aan het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen en aan de minister van Justitie.
De betrokken persoon en het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, kunnen bij de tuchtrechtbank hoger beroep instellen tegen de door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid, overeenkomstig de in artikel 420, § 3, vastgelegde vormvereisten en termijnen.
De minister van Justitie kan het openbaar ministerie bedoeld in het tweede lid binnen dezelfde termijnen injunctie geven bij de tuchtrechtbank hoger beroep in te stellen tegen de door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid genomen tuchtrechtelijke beslissingen.
§ 3. De overheid bedoeld in artikel 412, § 1, die na onderzoek van oordeel is dat de feiten een zware straf rechtvaardigen, maakt de zaak aanhangig bij de tuchtrechtbank en verzendt het onderzoeksdossier, het verslag en de conclusies naar die rechtbank met het oog op oproeping.De overheid brengt de betrokkene daarvan op de hoogte.
Het verzoek tot verschijning vermeldt de naam, de hoedanigheid en het adres van de betrokkene alsook de uiteenzetting van de feiten en de middelen, en is gehandtekend.
Tegen de beslissing om de zaak bij de tuchtrechtbank aanhangig te maken kan geen beroep worden ingesteld.
§ 4. Indien de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, van oordeel is dat zij geen straf moet opleggen of indien binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van de opening van een onderzoek door de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, geen enkel gevolg wordt gegeven, kan het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, op vordering, de zaak rechtstreeks aanhangig maken bij de tuchtrechtbank, respectievelijk binnen 30 dagen na de kennisgeving van de beslissing of na het verstrijken van de termijn van drie maanden.
De minister van Justitie kan het openbaar ministerie bedoeld in het eerste lid binnen dezelfde termijnen injunctie geven een dossier betreffende een lid of een personeelslid van de rechterlijke orde aanhangig te maken bij de tuchtrechtbank.
§ 5. Bij de tuchtrechtbank kan ook het beroep aanhangig gemaakt worden dat door de betrokken magistraten ingesteld is tegen de verhulde tuchtstraffen waarvan zij zich het slachtoffer achten.
§ 6. Wanneer een ordemaatregel bedoeld in artikel 406 wordt genomen, maakt de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, onverwijld een verzoek tot verschijning aanhangig bij de tuchtrechtbank door haar een kopie van de beslissing en van het dossier over te zenden.
Uiterlijk 15 dagen vóór de datum waarop de schorsing bedoeld in artikel 406 een einde neemt, brengt de tuchtrechtbank de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, op de hoogte van de stand van zaken van de tuchtprocedure en brengt zij advies uit over de eventuele verlenging van de ordemaatregel. »
Verantwoording
Dit amendement beoogt de verschillende keuzes die de korpschef worden geboden, alsook de verschillende wijzen van aanhangigmaking bij de tuchtrechtbank die uit die keuzes voortvloeien, samen te brengen in hetzelfde artikel.
Paragraaf 1 herneemt de grote lijnen van het voorgestelde artikel 413 met betrekking tot het tuchtonderzoek dat moet worden gevoerd. Teneinde het risico op cumulatie in hoofde van de korpschef inzake onderzoek en rechtspraak met betrekking tot lichte straffen te voorkomen, is erin voorzien dat het onderzoek door een door de korpschef aangewezen magistraat moet worden uitgevoerd.
Na afloop van dat onderzoek kan de korpschef zelf een lichte straf opleggen. De persoon aan wie een lichte straf wordt opgelegd, kan de zaak aanhangig maken bij de tuchtrechtbank.
Er moet worden voorzien in een nieuwe wijze van aanhangigmaking bij de tuchtrechtbank in de gevallen waarin de korpschef aan één van zijn leden een lichte straf zou opleggen, terwijl een zware straf opgelegd lijkt te moeten worden.
Teneinde een te grote laksheid die volgt uit de nauwe banden tussen de korpschef en de betrokken persoon te voorkomen, kan het openbaar ministerie de zaak ook aanhangig maken bij de tuchtrechtbank en is ook voorzien in een positief injunctierecht voor de minister.
