5-701/1

5-701/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

26 JANUARI 2011


Wetsvoorstel tot efficiëntere bestrijding van schijnhuwelijken en ter bestrijding van schijnwettelijke samenwoning

(Ingediend door de heer François Bellot c.s.)


TOELICHTING


De immigratie in België verloopt voornamelijk via gezinshereniging. In 2008 werden ongeveer 14 000 visa type D (langdurig verblijf) op grond van gezinshereniging afgegeven. Dat zijn er bijna 20 % meer dan in 2007. De meeste gezinsherenigers zijn Marokkaanse (3 908 in 2008) en Turkse onderdanen (1 443 in 2008), meer bepaald omdat in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw internationale overeenkomsten werden gesloten die in gunstiger voorwaarden voor gezinshereniging voorzien.

Het huwelijk of de wettelijke samenwoning, die gezinshereniging mogelijk maken, is één van de instrumenten die buitenlanders in staat stellen ons land binnen te komen.

De fractie waartoe de indieners behoren, wenst een coherent asiel-, immigratie- en nationaliteitsbeleid te voeren. In dat verband wordt meer bepaald beoogd misbruiken een halt toe te roepen en te voorkomen dat de regelgeving terzake wordt omzeild. Het schijnhuwelijk, zoals dat in precieze bewoordingen wordt omschreven in artikel 146bis van het Burgerlijk Wetboek, is een schoolvoorbeeld van de manier waarop de Belgische wetgeving wordt omzeild; het wordt misbruikt door de mensen die een schijnhuwelijk aangaan. Het instituut huwelijk wordt in dat geval niet aangewend om een duurzame gemeenschap van de gehuwden te creëren, maar louter om een verblijfsvoordeel — althans voor één van de « echtgenoten » — uit de brand te slepen.

Dit wetsvoorstel strekt ertoe de vigerende bepalingen ter bestrijding van schijnhuwelijken efficiënter toe te passen, door schijnhuwelijken nietig te verklaren, strafrechtelijk te veroordelen, te weigeren het huwelijk te voltrekken en de buitenlandse documenten te onderwerpen aan controle door de Belgische diplomatieke en consulaire posten. Mutatis mutandis wordt tevens beoogd deze bepalingen te doen gelden voor schijnwettelijke samenwoning.

Hoewel de Mouvement réformateur (MR) niet de bedoeling heeft het grondrecht van het huwelijk en het gezinsleven op de helling te zetten, achten de indieners het van primordiaal belang de voorwaarden daarvan te bepalen, teneinde mogelijk misbruik in te perken. Tevens is deze maatregel bedoeld om de zwakste personen te beschermen tegen door de familie gearrangeerde huwelijken, wanneer de echtgenoot het huwelijk in werkelijkheid louter aangaat om zijn verblijf te regulariseren, en aldus misbruik maakt van de goede trouw dan wel van de gevoelens van zijn partner.

Daartoe willen de indieners van dit wetsvoorstel :

1. een instrument instellen om de volgende gegevens te centraliseren :

a) het aantal gevallen van nietigverklaring wegens schijnhuwelijk;

b) het aantal gevallen van strafrechtelijke veroordeling krachtens artikel 79bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;

c) het aantal pogingen om een schijnhuwelijk aan te gaan, door na te gaan hoeveel huwelijksaangiften niet worden gevolgd door een huwelijk;

d) het aantal gevallen van weigering tot wettelijke samenwoning;

2. gebruik maken van een bestaand instrument, met name het rijksregister, om niet te worden geconfronteerd met de kosten en de technische problemen die de oprichting van een ad-hocdatabank met zich brengen;

3. de consulaire posten toestaan nauwlettender toe te zien op de bewijskracht van de buitenlandse stukken die moeten worden overgelegd bij een huwelijk in België of bij een huwelijk dat in het buitenland wordt voltrokken;

4. de termijn van twee maanden, waarin het openbaar ministerie krachtens artikel 167 van het Burgerlijk Wetboek een onderzoek kan instellen naar de redenen van huwelijksweigering, verlengen tot zes maanden;

5. de maatregelen tegen schijnhuwelijken verruimen tot schijnwettelijke samenwoning : omschrijving, nietigverklaring, strafrechtelijke sanctie, invoering van de gegevens in het rijksregister, verplichte raadpleging.

François BELLOT.
Gérard DEPREZ.
Alain COURTOIS.
Armand DE DECKER
Dominique TILMANS.
Jacques BROTCHI.

