5-1823/1

5-1823/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

25 OKTOBER 2012


Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming

(Ingediend door mevrouw Cindy Franssen c.s.)


TOELICHTING


Achtergrond

Seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen zijn bijzonder ernstige misdrijven, aangezien ze gericht zijn tegen kinderen, die recht hebben op extra bescherming en zorg. Ze veroorzaken bij de slachtoffers langdurige fysieke, psychische en sociale schade. Het bestaan van dergelijke praktijken vormt een aanslag op de fundamentele waarden van een moderne samenleving met betrekking tot de bijzondere bescherming van kinderen en ondermijnt het vertrouwen in de bevoegde overheidsinstelling.

Hoewel nauwkeurige en betrouwbare statistieke ontbreken, geeft onderzoek aan dat één op vijf kinderen in Europa het slachtoffer wordt van één of andere vorm van seksueel geweld. Deze cijfers liggen in lijn met de cijfers die naar voren worden geschoven door onder meer UNICEF, de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Internationale Werknemersorganisatie (ILO). Studies suggereren ook dat het fenomeen niet afneemt met de jaren, maar eerder dat bepaalde vormen van seksueel misbruik toenemen.

Dat er een discrepantie bestaat tussen het aantal misbruiken die gemeld worden aan de politie en het werkelijke aantal kinderen die misbruikt worden, staat vast. Kinderen vinden het vaak moeilijk om over seksueel misbruik te praten, om verschillende redenen. Één van die redenen is de vertrouwensband die ze hebben opgebouwd met de persoon die hen misbruikt heeft.

Dit wetsvoorstel wil net het opbouwen van deze vertrouwensband door de dader, het fenomeen « grooming », aanpakken.

Offline grooming

Letterlijk vertaald betekent « grooming » verzorgen of voorbereiden. Dit kan ook omschreven worden als de strategie van het misbruik. Seksueel misbruik is doorgaans geen resultaat van toevallige factoren, maar van een weloverwogen planning. Daarbij zijn door de dader vooraf de risico's zorgvuldig afgewogen, staan situaties en personen onder zijn controle en wordt het slachtoffer op veelal subtiele wijze ingesponnen binnen zijn invloedssfeer.

Veel daders van seksueel misbruik ondernemen stappen om een hechte vertrouwensrelatie op te bouwen met het kind. Op deze wijze hoeven de meer nadrukkelijke vormen van pressie, geweld of macht niet gebruikt te worden. De meeste daders maken gebruik van manipulatie. Deze « geweldloosheid » kan bovendien bijdragen aan de overtuiging bij de dader dat het kind zelf ook instemde met het seksueel misbruik.

Daders van seksueel misbruik zijn dus doorgaans niet die onbekwame personen, wie dingen overkomen, maar zij wegen vaak berekenend en geduldig hun kansen af waar en wanneer zij hun slag zullen slaan. Het seksueel misbruik overkomt de dader dus niet.

Dit wordt bevestigd door de beschikbare data uit Europa. Het komt zeker voor dat kinderen eenmalig en met geweld seksueel misbruikt worden, maar veelal is er sprake van langdurig seksueel misbruik door iemand van de familie of iemand uit hun dichte omgeving. Daders nemen dus vaak hun tijd bij het voorbereiden of groomen van hun slachtoffer, door een vertrouwensband op te bouwen, het kind te bevoorrechten, geheimhouding te bewerkstelligen en dan stapsgewijs hun grenzen te verleggen. Door het winnen van het vertrouwen van het slachtoffer, kan het misbruik tevens veel langer in stand worden gehouden. Het kind wordt immers zodanig psychologisch bespeeld, dat het de dader niet wil of durft verraden, het misbruik niet kan plaatsen, en dat het zich zelf verantwoordelijk voelt voor het misbruik.

Dit wetsvoorstel wil dan ook een strafverzwaring invoeren voor hetgroomenvan het slachtoffer, niet alleen omwille van de uitgebreide planning en voorbedachtheid die ervan uitgaat, maar vooral omwille van het effect die het heeft op het kind.

Voor de slachtoffers betekent seksueel geweld immers niet enkel een ernstige schending van de fysieke integriteit. Het raakt ook aan het mentaal en emotioneel welzijn van kinderen en laat in veel gevallen blijvende sporen na waarvan de impact voelbaar blijft tot nadat men volwassen is : schaamte, angst, schuldgevoelens en moeilijkheden om vertrouwensrelaties op te bouwen. Grooming vermenigvuldigt dit effect.

