5-405/1

5-405/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

28 OKTOBER 2010


Wetsvoorstel houdende hervorming van de procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling

(Ingediend door mevrouw Christine Defraigne c.s.)


TOELICHTING


In de aanloop van een colloquium gewijd aan de procedure van een gerechtelijke vereffening-verdeling op 1 februari 2007 op het gezamenlijk initiatief van de Balie en het Notariaat hebben de organisatoren vastgesteld dat « de vereffening-verdeling waarschijnlijk één van de meest ingewikkelde gerechtelijke procedures is zowel vanuit het standpunt van de rechtzoekende, die in een richting stapt waarvan hij niet steeds de verschillende fases en de uitkomst kan vatten, alsook vanuit het standpunt van de rechtsbeoefenaar, die botst op de tekortkomingen en de interpretatiemoeilijkheden van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek in deze materie. Het is ook één van de procedures waarbij de interactie tussen magistraten, advocaten en notarissen op de meest vanzelfsprekende wijze wordt voorgesteld, terwijl de afloop van de procedure vergt dat een constructieve samenwerking tussen de verschillende actoren die in deze aangelegenheden tussenkomen kan worden veilig gesteld. » (1) . Dezelfde auteurs stellen vast dat « de verschillende sprekers alsook de vragen als de conclusies die ontstonden voldoende aantonen dat een grondige reflectie over deze procedure aangewezen is, in het kader van een gebeurlijke wetgevende hervorming ».

Deze overwegingen zijn universeel gedeeld door de auteurs en de rechtsbeoefenaars die opmerken « dat de wetgevende bepalingen die de gerechtelijke verdeling beheersen, in het bijzonder die vermeld in het Gerechtelijk Wetboek, vaak aanleiding geven tot problemen voor de rechtsbeoefenaars. Het is juist dat de redactie van die bepalingen te wensen overlaat en dat de wijze van voorstelling zelf de taak van wie tot interpretatie is gehouden niet vergemakkelijkt. » (2) .

Het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft reeds geoordeeld dat het aan de staten toekomt de procedure inzake vereffening-verdeling zo te regelen dat de procedure binnen een redelijke termijn kan worden afgewikkeld. In de zaak Siegel t. Frankrijk oordeelde het Hof dat het optreden van zowel de notarissen als de rechtbank in het raam van een gerechtelijke verdeling aan de rechtzoekende de rechten van artikel 6, 1 van het EVRM moet waarborgen (3) (4) . Nu de Belgische procedure nauw met de Franse is verwant, kan men veronderstellen dat de leer van het Europees Hof ook voor onze rechtscontext geldt.

In het licht van een efficiëntere rechtsgang en het verder bestrijden van de gerechtelijke achterstand, verdient de rol van de rechter bijzondere aandacht. Nutteloze processuele verwikkelingen en overbodige, want hoofdzakelijk formele, rechterlijke tussenkomsten moeten daarom worden vermeden. De strijd tegen de gerechtelijke achterstand vertaalt zich ook op dat vlak.

Vertrekkend vanuit deze vaststellingen hebben de auteurs van voorliggend wetsvoorstel een algemene reflectie gewijd aan de procedure van vereffening-verdeling zoals die vandaag uit de wetteksten blijkt en stellen zij een hervorming voor die hoofdzakelijk is opgebouwd rond de volgende doelstellingen :

De procedure versnellen, met inbegrip van de notariële fase ervan, door onder meer oplossingen voor te stellen die toelaten blokkeringsituaties te vermijden, door nutteloze tussenkomsten van de rechtbank tijdens de notariële fase van de procedure te vermijden (5) en door bindende termijnen voor de partijen en de notaris-vereffenaar op te leggen;

Het verloop van de procedure en de termijnen daarvoor voor de partijen meer voorzienbaar te maken, door ondermeer te beschrijven welke verschillende verrichtingen opeenvolgend zullen moeten worden afgewikkeld binnen het kader van de procedure en dit binnen een kalender die door de wet wordt geregeld indien de partijen dit niet doen;

Akkoorden tussen partijen in elke fase van de procedure te bevorderen zonder dat de partijen de voordelen van de gerechtelijke procedure verliezen;

De rol van de actieve notaris-vereffenaar te versterken, door nog meer de nadruk te leggen op zijn taak als medewerker van het gerecht, op de noodzaak van onpartijdigheid, door hem nieuwe voorrechten toe te kennen en door hem de middelen te geven om met spoed de verrichtingen af te wikkelen, zelfs bij stilzitten van de partijen.

In dit perspectief stellen de auteurs van deze tekst een volledige herwerking voor van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de gerechtelijke verdeling :

— door sommige bepalingen beter te omschrijven waardoor een einde kan worden gemaakt aan aarzelingen in de rechtspraak en rechtsleer waartoe die bepalingen aanzetten;

— door een wetgevend kader te maken voor sommige pretoriaanse constructies zoals bijvoorbeeld de praktijk van een tussentijds proces-verbaal;

— door belangrijke vernieuwingen in te voegen die nodig zijn om de nagestreefde doelstellingen te bereiken.

Onder de belangrijkste vernieuwingen die door dit voorstel worden gedragen moeten onder meer de volgende punten worden opgemerkt die de belangrijkste krijtlijnen vormen van de voorgestelde hervorming en waarvan de inhoud meer in detail zal worden ontwikkeld in de artikelsgewijze toelichting.

De instelling van een wettelijke aanvullende kalender voor de afwikkeling van de verrichtingen

Volgens de bewoordingen van hun rapport « De justitiedialogen », merken G. de Leval en F. Erdman op « Net als inzake deskundigenonderzoek, gebeurt het ook dat de procedure van vereffening-verdeling aanzienlijke vertraging oploopt door de laattijdige mededeling door de partijen van de informatie en de stukken die de notaris nodig heeft om zijn taak te vervullen. Deze moet, onder de actieve controle van de rechter, vlijtig zijn, zodat het vonnis — net als bij deskundigenonderzoek — een termijn zou moeten vastleggen voor de redactie en de mededeling van een staat van vereffening en het ontwerp van de verdelingsakte. Maar het is belangrijk dat de notaris de middelen heeft om deze termijn na te leven en hiervoor moet hij, vanaf het begin van de rechtspleging, bij het proces-verbaal van opening van de werkzaamheden bijvoorbeeld, een bindende kalender kunnen vastleggen (voor het opleveren van de vereiste inlichtingen en stukken door de partijen). » (6)

Alles wijst er inderdaad op dat de voornaamste reden voor de vertraging voor de afwikkeling van de notariële fase van de gerechtelijke procedure van vereffening-verdeling het ontbreken is van dwingende termijnen die een halt moeten toeroepen aan het stilzitten of de vertragingsmanoeuvres van bepaalde partijen. Anderzijds legt de huidige wet evenmin termijnen op aan de notaris-vereffenaar.

In deze context beoogt voorliggend voorstel de notariële fase te versnellen en de voorzienbaarheid van de verdere afwikkeling ervan te verbeteren door twee manieren van instaatstelling in te voegen : de conventionele instaatstelling, zoals voorzien in het voorgestelde artikel 1217 van het Gerechtelijk Wetboek (dat toelaat dat de partijen en de notaris-vereffenaar een onderling akkoord sluiten over de bindende termijnen van instaatstelling) en de wettelijke instaatstelling, voorzien bij het voorgestelde artikel 1218 van het Gerechtelijk Wetboek (die zowel aan de partijen als de notaris-vereffenaar een kalender voor de instaatstelling oplegt die van toepassing is bij gebreke van conventionele kalender maar waarvan partijen in onderling akkoord punctueel kunnen afwijken). Aldus laat de kalender een vast ritme in de procedure toe en laat die kalender ook toe dat de partijen, hun raadslieden en de notaris-vereffenaar in elke fase van de procedure kunnen weten wat de volgende stap zal zijn en binnen welke termijn die moet worden gesteld.

De overeengekomen termijnen in het kader van de conventionele instaatstelling of de wettelijke termijnen vastgelegd in het kader van de wettelijke instaatstelling zijn dwingend in deze zin dat ze voorgeschreven zijn op straffe van verval op hoofde van de partijen. Aldus zal volgens het voorgestelde artikel 1220, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, de notaris-vereffenaar geen rekening houden met de aanspraken, opmerkingen en stukken meegedeeld door partijen na het verstrijken van de termijnen die vastgelegd zijn overeenkomstig het voorgestelde artikel 1217 van het Gerechtelijk Wetboek of bepaald conform het voorgestelde artikel 1218 van het Gerechtelijk Wetboek (onder voorbehoud van de ontdekking van nieuwe feiten of nieuwe stukken van overwegend belang of van het andersluidend akkoord van al de partijen). Het voorgestelde artikel 1220, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek beschrijft de middelen waarover de partijen beschikken in geval van overschrijding van de termijnen die opgelegd zijn aan de notaris-vereffenaar.

De term « instaatstelling » (wettelijk of conventioneel), dekt volgens de voorgestelde artikelen 1217 en 1218 van het Gerechtelijk Wetboek alle verrichtingen die moeten toelaten te komen tot een staat van vereffening met inbegrip van de staat zelf. De voorgestelde artikelen 1223, 1224 en 1224/1 van het Gerechtelijk Wetboek voorzien in de termijnen die toegepast worden op de verrichtingen na de vaststelling van de staat van vereffening en de sanctie in geval van overschrijding van die termijnen.

Het beginsel dat slechts één notaris-vereffenaar wordt aangewezen

De dubbelzinnigheid die voortvloeit uit de huidige praktijk die gevolgd wordt door de rechtbanken en die erin bestaat twee notarissen-vereffenaars (zo nodig zelfs meer in het licht van het aantal onverdeelde eigenaars), werd benadrukt door G. de Leval en F. Erdman naar aanleiding van voormeld rapport in de volgende bewoordingen : « De notaris wordt in overeenstemming met artikel 1209 als uitvoerder van de rechtsbedeling met deze taak belast. Er is geen verantwoording voor de simultane aanstelling van meer dan één notaris omdat dergelijke situatie tot de verkeerde indruk bij het publiek leidt dat elke partij door « zijn » notaris wordt vertegenwoordigd in het kader van een procedure van vereffening-verdeling. Dergelijke situatie kan bovendien tot vertragingsmanoeuvres leiden. Daarom zouden de artikelen 1209 en 1214 moeten worden aangepast (vgl. afgezien daarvan, art. 1580 van het Gerechtelijk Wetboek inzake het uitvoerend beslag op onroerende goederen). » (7)

Als antwoord op deze opmerking stelt de voorgestelde tekst voor dat slechts één notaris-vereffenaar zal worden aangewezen (zie het voorgestelde artikel 1210 van het Gerechtelijk Wetboek). De aanwijzing van twee notarissen-vereffenaars blijft evenwel mogelijk, voor zover de partijen het eens worden over het principe, alsook over de identiteit van de twee notarissen en onder voorbehoud van een appreciatiebevoegdheid van de rechtbank wat betreft de wenselijkheid om twee notarissen-vereffenaars aan te stellen.

Deze vernieuwing laat toe enerzijds om de noodzakelijkerwijs onpartijdige aard van de tussenkomst van de notaris-vereffenaar te versterken en, anderzijds de procedure te versnellen teneinde vertragingen te vermijden die het gevolg zijn van de noodzakelijke coördinatie van de agenda's van twee notarissen-vereffenaars.

De afschaffing van de instelling van de notaris belast met de vertegenwoordiging van de afwezige en weigerachtige partijen

De auteurs van het voorliggend voorstel hebben ervoor geopteerd de thans bestaande instelling van de notaris « belast met het vertegenwoordigen van de afwezige en weigerachtige partij » af te schaffen.

Deze instelling wordt inderdaad beschouwd als onaangepast terwijl de tussenkomst van die notaris (die de zaak niet kent en louter formeel tussenkomt), heeft bewezen geen praktisch nut te hebben.

Een deel van de opdracht die tot op heden toevertrouwd werd aan de notaris belast met de vertegenwoordiging van de afwezige en weigerachtige partij wordt voortaan toevertrouwd aan de notaris-vereffenaar (zie het voorgestelde artikel 1214, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek en de toelichting daarbij).

De afschaffing van de instelling van de notaris belast met de vertegenwoordiging van de afwezige en weigerachtige partijen (waarvan de tussenkomst toeliet de procedure te kunnen voortzetten niettegenstaande de afwezigheid of de obstructie van bepaalde partijen), maakt het anderzijds noodzakelijk de voortgang van de procedure te regelen in geval van afwezigheid of obstructie van één van de partijen.

In het licht hiervan bepaalt artikel 1214, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals voorgesteld, dat de afwezigheid van één of meer partijen niet verhindert dat de procedure wordt voortgezet. Aldus zal de procedure worden voortgezet zelfs indien een partij verstek laat gaan (onder meer in de notariële fase). Dit heeft in de praktijk voor gevolg dat voor zover de partijen op regelmatige wijze werden opgeroepen om deel te nemen aan de verrichtingen, de partijen die niet aanwezig zijn bij de aanvang van die verrichtingen niet kunnen verhinderen dat de notaris-vereffenaar zijn wettelijke opdracht voltrekt of het nu is in de fase van de opening van de werkzaamheden dan wel bij de navolgende stappen in de procedure.

De notaris-vereffenaar zal erover waken dat in elke stap van de procedure op formele wijze gebeurlijk wordt vastgesteld in de handelingen die hij stelt of in de processen-verbaal die hij maakt, dat een partij niettegenstaande haar oproeping, afwezig is. Maar deze vastgestelde afwezigheid zal geen invloed hebben op het verloop van de procedure.

Voor zover het gaat over partijen die beschouwd kunnen worden als weigerachtig in de zin van de huidige bepalingen (meer bepaald de partijen die niettegenstaande aanwezig, afzijdig blijven bij de akten, processen-verbaal of de verrichtingen die de procedure noodzakelijk maakt), moeten worden gelijkgesteld met afwezigen. De partijen die grieven laten gelden ten aanzien van de akte die de notaris-vereffenaar maakt, moeten bijgevolg om te kunnen worden gehoord, die grieven formuleren met eerbied voor de vormen en binnen de termijnen die door de wet worden gesteld.

In het algemeen, laten de wijze van oproeping van de partijen (bij deurwaardersexploot of aangetekende brief) alsook de wijze van mededeling aan de partijen van de akte van de procedure (bij deurwaardersexploot of aangetekende brief) toe, om in elke fase van de procedure er zich van te verzekeren dat alle partijen werden geïnformeerd over het verloop van de procedure en dat zij bijgevolg kunnen beslissen om daaraan al dan niet deel te nemen.

De mogelijkheid om in elke fase van de procedure het bestaan van akkoorden tussen de partijen vast te stellen, akkoorden die de partijen definitief zullen binden

De voorgestelde tekst beoogt aan de akkoorden die partijen sluiten een bevoorrechte plaats te verlenen, zowel binnen het raam van de debatten voor de rechtbank als binnen het raam van de notariële fase van de procedure.

Daarom laten de voorgestelde artikelen 1209, § 1, en 1214, § 1, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek zowel aan de rechtbank als aan de notaris-vereffenaar toe om vast te stellen dat partijen akkoorden hebben gesloten binnen het kader van de procedure.

De voorgestelde tekst is evenwel vernieuwend in de mate hij bepaalt wat de gevolgen zijn van dergelijke akkoorden die de rechtbank en of de notaris-vereffenaar vaststelt.

Aldus :

Het voorgestelde artikel 1209, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de akkoorden die de rechtbank vaststelt dezelfde waarde hebben als vonnissen zoals bedoeld in artikel 1043 (en op deze wijze de partijen definitief binden) en indien ze betrekking hebben op de gehele of gedeeltelijke verkoop van goederen, de notaris-vereffenaar machtigen om tot de gezegde verkoop over te gaan (en hem daarbij de machten zoals bedoeld in artikel 1224, § 3, lid 2, 3, 4 verlenen);

Het voorgestelde artikel 1214, § 1, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek past dezelfde idee toe in de notariële fase van de procedure in die zin dat wordt bevestigd dat in elke stap van de procedure de notaris-vereffenaar, op verzoek van de partijen, een proces-verbaal maakt en hen dat laat ondertekenen voor elk bereikt (geheel of gedeeltelijk) akkoord betreffende de vereffening of de verdeling. Daarbij zal de notaris-vereffenaar benadrukken dat het akkoord dat aldus wordt vastgesteld en ondertekend door de partijen hen definitief bindt en de notaris-vereffenaar machtigt, wanneer het akkoord betrekking heeft op de verkoop van alle of een deel van de goederen, om tot de gezegde verkoop te kunnen overgaan.

Deze bepalingen strekken ertoe de partijen op hun « verantwoordelijkheden » te wijzen zodat zij er zich bewust van zijn dat een akkoord dat op de juiste wijze werd vastgesteld (hetzij door de rechtbank, hetzij door de notaris-vereffenaar) niet kan worden ingetrokken.