Dit amendement voorziet daarnaast in artikel 413, § 5, in de rechtsmiddelen tegen de verhulde tuchtsancties die oorspronkelijk in artikel 412, § 3, van het voorstel werden bepaald.
Nr. 69 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 30
Het voorgestelde artikel 416, eerste lid, vervangen door drie leden, luidende :
« De tuchtrechtbanken behandelen de zaak in openbare terechtzitting.
De betrokkene kan de tuchtrechtbank verzoeken om de zaak met gesloten deuren te behandelen. De rechtbank gaat in op dit verzoek, tenzij zij van oordeel is dat het algemeen belang zich daartegen verzet.
Tegen de beslissing van de tuchtrechtbank om al dan niet de gesloten deuren toe te kennen, staat geen rechtsmiddel open. ».
Verantwoording
De afdeling wetgeving van de Raad van State heeft in haar advies de verbanden vermeld tussen de tuchtprocedure zoals zij wordt beoogd met dit voorstel en de strafprocedure.
Dit amendement strekt ertoe niet automatisch de zitting met gesloten deuren toe te staan op gewoon verzoek, maar daarentegen om de rechtbank de mogelijkheid te bieden de gegrondheid van dit verzoek te beoordelen met betrekking tot het algemeen belang op grond waarvan de behandeling van een tuchtzaak in openbare terechtzitting zou kunnen worden gerechtvaardigd.
Nr. 70 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 32
In het voorgestelde artikel 417 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º in § 1 de woorden « 413, § 3, » vervangen door de woorden « 413, § 1, derde lid, »;
2º In § 2, eerste lid, het woord « magistraten » vervangen door de woorden « rechters in de tuchtrechtbank »;
3º In § 2, tweede lid, de woorden « vóór de datum van de terechtzitting » vervangen door de woorden « binnen acht dagen na de aanwijzing van de onderzoeksmagistraat »;
4º in § 3, tweede lid, de woorden « de toegang tot het tuchtdossier, evenals de uitvoering van » invoegen tussen het woord « om » en het woord « bijkomende »;
5º in § 3 tussen het tweede en derde lid een lid invoegen, luidende :
« De betrokken persoon kan de zaak bij de tuchtrechtbank in hoger beroep aanhangig maken in geval van beslissing van de onderzoeksmagistraat tot weigering van de toegang tot het dossier of de uitvoering van bijkomende handelingen in het tuchtonderzoek, of bij gebrek aan een beslissing binnen de in het tweede lid bepaalde termijn. Dit beroep wordt ingesteld in de vormen en binnen de termijn bepaald in artikel 420, § 2. ».
Verantwoording
1º Dit amendement houdt rekening met de herindeling van artikel 413 voorgesteld in amendement nr. 68.
2º Gelet op de schrapping van het mandaat van onderzoeksmagistraat moet worden verduidelijkt dat laatstgenoemde zal worden aangewezen binnen de pool van rechters in de tuchtrechtbank.
3º Tijdens de verschillende hoorzittingen in het kader van de parlementaire werkzaamheden is gebleken dat het wrakingsstelsel waarin dit voorstel voorziet aanleiding zou kunnen geven tot vertragingsmanoeuvres ingeval het verzoek tot wraking in extremis wordt neergelegd.
Dit amendement beoogt een strikte termijn te bepalen na het verstrijken waarvan het verzoek tot wraking niet meer kan worden toegestaan.
4º Naar het voorbeeld van de middelen die ter beschikking worden gesteld aan een persoon verwikkeld in een strafonderzoek, voorziet dit amendement in de mogelijkheid om het lopende tuchtdossier te raadplegen.
5º In dezelfde lijn als de regels van de strafprocedure voorziet dit amendement in een beroepsmogelijkheid, binnen beperktere termijnen overgenomen van het beroep tegen ordemaatregelen, teneinde een te lange behandeling van de tuchtprocedure te voorkomen.
