5-933/1 | 5-933/1 |
5 APRIL 2011
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 16 oktober 2009 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-1462/1 - 2009/2010).
De financiële en economische crisis die we doormaken komt keihard aan. Heel veel bedrijven happen naar adem, duizenden jobs gaan verloren. Een discussie die daarbij al een tijdje woedt, is of we in crisistijd moeten besparen of juist investeren. De twee kampen zijn het vooral oneens over de vraag in welke mate de overheid zelf actief moet optreden om het economisch herstel te bevorderen. Bovendien wordt deze discussie vaak gevoerd met weinig zin voor nuance en met zeer weinig creativiteit.
Maar in deze tijden vergen dit soort problemen ook alternatieve oplossingen. Wat verder wordt voorgesteld is de piste om extra toekomstgerichte investeringen te stimuleren, zonder de schuldpositie van ons land te verergeren. Maar dan moeten die investeringen wel voldoen aan een aantal criteria. Ze moeten ten eerste toekomstgericht zijn. Kiezen voor investeringen in toekomstgerichte sectoren die, zowel op heel korte als op langere termijn, een duurzame impact hebben op de economie en de werkgelegenheid. Ten tweede gaat het om kiezen voor de minst dure oplossing. Vooral kiezen voor investeringen die geen rechtstreekse impact hebben op de begroting. In een land met een hoge schuldgraad als België moet een anticyclisch investeringsbeleid altijd de minst dure oplossing zoeken. Ten derde moet het snel effect hebben. Investeringen moeten heel vlug tot tastbare resultaten leiden. Dus geen investeringen waarbij de resultaten pas na het einde van de crisis voelbaar zijn. Het dient ten vierde doeltreffend en gericht te zijn. De investeringen moeten duurzame werkgelegenheid opleveren voor mensen die vandaag hun jobs verliezen. Indien er niet genoeg werklozen zijn met de juiste kwalificaties en ervaring voor die nieuwe jobs, moet er snel werk gemaakt worden van de opleiding van die werklozen om hen zo naar die toekomstgerichte jobs te loodsen.
Om die investeringen te kunnen verrichten zonder de begrotingen van de verschillende overheden van dit land verder te belasten, stellen we voor een Toekomstfonds op te richten dat volksleningen uitschrijft. De financiële crisis heeft veel mensen onzeker gemaakt over de manier waarop ze hun spaarcenten best beleggen. Het aanbieden van een zekere spaarmethode — met een behoorlijk maar zeker rendement — zou ongetwijfeld aan een maatschappelijke vraag tegemoetkomen. Het instrument van de volkslening past hierin.
De volkslening houdt in dat een grote lening wordt uitgeschreven, niet door de overheid maar door een vennootschap van privaat recht (Toekomstfonds genoemd), waarin de overheid vertegenwoordigd is en ze bepaalde blokkeringsrechten kan uitoefenen. Deze vennootschap schrijft de lening uit tegen een bepaald percentage dat iets hoger ligt dan het gangbare markttarief. De overheid garandeert wettelijk dat de opbrengst, voor particulieren en vennootschappen die actief zijn in de non-profitsector, niet belast wordt door de roerende voorheffing. De bruto-opbrengst is in dat geval dus tevens netto. De volksleningen hebben een minimale looptijd van vijf jaar en een maximale looptijd van tien jaar. Er is voor beide periodes een maximumbedrag vooropgesteld.
De vennootschap leent de middelen weer uit tegen een interest die maximaal 1 % hoger is dan wat de spaarders krijgen. Met die 1 % moet de vennootschap haar werking volledig financieren. Dit kan enkel als het geld wordt uitgeleend aan grote en zekere projecten, die dus niet zoveel opvolging vergen. Het allerbelangrijkste wat de investeringen betreft, is dat het probleem wordt weggenomen dat het laatste jaar is ontstaan. Dat probleem bestaat erin dat door de crisis projecten van algemeen belang niet gefinancierd worden tegen marktvoorwaarden, of veel te duur worden gefinancierd. Dat betekent dat de uitvoering van noodzakelijke maatschappelijke projecten vertraging oploopt door het droogleggen van de financiering door zij die de crisis hebben veroorzaakt.