In het verlengde van dit beginsel bepaalt het voorgestelde artikel 1214, § 7, van het Gerechtelijk Wetboek dat de staat vereffening en het ontwerp van verdeling dat de notaris-vereffenaar maakt, moet beantwoorden aan het geheel of gedeeltelijk akkoord zoals bedoeld in de artikelen 1209, § 1, of 1214, § 1, lid 2, dat in voorkomend geval tussen de partijen werd gesloten. Anderzijds verbiedt het voorgestelde artikel 1223, § 3, lid 2, uitdrukkelijk dat de partijen zwarigheden formuleren die van aard zouden kunnen zijn om terug te komen op de akkoorden die in voorkomend geval werden vastgesteld overeenkomstig artikelen 1209, § 1 of 1214, § 1, lid 2.

Het feit dat in de wetsbepalingen betreffende de gerechtelijke verdeling de mogelijkheid om akkoorden te sluiten werd geïntegreerd, zowel voor de rechtbank als in het kader van de notariële fase, biedt ook de mogelijkheid om vast te stellen dat het sluiten van een geheel of gedeeltelijk akkoord tussen de partijen wat betreft de vereffening of de verdeling van de onverdeeldheid niet voor gevolg heeft dat zij zich aldus buiten het kader van de gerechtelijke verdeling plaatsen : de procedure wordt immers voor de overblijvende geschilpunten voorgezet niettegenstaande het akkoord tussen de partijen waarmee de notaris-vereffenaar rekening zal houden voor de vaststelling voor het opmaken van de staat van vereffening.

Het beginsel volgens hetwelk de eis tot verdeling van rechtswege de voorafgaande verdeling van de onverdeeldheden omvat waarvan de voorafgaande vereffening noodzakelijk is om tot de gevraagde verdeling te kunnen komen

Huidig voorstel bevat een belangrijke vernieuwing betreffende het voorwerp van de vereffening-verdeling.

Het gebeurt zeer vaak dat tussen de partijen verschillende onverdeeldheden bestaan en dat de voorgenomen verdeling niet kan worden voltrokken dan na de verdeling van andere onverdeeldheden : aldus bijvoorbeeld de vereffening-verdeling van de nalatenschap van een echtgenoot die niet mogelijk is dan nadat de vereffening-verdeling van de huwgemeenschap die tussen de vooroverledenen en langstlevende echtgenoot is gebeurd.

Indien de partijen dit gegeven uit het oog verliezen wanneer zij hun vordering stellen, zullen zij vaak bijzonder veel tijd verliezen in de mate dat de verdeling van de huwgemeenschap het voorwerp zal moeten uitmaken van een nieuwe rechterlijke beslissing.

Om aan deze vertragingsfactor tegemoet te komen stelt het voorgestelde artikel 1208, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek voor dat indien tussen de partijen een andere onverdeeldheid die geen derden aanbelangt bestaat en waarvan de voorafgaande vereffening, om de gevraagde verdeling te kunnen voltrekken noodzakelijk is, in dat geval de eis van rechtswege de vereffening van die onverdeeldheid omvat. De derde paragraaf van de vermelde bepaling bevestigt hetzelfde beginsel met betrekking tot de rechterlijke beslissing die de vereffening-verdeling beveelt.

De voorgestelde oplossing vermijdt de terugkeer naar de rechtbank, wat in belangrijke mate tijdwinst oplevert wanneer in een zaak het bestaan van een onverdeeldheid die vooraf moest worden vereffend en verdeeld over het hoofd werd gezien.

De mogelijkheid om om praktische redenen bepaalde goederen van de verdeling uit te sluiten

Om een antwoord te bieden aan blokkeringsituaties die het gevolg zijn van moeilijkheden van praktische aard verbonden aan de lokalisatie van bepaalde onverdeelde goederen, maakt de voorgestelde tekst in artikel 1208, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek het mogelijk dat de rechtbank bepaalde onverdeelde goederen die in het buitenland zijn gelegen en die de rechter aanwijst van de verrichtingen kan uitsluiten (op verzoek van de partijen of de notaris-vereffenaar die handelt via de neerlegging van het tussentijds proces-verbaal), waarbij aldus wordt afgeweken van het beginsel van het ondeelbaar karakter van de verdeling. Vanzelfsprekend blijft het mogelijk voor de onverdeelde eigenaars om in het buitenland een procedure beperkt tot verdeling van het (de) goed(eren) die van de Belgische procedure werd(en) uitgesloten.

Deze punctuele uitzondering van het beginsel van het ondeelbaar karakter van de verdeling werd onder meer door het Hof van Cassatie toegelaten volgens de bewoording van een arrest van 31 december 1968 waarbij het Hof oordeelde dat « Wanneer een onverdeeldheid onroerende goederen omvat die gelegen zijn in België en onroerende goederen in het buitenland, vormen de onroerende goederen gelegen in België enerzijds en de onroerende goederen gelegen in het buitenland anderzijds afzonderlijke entiteiten en kan de rechter in dergelijke gevallen partiële verdeling bevelen. » (8) . Dit arrest betrof evenwel enkel de vereffening en verdeling van een nalatenschap waarvan onroerende goederen die in buitenland waren gelegen afhingen en dus niet de verdeling van een huwelijksvermogensstelsel. Het doel van de hier voorgestelde hervorming bestaat erin die leer uit te breiden tot alle onverdeeldheden.

Het beginsel bevestigd door het Hof van Cassatie krijgt hier dus een wettelijke basis, met een uitbreiding van het toepassingsgebied.

De mogelijkheid voor de partijen en de notaris-vereffenaar om de zending van de deskundige te vervolledigen, te wijzigen of te verzoeken dat zijn rapport wordt geactualiseerd zonder tussenkomst van de rechtbank

De waardering van de goederen die afhangen van de onverdeeldheid, vormt één van de essentiële elementen van de vereffening en de verdeling.

De goede afloop van de procedure vergt evenwel dat alle goederen geschat of geëxpertiseerd worden op de datum die het dichtst gelegen is bij de mogelijke verdeling, wat er in voorkomend geval toe kan leiden dat het deskundigenverslag zo nodig meermaals moet worden geactualiseerd.

Verder kan het in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld in geval van vereffening-verdeling van een nalatenschap), gebeuren dat bepaalde goederen geschat moeten worden niet alleen op hun actuele waarde maar eveneens op andere data (bijvoorbeeld op de dag van het overlijden teneinde de fictieve massa als bedoeld in artikel 922 van het Burgerlijk Wetboek te berekenen).

Vandaag kan dit doel maar worden bereikt indien de gerechtelijke opdracht die aan de deskundige wordt toevertrouwd zeer precies is geformuleerd : als dat niet het geval is, zal de rechtbank opnieuw moet worden gevat teneinde de opdracht van de deskundige te vervolledigen of te preciseren, wat tot overbodige vertraging van de procedure kan leiden.

In deze context bevat het voorgestelde artikel 1213 van het Gerechtelijk Wetboek nog meer belangrijke vernieuwingen inzake deskundigenonderzoek :

— het voorgestelde artikel 1213, § 1, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek zoals voorgesteld legt aan de deskundige de verplichting op om niet alleen de opdracht die hem volgens de bewoordingen van het aanstellingsvonnis werd toevertrouwd, maar ook elke aanvullende zending die hem kan worden toevertrouwd door de notaris-vereffenaar of door de partijen samen handelend.

Artikel 1213, § 1, lid 3, van het Gerechtelijk Wetboek zoals voorgesteld voorziet dat de notaris-vereffenaar of de partijen samen handelend de oorspronkelijke aan de deskundige toevertrouwde opdracht kunnen wijzigen of hem kunnen vragen een eerdere schatting te actualiseren.

Deze vernieuwingen laten toe om de zending van de gerechtsdeskundige met soepelheid te benaderen teneinde beter te beantwoorden aan de concrete noodwendigheden van een dossier en teneinde te vermijden dat vertraging zou worden opgelopen indien verplicht opnieuw de tussenkomst van de rechtbank moet gevraagd woorden voor elke wijziging, uitbreiding of actualisering van de zending van de deskundige.

De mogelijkheid voor de partijen (voor zover ze meerderjarig en bekwaam zijn) om te verzaken aan het opstellen van een boedelbeschrijving waarbij zij samen handelend aan de notaris-vereffenaar aanwijzen welke goederen afhangen van de te vereffenen onverdeeldheid

Inzake de regels die de boedelbeschrijving betreffen, brengt het huidig wetsvoorstel een aantal preciseringen aan.

Aldus herinnert artikel 1214, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek eraan dat in beginsel de notaris-vereffenaar in alle gevallen een boedelbeschrijving maakt, maar niettemin wordt bepaald dat de partijen kunnen verzaken aan de boedelbeschrijving, voor zover zij akkoord en bekwaam zijn en dat zij een akkoord sluiten teneinde gezamenlijk aan de notaris-vereffenaar aan te wijzen welke goederen van de te verdelen massa afhangen.

Dergelijke benadering moet toelaten om vertragingen te vermijden alsook inventariskosten die later nutteloos blijken te zijn wanneer de partijen overeenkomen wat moet worden verdeeld, nu de samenstelling van de te verdelen massa zal worden bepaald hetzij ingevolge de inventaris, hetzij door de partijen, middels hun akkoord daaromtrent.

Daarenboven, omdat zij op eenvoudige wijze kunnen verzaken aan het maken van een boedelbeschrijving, voorziet het voorgestelde artikel 1214, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek dat de partijen eveneens kunnen opteren voor het maken van een inventaris op verklaring voor zover ze allen akkoord en bekwaam zijn (« qui peut le plus peut le moins »).

De mogelijkheid voor de notaris-vereffenaar om een andere notaris die territoriaal bevoegd is, aan te wijzen teneinde welbepaalde punctuele handelingen te stellen zonder tussenkomst van de rechtbank

Het voorstel biedt een oplossing voor de moeilijkheden die zouden kunnen ontstaan in de hypothese dat bepaalde verrichtingen van de vereffening-verdeling vergen dat bijzondere handelingen (boedelbeschrijving, openbare verkoop van onroerende goederen, ...) buiten het ambtsgebied van de territoriaal bevoegde notaris-vereffenaar zouden moeten worden gesteld.

Inderdaad, de notaris mag in beginsel niet buiten zijn ambtsgebied optreden.

Dit heeft er thans tot gevolg dat wanneer de territoriale onbevoegdheid van de notaris-vereffenaar wordt opgeworpen om tot welbepaalde punctuele verrichtingen over te gaan en niet in het oorspronkelijk vonnis werd opgelost, opnieuw de rechtbank moet worden geadieerd (bij wege van een tussentijds proces-verbaal van zwarigheden) teneinde een andere notaris die territoriaal bevoegd is te horen aanwijzen om de ene of de andere punctuele handeling te laten stellen (de notaris-vereffenaar kan thans de bevoegdheid die hij heeft ontvangen niet aan een territoriaal bevoegde notaris overdragen, noch die bevoegdheid ontvangen van de rechtbank).

Deze « omweg » via de rechtbank is eens te meer van aard om vertragingen in de voortzetting van de procedure te veroorzaken.

Om deze moeilijkheid te verhelpen machtigt het voorgestelde artikel 1210, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek de notaris-vereffenaar om zelf, zonder de rechtbank daarvoor te moeten vatten, een territoriaal bevoegde notaris aan te wijzen teneinde over te gaan tot de verrichtingen die hij zelf niet kan stellen ingevolge zijn territoriale onbevoegdheid.

In geval van aanwijzing van twee notarissen-vereffenaars (wat volgens de geest van de voorgestelde hervorming niet meer de norm kan zijn) is de aanwijzing van een andere notaris ter uitvoering van het voorgestelde artikel 1210, § 4, niet vereist wanneer één van de beide notarissen-vereffenaars territoriaal bevoegd is om de handeling te stellen : het voorgestelde artikel 1210, § 2, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek, is vernieuwend in de mate dat wordt afgeweken van de artikelen 5 en 6, 1º, van de wet van 16 maart 1803 op de organisatie van een notariaat, door de invoering van het beginsel van de cumul van de territoriale bevoegdheden van de onderscheiden notarissen-vereffenaars die werden aangewezen.

De wettelijke bevestiging van het procédé van het tussentijds proces-verbaal

Het huidig voorstel verleent een wettelijke basis aan dit instrument dat uit deze praktijk is gegroeid en door de rechtspraak werd bevestigd, namelijk het tussentijds proces-verbaal van moeilijkheden en zwarigheden (waarvan de benaming hier werd vereenvoudigd tot tussentijds proces-verbaal).

Aldus laat het voorgestelde artikel 1216 van het Gerechtelijk Wetboek de notaris-vereffenaar toe de rechtbank te vatten in elke fase van de procedure (maar na het proces-verbaal van opening van werkzaamheden) betreffende de moeilijkheden en zwarigheden die volgens hem dermate essentieel zijn dat zij het opstellen van de eindstaat beletten. De bepaling voorziet erin dat de rechtbank wordt gevat bij wege van een proces-verbaal (waardoor de rechtspraak van het Hof van Cassatie volgens de bewoordingen van het arrest van 5 november 1993 worden bevestigd) en dat het initiatiefrecht voor de neerlegging van dergelijk proces-verbaal enkel aan de notaris-vereffenaar voorbehoudt.

Deze werkwijze laat toe om in de loop van de procedure een oplossing te vinden voor de geschillen en moeilijkheden die de notaris-vereffenaar ontmoet en die dermate essentieel zijn dat zij de voortzetting van de werkzaamheden beletten of hem zouden dwingen om vooruitgang te boeken in zijn eindstaat op basis van elementen die al te onzeker zijn.

De mogelijkheid voor de notaris-vereffenaar die vaststelt dat een verdeling in natura niet mogelijk is om onmiddellijk een lastenboek voor de openbare verkoop op te stellen zonder voorafgaande machtiging van de rechtbank (die evenwel bevoegd blijft om alle geschillen betreffende het lastenboek of zelfs het beginsel van de verkoop te beslechten)

Het huidige artikel 1220 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat wanneer het deskundigenverslag besluit tot de onmogelijkheid om in natura te verdelen, de zaak opnieuw voor de rechtbank moet worden gebracht die zal oordelen of verdeling in natura mogelijk is en of tot verkoop moet worden overgegaan indien dergelijke verdeling niet kan worden voltrokken.

Deze omweg langs de rechtbank kan in de praktijk volstrekt nutteloos zijn en de voortzetting van de procedure vertragen.

Om deze moeilijkheid te verhelpen bepaalt het voorgestelde artikel 1224, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek dat de notaris-vereffenaar, wanneer hij oordeelt dat de goederen die van de onverdeeldheid afhangen niet gevoeglijk in natura kunnen worden verdeeld (eventueel rekening houdende met de rekeningen tussen de partijen) of dat de partijen op dit punt een akkoord bereiken, onmiddellijk het lastenboek voor de openbare verkoop van de desbetreffende goederen kan opstellen.

De voorgestelde tekst bepaalt dat het lastenboek dat aldus wordt opgesteld door de notaris-vereffenaar vervolgens aan de partijen zal worden ter kennis gebracht en dat de notaris-vereffenaar hen aanmaant om er kennis van te nemen en aanwezig te zijn bij de openbare verkoop (die zal plaatsvinden op de datum die bepaald is in het lastenboek onder voorbehoud van de verlenging in geval van zwarigheden). De partijen beschikken over een termijn om hun zwarigheden te laten gelden (in de vormen die de wet heeft voorgeschreven) die betrekking kunnen hebben zowel op het principe van de verkoop (voor zover ze niet akkoord zijn gegaan met de verkoop nu in dat geval zwarigheden geen eerder gesloten akkoord in vraag mogen stellen, voor zover dergelijk akkoord is vastgesteld door de rechtbank of de notaris-vereffenaar) alsook op de inhoud van het lastenboek.

Aldus zal het slechts in het geval van zwarigheden die de partijen formuleren zijn dat de rechtbank kennis zal nemen van de vraag van de koop van de goederen en/of van de modaliteiten van de verkoop wat, volgens de auteurs van huidig voorstel, een vernieuwing is die van aard is de procedure te vereenvoudigen en te versnellen.

De instelling van een onmiddellijke procedure voor de vervanging van de notaris-vereffenaar

Het voorgestelde artikel 1211 van het Gerechtelijk Wetboek vult een leemte in de wet in de mate dat wordt voorgesteld in welke gevallen en volgens welke procedure een notaris-vereffenaar kan worden vervangen.