Online Grooming

Offline grooming is een aloude strategie tot misbruik, maar online grooming is relatief nieuw.

Kinderen en jongeren van vandaag zijn geboren in een wereld waar computers en allerlei technologieën in sterke mate aanwezig zijn. Dit verklaart waarom maar liefst 96 % van de twaalf- tot achttienjarigen in België het internet gebruiken gedurende gemiddeld twee uur per dag. Hoe meer vrije tijd ze hebben, des te meer gebruiken ze het internet. Het internetgebruik stijgt tot de leeftijd van vijftien jaar, omdat de meeste jongeren tot deze leeftijd nog niet echt uitgaan. Terwijl jongens het internet als informatiekanaal beschouwen, zien meisjes het internet als communicatiekanaal. Vanaf tien jaar ontdekken ze de communicatieve kracht van het internet en wordt dit medium voornamelijk opgezocht om met leeftijdsgenoten te communiceren. Chatten is hierbij zeer populair bij zowat 95 % van de Belgische tieners (1) .

Bovenstaande cijfers komen eveneens overeen met de cijfers uit het onderzoek gevoerd door OIVO (Onderzoeks- en informatiecentrum van de verbruikersorganisaties) (2) . Hieruit bleek dat 88 % van een groep van 2336 jongeren het internet meermaals per dag raadpleegde. Elf- tot twaalfjarigen beweerden geen hulp tijdens het surfen nodig te hebben. Hun favoriete activiteiten waren het bekijken van cartoons of video's, spelletjes spelen en communiceren via msn of e-mail. Ook de groep van dertien- tot veertienjarigen hadden geen hulp nodig en waren het liefst bezig met het creëren van een eigen blog, communiceren en muziek downloaden. De meeste vijftienjarigen van de groep beschikten over een eigen computer en gebruikten het internet het meest om te communiceren met anderen, om van gedachten te wisselen op discussiefora en om muziek te downloaden. Uit de resultaten valt af te leiden dat « communiceren » een constante is vanaf de leeftijd van elf jaar. Chatten is bij 82 % het populairste en gebeurt dagelijks.

In het kader van het hierboven vernoemde EU Kids Online-onderzoek, geeft 12 % van de groep dertien- tot zestienjarigen aan dat iets op het internet aanleiding voor hen was om zich zorgen te maken of zich slecht te voelen. Bij de negen- tot tienjarigen ging het om 9 % van de kinderen. Hierbij werd vastgesteld dat blootstelling aan risico's verhoogt met de jaren. Van deze Europese negen- tot zestienjarigen hebben 14 % in een periode van twaalf maanden online beelden gezien die duidelijk seksueel getint zijn. Binnen deze groep vond één op drie dit een negatieve ervaring en ongeveer de helft daarvan was behoorlijk tot sterk geschokt. De cijfers voor België liggen in dezelfde lijn.

Er werd tevens aan elf- tot zestienjarigen gevraagd of zij ooit al seksueel getinte boodschappen of beelden hebben ontvangen. Ongeveer één op zes kinderen heeft dergelijke boodschappen reeds gekregen en 3 % zou zelf boodschappen hebben geplaatst. In België heeft 18 % van de kinderen zulke boodschappen ontvangen. Dit percentage ligt in de buurt van het Europees gemiddelde van 15 %, wat erop wijst dat België een gemiddeld risicoland is.

Communiceren met onbekenden via het internet is geen zeldzaamheid. Net zoals in de rest van Europa hebben in België drie op tien kinderen contact gehad met iemand die ze niet kenden. Vooral dertien- tot veertienjarigen — de leeftijd waarop de pubertijd doorbreekt — hebben contact met onbekenden. Het blijft zeldzamer dat kinderen daadwerkelijk iemand « offline » ontmoeten. Het Belgische cijfer ligt met 11 % iets hoger dan het Europese gemiddelde van 7 %. Zowel in Europa als in België blijkt dat jongeren vaker iemand offline zullen ontmoeten naarmate ze ouder worden : bij negen- tot tienjarigen komt een ontmoeting bijna niet voor, terwijl één op vijf van de vijftien- tot zestienjarigen in een periode van twaalf maanden met iemand heeft afgesproken die ze via het internet hebben leren kennen.