Nr. 71 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 33
In het voorgestelde artikel 418 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º in § 2, tweede lid, de woorden « vóór de datum van de terechtzitting » vervangen door de woorden « binnen acht dagen na de kennisgeving bedoeld in het eerste lid »;
2º in § 2, derde lid, de woorden « en in voorkomend geval het schriftelijk advies van het openbaar ministerie worden » vervangen door het woord « wordt »;
3º paragraaf 2 aanvullen met een lid, luidende :
« De tuchtrechtbank deelt de zaak mee aan het openbaar ministerie op het tijdstip waarop hij de sluiting van de debatten beveelt. Het advies van het openbaar ministerie wordt schriftelijk gegeven tenzij het wegens de omstandigheden van de zaak terstond op de zitting mondeling wordt uitgebracht. »;
4º in § 3, derde lid, de woorden « met redenen omkleed voorstel » vervangen door de woorden « beslissing van met redenen omkleed voorstel »;
5º in § 3, vierde lid, de woorden « dertig dagen » vervangen door de woorden « zestig dagen »;
6º paragraaf 3 aanvullen met een lid, luidende :
« De Koning kan afwijken van de beslissing inzake het met redenen omkleed voorstel tot afzetting en kan rechtens de bevoegde overheid, enige andere tuchtstraf nemen als bedoeld in artikel 405, § 1. ».
Verantwoording
1º Tijdens de verschillende hoorzittingen in het kader van de parlementaire werkzaamheden is gebleken dat het wrakingsstelsel waarin dit voorstel voorziet aanleiding zou kunnen geven tot vertragingsmanoeuvres ingeval het verzoek tot wraking in extremis wordt neergelegd.
Dit amendement beoogt een strikte termijn te bepalen na het verstrijken waarvan het verzoek tot wraking niet meer kan worden toegestaan.
2º en 3º Dit voorstel wijkt af van het gemeen recht inzake het advies van het openbaar ministerie in burgerlijke zaken. In de artikelen 764 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, en meer bepaald in artikel 766, is gesteld dat het advies van het openbaar ministerie na de sluiting van de debatten wordt uitgebracht.
Doordat in dit voorstel het advies van het openbaar ministerie vóór de sluiting van de debatten wordt beoogd, wijkt het zonder verantwoording af van de regels van de burgerlijke rechtspleging, wat tot verwarring kan leiden aangezien dit voorstel het tuchtrecht in het kader van de burgerlijke rechtspleging behoudt.
4º Hoewel de tuchtrechtbank, gelet op artikel 153 van de Grondwet, geenszins kan beslissen over de afzetting van een ambtenaar van het openbaar ministerie, lijkt het erop dat de tekst van het voorstel moeten worden gewijzigd om hem in overeenstemming te brengen met het begrip « vonnis gewezen door een rechtscollege van de rechterlijke orde ».
5º De termijn van 30 dagen waarover de Koning beschikt om zijn beslissing bij koninklijk besluit te nemen lijkt ontoereikend te zijn en wordt bijgevolg verlengd tot 60 dagen.
6º De afdeling wetgeving van de Raad van State heeft in haar advies gewezen op de vrijheid van de Koning om het voorstel tot afzetting van de tuchtrechtbank niet te volgen.
Aangezien de tuchtrechtbank met zijn redenen omklede beslissing zijn bevoegdheid heeft uitgeput, moet nader worden bepaald dat de Koning bevoegdheid krijgt om zelf de magistraat van het betrokken openbaar ministerie een tuchtstraf op te leggen.
Nr. 72 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 35
In het voorgestelde artikel 420 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º in § 1, eerste lid, het woord « tuchtstraffen » vervangen door de woorden « zware tuchtstraffen »;
2º in § 1, tussen het derde en het vierde lid, twee leden invoegen, luidende :
« De oproepingsbrief van de betrokkene vermeldt de plaats, datum en uur van de terechtzitting alsook de samenstelling van de kamer.