Zoals een scheidsrechter (artikel 1690 van het Gerechtelijk Wetboek), kan de notaris-vereffenaar enerzijds worden vervangen (in voorkomend geval op zijn vraag) indien er omstandigheden zijn die van aard zijn te twijfelen aan zijn onpartijdigheid of zijn onafhankelijkheid (de notie onpartijdigheid en onafhankelijkheid moet verstaan worden in de zin van de artikelen 38, 39 en 40 van de Deontologische Code aangenomen door de Nationale Kamer van de notarissen van 22 juni 2004 en goedgekeurd bij koninklijk besluit van 21 september 2005 houdende goedkeuring van de Deontologische Code vastgesteld door de Nationale Kamer).

De notaris-vereffenaar kan anderzijds worden vervangen in geval van weigering of verhindering. De mogelijkheid om de notaris-vereffenaar te vervangen in geval van verhindering werd gesteund op artikel 1581, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek.

Het voorgestelde artikel 1211, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek beschrijft de procedure van vervanging en steunt onder meer op artikel 19, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek. De procedure verloopt volgens termijnen die bewust kort werden gesteld teneinde elke vertraging te vermijden.

De wijziging van de regels betreffende het hoger beroep en de devolutieve werking

Volgens het gemeen recht inzake de devolutieve werking van het beroep maakt, « elk hoger beroep tegen een eindvonnis of een vonnis alvorens recht te doen, [maakt] het geschil zelf aanhangig bij de rechter in hoger beroep » (artikel 1068 van het Gerechtelijk Wetboek).

Toegepast op de procedure van vereffening-verdeling heeft dit beginsel tot gevolg dat in geval van beroep tegen de beslissing die de verdeling heeft bevolen en de notaris-vereffenaar heeft aangesteld om over te gaan tot de werkzaamheden, de rechter in graad van beroep niet alleen kennis zal nemen van het ingesteld hoger beroep maar ook van alle geschillen die later zouden kunnen ontstaan in het kader van de procedure van vereffening-verdeling (of het nu na neerlegging van een tussentijds proces-verbaal is of een proces-verbaal van moeilijkheden en zwarigheden) ... met als gevolg dat de partijen in dat geval voor alle fundamentele vragen die « de grond » van de zaak betreffen over slechts één aanleg zouden kunnen beschikken.

Alhoewel het beginsel van de dubbele aanleg een grondwettelijk noch een algemeen rechtsbeginsel is (9) , werd het opportuun geacht te trachten (in ieder geval gedeeltelijk) deze moeilijkheid te verhelpen.

Aldus bepaalt het voorgestelde artikel 1224/2 van het Gerechtelijk Wetboek dat punctueel wordt afgeweken van het beginsel van de devolutieve werking van het hoger beroep en dat wanneer het beroep enkel betrekking heeft op het vonnis uitgesproken vóór de opening van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 1215, het hoger beroep geen devolutieve werking zal hebben. Dit heeft voor gevolg dat, eens het hoger beroep werd beslecht, de zaak terug wordt verwezen naar de eerste rechter.

Het hoofddoel van de voorgestelde tekst is de partijen toe te laten definitief (in graad van beroep) alle vragen te beslechten voorafgaand aan de opening van de notariële fase, daaronder begrepen de betwistingen die in voorkomend geval hadden kunnen worden beslecht door de rechtbank in het kader van het vonnis dat de verdeling beveelt overeenkomstig artikel 1209, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, zonder dat daardoor het voordeel van dubbele aanleg voor de verdere procedure wordt prijsgegeven.

De maatregel betreft evenwel enkel de hoge beroepen die worden aangetekend vóór de opening van de werkzaamheden, met andere woorden net vóór de aanvang van de notariële fase van de procedure. In het omgekeerde geval zal elk hoger beroep dat na de opening van de werkzaamheden wordt aangetekend het effect van de devolutieve werking, zoals beschreven in artikel 1068 van het Gerechtelijk Wetboek, kennen.

Zoals uiteengezet onder de commentaar bij het voorgestelde artikel 1224/2 van het Gerechtelijk Wetboek konden andere formules om de effecten van de devolutieve werking van het hoger beroep te temperen die de auteurs van dit voorstel onderzochten niet worden weerhouden in het licht van de praktische en juridische moeilijkheden die aldus zouden worden veroorzaakt.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Artikel 2 van dit voorstel heeft tot doel afdeling II van boek IV, hoofdstuk VI, van het Gerechtelijk Wetboek, met betrekking tot de gerechtelijke verdeling, integraal te vervangen.

De huidige artikelen 1207 tot 1224 van het Gerechtelijk Wetboek worden aldus vervangen door de nieuwe artikelen 1207 tot 1224/2, ingedeeld in acht onderafdelingen.

Onderafdeling 1. De inleiding van de vordering en het vonnis dat de gerechtelijke verdeling beveelt

De onderafdeling 1 bevat de artikelen 1207 tot 1209 met betrekking tot de inleiding van de vordering en het vonnis dat de gerechtelijke verdeling beveelt.

Artikel 1207 van het Gerechtelijk Wetboek

Het nieuwe artikel 1207 bevestigt dat bij gebrek aan minnelijke verdeling, elke mede-eigenaar de gerechtelijke verdeling voor de rechtbank van eerste aanleg kan vorderen.

Deze bepaling herneemt het in artikel 1207 geformuleerde principe en brengt aan deze tekst terminologische wijzigingen aan.

Artikel 1208 van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1208, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1208, § 1, heeft betrekking op de toestand die ontstaat wanneer betreffende dezelfde onverdeeldheid verschillende partijen afzonderlijk van elkaar de verdeling vorderen. Om overbodige discussies en procedurele vertragingen te vermijden wordt bepaald dat indien meerdere eisers elk een eigen processueel initiatief namen, de vorderingen ambtshalve op de eerste nuttige zitting (in beginsel de inleidingszitting) worden samengevoegd.

Artikel 1208, §§ 2 en 3, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1208, §§ 2 en 3, bevat een grote vernieuwing.

Het gebeurt in de praktijk vaak dat tussen de partijen meerdere onderverdeeldheden bestaan en dat de gevorderde verdeling maar kan worden voltrokken dan nadat de andere onverdeeldheden werden verdeeld. Een typisch voorbeeld is de vereffening-verdeling van de nalatenschap van een echtgenoot waarbij eerst de vereffening-verdeling van de voorheen tussen de overledene en de langstlevende echtgenoot bestaande huwgemeenschap moet worden afgewikkeld. Indien partijen dit bij de omschrijving van hun vordering over het hoofd zien, gaat vaak kostbare tijd verloren in de mate dat de vereffening van het huwelijksvermogensstelsel het voorwerp van een nieuwe gerechtelijke beslissing zal moeten zijn. Het is dan ook nuttig te bepalen dat de beoogde vereffening-verdeling ingevolge een onvolledige omschrijving van het voorwerp van de vordering in verdeling niet kan worden belemmerd.

Daarom bepaalt het voorgestelde artikel 1208, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek dat indien tussen de partijen een andere onverdeeldheid die geen derden aanbelangt bestaat en waarvan de voorafgaande vereffening, om de gevraagde verdeling te kunnen voltrekken noodzakelijk is, de eis van rechtswege de vereffening van die onverdeeldheid omvat. De derde paragraaf van de vermelde bepaling bevestigt hetzelfde beginsel met betrekking tot de rechterlijke beslissing die de vereffening-verdeling beveelt.

Deze werkwijze biedt de mogelijkheid een nieuwe tussenkomst van de rechtbank te vermijden : immers, zonder het mechanisme waarvan sprake in de bepaling, zou in geval van een onvolledige vordering, de terugkeer naar de rechtbank middels de neerlegging van een tussentijds proces-verbaal noodzakelijk zijn, om de uitbreiding van de opdracht van de notaris-vereffenaar betreffende de onverdeeldheden waarvan de voorafgaande vereffening noodzakelijk is, te bekomen.

Volgens de verwoording van artikel 1208, § 2, is het vereist dat de beoogde onverdeeldheden dezelfde partijen aanbelangen (en dus geen derden betreffen) en dat hun voorafgaande vereffening « noodzakelijk is » om te kunnen overgaan tot de vereffening van de onverdeeldheid waarvan de verdeling oorspronkelijk werd gevraagd.

De voorgestelde oplossing maakt de terugkeer naar de rechtbank overbodig, wat een substantiële tijdwinst moet opleveren in die zaken waar het bestaan van een andere onverdeeldheid over het hoofd werd gezien.

Artikel 1208, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1208, § 4, is ook een belangrijke vernieuwing.

Het gebeurt dat de verdeling van bepaalde onverdeeldheden helemaal niet of niet binnen een redelijke termijn kan worden afgewikkeld, ingevolge de moeilijkheden (van praktische of juridische aard) die kunnen ontstaan wanneer bepaalde goederen die van de onverdeeldheid afhangen zich in het buitenland bevinden.

Om dit voortaan te vermijden, bepaalt de tekst dat de rechter, wanneer hij de vordering tot vereffening-verdeling toewijst, bepaalde onverdeelde goederen die in het buitenland zijn gelegen en die hij aanwijst, bij uitzondering op het principe van de onsplitsbaarheid van de verdeling, kan uitsluiten van de werkzaamheden. De afwijking op voormeld principe is evenwel beperkt tot het geval dat uitdrukkelijk door de bepaling wordt bedoeld.

Het kan ook gebeuren dat de verwikkeling slechts tijdens de notariële fase van de verrichtingen wordt vastgesteld. In dat geval geeft de tekst de notaris-vereffenaar de mogelijkheid om dergelijk verzoek aan de rechter te richten bij een tussentijds proces-verbaal.

De mogelijke uitsluiting van bepaalde goederen van de verdelingsverrichtingen betekent niet dat die goederen niet verdeeld kunnen worden, wel dat ze het voorwerp zullen uitmaken van een afzonderlijke verdeling, die later, of desgevallend in het land waar die goederen zijn gelegen volgens de aldaar geldende procedure, zal gebeuren.

Deze punctuele uitzondering van het beginsel van het ondeelbaar karakter van de verdeling werd onder meer door het Hof van Cassatie toegelaten volgens de bewoording van een arrest van 31 december 1968 waarbij het Hof oordeelde dat « Wanneer een onverdeeldheid onroerende goederen omvat die gelegen zijn in België en onroerende goederen in het buitenland, vormen de onroerende goederen gelegen in België enerzijds en de onroerende goederen gelegen in het buitenland anderzijds afzonderlijke entiteiten en kan de rechter in dergelijke gevallen partiële verdeling bevelen. ». Dit arrest betrof evenwel enkel de vereffening en verdeling van een nalatenschap waarvan onroerende goederen die in buitenland waren gelegen afhingen en dus niet de verdeling van een huwelijksvermogensstelsel. Het doel van de hier voorgestelde hervorming bestaat erin die leer uit te breiden tot alle onverdeeldheden.

Het beginsel bevestigd door het Hof van Cassatie krijgt hier dus een wettelijke basis, met een uitbreiding van het toepassingsgebied.

Artikel 1209 van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1209, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek

Het geldende artikel 1209, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek blijft ongewijzigd, maar wordt artikel 1209, § 1. De tekst vermeldt evenwel dat overeenkomstig het gemeen recht, de rechtbank trouwens akte verleent aan de partijen van hun gebeurlijke akkoorden.

Artikel 1209, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1209, § 2, bepaalt dat het vonnis dat akte verleent van het akkoord van de partijen dezelfde waarde heeft als vonnissen zoals bedoeld in artikel 1043 van het Gerechtelijk Wetboek en dus de partijen definitief bindt.

Artikel 1209, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1209, § 3, eerste lid, handelt over de hypothese waar het akkoord van de partijen betrekking heeft op de verkoop (hetzij openbaar, hetzij uit de hand) van alle of een deel van de goederen : in dat geval, laat het vonnis dat akte van het akkoord van de partijen verleent, aan de notaris-vereffenaar toe om daadwerkelijk tot verkoop over te gaan, voor zover, volgens het beschikkingsbeginsel, hij daartoe door ten minste een partij wordt verzocht. De bepaling laat de partijen toe om niet enkel een akkoord te bereiken over een openbare verkoop maar eveneens over een verkoop uit de hand, wat een nieuwigheid vormt in vergelijking met het huidige artikel 1211 van het Gerechtelijk Wetboek, dat enkel de openbare verkoop beoogt.

In tegenstelling tot het bestaande artikel 1211 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt het voorgestelde artikel 1209, § 3, eerste lid, dat de rechtbank slechts wanneer alle partijen akkoord zijn, vanaf het aanstellingsvonnis van de notaris-vereffenaar, om vooraf alle of een deel van de goederen die van de onverdeeldheid afhangen te verkopen, de rechtbank dit kan vaststellen.

Het basisbeginsel blijft dat de verdeling in natura gebeurt (zie hierna de algemene bespreking bij de artikelen 1224 en 1224/1) zodat bij gebreke van akkoord van de partijen over de verkoop van de goederen, de verkoop maar aan de orde is dan nadat is komen vast te staan dat een gevoeglijke verdeling in natura van de goederen die van de onverdeeldheid afhangen onmogelijk is, wat pas zal kunnen blijken na vereffening van de rechten van de partijen (wat onder meer afhangt van de gebeurlijke afrekeningen tussen partijen). In de context hiervan is het onderzoek van de verdeelbaarheid van de goederen door de rechtbank voorbarig in het stadium van het vonnis tot aanwijzing van de notaris-vereffenaar (buiten het geval van een akkoord tussen partijen).

Artikel 1209, § 3, tweede lid, bepaalt dat het vonnis de notaris-vereffenaar de bevoegdheden verleent bedoeld in artikel 1224, § 4, tweede, derde en vierde lid, waarvan het de tekst in zijn beschikkend gedeelte overneemt (zie hierna).

Het voorgesteld artikel 1209, § 3, derde en vierde lid, herneemt de tekst — beperkt gewijzigd (zie hierna) — van het huidige artikel 1211, tweede en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, met een onderscheid tussen de verkoop van roerende en de verkoop van onroerende goederen.

Aldus, in geval van openbare verkoop van onroerende goederen, zal de verkoop gebeuren overeenkomstig artikel 1193, tweede tot zevende lid, alsmede, in voorkomend geval, overeenkomstig de artikelen 1186 tot 1192 en artikel 1193, achtste lid.

De verkoop van roerende goederen geschiedt overeenkomstig de artikelen 1194 tot 1204bis van het Gerechtelijk Wetboek, wat, in voorkomend geval, de tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder toelaat. De bepaling voorziet erin dat de gerechtsdeurwaarder wordt aangewezen door de notaris-vereffenaar. Zoals alle kosten met betrekking tot de openbare verkoop, zijn de kosten met betrekking tot de gebeurlijke tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder in principe ten laste van de massa.

Het voorgestelde artikel 1209, § 3, lid 5, bevestigt het beginsel dat stelt dat de toewijzing gebeurt op verzoek van ten minste een partij nu de notaris-vereffenaar niet spontaan de toewijzing kan doen. Aldus zal de notaris-vereffenaar moeten worden verzocht, niet alleen om te koop aan te bieden (zie artikel 1209, § 3, lid 1, van het Gerechtelijk Wetboek), maar ook om de eigenlijke toewijs te doen. Deze bepaling spiegelt zich aan het beginsel dat inzake beslag geldt, namelijk artikel 1586 van het Gerechtelijk Wetboek (voor een bespreking, zie G. de Leval, La saisie immobilière, Brussel, Larcier, 2007, p. 295, nº 420).

Onderafdeling 2. De aanstelling van de notaris-vereffenaar

Artikel 1210 wordt ingevoegd in een onderafdeling 2 met betrekking tot de aanstelling van de notaris-vereffenaar.

Artikel 1210 van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1210, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1210, § 1, bepaalt dat de rechtbank die de verdeling beveelt partijen verwijst naar de notaris-vereffenaar die zij verkiezen of, op gemotiveerd verzoek van de partijen, naar de twee notarissen-vereffenaars die zij zelf hebben gekozen (voor zover de rechtbank oordeelt dat de aanstelling van twee notarissen-vereffenaars verantwoord is — zie hierna).

Indien partijen geen akkoord kunnen bereiken met betrekking tot de identiteit van de aan te stellen notaris(sen)-vereffenaar(s) (of indien de aanstelling van twee notarissen-vereffenaars niet verantwoord is), stelt de rechtbank ambtshalve een notaris-vereffenaar aan.

De voorgestelde hervorming beoogt een voorkeur voor de aanstelling van slechts één notaris-vereffenaar uit te drukken, wat een ingrijpende wijziging is vergeleken met de actuele trend om twee notarissen-vereffenaars aan te wijzen.