De cijfers van het European Online Grooming Project geven aan dat er een risico is omwille van de zeer frequente chatactiviteiten van jongeren. Uit het onderzoek blijkt immers dat 60 % van een groep jongeren communiceert met onbekenden. Het onderzoek concludeerde dat de huidige wetgeving inadequaat is, omdat het internet niet zonder risico's is. Zowat de helft van de vrouwelijke adolescenten beweerde reeds verliefd te zijn geworden op een onbekende via het internet. Één op vier jongens en één op vijf meisjes geeft toe reeds seksuele ervaringen via het internet te hebben gehad. Een derde van de jongens en een achtste van de meisjes verklaarden reeds seks te hebben gehad met iemand die ze via het internet hebben leren kennen. En 75 % van de meisjes en 80 % van de jongens liet toe om via het internet te flirten en over seks te praten.

Het experimenteel gedrag van jongeren in se is geen gevaar. De anonieme virtuele wereld en het open karakter van chatkanalen zijn echter factoren die het voor degroomergemakkelijker maken om in contact te komen met jongeren. Eenmaal ze een vertrouwensband hebben en het contact via private weg kan lopen, is het nog moeilijker om dit proces te stoppen. Vandaar dat de bovenstaande cijfers omtrent online (risico) gedrag eveneens in rekenschap moeten genomen worden om een beeld te kunnen krijgen van het risico op grooming.

Afhankelijk van het stadium van het groomingsproces waarin seksuele delinquenten zich begeven, gebruiken ze allerlei mogelijke kanalen. Hoe verder het proces is gevorderd, hoe geslotener het communicatiekanaal wordt, en hoe groter de kans wordt dat er seksueel misbruik zal plaatsvinden. Groomers gaan op zoek naar persoonlijke blogs van jongeren teneinde informatie te verzamelen om zo tijdens hun eerste conversatie geloofwaardig over te komen. Gegevens kunnen ook via gameplatforms met internetcapaciteit (zoals Playstation 3) en andere technologieën verkregen worden. Om een eerste contact met jongeren aan te gaan, gebruiken ze kanalen zoals Facebook, Bebo, MySpace, MSN, HiFive en Yahoo-messenger. Eenmaal ze het vertrouwen van de jongere hebben gewonnen, kan het contact verder gaan via P2P, private chat, e-mail, GSM, enz. De voortdurende technologische vooruitgang brengt met zich mee dat groomers in de toekomst ook andere kanalen zullen gebruiken.

Ook hier is grooming een veelal een langer lopend proces waarbij de dader, die zich kan voordoen als een jonger persoon, door veelvuldig chat- en e-mailcontact langzaam het vertrouwen wint van het kind, het kind verleidt tot het delen van intimiteiten en op die wijze het kind in de digitale wereld vatbaar maakt voor seksueel misbruik in de fysieke wereld. Sommige daders laten het bij cyberseks, maar in veel gevallen is het uiteindelijke doel een fysieke afspraak te maken om het kind seksueel te misbruiken. Ook kan het kind betrokken worden in kinderpornografie door seksueel getinte foto's door te sturen of beelden via webcam op te nemen. Dit laatste geeft de dader een chantagemiddel om verder misbruik in stand te houden.

Zoals met de meeste vormen van cybercriminaliteit, is het moeilijk te vatten hoe vaak onlinegrooming voorkomt. Buitenlandse bronnen schatten dat 20 % van de kinderen die chatrooms gebruiken reeds ongewenst benaderd zijn. Maar tot dusver zijn er weinig cijfers beschikbaar die specifiek betrekking hebben op grooming in België, onder andere omwille van de afwezigheid van strafbaarstelling ter zake. De bovenstaande cijfers geven echter wel een indicatie van welke leeftijdsgroep het meest vatbaar is voor online risico's. Uit deze cijfers kan worden afgeleid dat kinderen vanaf de leeftijd van tien jaar online actief zijn en zo mogelijks metgroomingkunnen worden geconfronteerd.