Ingeval van gewettigde verdenking kan de persoon tegen wie tuchtvervolging is ingesteld de leden van de kamer wraken middels een akte die toegezonden wordt aan de griffie binnen acht dagen na de kennisgeving bedoeld in het vierde lid. De wraking wordt in laatste aanleg beoordeeld door het Hof van Cassatie. »;
3º § 1, vijfde lid vervangen door wat volgt :
« Van het arrest van de tuchtrechtbank in hoger beroep wordt kennis gegeven aan de betrokkene, aan de korpschef, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, aan de minister van Justitie en aan de tuchtrechtbank, zulks binnen zestig dagen na de indiening van het beroepschrift. »;
4º in § 2, derde lid, de woorden « hoger beroep » vervangen door het woord « beroepschrift »;
5º § 2, vijfde lid, vervangen door wat volgt :
« Van het arrest van de tuchtrechtbank in hoger beroep wordt kennis gegeven aan de betrokkene, aan de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank waarvan de betrokken persoon afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen, aan de minister van Justitie en aan de tuchtrechtbank, zulks binnen zeven dagen na de sluiting van de debatten. »;
6º het artikel aanvullen met een § 3, luidende :
« § 3. De betrokkene of het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokkene afkomstig is, kan bij de tuchtrechtbank hoger beroep instellen tegen een tuchtrechtelijke beslissing uitgesproken door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid, binnen tien dagen na de kennisgeving bedoeld in artikel 413, § 2, eerste lid, door middel van een ondertekend verzoekschrift dat gericht is aan de griffie en dat een uiteenzetting van de middelen omvat.
Het beroep heeft geen schorsende werking.
De betrokkene wordt opgeroepen te verschijnen voor de tuchtrechtbank binnen vijftien dagen na de neerlegging van het beroepschrift bij de griffie.
Het vonnis wordt in laatste aanleg gewezen door de tuchtrechtbank binnen zeven dagen na de de sluiting van de debatten.. Tegen dit vonnis staat geen rechtsmiddel open.
Van het vonnis van de tuchtrechtbank wordt kennis gegeven aan de betrokkene, aan de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid en aan het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokkene afkomstig is of, wanneer de betrokken persoon een lid of een personeelslid is van een vredegerecht, aan het openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waarin dit vredegerecht is gelegen en aan de minister van Justitie. ».
Verantwoording
1º Het betreft een technisch amendement van tekstuele aard.
2º Tijdens de verschillende hoorzittingen in het kader van de parlementaire werkzaamheden is gebleken dat er niet voorzien was in enig wrakingsstelsel voor de tuchtrechtbank in hoger beroep. Dit amendement strekt ertoe deze leemte aan te vullen.
3º Met dit amendement stijgt het aantal geadresseerden van het arrest van de tuchtrechtbank in hoger beroep door inzonderheid te voorzien in het geval waarin de vervolgde persoon behoort tot een vredegerecht, alsook door de kennisgeving aan de minister van Justitie te garanderen, teneinde hem de mogelijkheid te bieden de gegevensbank van de tuchtdossiers die hij moet houden, te voeden.
4º Het betreft een technisch amendement van tekstuele aard.
5º zie verantwoording nr. 3 van dit amendement.
6º Er is inzonderheid bepaald dat de korpschef lichte straffen kan opleggen om te voorkomen dat feiten van gering belang moeten worden beoordeeld in een zware en lange procedure voor de tuchtrechtbank.
Het is belangrijk dat dat voordeel op het vlak van snelheid en eenvoud niet verloren gaat wanneer de betrokkene of het openbaar ministerie in hoger beroep gaat.
Dit amendement beoogt te voorzien in een specifieke procedure voor die rechtsmiddelen, die min of meer gebaseerd is op het model van het beroep van de betrokkene tegen een als ordemaatregel verhulde tuchtstraf.
Deze procedure gaat gepaard met kortere termijnen en wordt in laatste aanleg gewezen door de tuchtrechtbank wanneer die zich in hoger beroep uitspreekt over de definitieve beslissing van de korpschef.