Het beginsel om slechts een notaris-vereffenaar aan te stellen geeft gevolg aan de « Justitiedialogen » die in opdracht van de toenmalige minister van Justitie werden uitgewerkt, en waarin werd opgemerkt dat er geen verantwoording bestaat « (...) voor de simultane aanstelling van meer dan één notaris omdat dergelijke situatie tot de verkeerde indruk bij het publiek leidt dat elke partij door zijn « eigen » notaris wordt vertegenwoordigd in het kader van een procedure tot vereffening-verdeling. Dergelijke situatie kan bovendien tot vertragingsmanoeuvres leiden. Daarom zouden de artikelen 1209 en 1214 moeten worden aangepast (...) » (G. De Leval en F. Erdman, Justitiedialogen, Syntheseverslag opgemaakt op verzoek van Laurette Onkelinx, vroegere vice-eersteminister en minister van Justitie, juli 2004, blz. 152).

De rechtzoekende blijft de aangestelde notaris beschouwen als « zijn » notaris die zijn belangen behartigt, ook al benadrukt de rechtspraak het volgende : « (...) een boedelnotaris heeft geen « cliënten » maar partijen en dient objectief alle belangen van al deze partijen te benaarstigen. Deze regel van onpartijdigheid blijft onverkort gelden ook indien twee notarissen worden aangesteld » (Rb. Dendermonde 9 april 1999, A.R. 96/626/A, onuitg. met verwijzing naar het referaat van A. Van Den Bossche, « Proces-verbaal van beweringen en zwarigheden en afsluiting van de procedure », in Vereffening-verdeling, recyclagedagen 1991 van de Nederlandstalige Regionale Raad, KFBN (ed.), 129-138, 137, nr. 9). De rechtzoekende maakt in de praktijk moeilijk het onderscheid tussen de notaris en zijn advocaat.

Evenwel is de oplossing die erin bestaat de aanwijzing van slechts één notaris-vereffenaar in alle gevallen te verplichten, niet wenselijk.

Om die reden bepaalt artikel 1210, § 1, eerste lid, dat de rechtbank twee notarissen-vereffenaars kan aanwijzen, indien de partijen het hierover eens zijn, alsmede over de identiteit van de twee notarissen-vereffenaars en dat zij dit verzoek op overtuigende wijze motiveren.

Niettegenstaande het akkoord van de partijen over het principe van de aanwijzing van twee notarissen-vereffenaars en over hun identiteit, beoordeelt de rechtbank evenwel op onaantastbare wijze, overeenkomstig artikel 1210, § 1, tweede lid, of een afwijking op het beginsel van de aanwijzing van één enkele notaris-vereffenaar gerechtvaardigd is, onder meer in het licht van de bijzonderheden van de zaak.

Aldus zou de aanwijzing van twee notarissen-vereffenaars kunnen worden verantwoord in het licht van de complexiteit van het dossier welke door alle partijen wordt onderkend, waarbij de tussenkomst van twee notarissen-vereffenaars die beiden het vertrouwen van de partijen genieten, in deze bijzondere context, het goede verloop van de vereffening-verdeling bevorderen en een gunstige grondslag voor het bereiken van toekomstige akkoorden betreffende de vereffening-verdeling vormen. De geografische verspreiding van de goederen die van de onverdeeldheid afhangen zou ook, in bepaalde bijzondere gevallen, de tussenkomst van twee notarissen-vereffenaars kunnen verantwoorden, rekening houdende onder meer met de regel betreffende de gezamenlijke territoriale bevoegdheid van de notarissen-vereffenaars zoals bedoeld in het voorgestelde artikel 1210, § 2, tweede lid (zie hierna).

Indien de rechtbank oordeelt dat de aanstelling van twee notarissen-vereffenaars niet aangewezen is, zal de rechtbank slechts een notaris-vereffenaar aanwijzen. De rechter zal dan zelf de identiteit van de notaris-vereffenaar kiezen die, tenzij partijen daarmee akkoord gaan, niet iemand kan zijn die een partij zelf heeft voorgesteld.

Artikel 1210, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1210, § 2, eerste lid, bepaalt dat indien twee notarissen-vereffenaars werden aangewezen zij samen moeten handelen, als waren zij één.

Alle bepalingen van deze afdeling van het Gerechtelijk Wetboek die over een notaris-vereffenaar handelen zijn derhalve op hen beiden van toepassing.

Dit betekent bijvoorbeeld dat de staat van vereffening en het voorstel van verdeling zal moeten uitgaan van de twee notarissen-vereffenaars, samen handelend, met onder meer als gevolg dat de huidige praktijk die maakt dat één notaris de staat van vereffening maakt en de andere daarop gebeurlijk mag reageren met een nota met opmerkingen, niet meer toegelaten is.

De wet beoogt anderzijds niet te regelen de manier waarop de twee notarissen-vereffenaars die in voorkomend geval zouden worden aangesteld moeten handelen om tot een gemeenschappelijke staat van vereffening en voorstel van verdeling te komen nu de twee notarissen-vereffenaars handelen zoals het hen best lijkt.

Indien de twee notarissen-vereffenaars er niet in slagen een gemeenschappelijke staat van vereffening en voorstel van verdeling te maken, zal overeenkomstig artikel 1220, § 3, hun vervanging kunnen worden gevraagd.

Artikel 1210, § 2, tweede lid, bepaalt dat, ingeval twee notarissen-vereffenaars werden aangesteld, zij met het oog op de verrichtingen van de vereffening-verdeling, over dezelfde territoriale bevoegdheid beschikken, en zij aldus, bij afwijking van de artikelen 5 en 6, 1º, van de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt, hun respectieve territoriale bevoegdheden cumuleren.

Deze bepaling laat aldus enerzijds toe dat de twee notarissen-vereffenaars daadwerkelijk gezamenlijk handelen en, anderzijds, sommige moeilijkheden die bij een territoriale onbevoegdheid van één van beiden zou kunnen ontstaan, op te lossen.

Artikel 1210, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1210, § 3, regelt de wijze van bewaring van de minuten van de authentieke akten indien twee notarissen-vereffenaars worden aangesteld. De eerst aangestelde notaris-vereffenaar is de minuuthouder (onder voorbehoud evenwel van de hypothese waarbij de akte zou worden neergelegd door een notaris die territioriaal bevoegd is en werd aangewezen door de notarissen-vereffenaars bij toepassing van artikel 1210, § 4, in welk geval die notaris de minuut van de akte waarvoor hij specifiek werd aangewezen zal bewaren).

De voorgestelde bepaling herneemt aldus de regel uitgedrukt door het huidige artikel 1214 wat betreft de bewaring van de minuten. Anderzijds, het voorgestelde artikel 1210, § 3, herneemt niet het beginsel — thans uitgedrukt door artikel 1214 — dat de notaris wiens naam eerst in het vonnis werd vermeld, alleen de staat van vereffening opstelt : inderdaad, in de mate waarin volgens het voorgestelde artikel 1210, § 2, eerste lid (zie hiervoor), wanneer twee notarissen-vereffenaars werden aangesteld zij samen zullen moeten handelen, betekent dus ook dat zij gezamenlijk de staat van vereffening en het voorstel van verdeling zullen moeten opstellen.

Artikel 1210, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1210, § 4, is een nieuwe bepaling. Indien de notaris-vereffenaar buiten zijn territoriaal ambtsgebied moet optreden voor bepaalde verrichtingen in het kader van een verdeling, dan zal hij zelf een territoriaal bevoegde notaris kunnen aanwijzen om deze verrichtingen te doen.

In de praktijk gebeurt het inderdaad vaak dat de notaris-vereffenaar voor bepaalde vereffening-verrichtingen, bijvoorbeeld voor een boedelbeschrijving of een openbare verkoping, buiten zijn ambtsgebied moet handelen. Overeenkomstig de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt (artikel 6) kan de notaris in beginsel niet optreden buiten zijn ambtsgebied. Een probleem rijst derhalve indien het probleem van de territoriale onbevoegdheid van de notaris-vereffenaar om bepaalde punctuele verrichtingen uit te voeren niet vanaf het oorpronkelijke vonnis is geregeld. Op dit ogenblik kan de notaris-vereffenaar de initiële bevoegdheid die hem werd toegekend immers niet overdragen aan een andere territoriaal bevoegde notaris-vereffenaar, noch deze bevoegdheid krijgen van de rechtbank (artikel 11 van het Gerechtelijk Wetboek verbiedt de rechter zijn rechtsmacht over te dragen). De rechtbank zelf dient in ieder geval van territoriale onbevoegdheid een andere territoriaal bevoegde notaris aan te stellen om de verrichtingen waarvoor de notaris-vereffenaar territoriaal onbevoegd is te verrichten.

Om deze problemen te verhelpen, wordt in artikel 1210, § 4, aan de notaris-vereffenaar de bevoegdheid verleend om zelf, zonder telkens de rechtbank te moeten vatten, een territoriaal bevoegde notaris aan te wijzen die bepaalde verrichtingen kan uitvoeren (en de minuten van de ermee overeenstemmende aktes bewaart — zie hiervoor, artikel 1210, § 3).

Bij aanwijzing van twee notarissen-vereffenaars, is de aanwijzing van een andere notaris bij toepassing van artikel 1210, § 4, niet vereist wanneer een van de twee notarissen-vereffenaars territoriaal bevoegd is om de akte te verlijden, gelet op het principe van de gezamenlijke territoriale bevoegdheid van de twee notarissen-vereffenaars, bedoeld in artikel § 2, tweede lid.

Artikel 1210, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1210, § 5, bepaalt dat, tenzij de rechter anders beslist, bijvoorbeeld door rekening te houden met de gerechtigdheden van de partijen in de te verdelen onverdeeldheid, de partijen in gelijke mate voor de provisie van de notaris-vereffenaar instaan.

De rechter zou evenwel de partijen kunnen opleggen om de notaris-vereffenaar te provisioneren volgens een andere verdeelsleutel, bijvoorbeeld volgens hun onderscheiden rechten in de onverdeeldheid (wat veronderstelt dat de vaststelling daarvan niet betwist is).

De beginselen verwoord in artikel 1210, § 5, doen evenwel geen afbreuk aan de bepalingen met betrekking tot de rechtsbijstand. De partijen die de voorwaarden tot rechtsbijstand vervullen kunnen derhalve hierop een beroep doen, met voor gevolg dat, in de hypothese dat rechtsbijstand wordt bekomen, aan de notaris-vereffenaar geen enkele provisie zal verschuldigd zijn.

Onderafdeling 3. De vervanging van de notaris-vereffenaar

Artikel 1211 wordt ingevoegd in een onderafdeling 3 met betrekking tot de vervanging van de notaris-vereffenaar.

Artikel 1211 van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1211 vult een leemte in de wet op, in de mate waarin wordt bepaald in welke gevallen en volgens welke procedure een notaris-vereffenaar kan worden vervangen.

Artikel 1211, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1211, § 1, eerste tot derde lid, somt de gevallen en voorwaarden voor het verzoek tot vervanging van de notaris-vereffenaar op.

Zoals de arbiter (art. 1690 van het Gerechtelijk Wetboek), kan de notaris-vereffenaar worden vervangen (in voorkomend geval op zijn verzoek), enerzijds indien er omstandigheden zijn die gerechtvaardigde twijfel doen ontstaan over zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid.

De noties onpartijdigheid en onafhankelijkheid moeten worden begrepen in de zin van de artikelen 38, 39 en 40 van de Deontologische Code aangenomen op 22 juni 2004 door de Nationale Kamer van notarissen en goedgekeurd bij koninklijk besluit van 21 september 2005 tot goedkeuring van de deontologische code vastgesteld door de Nationale Kamer van notarissen.

De notaris-vereffenaar kan anderzijds worden vervangen in geval van weigering of verhindering. De mogelijkheid tot vervanging van de notaris-vereffenaar in geval van verhindering is geïnspireerd op artikel 1581, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

De tekst laat toe dat de notaris-vereffenaar zijn eigen vervanging vraagt, en dit omwille van de drie redenen vermeld in de bepaling (weigering, verhindering, twijfel over zijn partijdigheid of onafhankelijkheid).

Om ontijdige verzoeken te vermijden, kan (kunnen) een (de) notaris(sen)-vereffenaar(s) waarvan de partijen de aanstelling hebben gevraagd, slechts worden vervangen om redenen ontstaan of vastgesteld na de aanwijzing. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 1220, §§ 2 en 3 (zie hierna), kan na de opening der werkzaamheden geen vervanging meer worden voorgedragen, tenzij de verzoekende partij slechts nadien kennis heeft genomen van haar reden.

Artikel 1211, § 1, vierde lid, voorziet dat indien het vonnis bedoeld in de artikelen 1209, § 1, en 1210 het voorwerp uitmaakt van een procedure in beroep, de vervanging van de notaris-vereffenaar dient te worden gevraagd binnen de aanleg in beroep (en niet via de bijzondere procedure tot vervanging voorzien in voogestelde artikel 1211). In deze hypothese, zal het latere verzoek tot vervanging niet op dezelfde motieven kunnen worden gesteund dan die welke reeds aan de beroepsrechter werden voorgelegd (beginsel van het gezag van gewijsde).

Artikel 1211, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1211, § 2, beschrijft de procedure van vervanging en werd geïnspireerd onder meer door artikel 19, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek. De procedure verloopt bewust volgens korte termijnen, om elke vertraging in de procedure te vermijden.

Aldus, moet de partij of de notaris-vereffenaar die middelen van vervanging wil aanvoeren, deze voordragen bij gewone brief aan de rechter die de notaris-vereffenaar heeft aangewezen, binnen een korte termijn (eerste lid).

De griffie geeft kennis van het verzoek aan de partijen en aan de notaris-vereffenaar bij gerechtsbrief (tweede lid).

Indien het verzoek tot vervanging uitgaat van de partijen of van één van hen, laat het derde lid de notaris-vereffenaar toe om aan de rechtbank en aan de partijen zijn gebeurlijke opmerkingen betreffende dit verzoek te laten geworden, binnen een termijn van 15 dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van het verzoek door de griffie. Deze mogelijkheid die de notaris-vereffenaar wordt verleend, is geïnspireerd op artikel 836 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de wraking van rechters.

Eens deze termijn verstreken, roept de griffie de partijen en de notaris-vereffenaar op bij gerechtsbrief voor een zitting in raadkamer. Volgens een goed gebruik, neemt de griffie, voorafgaandelijk aan de vaststelling van de rechtsdag, informeel contact op met de notaris-vereffenaar wiens vervanging wordt gevraagd, teneinde zijn beschikbaarheid af te punten (vierde lid).

De afwezigheid van de notaris-vereffenaar op deze zitting verhindert niet dat het verzoek tot vervanging wordt behandeld.

Staat het vonnis de vervanging toe, dan wijst de rechtbank, in plaats van de vervangen notaris, ambtshalve de nieuwe notaris-vereffenaar aan. Indien de partijen overeenkomen over de persoon van de nieuwe notaris-vereffenaar, wijst de rechter deze aan. Bij gebrek aan akkoord, wijst de rechter ambtshalve de nieuwe notaris-vereffenaar aan (vijfde lid).

Dit houdt in dat indien oorspronkelijk twee notarissen-vereffenaars werden aangewezen, de vervanging van één van hen zonder invloed blijft op de andere.

De beslissing waarbij de vervanging van de notaris-vereffenaar wordt geweigerd of toegestaan is niet vatbaar voor enig verhaal (zesde lid).

Onderafdeling 4. Het beheer van de onverdeelde massa

Artikel 1212 wordt ingevoegd in een onderafdeling 4 betreffende het beheer van de onverdeelde massa.

Artikel 1212 van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1212 herneemt, mits een aantal aanpassingen, het huidige artikel 1210 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het beheer van de onverdeelde massa.

Het kan nuttig of nodig zijn een beheerder aan te stellen die belast wordt met het beheer van de te verdelen massa. Familiale strubbelingen kunnen inderdaad tot obstructie leiden waardoor vermogens, door gebrek aan beheer of onderhoud, gaandeweg in waarde dalen, dan wel volledig waardeloos worden (bijvoorbeeld leegstand, verloedering).

Te dien einde, behoudt artikel 1212 de mogelijkheid om op vordering van de meest gerede partij en in elke stand van het geding, een beheerder belast met het beheer van de massa of van bepaalde goederen aan te wijzen en waarvan de rechter de bevoegdheden bepaalt.

In tegenstelling tot het huidige artikel 1210 van het Gerechtelijk Wetboek, vereist het voorgestelde artikel 1212 niet dat de beheerder een notaris zou zijn : aldus kan de beheerder een notaris zijn, maar ook een andere beroepsbeoefenaar (te bepalen in functie van de aard van de te beheren goederen), hetzij één van de deelgenoten.

De procedure verloopt in overeenstemming met artikel 1211, § 2, tweede en vierde lid, betreffende de procedure tot vervanging.

De mogelijkheid om de rechtbank te vatten in elke stand van de procedure en bij eenvoudige brief sluit aan bij de bewoordingen van artikel 19, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek (zoals gewijzigd bij de wet van 26 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand (Belgisch Staatsblad van 12 juni 2007) nu die bepaling voorziet dat met het oog op snelheid en doeltreffendheid, de rechtbank in elke fase van de procedure op deze wijze kan worden gevat voor elke eis die ertoe strekt een voorafgaande maatregel te horen bevelen teneinde een vordering te kunnen onderzoeken of om een incident betreffende dergelijke maatregel, dan wel voorlopig de toestand van de partijen te regelen, alvorens recht te doen.