Het European Online Grooming Project geeft aan dat tieners frequente en vaak onvoorzichtige gebruikers zijn, zelfs nadat ze cursussen omtrent veilig internet hebben gevolgd. De anonimiteit en het gebrek aan visuele aanwijzingen in cyberspace leidt er immers toe dat minderjarigen moeilijker een oordeel kunnen vellen over de geschiktheid, betrouwbaarheid en oprechtheid van degenen met wie ze communiceren. Minderjarigen zullen tevens minder snel ongepaste opmerkingen inzien dan volwassen, waardoor ze een gemakkelijker doelwit zijn voor pedofielen. De leeftijd van de slachtoffers was gemiddeld dertien jaar. 84 % waren meisjes en 16 % jongens. Terwijl meisjes dus een grotere risicogroep dan jongens vormen, zullen jongens naar aanleiding van slechte of bedreigende online ervaringen minder snel hulp inroepen.

Bescherming van kinderen tegen grooming dient mede te worden bewerkstelligd via de weg van voorlichting over veilig internetgebruik. Voorlichtingscampagnes dragen daar in belangrijke mate toe bij. Ook ouders dragen een belangrijke verantwoordelijkheid. Er dient door de overheid evenwel ook een adequate strafrechtelijke bescherming tegen dit fenomeen te worden geboden. Het is de uitdaging om zoveel mogelijk gelijke tred te houden met ontwikkelingen in de techniek, en wetgeving waar nodig aan te passen.

Dit wetsvoorstel wil daarom een afzonderlijke strafbaarstelling voor onlinegroomingen een strafverzwaring voor grooming (online en offline) invoeren om een noodzakelijk antwoord te bieden op een snelgroeiend en zorgwekkend fenomeen. Van een afzonderlijke strafbaarstelling gaat bovendien een belangrijke signaalwerking uit.

Maar het mag hier niet stoppen. Bij een uitbreiding van de wet, hoort een uitbreiding van de onderzoeks- en opsporingsmogelijkheden voor de politie. Een evaluatie en desgevallend een aanpassing van de BOM-wet is dus nodig. Grooming-gedrag op zich is immers heel moeilijk op te sporen. De nieuwe communicatietechnologieën laten een frequente en anonieme uitwisseling van gegevens toe, waardoor deze delinquenten op zeer snelle wijze een relatie kunnen opbouwen met een minderjarige zonder ouderlijke of ander supervisie. Zelfs als het kind zich op grote afstand van de dader bevindt, kan er zich al na enkele weken intens communiceren een fysieke ontmoeting voordoen. Daders en slachtoffers zijn moeilijk te ontdekken, waardoor ook de pakkans vrij laag ligt.

Door een gebrek aan opleiding op politieel niveau, vormt de technologische kant van dit fenomeen ook een enorm struikelblok.

Ten slotte moeten preventie en hulpverlening, in samenspraak met de gemeenschappen en gewesten, meer « digi-bewust » worden. Duidelijk is dat alleen repressieve middelen kinderen geen effectieve bescherming bieden tegen seksueel geweld, daar het internet een noodzakelijk onderdeel is van het leven van kinderen. Er moet evenzeer geïnvesteerd worden in preventie. Er bestaan weliswaar programma's op het gebied van preventie, signalering en hulpverlening aan slachtoffers, maar hierin ontbreekt een digitaal perspectief. Child Focus, als Belgisch Safer Internet-centrum, is één van de weinige organisaties met expertise inzake e-safety voor kinderen. Maar ook zij stellen vast dat mensen niet goed op de hoogte zijn van waar ze terechtkunnen met hun problematiek, omdat grooming niet of onvoldoende gekend is bij politie, justitie en hulpverlening. Ondanks het feit dat er de laatste tijd wel aandacht gaat naar seksueel misbruik van kinderen en kindermishandeling, wordt binnen dit kader nog steeds te weinig aandacht besteed aan het aspect nieuwe technologieën.

Wetgeving

a) Nationaal

In België is er geen wettelijke regel voorzien die specifiek verwijst naar online grooming. Voor de aanpak van deze problematiek moet bijgevolg een beroep gedaan worden op de bestaande strafbaarstellingen gerelateerd aan kindermisbruik en kinderpornografie. Afhankelijk van het soort gedrag waarmee online grooming gepaard gaat, zal het strafbaar zijn onder de huidige Belgische wetgeving.