Enkele voorbeelden van investeringen die kunnen gedaan worden met het opgehaalde geld van de volksleningen zijn bijvoorbeeld te vinden in de energiesector. Zo kunnen de Belgische bouwbedrijven — die vandaag niet uitblinken in hun kennis over energiezuinig bouwen — op weg geholpen worden door investeringen in middelgrote verkavelingen of appartementsgebouwen, waarbij de woningen de normen van passiefwoningen halen of in elk geval heel energiezuinig zijn. Door zulke projecten te lanceren zou de kennis zowel bij de promotoren als bij de werknemers toenemen, zullen particulieren die bouwen beter op de hoogte zijn van de mogelijkheden en stomen we de bouwsector klaar voor de toekomst.
Of er kan geld geïnvesteerd worden in de ontwikkeling van een « smart grid » : een slim elektriciteitsnetwerk, dat eigenlijk meer op internet lijkt dan op passieve kabels. In zo'n netwerk wordt op een geautomatiseerde wijze de meest energievriendelijke werkwijze gekozen. In elk geval kan het investeren in een dergelijk netwerk een groot aantal nieuwe industriële toepassingen doen ontstaan. Als wij de eerste zijn om dat geordend te doen, creëren we ongetwijfeld nieuwe exportkansen en dus ook nieuwe tewerkstelling.
Het meest essentiële is : de projecten moeten strategisch goed overwogen worden en zeer toekomstgericht zijn, ze moeten stabiel en voldoende zeker zijn en in aantal beperkt.
Toch willen we aan de volkslening een bijkomende voorwaarde koppelen, met name dat ze moet ten goede komen aan laag- en middengeschoolde jongeren. Zij worden vandaag door de crisis extra hard getroffen. Daarom is het essentieel dat de promotoren van een project dat van de volkslening kan genieten, een strak engagement nemen om extra jongeren in dienst te nemen en hen op te leiden, al dan niet in samenwerking met de gewestelijke arbeidsbemiddelingsdiensten.
Via de volkslening bieden we zekerheid voor spaarders, stellen we geld ter beschikking voor grote, solide, vernieuwende projecten, zorgen we ervoor dat jongeren, juist in toekomstgerichte sectoren, opleiding en jobkansen krijgen. De strijd tussen voor- en tegenstanders van overheidsinvesteringen is al bij al een vrij steriel debat. De volkslening toont aan dat er wel degelijk mogelijkheden bestaan om een stimulerend beleid te voeren, zonder de begroting nodeloos te belasten.
Artikel 2
Op de verschillende niveaus lijkt het aangewezen om belangrijke investeringen van strategisch belang te financieren op een stabiele basis en tegen een redelijke kostprijs. Immers, schokken in de financiële of economische wereld kunnen er voor zorgen dat tegelijk de begrotingsruimte verkleint, de kostprijs van financiering door derden verhoogt en de spaarproducten voor particulieren een lage rente geven, terwijl de onzekerheid erover aanzienlijk is.
Artikel 3
Het onderscheid tussen institutionelen en particulieren wordt gespecificeerd om de rechten bij de volkslening per groep te bepalen. In eerste instantie is het zo dat een minimale tranche van de volkslening moet worden toegewezen aan de gezinnen en non-profitorganisaties. Op het restant kan worden ingetekend door institutionelen, gedefinieerd als zijnde de traditionele institutionele financiële marktpartijen, zoals daar onder andere zijn pensioenfondsen, banken en verzekeraars, plus de vennootschappen die niet actief zijn in de non-profitsector. Bijkomend is het zo dat enkel de tranche van particulieren kan genieten van het bruto-netto voordeel doordat op deze tranche de betaling van de roerende voorheffing niet van toepassing is.
Artikel 3 specificeert dat elke uitgifte steeds voor minstens 25 % van het totaal moet gereserveerd worden voor de gezinnen. Dat houdt in dat het enige geval waarin niet minstens 25 % wordt toegewezen aan de gezinnen, het geval is waarbij de gezinnen op minder dan 25 % van de totale vraag inschrijven. Daarnaast moet het totaal per uitgifte en het aantal uitgiften gespecificeerd worden in het koninklijk besluit vermeld in artikel 2, tweede lid, hetgeen moet worden geplafonneerd rekening houdend met de diepte en de liquiditeit van een dergelijke uitgifte. Het spreekt voor zich dat indien de marktdiepte ruimer is op een moment dat een groter en nuttig project in dit kader zich aandient, er kan afgeweken worden van dit plafond. Voor de plaatsing van dit bedrag onder deze voorwaarden wordt aan de grote financiële instellingen gevraagd om deze plaatsing kosteloos uit te voeren.