Artikel 1212, derde lid, voorziet in de mogelijkheid voor de beheerder om zich te laten bijstaan door een of meer personen die optreden onder zijn verantwoordelijkheid, in navolging van wat wordt bepaald voor de voorlopige bewindvoerder in artikel 488bis, F, § 1, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek.

Overeenkomstig het gemeen recht, zijn de kosten met betrekking tot de tussenkomst van de beheerder in principe ten laste van de massa. De rechter kan wel anders beslissen, bijvoorbeeld in het geval waarin de aanwijzing van een beheerder door een van de partijen wordt gevraagd, terwijl een andere partij vrijwillig optreedt om persoonlijk dit beheer te waarborgen en alle garanties daartoe biedt.

Onderafdeling 5. Het deskundigenonderzoek

Artikel 1213 wordt ingevoegd in een onderafdeling 5 betreffende het deskundigenonderzoek.

Artikel 1213 van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1213 heeft betrekking op het deskundigenonderzoek van de goederen waarvan de verkoping niet is beslist.

Met het oog op duidelijkheid, dient te worden verduidelijkt dat artikel 1213 enkel in de hypothese van de aanwijzing van een gerechtsdeskundige voorziet, namelijk een deskundige aangewezen door de rechtbank, en niet de hypothese waarin de notaris-vereffenaar een beroep doet op een deskundige teneinde hem bij te staan in zijn opdracht tot schatting van de te verdelen goederen (zie hierna, art. 1214, § 3).

De procedure verloopt overeenkomstig het gemeen recht (artikelen 962 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek), onder voorbehoud van de punctuele afwijkingen voorzien in artikel 1213, §§ 1 en 2.

Artikel 1213, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1213, § 1, eerste lid, voorziet in de hypothese waarin de rechtbank een deskundige aanstelt, belast met het deskundigenonderzoek van de goederen waarvan de verkoping niet is beslist en omschrijft zijn opdracht.

Overeenkomstig het gemeen recht, kan de aanwijzing van een deskundige, hetzij op verzoek van één van de partijen, hetzij ambtshalve gebeuren, nu het om een onderzoeksmaatregel gaat.

Artikel 1213, § 1, tweede lid, verplicht de deskundige om, naast de opdracht die hem werd opgedragen in zijn aanstellingsvonnis, elke bijkomende opdracht die hem door de notaris-vereffenaar of de partijen gezamenlijk wordt toevertrouwd in overleg met de notaris-vereffenaar (de notaris-vereffenaar moet ten minste op de hoogte worden gebracht van de bijkomende opdracht die de partijen aan de deskundige toevertrouwen), uit te voeren.

In het voorgestelde artikel 1213, § 1, derde lid, wordt daarenboven bepaald dat de notaris-vereffenaar of de partijen gezamenlijk (maar steeds in overleg met de notaris-vereffenaar) de deskundige kunnen vragen een eerdere reeds uitgevoerde opdracht te wijzigen of een eerdere schatting te actualiseren, wat aan een eis van de praktijk beantwoordt. Er wordt uitdrukkelijk bepaald dat het verzoek van de partijen gezamenlijk moet worden geformuleerd om te vermijden dat één partij systematisch de actualisering vraagt om de zaak verder te kunnen vertragen.

Artikel 1213, § 1, tweede en derde lid, laten meer bepaald aan de notaris-vereffenaar of aan de partijen gezamenlijk toe, hetzij aan de deskundige een nieuwe opdracht toe te vertrouwen, hetzij de opdracht die hem door de rechtbank werd toevertrouwd uit te breiden, te wijzigen of aan te passen. Zo kunnen de partijen gezamenlijk of de notaris-vereffenaar aan de deskundige vragen dat hij de goederen niet alleen naar hun huidige waarde schat, maar ook, indien het om de vereffening van een nalatenschap gaat, volgens hun waarde op de dag van overlijden (teneinde onder meer de fictieve massa te kunnen vaststellen).

Volgens artikel 1213, § 1, vierde lid, zal de deskundige zijn werkzaamheden pas kunnen aanvatten nadat de notaris-vereffenaar dat heeft gevraagd, behoudens andersluidende beslissing van de rechtbank of behoudens andersluidend akkoord van alle partijen. In de praktijk blijkt het inderdaad wenselijk te zijn de notaris-vereffenaar in te schakelen alvorens de deskundige zijn werkzaamheden aanvat. Evenwel kan het andersluidende akkoord van de partijen het op gang brengen van het deskundigenonderzoek versnellen of belemmeren niettegenstaande het verzoek van de notaris-vereffenaar.

Vanuit proces-economisch oogpunt verdient het aanbeveling dat de rechtbank zich beperkt tot de aanwijzing van de persoon van de deskundige (aangezien de wet zijn opdracht omschrijft en deze door de partijen of door de notaris-vereffenaar kan worden vervolledigd of gewijzigd — zie hiervoor) die, bij gebrek aan andersluidend akkoord tussen partijen, zijn werkzaamheden slechts zal aanvatten, zodra de notaris-vereffenaar kennis zal kunnen nemen van de bestanddelen van het dossier waardoor hij het best de opdracht van de deskundige zal kunnen vaststellen.

Pas vanaf dat ogenblik kan met kennis van zaken worden geoordeeld wat de werkelijke en nuttige opdracht van de deskundige vormt. Uitzonderlijk is de rechtbank voldoende ingelicht door partijen om onmiddellijk een correcte opdracht te kunnen geven aan de deskundige.

De complexiteit van de regels van het vermogensrecht, (dat onder meer verschillende tijdstippen van waardering kent : de waarde op de dag van de schenking, de waarde op de dag van het overlijden, de waarde op de dag van de verdeling en de vorming van kavels afhankelijk maakt van het resultaat van de vereffening) vergt dat de deskundige pas aan het werk wordt gezet op initiatief van de notaris-vereffenaar. Hoewel een deskundige geen uitspraak over juridische aangelegenheden doet maar enkel tot feitelijke vaststellingen komt of adviezen geeft, kan hij inderdaad geen abstractie maken van de rechtsregels welke die materie beheersen. De notaris-vereffenaar zal, als specialist in vermogensrecht, een en ander verduidelijken op een installatievergadering.

Indien de notaris-vereffenaar vaststelt dat geen deskundige werd aangesteld hoewel een aanstelling noodzakelijk bleek, dan zal hij dit aan partijen meedelen, een oplossing suggereren en bij gebrek aan akkoord tussen partijen, het geschil bij de rechtbank gebeurlijk aanhangig maken door middel van een tussentijds proces-verbaal zoals bepaald in artikel 1216 (zie verder). Dezelfde werkwijze wordt gevolgd indien discussie bestaat omtrent de betaling van provisie voor de aangestelde of aan te stellen deskundige. In dat verband dient rekening te worden gehouden met artikel 987 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd door de wet van 15 mei 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundigenonderzoek en tot herstel van artikel 509quater van het Strafwetboek (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 2007). Artikel 987 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de rechter het voorschot kan bepalen dat elke partij moet consigneren en de termijn waarbinnen zij aan die verplichting moet voldoen.

Het principe dat de rechtbank op verzoek van één van de partijen een deskundige kan aanstellen voor de goederen waarvan de verkoping of de toewijzing niet meteen is beslist, geldt voor alle goederen, zowel de roerende als de onroerende goederen. Een afzonderlijke vermelding van deze maaregel voor onroerende goederen (cf. huidig artikel 1215 van het Gerechtelijk Wetboek) en voor roerende goederen (cf. huidig artikel 1216 van het Gerechtelijk Wetboek) is overbodig. Om die reden wordt voorgesteld deze afzonderlijke bepalingen te bundelen in één enkele bepaling, met name het voorgestelde artikel 1213, § 1.

Artikel 1213, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek

Volgens voorgesteld artikel 1213, § 2, moet de deskundige gelijktijdig met de neerlegging van zijn eindverslag ter griffie aan de notaris-vereffenaar en aan de partijen en hun raadslieden een afschrift van zijn verslag bezorgen. Deze bepaling herneemt de verplichting die aan de deskundige werd opgelegd volgens artikel 978, § 2, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek door evenwel te voorzien dat het eindverslag door de deskundige niet enkel aan de partijen en aan hun raadslieden, maar ook aan de notaris-vereffenaar moet worden verstuurd.

Er moet opgemerkt worden dat de partijen hun opmerkingen met betrekking tot het eindverslag van de deskundige enkel gelijktijdig met hun bezwaren met betrekking tot de staat van vereffening kunnen doen gelden (zie voorgesteld artikel 1223, § 1). De partijen hebben daarentegen wel de moglijkheid om, overeenkomstig het gemeen recht, hun opmerkingen te doen gelden over het voorlopig advies van de deskundige in het kader van de procedure met betrekking tot het deskundigenonderzoek (artikel 976 van het Gerechtelijk Wetboek).

Onderafdeling 6. Het verloop van de werkzaamheden

Onderafdeling 6 bevat de artikelen 1214 tot 1224/1 met betrekking tot het verloop van de werkzaamheden.

Deze onderafdeling is op zich onderverdeeld in verschillende ondertitels.

Algemene bepalingen

Om de leesbaarheid te verhogen, wordt artikel 1214 ingevoegd in een ondertitel met als titel « Algemene bepalingen ».

Artikel 1214 van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1214 herneemt en verduidelijkt de omschrijving van de algemene opdracht van de notaris-vereffenaar, zoals deze momenteel wordt beschreven in artikel 1212 van het Gerechtelijk Wetboek.

In het voorgestelde artikel 1214 wordt volgende zinsnede uit het bestaande artikel 1212 van het Gerechtelijk Wetboek niet behouden : « Indien de roerende en onroerende goederen niet openbaar worden verkocht ». Het al dan niet openbaar verkopen van de goederen brengt immers geen fundamentele wijziging mee aan de voornaamste opdracht van de notaris-vereffenaar.

Artikel 1214, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1214, § 1, eerste lid, bevat een verwijzing naar de verzoenende rol van de notaris-vereffenaar en herinnert er hem aan (overeenkomstig artikel 9, tweede lid van de wet van 16 maart 1803 houdende organisatie van het notariaat) dat het hem toekomt om de partijen erop te wijzen dat zij zich kunnen laten bijstaan door een advocaat.

Voor de partijen zelf is de materie van het vermogensrecht en het gerechtelijk recht complex, hetgeen de tussenkomst van een beroepsbeoefenaar rechtvaardigt. Hierbij moet eraan worden herinnerd dat de notaris-vereffenaar niet de raadsman van de partijen is en evenmin die indruk mag wekken. Daarom bepaalt artikel 1214, § 1, eerste lid, dat de notaris-vereffenaar, bij de opening der werkzaamheden, de partijen die geen raadsman hebben gekozen, zal wijzen op het feit dat zij zich nog door een advocaat kunnen laten bijstaan. In dergelijk geval zal de opening van de werkzaamheden op een nabije datum kunnen voortgezet worden teneinde de partijen die het wensen toe te laten een advocaat te raadplegen.

Artikel 1214, § 1, tweede lid, bepaalt dat de notaris-vereffenaar, op verzoek van de partijen, een door hen ondertekend proces-verbaal opmaakt van elk tussen hen bekomen akkoord (globaal of gedeeltelijk) over de vereffening of de verdeling.

Het bereiken van een globaal of gedeeltelijk akkoord tussen partijen over de vereffening of de verdeling van de onverdeeldheid moet niet tot gevolg hebben dat de partijen zich daardoor buiten het kader van de gerechtelijke procedure begeven : deze wordt voortgezet niettegenstaande het bestaan van een akkoord tussen de partijen, waarmee de notaris zal rekening houden bij het opstellen van de staat van vereffening.

Daarenboven voorziet de bepaling erin dat, eens het bekomen akkoord wordt opgetekend in een door de partijen ondertekend proces-verbaal, dit akkoord de partijen definitief bindt, overeenkomstig het beginsel overeenkomst-wet zoals uitgedrukt in artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek). De bepaling wil aldus de partijen verantwoordelijk maken zodat ze zich bewust zijn van het feit dat zij niet op een naar behoren vastgesteld akkoord kunnen terugkomen.

Er zij opgemerkt dat enkel het akkoord dat werd opgenomen in een door de partijen ondertekend proces-verbaal hen definitief bindt en aan de notaris-vereffenaar de mogelijkheid biedt de procedure op die basis voort te zetten.

Bij betwisting over het bestaan of over de inhoud van een akkoord dat niet werd opgenomen in een proces-verbaal (wat, bijvoorbeeld, kan gebeuren in het kader van officiële briefwisseling), kan de notaris-vereffenaar het bestaan van het geschil vaststellen krachtens het proces-verbaal van opening der werkzaamheden (in het geval waarin het geschil gebeurt vóór het opstellen van dit proces-verbaal) en deze moeilijkheid bij de rechtbank aanhangig maken door neerlegging van het tussentijds proces-verbaal bedoeld in artikel 1216.

Indien het akkoord betrekking heeft op de verkoop (openbaar of uit de hand) van alle of een deel van de goederen, geeft dit naar behoren vastgesteld akkoord, de notaris-vereffenaar de mogelijkheid om over te gaan tot deze verkoop, indien ten minste een partij hem daartoe verzoekt (dit beginsel wordt evenzeer uitgedrukt in artikel 1209, § 3, lid 1, van het Gerechtelijk Wetboek). Zoals in de hypothese van akkoorden betreffende de verkoop vastgesteld door de rechtbank met toepassing van artikel 1209, § 3, laat de bepaling toe niet enkel een akkoord te bereiken over een openbare verkoop maar eveneens over een verkoop uit de hand.

Zoals reeds vermeld in artikel 1209, § 3, derde en vierde lid, bepaalt dit artikel dat, in geval van openbare verkoop van onroerende goederen, deze plaats heeft overeenkomstig artikel 1193, tweede tot zevende lid, evenals, in voorkomend geval, overeenkomstig de artikelen 1186 tot 1192 en artikel 1193, achtste lid.

De openbare verkoop van roerende goederen gebeurt overeenkomstig de artikelen 1194 tot 1204bis, desgevallend met tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder die wordt aangewezen door de notaris-vereffenaar. Het is inderdaad nodig een onderscheid te maken tussen de openbare verkoop van roerende goederen en deze van onroerende goederen (zie infra, commentaar op de artikelen 1224 en 1224/1 van het Gerechtelijk Wetboek).

In geval van openbare verkoop van onroerende goederen op basis van een akkoord van de partijen, heeft de notaris-vereffenaar evenwel niet, in tegenstelling tot de hypothese van een door de rechtbank geakteerd akkoord over de verkoop, de bevoegdheden bedoeld in artikel 1224, § 4, tweede tot vierde lid. In geval van moeilijkheden, komt het bijgevolg de notaris-vereffenaar toe om de rechtbank te vatten overeenkomstig artikel 1216 teneinde hem deze bevoegdheden te zien toebedeeld worden.

Artikel 1214, § 1, lid 5, herhaalt het beginsel dat reeds is uitgedrukt in artikel 1209, § 3, lid 5, dat stelt dat de toewijzing enkel kan gebeuren op verzoek van ten minste een partij.

Artikel 1214, § 2 van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1214, § 2, herhaalt dat in beginsel de notaris-vereffenaar steeds een boedelbeschrijving zal verrichten. Partijen kunnen evenwel daarvan afzien, voor zover zij allen akkoord gaan en bekwaam zijn, maar zij zullen dan, tegelijkertijd, gezamenlijk aan de notaris-vereffenaar moeten aanduiden welke goederen van de te verdelen massa afhangen. Deze aanpak moet vertraging kunnen vermijden, voor zover de inhoud van de te verdelen boedel via de boedelbeschrijving wordt vastgesteld of door de partijen zelf in onderlinge overeenstemming.

Deze bepaling voorziet erin dat de notaris-vereffenaar een proces-verbaal opmaakt van de verzaking van de partijen aan de boedelbeschrijving en van hun akkoord wat betreft de bepaling van de te verdelen massa. Dit proces-verbaal zou het proces-verbaal van opening van werkzaamheden kunnen zijn (in de hypothese dat de partijen akkoord gingen met de verzaking aan de boedelbeschrijving en bij die gelegenheid een akkoord sloten over de aanwijzing van de te verdelen massa), maar zou ook een proces-verbaal ad hoc kunnen zijn, indien het akkoord na de opening der werkzaamheden werd gesloten. De opmaak van een proces-verbaal dat op verzoek van de partijen het tussen hen gesloten akkoord vaststelt werd reeds voorzien bij artikel 1214, § 1. Toch leek het aangewezen de redactie van een dergelijk proces-verbaal op te leggen voor de verzaking aan de opmaak van de boedelbeschrijving en de vaststelling van de te verdelen massa nu, bij gebreke van boedelbeschrijving, de te verdelen massa de grondslag zal vormen voor vereffening. De wet bepaalt verder dat dit proces-verbaal aan de partijen en aan hun raadslieden moet worden meegedeeld overeenkomstig artikel 1215, § 2; de bedoelde mededeling heeft immers voor gevolg dat de termijn bedoeld in artikel 1218, § 1, derde lid, een aanvang neemt.