Verschillende handelingen van grooming kunnen gezien worden als een aanzetting tot ontucht of prostitutie (artikel 380bis van het Strafwetboek), bederf van de jeugd (artikel 379 van het Strafwetboek), aanranding van de eerbaarheid (artikelen 372 en 373 van het Strafwetboek), zedenschennis (artikelen 383, 385 en 386 van het Strafwetboek), bezit en vervaardiging van kinderpornografie (artikelen 383bis en 384 van het Strafwetboek) of een strafbare poging tot het plegen van zulke daden (artikel 51 van het Strafwetboek).

Afhankelijk van de soevereine beslissing van de rechter en de voorwaarden waaraan voldaan wordt, kunnen één of meerdere gedragingen van grooming dus gezien worden als een misdrijf overeenkomstig één van de bovengenoemde artikels. Dit betekent dat er geen eenduidige rechtspraak bestaat over hetzelfde fenomeen. Bovendien zijn er in de huidige wetgeving een aantal knelpunten, die geen rekening houden met de nieuwe technologieën. Artikel 380bis van het Strafwetboek vereist bijvoorbeeld dat aanzetting tot ontucht in het openbaar geschiedt. De vraag die hier kan gesteld worden is of het internet kan worden beschouwd als een openbare plaats. Deze stelling kan verdedigd worden wanneer het gaat om een chatroom die voor iedereen toegankelijk is. In het geval van online grooming geschiedt het grensoverschrijdend seksueel gedrag echter vaak in een één-op-één relatie. Conversaties blijven privé en ontoegankelijk voor derden.

Bovenstaande strafrechtsregels die men kan toepassen op online grooming en seksueel misbruik via nieuwe technologieën zijn als dusdanig verouderd en houden onvoldoende rekening met de nieuwe kanalen waarlangs misdrijven gepleegd kunnen worden. De gaten in de wetgeving leiden tot een onsamenhangende aanpak en onduidelijkheid.

De bestaande wettelijke regels voldoen dus niet aan de huidige noden. Er is nood aan een specifieke strafbepaling die het begrip grooming volledig omvat, gezien de gevaarlijke trend van seksueel misbruik die samengaat met de nieuwe informatie en communicatietechnologieën. Tevens gaat er van een afzonderlijke strafbaarstelling een belangrijke signaalwerking uit.

b) Internationaal

Bovendien is een afzonderlijke strafbaarstelling in lijn met de Europese regelgeving, meer bepaald het Verdrag van de Raad van Europa ter bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote, CETS Nº 201), waarvoor het Federaal Parlement haar goedkeuring voor ratificatie heeft gegeven, en de EU-richtlijn rond het bestrijden van seksueel misbruik en uitbuiting van kinderen en kind pornografie (13 december 2011, nr. 2011/92/EU).

Het Verdrag van Lanzarote dateert reeds van 2007, en is het eerste internationale verdrag dat gewag maakt van het begrip grooming. De onderhandelaars achtten het van wezenlijk belang dat het Verdrag rekening zou houden met dit recent, doch steeds zorgwekkender verschijnsel waarbij kinderen seksueel misbruikt worden tijdens hun ontmoetingen met volwassen met wie zij in contact gekomen zijn in cyberspace, meer bepaald via discussiefora op het internet of onlinespelen. Artikel 23 van het Verdrag verplicht de lidstaten tot strafbaarstelling van het fenomeen onlinegrooming.

Ook de richtlijn nr. 2011/92/EU van 13 december 2011 van het Europees Parlement en de Raad inzake de bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van minderjarigen en kinderpornografie, ter vervanging van het Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad onderneemt actie om seksueel misbruik van kinderen en kind pornografie viagroomingtegen te gaan. In 2007 evalueerde de Europese Commissie de omzetting van zijn kaderbesluit van 2004 door de lidstaten. Deze evaluatie gaf aan dat de meeste lidstaten het kaderbesluit op een bevredigende wijze hadden omgezet in hun nationaal recht. Tegelijkertijd echter stelde het evaluatierapport ook een aantal leemtes en tekortkomingen vast, voornamelijk voortvloeiend uit informatietechnologische gerelateerde evoluties. De bepalingen van het kaderbesluit bleken op een aantal punten immers achterhaald door de razendsnelle evoluties in de informatietechnologische sector, waardoor niet alleen aanleiding werd gegeven tot verschillende nieuwe mogelijkheden voor misbruik, maar ook het aanbod aan communicatiemiddelen voor jongeren in hun sociale en seksuele ontwikkeling in belangrijke mate werd uitgebreid.