Artikel 4
De overheid waarborgt de hoofdsom en de rentebetalingen. Op die manier wordt via deze waarborg een veilig spaarproduct gecreëerd voor de gezinnen. Het aanbieden van een dergelijk veilig spaarproduct met een redelijke rente helpt op verschillende manieren in tijden van onzekerheid. Het lost onder meer het probleem op waarbij gezinnen in tijden van onzekerheid geneigd zijn om meer te sparen, maar tegelijk door dezelfde onzekerheid een kleinere rente worden aangeboden door de traditionele banken. Dat maakt dat het aanbieden van meer risicovolle producten op zo'n moment weer aantrekkelijker wordt, wat vervolgens weer het spaargeld in bezit van een particulier risicovoller maakt. Met andere woorden, door de crisis die door de banken werd gecreëerd zijn particulieren een deel van hun spaargeld dat in risicovolle producten was belegd, verloren. En na de crisis wordt door de algemene onzekerheid opnieuw meer aantrekkelijkheid en belang gehecht aan die risicovolle beleggingen voor het spaargeld, wat een situatie creëert waarbij enkel de banken zijn geholpen door de staatswaarborg. Dat probleem wordt hierdoor minstens sterk verminderd.
Het feit dat de looptijden tussen de vijf en tien jaar worden gezet, zorgt voor een voldoende continu aanbod van deze leningen en dit spaarproduct en laat particulieren toe op verschillende momenten in te tekenen, afhankelijk van de individuele beschikbaarheid van spaargeld. Het laat ook toe om een voldoende roll-over te genereren zodat er ook telkens bijkomende middelen zijn om nieuwe projecten te financieren.
Het vrijstellen van de roerende voorheffing voor particulieren houdt in dat er een stimulans wordt gegeven aan particulieren en gezinnen om in te stappen in deze veilige spaarvorm. De incentive maakt dat de hoge volatiliteit en onzekerheid, zeker in periodes van crisis, zich niet vertaalt in hun spaargelden. Een dergelijke incentive voor institutionelen is overbodig, omdat zij zonder probleem kunnen blijven werken aan marktvoorwaarden wat betreft de hoogte van de rente en bovendien kunnen genieten van de staatswaarborg.
Het vastleggen van de rentespread zorgt er voor dat in onzekere tijden het op te halen kapitaal voor strategische investeringen betaalbaar blijft.
Johan VANDE LANOTTE Frank VANDENBROUCKE Ludo SANNEN Marleen TEMMERMAN Güler TURAN Guy SWENNEN Bert ANCIAUX. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
1º bevoegde overheid : de minister bevoegd voor Financiën en de minister bevoegd voor Economie;
2º het Toekomstfonds : de entiteit die de uitgifte van leningen uitvoert en participeert in de financiering van strategische investeringen;
3º volksleningen : door de bevoegde overheid gewaarborgde leningen uitgegeven door een beroep te doen op het openbaar spaarwezen, en uitgegeven door het Toekomstfonds, overeenkomstig een door de minister van Financiën vastgesteld model van uitgiftevoorwaarden, waarvan de opbrengst wordt aangewend ter financiering van strategische investeringen van belangrijke omvang.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere voorwaarden waaraan het Toekomstfonds moet voldoen. De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels vast inzake de aard en de omvang van de investeringen van het Toekomstfonds.
Art. 3
Elke uitgifte is onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van de bevoegde overheid.
Minstens een vierde van de uitgifte wordt per uitgifte geplaatst bij particuliere personen, behalve in het geval de vraag van de particuliere personen lager is dan een vierde van de uitgifte.
Art. 4
De renteopbrengst verbonden aan de volksleningen is vast gedurende de ganse looptijd van de leningen.
De betalingen van rente en hoofdsom worden gewaarborgd door de bevoegde overheid.
De volksleningen hebben een minimale looptijd van vijf jaar en een maximale looptijd van tien jaar en zijn terugbetaalbaar op hun eindvervaldag.
De renteopbrengst is vrijgesteld van roerende voorheffing, zij het enkel voor uitgiftes waarop door particulieren is ingetekend.
De rentespread die het Toekomstfonds hanteert tussen het lenen en ontlenen, mag maximum één procent bedragen.
31 maart 2011.
Johan VANDE LANOTTE Frank VANDENBROUCKE Ludo SANNEN Marleen TEMMERMAN Güler TURAN Guy SWENNEN Bert ANCIAUX. |