De voorgestelde tekst bepaalt niet binnen welke termijn de inventaris moet worden opgemaakt, maar bepaalt dat die binnen de kortste termijn moet zijn voltrokken, overeenkomstig de algemene filosofie van de hervorming. Het is inderdaad gewaagd om een wettelijke termijn voor de inventaris vast te leggen, nu de termijn die nodig is om een boedelbeschrijving tot een goed einde te brengen van die boedelbeschrijving zelf afhangt en in grote mate kan verschillen in functie van het belang, de aard en de lokalisatie van de te verdelen massa.

Aangezien zij eenvoudig kunnen verzaken aan de opstelling van een boedelbeschrijving, kunnen de partijen eveneens, voor zover zij allen akkoord gaan en bekwaam zijn, een boedelbeschrijving op verklaring laten opstellen (« wie het meerdere kan, kan ook het mindere »). De voorgestelde tekst wijkt aldus, mits akkoord van alle partijen, af van het artikel 1182 van het Gerechtelijk Wetboek, dat stelt dat een boedelbeschrijving op verklaring enkel mogelijk is wanneer onmogelijk anders kan worden gehandeld.

Uit de tekst van de bepaling volgt dat wanneer één van de partijen onbekwaam is of indien een van de partijen afwezig is of niet akkoord gaat met een vrijstelling van boedelbeschrijving of met een boedelbeschrijving op verklaring, de boedelbeschrijving steeds zal vereist zijn. De vrederechter kan geen machtiging geven om aan de boedelbeschrijving te verzaken namens een onbekwame, noch om namens de onbekwame deze op verklaring op te maken (onder voorbehoud van de boedelbeschrijving op verklaring voor het geval die niet anders kan worden verricht zoals bedoeld in artikel 1182, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1214, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1214, § 3, voorziet dat de notaris-vereffenaar op verzoek van alle partijen en indien hij ermee instemt, de te verdelen goederen mag schatten. De notaris-vereffenaar is door zijn vertrouwdheid met de materie goed geplaatst om zelf waarderingen te doen (bijvoorbeeld de waardering van onroerende goederen), dan wel om zich omtrent de waarde van bepaalde activa te informeren bij andere specialisten (bijvoorbeeld voor kunstvoorwerpen of juwelen).

Het is dus helemaal niet vereist dat voor elke waardebepaling gerechtsdeskundigen worden ingeschakeld.

In dat geval mogen de partijen bepalen welke uitwerking zij willen geven aan deze schatting.

Indien zij het wenselijk achten, kunnen de partijen overeenkomen dat de schatting door de notaris-vereffenaar hen definitief bindt, overeenkomstig het principe van de bindende derdenbeslissing.

Artikel 1214, § 4 van het Gerechtelijk Wetboek

In artikel 1214, § 4, wordt aangegeven dat de notaris-vereffenaar niet alleen bij partijen maar ook bij derden informatie kan opvragen. Derden, zoals banken, worden bijgevolg verplicht om de vraag van de notaris tot verkrijging van informatie te beantwoorden, zonder over een volmacht te moeten beschikken (cf. de artikelen 877 en 878 van het Gerechtelijk Wetboek). Het feit dat de notaris-vereffenaar zich voor het verwerven van informatie ook kan wenden tot derden, ontslaat de partijen niet van hun plicht om zelf alle informatie noodzakelijk voor de vereffeningswerkzaamheden aan de notaris-vereffenaar over te maken, evenals alle stukken die hun beweringen en vorderingen schragen. De bewijslast rust op de partijen.

De notaris-vereffenaar oordeelt zelf welke informatie hij nodig heeft om zijn opdracht tot een goed einde te brengen.

Bij gebrek van de partijen of de derden om de door de notaris-vereffenaar gevraagde stukken mee te delen, kan deze de rechtbank vatten betreffende deze moeilijkheid door middel van het tussentijds proces-verbaal bedoeld in het voorgestelde artikel 1216. In het kader van deze rechtspleging, kan de rechtbank de partijen of de derden bevelen de vereiste stukken of informatie mee te delen, in voorkomend geval onder verbeurte van een dwangsom.

De eventueel door de derde verschuldigde dwangsom bij niet-mededeling van de vereiste stukken of informatie zal aan de massa betaald worden. De dwangsom verschuldigd door een van de partijen zal toekomen aan de partijen bij gelijke delen.

Artikel 1214, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1214, § 5, beschrijft de cruciale taak die de notaris-vereffenaar moet verrichten. Hij maakt de rekeningen op die de deelgenoten elkaar verschuldigd mochten zijn, vormt de algemene massa, stelt de kavels samen, doet de afrekening die met elk van de deelgenoten moet worden gedaan.

Met de zinsnede « en treft alle andere bijkomende maatregelen om zijn opdracht naar behoren en binnen een redelijke termijn te vervullen » wordt in het voorgestelde artikel 1214, § 5, het nemen van alle maatregelen beoogd die nodig zijn om de vereffening-verdeling tot een goed einde te brengen.

Artikel 1214, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1214, § 6, luidt een grote wijziging in.

Het voorgestelde artikel 1214, § 6, eerste lid, bepaalt dat de afwezigheid van een of meer partijen de voortzetting van de procedure niet belemmert. De procedure wordt dus voortgezet bij afwezigheid van een van de partijen (namelijk in het kader van de notariële fase).

Deze hervorming schrapt immers de tussenkomst van een notaris die wordt aangewezen om de afwezige of weigerende partijen te vertegenwoordigen. Dat systeem werd als onaangepast ervaren. De tussenkomst van die notaris, die de zaak niet kent en louter formele tussenkomsten verricht, werd zonder praktisch belang geacht.

Nu tot op heden de tussenkomst van de notaris aangesteld om de afwezige of weigerende partijen te vertegenwoordigen toeliet om de procedure voort te zetten niettegenstaande afwezigheid of obstructie van bepaalde partijen, verhelpt de tekst de afwezigheid van een partij op een andere manier nu wordt bepaald dat de afwezigheid van een of meer partijen de voortzetting van de procedure niet belet, naar het voorbeeld van de werkwijze bedoeld in artikel 747, § 2, lid 7, van het Gerechtelijk Wetboek

Dit betekent dat, wanneer zij op geldige wijze tot de werkzaamheden werden opgeroepen, de partijen die niet aanwezig zijn bij de opening van de werkzaamheden, de verwezenlijking van de wettelijke opdracht van de notaris-vereffenaar niet kunnen beletten, of dit nu bij de opening der werkzaamheden, dan wel in een later stadium van de procedure is.

De notaris-vereffenaar dient, in elke stand van de procedure, erover te waken dat hij op formele wijze in de akten of processen-verbaal de gebeurlijke afwezigheid van één van de partijen vaststelt. Deze vastgestelde afwezigheid blijft evenwel zonder gevolgen voor het vervolg van de procedure.

Alsdus bijvoorbeeld, stelt de notaris-vereffenaar, in geval van afwezigheid van één of meer partijen bij de opening van de werkzaamheden, toch een proces-verbaal van opening van de werkzaamheden op, die de identiteit van de niet-aanwezige partijen vermeldt en stelt het op authentieke wijze hun afwezigheid vast.

De als weerspannig beschouwde partijen, in de zin van de huidige bepalingen (dit wil zeggen de partijen die, hoewel ze aanwezig zijn, weigeren mee te werken aan de akte, het proces-verbaal of de werkzaamheid), worden gelijkgesteld met de « afwezige » partijen in het raam van de verrichtingen (enkel de zwarigheden, standpunten en opmerkingen die werden geformuleerd binnen de termijnen en volgens de vormen die de wet oplegt mogen in overweging worden genomen).

De kwalificatie als « weerspannig » kan bijgevolg niet worden toegepast op de partijen die opmerkingen, standpunten of bezwaren laten gelden, met naleving van de procedure.

In het algemeen laten de wijzen van oproeping van de partijen (bij deurwaardersexploot of bij ter post aangetekende brief), evenals de wijzen van kennisgeving aan de partijen van de procedurehandelingen (bij deurwaardersexploot of bij ter post aangetekende brief), in elke stand van de procedure toe dat gegarandeerd wordt dat het geheel van de partijen op de hoogte is gebracht van het verloop van de procedure zodat zij desgevallend kunnen beslissen hieraan al dan niet deel te nemen.

Artikel 1214, § 6, tweede lid, voorziet dat een deel van de opdracht die tot nu toe werd toevertrouwd aan de notaris die werd aangewezen om de niet-verschijnende of weigerende partijen te vertegenwoordigen, nu integraal aan de notaris-vereffenaar wordt toevertrouwd, met name :

— de toewijzingen en andere schuldvorderingen in kapitaal en toebehoren ontvangen;

— hiervan kwijting verlenen;

— en ten gevolge van deze betalingen, opheffing verlenen van elke inschrijving die is of moet worden genomen, van elke overschrijving van bevel of beslag, alsmede, in voorkomend geval, van elk verzet.

Artikel 1214, § 7 van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1214, § 7, voorziet dat de notaris-vereffenaar in een staat van vereffening het ontwerp van verdeling opmaakt en die voorlegt aan de partijen overeenkomstig de procedure voorzien in het voorgestelde artikel 1223.

In de mate dat het voorstel van verdeling (waarvan het voorwerp erin bestaat de concrete samenstelling van de loten te bepalen) rechtstreeks voortvloeit uit de staat van vereffening (waarvan het voorwerp is te bepalen, in waarde, wat de rechten van elkeen van de onverdeelde eigenaars in de massa zijn, onder meer in het licht van hun onderscheiden rechten in de massa en de rekeningen die tussen hen onderling zouden kunnen bestaan), werd het wenselijk geacht om het een niet los van het andere te zien (nu de redactie van het een tot het andere leidt).

De notaris-vereffenaar richt zich voor het opstellen van de staat van vereffening en het ontwerp van verdeling naar het desgevallend tussen partijen tot stand gekomen globaal of gedeeltelijk akkoord vastgesteld overeenkomstig de voorgestelde artikelen 1209, § 1, of 1214, § 1, tweede lid.

De opening van de werkzaamheden

Om de leesbaarheid te verhogen, wordt artikel 1215 ingevoegd in een ondertitel « Opening van de werkzaamheden ».

Artikel 1215 van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1215 van het Gerechtelijk Wetboek betreft de opening der werkzaamheden

Artikel 1215, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek

Nadat de notaris-vereffenaar is aangesteld bij een uitvoerbare rechterlijke beslissing, bepaalt hij op uitnodiging van de meest gerede partij de datum en uur voor de eerste bijeenkomst voor de opening der werkzaamheden.

De notaris-vereffenaar moet door een der partijen worden verzocht om zijn opdracht uit te voeren. Evenwel, eens de notaris-vereffenaar door de meest gerede partij werd aangezocht om zijn opdracht uit te voeren, zal hij die moeten voortzetten zonder dat hij daarvoor nog specifiek en hernieuwd moet worden verzocht voor elke opeenvolgende stap in de procedure (evenwel onder voorbehoud van het uitdrukkelijk verzoek om tot verkoop en toewijs van een goed over te gaan : zie de artikelen 1209, § 3, 1214, § 1, 1224, § 2, 1224, § 4, 1224/1, § 2 en 1224/1, § 4, onder voorbehoud van de gevallen waarbij de notaris-vereffenaar wordt geacht verzocht te zijn geweest volgens de artikelen 1224, § 2 en 1224/1, § 2). Betreffende de opdracht van de notaris, stelt de rechtsleer : « on ne peut (...) manquer d'insister (...) sur l'obligation de principe qui est la sienne d'entreprendre et de réaliser effectivement les différentes opérations de sa mission, de prendre toutes les initiatives qui lui incombent et d'aller au-devant et au-delà du silence, de l'abstention ou de l'obstruction d'une des parties. Ce n'est que lorsque les parties lui formulent expressément et d'un commun accord une instruction claire et précise de suspension de la procédure ou de limitation de sa mission qu'alors seulement le notaire liquidateur peut et doit considérer, par respect du principe dispositif, qu'il lui appartient d'interrompre ou de circonscrire la mission qui lui a été confiée par le juge (...) ». Ainsi notamment, « lorsque le notaire-liquidateur a clôturé l'inventaire, (...) il lui appartient, de sa propre initiative, et sans qu'il ait à attendre une quelconque instruction des parties, d'entreprendre et de diriger la phase de liquidation proprement dite qui débouchera sur le projet d'état liquidatif et, éventuellement, le partage » (J.-L. Renchon, « Devoirs et pouvoirs du notaire commis », in Les incidents du partage judiciaire, J.-Fr. Taymans et J. Van Compernolle (éd.), coll. Patrimoine, nº XXII, Brussel, Académia-Bruylant, pp. 48 et 54).

De opening van de werkzaamheden vindt plaats binnen een redelijke termijn en uiterlijk binnen drie maanden na de uitnodiging van de meest gerede partij. Volgens de tekst blijkt dat de termijn van drie maand opgelegd door artikel 1215, § 1, enkel de vaststelling van de eerste bijeenkomst aanbelangt.

De termijn van drie maanden lijkt lang, maar vindt steun in de vaak opduikende moeilijkheid om in functie van de beschikbaarheden van de notaris-vereffenaar, de partijen (die gebeurlijk in het buitenland wonen) en de raadslieden, een datum te bepalen.

Indien de partijen geen overeenstemming bereiken of weigeren mee te werken bij het vaststellen van een geschikte datum, bepaalt de notaris-vereffenaar zelf een datum binnen de termijn van drie maand die hem werd verleend.

De bepaling houdt overigens rekening met de situatie dat het proces-verbaal van opening van werkzaamheden niet bij de eerste bijeenkomst kan worden afgesloten (zodat de opening van werkzaamheden « in voortzetting » wordt gezet naar een latere bijeenkomst) en benadrukt dat in dat geval de notaris-vereffenaar onmiddellijk de dag en het uur van de bijeenkomst in voortzetting vaststelt. Er zal op dezelfde wijze worden gehandeld in het geval het proces-verbaal van opening niet kan worden afgerond op de tweede bijeenkomst, of op latere bijeenkomsten.

In het algemeen moet worden opgemerkt dat wat de tenuitvoerlegging van het aanstellingsvonnis betreft, de voorgestelde tekst niet afwijkt van het gemeen recht zodat de partijen de notaris-vereffenaar kunnen verzoeken zijn opdracht aan te vatten zodra hij bij een uitvoerbare rechterlijke beslissing werd aangesteld.

Om reden van voorzichtigheid is het evenwel vaak aangewezen de notaris-vereffenaar pas te verzoeken zijn opdracht aan te vatten dan op grond van een definitieve beslissing.

De partijen zijn bovendien vrij op grond van het beschikkingsbeginsel om het aanstellingsvonnis al dan niet aan te wenden. In het geval dat de partijen zouden beslissen om dit niet te doen, kunnen noch de notaris-vereffenaar, noch de rechtbank, noch de Belgische Staat verantwoordelijk worden geacht voor de vertraging in de procedure van vereffening-verdeling.

Teneinde de kosten van de betekening van het aanstellingsvonnis te vermijden, kunnen de partijen voorafgaandelijk berusten in dit vonnis. In dit geval wordt de berusting geacteerd in het proces-verbaal van opening der werkzaamheden.

Het tweede lid van het voorgestelde artikel 1215, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek herneemt, in grote mate, het huidige artikel 1213, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, maar bepaalt, wat betreft de oproeping van de raadslieden van de partijen (en niet de partijen zelf) de mogelijkheid om hen niet enkel bij gewone brief op te roepen, maar ook via telefax of elektronische briefwisseling teneinde in de wet de nieuwe communicatiemiddelen te integreren.

Om taalkundige redenen wordt het woord « tegenwoordig » in de Nederlandse tekst vervangen door het woord « aanwezig ».

Artikel 1215, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1215, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt de wijze van kennisgeving, door de notaris-vereffenaar, van de kopie van het proces-verbaal van opening der werkzaamheden aan de partijen en aan hun raadslieden volgens dezelfde wijze als die welke bepaald is in artikel 1215, § 1, lid 2.

Het tussentijds proces-verbaal

Artikel 1216 wordt ingevoegd in een onderafdeling 6 met betrekking tot het tussentijds proces-verbaal.