Yoeri VASTERSAVENDTS. |
Nr. 73 VAN DE HEER DELPÉRÉE
(Subamendement op amendement nr. 57)
Art. 5
In het 1º, tussen het woord « worden » en het woord « aangewezen » de woorden « op voordracht van de benoemingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie » invoegen.
Verantwoording
De benoemingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie is, overeenkomstig artikel 3, bevoegd om magistraten voor te dragen krachtens artikel 151, § 4, van de Grondwet.
Francis DELPÉRÉE. |
Nr. 74 VAN DE HEER TORFS
(Subamendement op amendement nr. 57)
Art. 5
Het 1º aanvullen met de woorden « , tenzij deze werd uitgewist. ».
Verantwoording
Dit amendement verduidelijkt dat de tuchtstraffen die werden uitgewist niet in aanmerking worden genomen, bij een mogelijke aanwijzing als rechter in de tuchtrechtbank of raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep.
Rik TORFS. |
Nr. 75 VAN DE HEER VANLOUWE
(Subamendement op amendement nr. 71)
Art. 33
Het 5º doen vervallen.
Verantwoording
In een tuchtprocedure is er nood aan korte en efficiënte termijnen. Dit is in het belang van alle betrokken actoren, niet in het minst van de vervolgde persoon.
Karl VANLOUWE. |
Nr. 76 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS
Art. 22
In het voorgestelde artikel, na de woorden « in hoger beroep worden » de woorden « , elke twee en een half jaar voor de helft van het contingent, » invoegen.
Verantwoording
Dit amendement moet samengelezen worden met het amendement nr. 65, en voorziet, zoals de verantwoording van dat amendement beoogt, dat er zodoende géén algemene vervanging komt en de continuïteit verzekerd blijft.
Yoeri VASTERSAVENDTS. |
Nr. 77 VAN DE HEER MAHOUX
Art. 11
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Het bedoelde artikel luidt als volgt :
« Indien een magistraat bij een periodieke evaluatie de beoordeling « onvoldoende » heeft verkregen, leidt dit gedurende zes maanden tot de inhouding van de laatste driejaarlijkse verhoging bedoeld in de artikelen 360 en 360bis, dit onverminderd de tuchtrechtelijke gevolgen.
In geval van een beoordeling « onvoldoende » wordt de betrokken magistraat opnieuw geëvalueerd na verloop van zes maanden. Leidt dit niet tot ten minste een beoordeling « goed », dan is het eerste lid opnieuw van toepassing. ».
De tekst heeft dus te maken met de financiële gevolgen van een evaluatie en er is geen enkel verband met een tuchtrechtelijk feit.
De wijziging die wordt voorgesteld in artikel 11 van het voorstel is dus zinloos in een tekst die bedoeld is om de tuchtregeling voor de magistraten vast te leggen.
De indiener stelt dan ook voor dit artikel te doen vervallen.
Nr. 78 VAN DE HEER MAHOUX
Art. 36
In het voorgestelde artikel 421 de volgende wijzigingen aanbrengen :
— het 4º doen vervallen,
— het 5º en het 6º vernummeren tot het 4º en het 5º.
Verantwoording
Amendement nr. 3 van dezelfde indiener strekt ertoe de overplaatsing bij tuchtmaatregel te schrappen.
Om de coherentie van de tekst te bewaren, dient ook het 4º van artikel 421 van het Gerechtelijk Wetboek te worden geschrapt, zoals het wordt voorgesteld in artikel 36 van het wetsvoorstel, aangezien dit punt uitdrukkelijk de termijn van uitwissing bepaalt die van toepassing is op de overplaatsing bij tuchtmaatregel.
Philippe MAHOUX. |
Nr. 79 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS EN MEVROUW TAELMAN
Art. 18
In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º de voorgestelde § 2, eerste lid, aanvullen met een zin, luidende :
« Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met adviserende stem toegevoegd »;
2º de voorgestelde § 2, tweede lid, aanvullen met een zin, luidende :
« Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met adviserende stem toegevoegd »;
3º de voorgestelde § 2, derde lid, aanvullen met een zin, luidende :
« Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met adviserende stem toegevoegd ».