De EU-richtlijn gaat wel verder dan het Verdrag van Lanzarote, in die zin dat het de lidstaten vraagt het strafbaar stellen van grooming uit te breiden naar offline grooming, omwille van het effect dat grooming heeft op kinderen. In beide gevallen eist de richtlijn een strafverzwaring indien het seksueel misbruik of kinderpornografie voorafgegaan werd door grooming. Welke methode ook gebruikt word om offline grooming te criminaliseren, lidstaten moeten verzekeren dat ze zo'n misdrijf op één of andere manier vervolgen.

Bijgevolg is het noodzakelijk een afzonderlijke strafbaarstelling van online grooming en een strafverzwaring voor (zowel offline als online) grooming in te voeren, overeenkomstig de Europese regels. België is verplicht de EU-richtlijn binnen een termijn van twee jaar om te zetten in nationale wetgeving.

Bovendien vereisen de internationale dimensie en het grensoverschrijdende karakter van dit soort feiten een effectieve internationale samenwerking. Het is om die reden verstandig om bij de besluitvorming over de aanscherping van wetgeving de rechtsontwikkelingen in internationaal verband te betrekken. Zulks was ook het geval bij de strafbaarstelling van virtuele kinderpornografie.

Ten slotte hebben ook andere landen zoals Nederland, Zweden, Schotland, het Verenigd Koninkrijk, Canada, de Verenigde Staten en Australië een afzonderlijke strafbaarstelling voorgroomingingevoerd.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Dit artikel voegt een nieuw artikel 377ter in het Strafwetboek in waardoor de problematiek van grooming wordt aangepakt. Het voorgesteld artikel voorziet in een strafverzwaring ten aanzien van de dader, als hij de strafbare feiten gepleegd heeft, na voorafgaande benadering van het kind om op een later tijdstip die strafbare feiten te plegen. Vaak bouwen seksuele delinquenten met hun slachtoffers een vertrouwensband op om zonder uitgesproken geweld of pressie hun slachtoffers te misbruiken. Het opbouwen van die band en manipulatie maakt kinderen kwetsbaar voor seksueel misbruik en versterkt het psychologisch trauma dat de feiten ten aanzien van het kind met zich meebrengen.

Artikel 3

Dit artikel voegt een artikel 377quater toe aan het Strafwetboek en heeft tot doel het fenomeen van online grooming tegen te gaan.

In overeenstemming met artikel 6 van de EU-richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad, wordt voorzien in een strafbaarstelling van online grooming door een volwassene ten aanzien van kinderen onder de zestien jaar.

Het Verdrag van Lanzarote van 25 oktober 2007 van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, bevat in artikel 23 eveneens een verplichting voor de lidstaten bij het Verdrag om online grooming expliciet te bestraffen.

Op dit ogenblik zijn bepaalde gedragingen die onder de noemer grooming vallen reeds op zich strafbaar, of kunnen gekwalificeerd worden als een strafbare poging tot het plegen van de feiten. Gedragingen die niet resulteren in het plegen van een feitelijke seksuele handeling of een begin van uitvoering daartoe, vallen in bepaalde gevallen wel buiten de reikwijdte van de in onze strafwet voorziene strafbepalingen. Bovendien is de huidige wetgeving verouderd wat betreft het gebruik van nieuwe technologieën. De strafbaarstelling in het Verdrag van Lanzarote richt zich dan ook vooral op die grijze zone, waarin nog geen sprake is van het plegen van daadwerkelijk seksueel misbruik, maar waar wel misbruik wordt gemaakt van de informatie- en communicatietechnologie om kinderen te benaderen en tot misbruik te verleiden.

Voor de strafbaarheid is niet vereist dat het contact op het internet daadwerkelijk leidt tot fysiek contact tussen kind en dader, of een feitelijke door het kind gepleegde seksuele handeling, bijvoorbeeld voor een webcam. Het Verdrag van Lanzarote legt de nadruk op de communicatiefase, met name de fase waarin het kind op internet via chat- en e-mailverkeer door de dader wordt bewerkt en verleid. Uit de inhoud van de desbetreffende chat- en e-mailberichten zal veelal het oogmerk van de dader van het plegen van seksueel misbruik kunnen worden afgeleid.