Artikel 1216 van het Gerechtelijk Wetboek

Dit voorstel verleent een wetsbasis aan het instrument — dat uit de praktijk is gegroeid en door de rechtspraak werd bevestigd — van het tussentijds proces-verbaal van opmerkingen en zwarigheden (waarvan de benaming hier werd vereenvoudigd tot « tussentijds proces-verbaal »).

De notaris-vereffenaar kan bij het uitvoeren van zijn opdracht soms met geschillen en moeilijkheden, die al dan niet worden opgeworpen door de partijen, worden geconfronteerd die dermate belangrijk zijn dat zij verhinderen dat hij zijn werkzaamheden voortzet of die hem dwingen zijn werkzaamheden op basis van te onzekere elementen te verrichten.

Onder de huidige wetgeving leidde deze situatie tot tal van vragen :

— kon de rechtbank worden gevat voor geschillen of moeilijkheden die ontstonden vooraleer een staat van vereffening werd opgesteld (terwijl het huidig artikel 1219, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek enkel de saisine van de rechtbank mogelijk maakt na de redactie van die staat ?

— in het bevestigend geval, aan wie kwam het initiatiefrecht voor die saisine toe, aan de meest gerede partij of aan de notaris-vereffenaar ?

— hoe moest de rechtbank worden gevat (nieuwe dagvaarding ? Eenzijdig verzoekschrift of verzoekschrift op tegenspraak ? Neerlegging van conclusies ? Neerlegging van een proces-verbaal van beweringen en moeilijkheden analoog aan dat bedoeld in artikel 1219, § 2 van het Gerechtelijk Wetboek ?) ?

Het Hof van Cassatie heeft de derde vraag met een princiepsarrest van 5 november 1993 beslecht (Cass. 5 november 1993, Arr. Cass. 1993, 926, Pas. 1993, I, 928, R.W. 1993-94, 956, Rev. tr. dr. fam. 1995, 123, noot P. De Page, R. Cass. 1994, 31, noot T. Van Sinay, P.&B. 1994, 36 en T. Not. 1995, 47, noot; zie ook Luik 8 maart 1999, TBBR. 2000, 185; Bergen 19 mei 1998, J.T. 1998, 619). Het Hof oordeelde dat in dergelijk geval « de neerlegging van het door de notaris opgemaakte proces-verbaal van beweringen en zwarigheden de tussen de partijen in het kader van de gerechtelijke verdeling gerezen en in dit proces-verbaal opgenomen betwistingen bij de rechtbank rechtsgeldig aanhangig maakt ».

De rechtsleer heeft daaruit afgeleid dat, enerzijds, het Hof van Cassatie positief had geantwoord (alhoewel impliciet, toch zeker) op de eerste voormelde vraag en dat, anderzijds, de wijze van rechtsingang weerhouden door het Hof (te weten een proces-verbaal analoog aan dat bedoeld in het huidige artikel 1219, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek), impliceerde dat het Hof ervoor had gekozen om enkel aan de notaris belast met de verdeling toe te laten om de tussenkomst van de rechtbank te verzoeken.

De rechtsleer was het overigens eens dat deze methode voorbehouden moest blijven voor essentiële geschillen of zwarigheden die in de loop van de procedure rijzen en die de redactie van een staat van vereffening en de verdeling beletten.

Het voorgestelde artikel 1216 van het Gerechtelijk Wetboek verleent een wettelijke basis aan de beginselen die uit voormeld arrest van het Hof van Cassatie werden afgeleid, met evenwel een vereenvoudiging van de benaming (« tussentijds proces-verbaal », in plaats van « tussentijds proces-verbaal van beweringen en zwarigheden ».

In de mate dat het principe dat enkel de notaris-vereffenaar het initiatief kan nemen om een tussentijds proces-verbaal neer te leggen, heeft de omschrijving van het artikel 1216 voor gevolg dat de partijen, wat hen betreft, niet de mogelijkheid hebben om zelf rechtstreeks de tussenkomst van de rechtbank te vorderen, maar hun rechten worden volledig gewaarborgd door de procedure volgend op de voormelde neerlegging.

De bepaling beoogt aldus de actieve rol van de notaris-vereffenaar als gerechtsmandataris te bevestigen en erkent de wettelijke prerogatieven die daarbij horen.

Artikel 1216, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1216, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek verleent de notaris-vereffenaar de mogelijkheid om, na de opening der werkzaamheden, een tussentijds proces-verbaal op te stellen, met beschrijving van de geschillen of de moeilijkheden waarmee hij wordt geconfronteerd, als hij van oordeel is dat deze dermate essentieel zijn dat ze de redactie van de staat van vereffening bedoeld in artikel 1214, § 7, van het Gerechtelijk Wetboek beletten.

De notaris-vereffenaar zal zich dus enkel tot de rechtbank wenden als hij vaststelt dat hij zijn werkzaamheden niet kan voortzetten zonder deze tussenkomst.

De notaris-vereffenaar kan, samen met de redactie van het tussentijds proces-verbaal zijn advies geven omtrent de geschillen of moeilijkheden dat vereist is overeenkomstig artikel 1216, § 4. Maar hij kan evenzeer beslissen om pas zijn advies te geven nadat hij kennis heeft genomen van de standpunten van de partijen die hem zullen worden meegedeeld bij toepassing van artikel 1216, §§ 2 en 3. In ieder geval, het advies van de notaris-vereffenaar is vereist op het moment van neerlegging van het tussentijds proces-verbaal ter griffie (artikel 1216, § 4 — zie verder).

Artikel 1216, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1216, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de notaris-vereffenaar een afschrift van het tussentijds proces-verbaal bedoeld in § 1 laat betekenen aan de partijen en aan hun raadslieden meedeelt (volgens de modaliteiten beschreven in de bepaling welke die bedoeld in artikel 1215, § 1, lid 2, herneemt) en hen uitnodigt hem hun standpunten te doen kennen.

Artikel 1216, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1216, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat, tenzij alle partijen een andere termijn afspreken, de partijen over een termijn van één maand beschikken te rekenen vanaf de betekening of mededeling bedoeld in de tweede paragraaf, voormeld, teneinde hun standpunten schriftelijk aan de notaris-vereffenaar te doen kennen.

Op dezelfde wijze als wat is bepaald in artikel 1223, § 3, derde lid, betreffende de zwarigheden van partijen ten aanzien van de staat van vereffening (zie hierna), bepaalt artikel 1216, § 3, dat ingeval een partij verschillende opeenvolgende standpunten heeft ingenomen, het laatst ingenomen standpunt geldt als « synthesestandpunt », waarmee met uitsluiting van andere de notaris-vereffenaar rekening houdt.

Artikel 1216, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek

Bij gebrek aan akkoord tussen alle partijen over de grond van vragen die worden opgeroepen in het tussentijds proces-verbaal, legt de notaris-vereffenaar ter griffie een uitgifte neer van het proces-verbaal dat de geschillen of moeilijkheden beschrijft, alsmede de standpunten van de partijen en zijn advies.

De partijen beschikken niet over een appreciatiebevoegdheid ten aanzien van de beslissing van de notaris-vereffenaar om de rechtbank te vatten. Aldus kan de notaris-vereffenaar beslissen de rechtbank te vatten, zelfs indien de partijen menen dat de geschillen of moeilijkheden die in het tussentijds proces-verbaal werden beschreven, niet van die aard zijn dat ze de redactie van de staat van vereffening verhinderen.

Artikel 1216, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek

Na de neerlegging bedoeld in § 4, roept de griffie de partijen en hun raadslieden op voor een zitting in raadkamer (volgens de modaliteiten beschreven in de bepaling welke die bedoeld in artikel 1215, § 1, lid 2, herneemt).

De partijen worden in beginsel opgeroepen voor behandeling van het dossier zoals het werd neergelegd, zodat zij zullen pleiten op basis van de standpunten die zij in het kader van de notariële fase hebben ingenomen conform artikel 1216, § 3; hun standpunten gelden als conclusies.

In afwijking van dit beginsel kan de rechter evenwel, indien hij meent dat een instaatstelling zich opdringt, toepassing maken van artikel 747 van het Gerechtelijk Wetboek.

Uit deze tekst vloeit voort dat de zaak in beraad kan worden genomen zonder uitwisseling van andere conclusies, dan deze van de standpunten ingenomen in het kader van de notariële fase. Daarentegen, indien de rechter meent dat een instaatstelling zich opdringt, zullen de kalender tot uitwisseling van conclusies evenals de datum van de zitting onmiddellijk door de rechter kunnen vastgesteld worden, overeenkomstig artikel 747.

De conventionele of wettelijke instaatstelling — Algemene commentaar (artikelen 1217 en 1218 van het Gerechtelijk Wetboek)

Met het oog op de afhandeling van de gerechtelijke vereffening-verdeling binnen een redelijke termijn, bevatten de voorgestelde artikelen 1217 en 1218 van het Gerechtelijk Wetboek één van de meest fundamentele vernieuwingen van het wetsvoorstel.

De belangrijkste oorzaak van vertraging tijdens de notariële fase van de gerechtelijke vereffening-verdeling is het ontbreken van dwingende termijnen die het stilzitten of dilatoire manoeuvres van bepaalde partijen kunnen verhinderen. Langs de andere kant, legt de huidige wetgeving evenmin termijnen op aan de notaris-vereffenaar.

Aldus, indien één van de partijen de verrichtingen wil vertragen (bijvoorbeeld door na te laten de nuttige stukken mee te delen, of door ze op ongeordende of laattijdige wijze mee te delen), bestaat er onder de huidige wetgeving geen middel om met de verrichtingen efficiënt vooruit te gaan. De notaris-vereffenaar kan immers een onwillige partij slechts onrechtstreeks tot medewerking dwingen, met name door een eindstaat van vereffening of een tussentijds proces-verbaal van beweringen en zwarigheden op te maken. De notaris-vereffenaar verplicht op die manier de onwillige partij om, ten minste bij het afsluiten van het proces-verbaal van beweringen en zwarigheden, standpunt in te nemen. Deze werkwijze heeft als voordeel dat de situatie kan worden gedeblokkeerd, doch tast het goede verloop van de verrichtingen aan in de mate dat de notaris-vereffenaar vaak een nieuwe staat van vereffening zal moeten opmaken in het licht van nieuwe stukken en aanspraken die in extremis werden neergelegd en geformuleerd. Bovendien zal de tegenpartij beweren dat haar rechten geschonden zijn, omdat zij slechts bij het opmaken van het proces-verbaal van geschillen en moeilijkheden, en dus laattijdig, kennis kon nemen van de aanspraken en de stukken.

De voorgestelde artikelen 1217 en 1218 van het Gerechtelijk Wetboek willen dergelijke situaties verhelpen, door in twee mogelijkheden van instaatstelling van de procedure tijdens de notariële fase te voorzien : de conventionele instaatstelling (die de partijen en de notaris-vereffenaar toestaat om een akkoord te bereiken over de termijnen van instaatstelling van de procedure) en de wettelijke instaatstelling (die de partijen en de notaris-vereffenaar een kalender voor de instaatstelling oplegt, bij gebrek aan conventionele instaatstelling). De hervorming heeft tot gevolg dat in principe de notariële fase van de procedure van vereffening-verdeling steeds volgens een kalender zal verlopen, die hetzij werd overeengekomen tussen de partijen en de notaris-vereffenaar, hetzij werd vastgelegd volgens artikel 1218 (cf. infra).

Aldus, indien de partijen en de notaris-vereffenaar er niet in slagen minnelijk een kalender te bepalen voor het verloop van de gerechtelijke vereffening-verdeling (voorgesteld artikel 1217 van het Gerechtelijk Wetboek), dan gelden de termijnen uit artikel 1218 van het Gerechtelijk Wetboek. Evenwel, zelfs binnen het kader van artikel 1218 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen de partijen, in elke stand van de procedure de termijnen, die hen werden opgelegd (ofwel door middel van een oorspronkelijk akkoord met betrekking tot de kalender, ofwel bij toepassing van het voorgestelde artikel 1218 van het Gerechtelijk Wetboek), wijzigen of schorsen. De termijnen die de notaris-vereffenaar aanbelangen kunnen evenwel slechts worden gewijzigd met zijn akkoord.

De partijen kunnen anderzijds opteren om de procedure zonder bindende termijnen af te wikkelen : ingevolge het beschikkingsbeginsel laat de tekst van artikel 1217 de partijen toe te verzaken aan bindende termijnen (zowel de conventionele als de wettelijke). Het is immers denkbaar dat de partijen, bijvoorbeeld omdat zij onderhandelen over een oplossing in der minne, geen dwingend opgelegde termijnen wensen. In geval van akkoord over de afwezigheid van een dwingende kalender, zijn de termijnen vastgesteld met toepassing van artikel 1218 van het Gerechtelijk Wetboek niet van toepassing.

Met de term « instaatstelling » beogen de artikelen 1217 en 1218 alle werkzaamheden die nodig zijn om de staat van vereffening te kunnen opstellen, alsook de opstelling daarvan. De voorgestelde artikelen 1223, 1224 en 1224/1 van het Gerechtelijk Wetboek bepalen op hun beurt de termijnen die van toepassing zijn op de werkzaamheden volgend op de opstelling van de staat van vereffening.

De conventionele instaatstelling

Om de leesbaarheid te verhogen, wordt artikel 1217 ingevoegd in een ondertitel « Conventionele instaatstelling ».

Artikel 1217 van het Gerechtelijk Wetboek

De bedoeling van de hervorming is, zoveel als mogelijk, de akkoorden tussen de partijen en de notaris-vereffenaar betreffende de termijnen te bevorderen, teneinde aan het verloop van de procedure een bepaald tempo te verlenen.

Hiertoe bepaalt het voorgestelde artikel 1217 van het Gerechtelijk Wetboek dat, in de mate van het mogelijke, de notaris-vereffenaar en alle partijen samen de kalender voor het verdere verloop van de gerechtelijke verdeling bepalen, waarbij zij met name de termijnen waarbinnen de partijen hun aanspraken dienen te formuleren en hun stukken dienen mee te delen, overeenkomen.

De tekst van de bepaling (die het akkoord van alle partijen beoogt) heeft tot gevolg dat een conventionele kalender niet kan worden vastgesteld in geval van afwezigheid of andersluidende mening van één van de partijen.

In vele dossiers, zullen noch de partijen noch de notaris bij de opening van de werkzaamheden kunnen inschatten hoeveel tijd het in beslag zal nemen om het dossier in staat te stellen (bijvoorbeeld omdat inlichtingen moeten worden ingewonnen, omdat een verkavelingsvergunning, een stedenbouwkundige of andere vergunning moet worden aangevraagd, omdat bepaalde geschillen voorafgaand moet worden beslecht, ...). De partijen kunnen in dergelijke situatie stapsgewijs te werk gaan. In dit geval vermelden het proces-verbaal van opening van werkzaamheden en de latere processen-verbaal steeds de dag en het uur waarop of de termijn waarbinnen de volgende verrichting zal plaatsvinden. Op die manier worden partijen nooit in het ongewisse gelaten wat betreft de termijn waarbinnen de volgende fase van de procedure zal plaatsgrijpen.

De wettelijke instaatstelling

Om de leesbaarheid te verhogen, wordt artikel 1218 ingevoegd in een ondertitel « Wettelijke instaatstelling ».

Artikel 1218 van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1218 van het Gerechtelijk Wetboek legt de termijnen vast die van toepassing zijn op de instaatstelling van de notariële fase van de procedure, bij gebrek aan akkoord tussen partijen ofwel over de afwezigheid van een kalender ofwel over de toepasbare termijnen in het kader van een conventionele kalender.

Artikel 1218, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1218, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek legt de termijnen vast waarover de partijen beschikken voor de formulering van hun aanspraken en de mededeling van hun stukken, waarbij een onderscheid wordt gemaakt naargelang de goederen al dan niet aan een deskundigenonderzoek zijn onderworpen.

In het algemeen, beschikken de partijen voor de formulering van hun aanspraken en de mededeling van hun stukken, over een termijn van twee maanden te rekenen :

— ofwel vanaf de afsluiting van de boedelbeschrijving (artikel 1218, § 1, tweede lid);

— ofwel, indien alle partijen aan het opstellen van de boedelbeschrijving hebben verzaakt en bijgevolg gezamenlijk aan de notaris-vereffenaar hebben aangeduid wat van de te verdelen massa afhangt, te rekenen vanaf de mededeling van het desbetreffende proces-verbaal aan de partijen en hun raadslieden door de notaris-vereffenaar (de bedoelde mededeling moet gebeuren volgens de vormvoorschriften voorzien in artikel 1215, § 2) (artikel 1218, § 1, derde lid).

Ingeval van een deskundigenonderzoek beschikken de partijen over een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de mededeling aan de partijen van het deskundigenverslag zoals voorgeschreven door het voorgestelde artikel 1213, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek om aan de notaris-vereffenaar en aan de andere partijen hun aanspraken te formuleren aangaande de aan de expertise onderworpen goederen, dan wel om gebeurlijke eerdere aanspraken omtrent die goederen aan te passen.