Verantwoording
Aan elke zitting van de tuchtrechtbank, zowel ten aanzien van een magistraat van de zetel, een magistraat van het openbaar ministerie of een lid van het gerechtspersoneel, wordt een stafhouder van een raad van de Orde toegevoegd als externe. Deze stafhouder is op elk ogenblik van de zitting en dus ook tijdens de beraadslaging aanwezig. Zijn tussenkomsten hebben echter een adviserend karakter. De stafhouder heeft dus geen stemrecht indien het tot een stemming zou komen.
Nr. 80 VAN DE HEER VASTERSAVENDTS EN MEVROUW TAELMAN
Art. 20
In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º de voorgestelde § 2, vijfde lid, aanvullen met een zin, luidende :
« Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met adviserende stem toegevoegd »;
2º de voorgestelde § 2, zesde lid, aanvullen met een zin, luidende :
« Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met adviserende stem toegevoegd »;
3º de voorgestelde § 2, zevende lid, aanvullen met een zin, luidende :
« Een stafhouder van een raad van de Orde wordt telkens met adviserende stem toegevoegd ».
Verantwoording
Aan elke zitting van de tuchtrechtbank in hoger beroep, zowel ten aanzien van een magistraat van de zetel, een magistraat van het openbaar ministerie of een lid van het gerechtspersoneel, wordt een staf houder van een raad van de Orde toegevoegd als externe, Deze stafhouder is op elk ogenblik van de zitting en dus ook tijdens de beraadslaging aanwezig. Zijn tussenkomsten hebben echter een adviserend karakter. De stafhouder heeft dus geen stemrecht indien het tot een stemming zou komen.
Yoeri VASTERSAVENDTS. | |
Martine TAELMAN. |
Nr. 81 VAN DE HEER TORFS EN MEVROUW TALHAOUI
(Subamendement op amendement nr. 69 van de heer Vastersavends)
Art. 30
In het voorgestelde artikel 416, tweede lid, eerste zin, de woorden « of het openbaar ministerie » tussen de woorden « De betrokkene » en de woorden « kan de tuchtrechtbank ».
Verantwoording
Dit subamendement biedt ook aan het openbaar ministerie de mogelijkheid om te verzoeken een zaak achter gesloten deuren te behandelen.
Nr. 82 VAN DE HEER TORFS EN MEVROUW TALHAOUI
Art. 39
In de Franse tekst het woord « 427quater » vervangen door het cijfer « 427 ».
Verantwoording
Dit amendement beoogt de Nederlandse en de Franse tekst op elkaar af te stemmen en hangt samen met het amendement nr. 83 dat tot doel heeft Hoofdstuk V van het Tweede Deel, Boek II van het Gerechtelijk Wetboek op te heffen.
Nr. 83 VAN DE HEER TORFS EN MEVROUW TALHAOUI
Art. 39/1
Een artikel 39/1 invoegen luidende :
Art. 39/1. In het Tweede Deel, Boek II van hetzelfde Wetboek wordt Hoofdstuk V, dat de artikelen 427bis tot 427quater bevat, ingevoegd bij de wet van 7 mei 1999 en laatst gewijzigd door de wet van 7 juli 2002, opgeheven.
Verantwoording
Dit amendement beoogt de tekst van het wetsvoorstel technisch te verbeteren.
Door de globale herziening van de Hoofdstukken III en IV, werden bepalingen uit de artikelen 427bis tot 427quater elders opgenomen (de voorgestelde artikelen 421 en 422 Ger.W.). Artikel 39 voorziet in de Franse lezing reeds een opheffing van de artikelen 427bis, 427ter en 427quater. Omdat Hoofdstuk V in zijn geheel kan worden opgeheven, wordt dit geëxpliciteerd in voorliggend amendement.
Rik TORFS. | |
Fauzaya TALHAOUI. |