WETSVOORSTEL


HOOFDSTUK 1

Algemene bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2

Wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek

Art. 2

Aan artikel 63 van het Burgerlijk Wetboek, hersteld bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wet van 10 maart 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1. paragraaf 2, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Onverminderd de in paragraaf 4 aangegeven termijn maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand van deze aangifte een akte op binnen de maand na de afgifte van het in de inleidende volzin van artikel 64, § 1 bedoelde ontvangstbewijs. »;

2. er wordt een paragraaf 3/1 ingevoegd, luidende :

« § 3/1. De ambtenaar van de burgerlijke stand die vermoedt dat het huwelijk waarop de aangifte betrekking heeft voor een van de echtgenoten aanleiding zou kunnen geven tot het verkrijgen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat verbonden is aan de staat van gehuwde persoon, raadpleegt onverwijld het register bedoeld bij de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. »;

3. in paragraaf 4 worden, tussen het eerste en het tweede lid, de volgende twee leden ingevoegd :

« De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert de akte op te maken als de in artikel 64 bedoelde documenten niet voldoen aan de in de artikelen 26 en 28 van het Wetboek van internationaal privaatrecht bepaalde voorwaarden.

In geval van ernstige twijfel legt de ambtenaar van de burgerlijke stand de documenten voor advies voor aan de consulaire beroepspost in het ambtsgebied waarvan het document werd opgesteld, overeenkomstig artikel 20/1 van de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht. Hij brengt de toekomstige echtgenoot op wie het document betrekking heeft op de hoogte. Ten laatste vier maanden na de afgifte van het in de inleidende volzin van artikel 64, § 1 bedoelde ontvangbewijs beslist hij of het document voldoet aan de in de artikelen 26 en 28 van het Wetboek van internationaal privaatrecht bedoelde voorwaarden en bepaalt hij of de aangifte mag worden opgemaakt. Als hij het advies over dat document niet heeft ontvangen, wordt het advies geacht gunstig te zijn. »;

4. in paragraaf 4, tweede lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden « De ambtenaar van de burgerlijke stand brengt » vervangen door de woorden « In geval van een in het eerste en het tweede lid bedoelde weigering brengt de ambtenaar van de burgerlijke stand »;

5. in paragraaf 4, wordt het vierde lid, dat het zesde lid wordt, aangevuld met de volgende bepaling :

« Dat geldt ook als de ambtenaar van de burgerlijke stand de beslissing niet binnen de in het derde lid bedoelde termijn neemt. In dat geval beslist de rechtbank of de aangifte al dan niet moet worden opgemaakt. »

Art. 3

In artikel 64, § 1, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 4 mei 1999, en gewijzigd bij de wetten van 16 juli 2004 en van 3 december 2005, wordt de inleidende volzin aangevuld met de woorden « , zulks in ruil voor een ontvangstbewijs dat na ontvangst van alle documenten wordt bezorgd. »

Art. 4

In artikel 167 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wet van 1 maart 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende :

« In geval van een in artikel 63, § 3/1 bedoeld huwelijk raadpleegt hij opnieuw het rijksregister dat werd opgericht krachtens de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. Hij baseert zijn beslissing op alle gegevens waarover hij beschikt, onder meer de gegevens die worden verstrekt door de aanstaande echtgenoten en de in de databank vervatte gegevens. »;

2º in het tweede lid, dat het derde lid wordt, worden :

— het woord « vorige » vervangen door het woord « eerste »;

— het woord « twee » vervangen door het woord « zes ».

Art. 5

In Boek III, Titel Vbis, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 november 1998, wordt een artikel 1476/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 1476/1. — § 1. Er is geen wettelijke samenwoning wanneer, ondanks de gegeven formele toestemmingen tot wettelijke samenwoning, uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van ten minste één van de samenwonenden kennelijk alleen is gericht op de verkrijging van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de staat van wettelijk samenwonende.

§ 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand, ten overstaan van wie een verklaring van wettelijke samenwoning is afgelegd die mogelijkerwijs voor één van de aanstaande wettelijk samenwonenden een verblijfsrechtelijk voordeel kan opleveren dat is verbonden aan de staat van wettelijk samenwonende, raadpleegt in de door de Koning vastgelegde gevallen onmiddellijk het rijksregister dat werd opgericht krachtens de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

Die raadpleging strekt ertoe feiten in verband met een van de aanstaande wettelijk samenwonenden op te zoeken over een weigering om een akte houdende verklaring van wettelijke samenwoning op te maken, over een weigering om een attest van « geen huwelijksbeletsel » af te geven, over ongeacht welk onderzoek in verband met een huwelijk als bedoeld in artikel 146bis of 146ter, dan wel over een in § 1 bedoelde wettelijke samenwoning.

§ 3. De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert de verklaring van wettelijke samenwoning indien blijkt dat het gaat om een geval als omschreven in paragraaf 1.