Om de benadering van het kind via het internet of andere informatie- of communicatiemiddelen door een volwassene strafbaar te stellen, moet hieruit een voorstel tot ontmoeting voortvloeien met het oogmerk om seksuele handelingen te stellen. Het wetsvoorstel verwijst naar de feiten beschreven in de hoofdstukken V, VI en VII van Titel VII van Boek II van het Strafwetboek, die de bepalingen bevatten van aanranding van de eerbaarheid en verkrachting, bederf van de jeugd en prostitutie en de openbare schennis van goede zeden. Het louter aangaan van een seksueel getinte conversatie volstaat dus niet voor strafbaarstelling.

Het Verdrag van Lanzarote eist tevens dat een voorstel voor een ontmoeting met het kind gevolgd wordt door handelingen die gericht zijn op het realiseren van die ontmoeting. Die handelingen onderstrepen het vaste voornemen om de ontmoeting te laten plaatsvinden met het oog op het fysiek misbruik. Om een effectieve bescherming van de kinderen te hebben, moet ook in alle gevallen tegen deze gedragingen kunnen worden opgetreden.

Voorts verplicht artikel 37 van het Verdrag van Lanzarote de lidstaten ertoe om het DNA-profiel van diegenen die voor een van de in het verdrag omschreven strafbare feiten zijn veroordeeld, zoals ook voor grooming, vast te leggen. Het verwerken van het DNA-profiel van een veroordeelde van grooming kan van betekenis zijn voor het opsporen of naar de toekomst toe voorkomen van zedendelicten. De twee nieuwe artikelen vallen onder de bepalingen die ingevolge artikel 5, § 1, van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken na strafrechtelijke veroordeling aanleiding geven tot opname in de DNA-databank.

Cindy FRANSSEN.
Sabine de BETHUNE.
Hassan BOUSETTA.
Dalila DOUIFI.
Christine DEFRAIGNE.
Martine TAELMAN.
Francis DELPÉRÉE.
Wouter BEKE.
Peter VAN ROMPUY.
Rik TORFS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In Boek II, Titel VII, Hoofdstuk V, van het Strafwetboek, wordt een artikel 377ter ingevoegd, luidende :

« Art. 377ter. In de gevallen bepaald in dit hoofdstuk, of in de hoofdstukken VI en VII van deze Titel, wordt de minimumstraf van de bij de artikelen bepaalde straffen verdubbeld in geval van gevangenisstraf en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting, wanneer de misdaad of het wanbedrijf is gepleegd ten aanzien van een kind beneden de volle leeftijd van zestien jaar en dit misdrijf is voorafgegaan door een benadering van dat kind vanwege de dader met het oogmerk op een later tijdstip de in dit hoofdstuk bepaalde feiten te plegen. »

Art. 3

In Boek II, Titel VII, Hoofdstuk V, van hetzelfde wetboek, wordt een artikel 377quater ingevoegd, luidende :

« Art. 377quater. De volwassene die door middel van de informatie- en communicatietechnologie aan een kind beneden de volle leeftijd van zestien jaar een voorstel doet tot ontmoeting met het oogmerk een misdrijf te plegen bepaald in dit hoofdstuk of in de hoofdstukken VI en VII van deze Titel, wordt, voor zover dit voorstel is gevolgd door materiële handelingen die tot een dergelijke ontmoeting leiden, gestraft met een gevangenisstraf van één jaar tot vijf jaar. »

15 mei 2012.

Cindy FRANSSEN.
Sabine de BETHUNE.
Hassan BOUSETTA.
Dalila DOUIFI.
Christine DEFRAIGNE.
Martine TAELMAN.
Francis DELPÉRÉE.
Wouter BEKE.
Peter VAN ROMPUY.
Rik TORFS.

(1) Deze gegevens komen uit het EU Kids Online-onderzoeksproject van 2010, waarbij meer dan 25 000 negen- tot zestienjarigen en één van hun ouders in heel Europa geïnterviewd werden over hun online activiteiten en de online risico's waarmee ze zich geconfronteerd zien. Dit boek van Leen d'Haenens en Sofie Vandoninck presenteert de resultaten van dit onderzoek met de nadruk op Belgische en Vlaamse kinderen onder meer in vergelijking met Franstalige Belgische jongeren en hun Nederlandse leeftijdsgenoten.

(2) http://www.europeanonlinegroomingproject.com.