Als er een ernstig vermoeden is dat het om een geval gaat als beschreven in § 1, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand met het oog op een aanvullend onderzoek, in voorkomend geval na het advies van de bevoegde procureur des Konings te hebben ingewonnen, de aanvaarding van de verklaring van wettelijke samenwoning gedurende een termijn van maximum zes maanden uitstellen.

Als de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de in het vorige lid bepaalde termijn geen definitieve beslissing heeft genomen, moet hij de verklaring van wettelijke samenwoning aanvaarden.

In geval van een in het vorige lid bedoelde weigering betekent de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn beslissing onverwijld aan de betrokken partijen. Tegelijkertijd wordt hiervan aan de bevoegde procureur des Konings een afschrift overgezonden, samen met een afschrift van alle nuttige documenten. Tegen de weigering van de ambtenaar van de burgerlijke stand om de verklaring van wettelijke samenwoning te aanvaarden kan door de betrokken partijen na de betekening van de beslissing, conform artikel 569 van het Gerechtelijk Wetboek, gedurende een termijn van een maand beroep worden aangetekend.

§ 4. De wettelijk samenwonenden zelf, al wie er belang bij heeft en de bevoegde procureur des Konings kunnen tegen een wettelijke samenwoning die is aangegaan met overtreding van de bepalingen in paragraaf 1, een vordering tot nietigverklaring instellen. »

HOOFDSTUK 3

Wijzigingen in het Wetboek van internationaal privaatrecht

Art. 6

In artikel 31 van het Wetboek van internationaal privaatrecht worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º paragraaf 1, eerste lid, wordt aangevuld met de woorden « en in artikel 28 »;

2º paragraaf 2 wordt aangevuld met de volgende twee leden :

« De bewaarder van de akte of van het register vraagt bij ernstige twijfel bij de beoordeling van de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1 het advies van de consulaire beroepspost in het ambtsgebied waarvan de beslissing is gewezen of de authentieke akte is opgesteld, conform artikel 20/1 van de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht, en brengt onmiddellijk het openbaar ministerie van die aanvraag op de hoogte. De consulaire post deelt zijn advies binnen drie maanden mee aan de bewaarder en gelijktijdig aan het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie gaat zo nodig binnen twee maanden na de ontvangst van dat advies over tot aanvullende controles.

In voorkomend geval kan de bewaarder van de akte of van het register de vermelding, de overschrijving of de inschrijving niet langer dan zes maanden uitstellen. »

HOOFDSTUK 4

Wijziging in de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht

Art. 7

In de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht wordt een artikel 20/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 20/1. — § 1. De Belgische autoriteiten aan wie een buitenlandse rechterlijke beslissing of een buitenlandse authentieke akte wordt voorgelegd, kunnen in geval van ernstige twijfel in verband met de inachtneming van de voorwaarden die zijn vastgesteld in de artikelen 26 tot 28 van het Wetboek van internationaal privaatrecht, het document voor advies voorleggen aan de consulaire beroepspost in het ambtsgebied waarvan de beslissing is gewezen of de authentieke akte is opgesteld.

De consulaire beroepspost kan op eigen initiatief en onder dezelfde voorwaarden eveneens dat onderzoek starten, voor de documenten die aan de post worden voorgelegd.

§ 2. De consulaire beroepspost voert dat onderzoek zelf uit, via de specifiek daartoe uitgeruste diensten van de consulaire beroepspost van een andere lidstaat van de Europese Unie of via personen met de nodige deskundigheid die daartoe speciaal werden aangewezen door de minister van Buitenlandse Zaken en op verzoek van de consulaire beroepspost.

In het raam van dat onderzoek is het mogelijk de bevoegde lokale of centrale buitenlandse autoriteiten te raadplegen, of personen die onafhankelijk zijn van de betrokkenen en die aanwezig waren bij de in de akte beschreven gebeurtenis.

§ 3. Het document maakt melding van het onderzoek en het resultaat daarvan.

De diplomatieke of consulaire ambtenaar brengt op een aangehecht blad zijn opmerkingen aan, alsook de vaststellingen die hij tijdens het onderzoek heeft gedaan en, bij een negatief advies, zijn speciale motivering.

§ 4. Degene op wie dat document betrekking heeft, kan om een tegenonderzoek verzoeken.

De wettelijke termijnen die lopen ingeval paragraaf 1 wordt toegepast, worden geschorst voor de duur van het tegenonderzoek en tot de resultaten daarvan aan de in paragraaf 1 bedoelde instantie worden bezorgd.

§ 5. Als uit een definitieve beslissing blijkt dat het document niet voldoet aan de in de artikelen 26 en 28 van het Wetboek van internationaal privaatrecht opgenomen voorwaarden, draagt de persoon die zich op het document beroept, de eventuele kosten van het door derden op verzoek van de consulaire beroepspost uitgevoerde onderzoek en van het tegenonderzoek.

De nadere regels voor de vaststelling van die kostprijs en het toezicht erop worden bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. »

HOOFDSTUK 5

Wijzigingen in de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen

Art. 8

In artikel 2 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, gewijzigd bij de wetten van 24 mei 1994 en 15 mei 2007, wordt in het eerste lid een 4º ingevoegd, luidende :

« 4º de personen die niet vermeld staan in het wachtregister of in het vreemdelingenregister wanneer zij een huwelijksverklaring doen of een aanvraag indienen tot overschrijving van een in het buitenland voltrokken huwelijk. »

Art. 9

In artikel 3 van dezelfde wet, het laatst gewijzigd bij de wet van 9 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1. in het eerste lid worden de punten 7º/1 tot 7º/4 ingevoegd, luidende :

« 7º/1 de aangifte die wordt gedaan met toepassing van artikel 63, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, alsook de weigering tot opmaak van de akte van aangifte als bedoeld in artikel 63, § 4, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek en de opschorting van opmaak van de akte van aangifte als bedoeld in artikel 63, § 4;

7º/2 de weigering het huwelijk te voltrekken als bedoeld in artikel 167, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en de weigering de wettelijke samenwoning te aanvaarden, alsook de opschorting van voltrekking van het huwelijk of van aanvaarding van de wettelijke samenwoning op eensluidend advies van het parket en de consulaire post;

7º/3 het verzoek tot nietigverklaring en de nietigverklaring van het huwelijk op grond van artikel 184 van het Burgerlijk Wetboek, wegens overtreding van artikel 146bis van het Burgerlijk Wetboek;

7º/4 de erkenning van of de weigering tot erkenning van buitenlandse huwelijksakten of van buitenlandse akten van met het huwelijk gelijkwaardige samenwoningsrelaties als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van internationaal privaatrecht. »;

2. in het eerste lid wordt een 13º/1 ingevoegd, luidende :

« 13º/1 de opschorting van aanvaarding van de verklaring van wettelijke samenwoning, alsook de weigering tot verklaring van de wettelijke samenwoning, overeenkomstig artikel 1476/1 van het Burgerlijk Wetboek; »;

3. het vierde lid wordt vervangen door wat volgt :

« De in 7º/1 tot en met 7º/4 en in 13º/1 van het eerste lid bedoelde gegevens worden bewaard gedurende vijf jaar, te rekenen van de dag waarop ze worden geregistreerd. De andere gegevens worden bewaard gedurende dertig jaar, te rekenen van de dag van overlijden van de persoon op wie ze betrekking hebben. »

HOOFDSTUK 6

Wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen

Art. 10

In de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wordt een artikel 79ter ingevoegd, luidende :

« Art. 79ter. — § 1. Ieder die een overeenkomst van wettelijke samenwoning sluit in de omstandigheden als bedoeld in artikel 1476/1 van het Burgerlijk Wetboek, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden of met geldboete van zesentwintig tot honderd euro.

Ieder die een geldsom ontvangt die ertoe strekt hem te vergoeden voor het sluiten van een dergelijke samenwoningsovereenkomst, wordt gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot één jaar of met geldboete van vijftig tot tweehonderd vijftig euro.

Ieder die gebruik maakt van geweld of bedreiging tegen een persoon om die persoon te dwingen een dergelijke samenwoningsovereenkomst te sluiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van één maand tot twee jaar of met geldboete van honderd tot vijfhonderd euro.

§ 2. Elke poging tot het in paragraaf 1, eerste lid, omschreven wanbedrijf wordt gestraft met geldboete van zesentwintig tot vijftig euro.

Elke poging tot het in paragraaf 1, tweede lid, omschreven wanbedrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden of met geldboete van zesentwintig tot honderdvijfentwintig euro.

Elke poging tot het in paragraaf 1, derde lid, omschreven wanbedrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot een jaar of met geldboete van vijftig tot tweehonderdvijftig euro. »

HOOFDSTUK 7

Wijziging in het Gerechtelijk Wetboek

Art. 11

Artikel 569 van het Gerechtelijk Wetboek, het laatst gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, wordt aangevuld met een 42º, luidende :

« 42º van de vorderingen in verband met de beslissingen van de ambtenaren van de burgerlijke stand bedoeld in artikel 1476/1 van het Burgerlijk Wetboek. »

6 december 2010.

François BELLOT.
Gérard DEPREZ.
Alain COURTOIS.
Armand DE DECKER
Dominique TILMANS.
Jacques BROTCHI.