De aanspraken of aanpassingen die hier worden bedoeld houden rechtstreeks verband met de waardering van de goederen die zal gebeuren door de deskundige (bijvoorbeeld de wens van een partij om een bepaald goed in natura over te nemen, wat afhankelijk kan zijn van de waardering van dat goed door de deskundige). Daarentegen zijn de algemene aanspraken die geen rechtstreeks verband houden met de waardering van de goederen door de deskundige (bijvoorbeeld de geldigheid van een testament, de interpretatievragen betreffende het huwelijkscontract van de gewezen echtgenoten, het bestaan van schuldvorderingen of vergoedingsrekeningen, ...) onderworpen aan de algemene termijnen bedoeld in artikel 1218, § 1, leden 2 en 3).

De termijnen bedoeld in, enerzijds, artikel 1218, § 1, leden 2 en 3 en, anderzijds, artikel 1218, § 1, lid 4, zijn onafhankelijk van elkaar. Aldus, in de veronderstelling dat het deskundigenverslag zou zijn meegedeeld aan de partijen na het verstrijken van de algemene termijn van artikel 1218, § 1, leden 2 en 3, heeft de start van de termijn bedoeld in artikel 1218, § 1, lid 4, niet voor gevolg dat de oorspronkelijke termijn wordt verlengd : de aanspraken of aanpassingen die binnen de termijn van artikel 1218, § 1, lid 4, kunnen worden geformuleerd hebben immers een beperkt voorwerp nu zij enkel rechtstreeks betrekking kunnen hebben op de goederen die het voorwerp van het deskundigenonderzoek zijn, of op hun schatting.

Artikel 1218, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek

Na het verstrijken van de voormelde termijnen, stelt de notaris-vereffenaar, binnen twee maanden, een schriftelijk overzicht van deze aanspraken op, dat hij bezorgt aan de partijen (en hun raadslieden (volgens de modaliteiten beschreven in de bepaling welke die bedoeld in artikel 1215, § 1, lid 2, herneemt).

Deze procedure laat de notaris-vereffenaar toe alle aanspraken en stukken te centraliseren, waarbij hij geen onderscheid moet maken in functie van de hoedanigheid van de partijen (eiser of verweerder). Dit betekent dat de notaris de problemen opsomt volgens de logica van de verrichtingen en de geschilpunten ordent zonder verplicht te zijn de aanspraken van de partijen naast en los van elkaar te behandelen.

Vanaf die mededeling beschikken de partijen over een nieuwe termijn van twee maanden om hun eventuele opmerkingen op de aanspraken van de andere partijen mee te delen aan de notaris-vereffenaar en de andere partijen.

Artikel 1218, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek

Het hoofddoel van deze hervorming bestaat in het mogelijk maken van de afhandeling van de vereffening-verdeling binnen een redelijke termijn. Het is bijgevolg logisch dat niet alleen de partijen, maar ook de notaris-vereffenaar termijnen worden opgelegd.

Het nieuwe artikel 1218, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt als principe dat de notaris-vereffenaar een staat van vereffening met ontwerp van verdeling opstelt binnen een termijn van vier maanden die aanvangt afhankelijk van het verloop van de procedure.

Ter herinnering, in de mate dat het voorstel van verdeling (dat als voorwerp heeft de concrete samenstelling van de loten te bepalen) rechtstreeks voortvloeit uit de staat van vereffening (dat als voorwerp heeft het bepalen, in waarde, van de rechten van elk van de onverdeelde eigenaars in de massa, onder meer rekening houdende met hun onderscheiden rechten in de onverdeeldheid en met de rekeningen die tussen hen zouden kunnen bestaan), werd het wenselijk geacht tussen beide geen onderscheid te maken (de ene vloeit uit de andere voort).

De partijen kunnen op grond van het beschikkingsbeginsel de termijn van vier maanden verlengen (zie de tekst van artikel 1218, § 1, lid 1). Deze hypothese zal zich bijvoorbeeld voordoen, wanneer de complexiteit van het dossier, naar het oordeel van de partijen, een langere termijn verantwoordt.

De termijn van vier maand vangt aan :

1º Ofwel na het verstrijken van de termijn bepaald in artikel 1218, § 2, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek (zie hoger), dit wil zeggen na het verstrijken van de termijn die aan een ieder van de partijen wordt verleend om te reageren op de aanspraken en stukken meegedeeld door de andere partijen.

2º Ofwel, indien nieuwe feiten of stukken van overwegend belang werden ontdekt (zie hierna artikel 1219 van het Gerechtelijk Wetboek), na het verstrijken van de termijnen die de partijen alsdan overeenkwamen of die de notaris-vereffenaar heeft bepaald.

3º Ofwel, indien de notaris-vereffenaar heeft vastgesteld dat essentiële moeilijkheden de opstelling van een staat van vereffening belemmeren en hij gebruik heeft gemaakt van de procedure zoals voorzien in artikel 1216 van het Gerechtelijk Wetboek (zie hierna), bij het bekomen van een definitieve beslissing in het kader van de procedure op tussentijds proces-verbaal.

4º Ofwel, in geval van verkoop van alle of een deel van de goederen overeenkomstig de artikelen 1224 en 1224/1 of op grond van een akkoord tussen de partijen waarvan de rechtbank akte heeft verleend overeenkomstig artikel 1209 of op grond van het akkoord dat voor de notaris-vereffenaar werd gesloten overeenkomstig artikel 1214, § 1, tweede lid, te rekenen vanaf de inning van de verkoopprijs en de eraan verbonden kosten. Bij verschillende verkopingen, begint de termijn slechts te lopen vanaf de laatste inning van de prijs.

Indien aldus de verkoop van alle of een deel van de goederen begrepen in de onverdeeldheid zich opdringt (doordat zij niet gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn ofwel uitvoering van een akkoord gesloten tussen de partijen), kan de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling pas opgesteld worden nà deze verkoop of na de inning van de prijs, voor zover met het resultaat hiervan (de verkoopprijs) rekening dient te worden gehouden voor de vaststelling van de rechten van de partijen in de vereffening en de verdeling.

Het vertrekpunt van de termijn van vier maanden verleend aan de notaris-vereffenaar voor het opmaken van de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling, verschilt bijgevolg naargelang het verloop van de procedure : de punten 1º tot 4º van artikel 1218, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek voorzien, in dat opzicht, in vier verschillende hypotheses. Het is echter mogelijk dat het verloop van de procedure leidt tot de gezamenlijke toepassing van verschillende hypotheses voorzien in de bepaling, met het gevolg dat verschillende vertrekpunten kunnen worden weerhouden voor de berekening van de termijn verleend aan de notaris-vereffenaar voor het opstellen van de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling. In dat geval, begint de voormelde termijn pas te lopen na afloop van de laatste.

Zo bijvoorbeeld, in het geval van de verkoop van alle of een deel van de goederen (bedoeld in artikel 1218, § 3, 4º), begint de termijn verleend aan de notaris-vereffenaar voor de opstelling van de staat van vereffening, pas te lopen na verloop van de termijn voorzien in artikel 1218, § 3, 1º, in het geval dat de verkoop zou gebeuren vóór het verstrijken van deze termijn. Omgekeerd, indien de prijs van de verkoop wordt geïnd na het einde van de termijn bedoeld in artikel 1218, § 3, 1º, zal de termijn waarover de notaris-vereffenaar beschikt om de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling op te stellen, die zijn bedoeld in artikel 1218, § 3, 4º (evenwel onverminderd de toepassing van artikel 1218, § 3, 2º en/of 3º).

De voorgestelde bepaling voorziet in geen specifiek vertrekpunt voor de termijn van vier maanden verleend aan de notaris-vereffenaar voor de opstelling van de staat van vereffening en ontwerp van verdeling ingeval hij de goederen schat : in dergelijk geval moet de schatting gebeuren, door de notaris-vereffenaar, binnen de termijn waarover hij beschikt voor de opstelling van zijn staat (aangezien deze schatting, uit haar aard, noodzakelijk is voor de opstelling van deze staat).

Het proces-verbaal van opening van werkzaamheden zou bovendien de termijn kunnen vastleggen waarbinnen de notaris-vereffenaar dient over te gaan tot de schatting van de goederen.

De ontdekking van nieuwe feiten of nieuwe stukken van overwegend belang

Om de leesbaarheid te verhogen, wordt artikel 1219 ingevoegd in een nieuwe ondertitel « Ontdekking van nieuwe feiten of nieuwe stukken van overwegend belang ».

Artikel 1219 van het Gerechtelijk Wetboek

In de procedure voor de rechtbank kunnen partijen na het verstrijken van de hen toegekende termijn geen nieuwe feiten of stukken in het debat brengen, evenmin kunnen zij nieuwe aanspraken buiten termijn formuleren. Dit moet in de notariële fase van een vereffening-verdeling evenzeer zo zijn.

Toch kan het uitzonderlijk gebeuren dat feiten of stukken pas laat worden ontdekt terwijl die toch van overwegend belang zijn. In die gevallen moet de tegenspraak gewaarborgd blijven en is het dus vereist dat partijen bijkomende termijnen vastleggen. Bij gebrek aan akkoord van alle partijen, bepaalt de notaris-vereffenaar de termijnen.

In geval van het laattijdig ontdekken van nieuwe feiten of nieuwe stukken van overwegend belang, bepalen de partijen dus in de eerste plaats zelf of nieuwe termijnen nodig zijn en in bevestigend geval, bepalen zij de duur ervan. Indien alle partijen geen overeenstemming bereiken beslist de notaris-vereffenaar hierover. De notaris-vereffenaar oordeelt hiertoe in de eerste plaats over de vraag of bijkomende termijnen wel nodig zijn. In het kader van de notariële fase, oordeelt enkel de notaris-vereffenaar over het al dan niet overwegend karakter van de nieuwe stukken of feiten. Oordeelt de notaris-vereffenaar tegen de bewering van een partij in dat de feiten of stukken niet van overwegend belang zijn, kan de rechter, in voorkomend geval, via de procedure bedoeld in het voorgestelde artikel 1216 of 1223 over dit geschilpunt oordelen.

Wanneer de notaris-vereffenaar oordeelt dat nieuwe termijnen noodzakelijk zijn, bepaalt hij de duur ervan.

De notaris-vereffenaar kan aldus vermijden dat de procedure nutteloze vertragingen oploopt, enerzijds door aanvullende termijnen toe te kennen wanneer dit in het licht van de feiten of stukken nodig is, en anderzijds door dergelijke termijnen niet toe te kennen wanneer de nieuwe stukken of nieuwe feiten niet van overwegend belang lijken. Aldus blijven de rechten van verdediging van de partijen gewaarborgd, in voorkomend geval middels de procedure beschreven in de artikelen 1216 en 1223 van het Gerechtelijk Wetboek.

De sanctie in geval van overschrijding van de overeengekomen of bepaalde termijnen

Om de leesbaarheid te verhogen, wordt artikel 1220 ingevoegd in een ondertitel « Sanctie in geval van overschrijding van de overeengekomen of bepaalde termijnen ».

Artikel 1220 van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1220 van het Gerechtelijk Wetboek beschrijft de sancties die van toepassing zijn in geval van overschrijding van de termijnen die werden verleend zowel aan de partijen als aan de notaris-vereffenaar.

Artikel 1220, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1220, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt de sanctie in geval van overschrijding van de termijnen verleend aan de partijen : de notaris-vereffenaar houdt geen rekening met aanspraken, opmerkingen en stukken aangebracht door de partijen na het verstrijken van de met toepassing van artikel 1217 van het Gerechtelijk Wetboek overeengekomen termijnen of de in artikel 1218 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde termijnen, onder voorbehoud van de ontdekking van nieuwe feiten of stukken van overwegend belang (cf. voorgestelde artikel 1219 van het Gerechtelijk Wetboek) of van het akkoord van alle partijen.

Deze bepaling heeft enkel betrekking op de overschrijding van de termijnen verleend aan de partijen op grond van de artikelen 1217 en 1218 van het Gerechtelijk Wetboek. De sanctie verbonden aan de overschrijding van de termijnen opgelegd aan de partijen op grond van andere bepalingen, wordt, in voorkomend geval, bepaald in de tekst van die bepalingen : zo volgt bijvoorbeeld uit de tekst van artikel 1223, § 3, eerste lid, dat, voor de opstelling van het proces-verbaal van geschillen en moeilijkheden, enkel rekening wordt gehouden met bezwaren geformuleerd binnen de termijnen en in de vorm bedoeld in artikel 1223, § 1, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

Artikel 1220, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1220, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt de sanctie in geval van overschrijding van de termijnen verleend aan de notaris-vereffenaar.

Het enkele feit dat een wettelijke termijn wordt opgelegd, in het bijzonder voor de opstelling van de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling, zet de notaris-vereffenaar er waarschijnlijk toe aan deze te respecteren.

Het voorgestelde artikel 1220, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek beoogt evenwel de situatie waarin de notaris-vereffenaar niet binnen de overeengekomen of wettelijk bepaalde termijnen zou handelen.

In dit geval, kan elk van de partijen ter griffie verzoeken, door middel van een eenvoudige procedure geïnspireerd op artikel 19, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, de notaris-vereffenaar en de partijen in raadkamer op te roepen.

De griffie geeft kennis van dit verzoek, bij gerechtsbrief, aan de partijen en aan de notaris-vereffenaar. Deze kennisgeving doet een termijn lopen van 15 dagen waarbinnen de notaris-vereffenaar, in voorkomend geval, zijn opmerkingen kan overmaken aan de rechtbank en de partijen.

Na verloop van deze termijn, roept de griffie de partijen en de notaris-vereffenaar bij gerechtsbrief op voor een zitting in raadkamer.

Om efficiëntie na te streven, kan het nuttig zijn dat de griffie op informele wijze contact opneemt met de notaris-vereffenaar alvorens de datum vast te leggen van voormelde zitting, teneinde de beschikbaarheid van de agenda van deze na te gaan en te vermijden dat een zitting zou worden vastgesteld op een datum waarop de notaris-vereffenaar niet zou kunnen verschijnen om reden van andere verplichtingen die hij niet kan verdagen (bijvoorbeeld omwille van een voorheen vastgelegde openbare verkoop). Daarbij moet worden opgemerkt dat in tegenstelling tot advocaten, notarissen zich voor een zitting niet door een confrater kunnen laten vervangen.

Tijdens de zitting hoort de rechter de partijen en, in voorkomend geval, de notaris-vereffenaar, bepaalt ter zitting het verdere tijdsverloop van de werkzaamheden (waaronder bijvoorbeeld de nieuwe termijn waarbinnen de notaris-vereffenaar de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling dient op te stellen) en oordeelt over de eventuele vervanging van de notaris-vereffenaar.

Het feit de vervanging van de notaris-vereffenaar te vragen is soms delicaat in hoofde van de partijen, bijvoorbeeld wanneer zij niet het riscio willen nemen dat hun verzoek zou worden geweigerd zodat zij aldus de procedure moeten voortzetten voor een notaris-vereffenaar van wie zij om de vervanging hebben verzocht. Gelet op de geest van de voorgestelde wijziging echter, kan de schending van de termijnen niet zonder gevolg blijven. Daarom voorziet de voorgestelde tekst, in dit geval, de oproeping van de notaris-vereffenaar en van de partijen in raadkamer en, desgevallend, de vervanging van de notaris-vereffenaar. De vervanging van de notaris-vereffenaar kan worden bevolen door de rechter op verzoek van de partijen en van één van hen, maar eveneens ambtshalve, wanneer geen van de partijen hierom verzoekt. In geval van schending van de termijnen beschikt de rechter steeds over een appreciatiebevoegdheid betreffende de opportuniteit van de vervanging van de notaris-vereffenaar. De kwestie van de vervanging van de notaris-vereffenaar zal echter niet door de rechter worden onderzocht indien alle partijen zich daartegen verzetten (bijvoorbeeld wanneer zij willen vermijden dat een nieuwe notaris-vereffenaar zou worden aangesteld, met de vertraging welke die nieuwe tussenkomst zou kunnen meebrengen voor het vervolg van de procedure).

Artikel 1220, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1220, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek regelt de kwestie wat er dient te gebeuren indien twee notarissen-vereffenaars werden aangewezen en zij niet erin slagen, om welke reden ook, gezamenlijk te handelen. De ervaring leert dat de samenwerking van twee notarissen-vereffenaars niet steeds vlot verloopt (bijvoorbeeld voor het coördineren van de agenda) en dat bij moeilijkheden vertragingen kunnen optreden. De voorgestelde tekst regelt dit pijnpunt door aan de meest gerede partij de mogelijkheid te verlenen bij de rechtbank de vervanging van de notarissen-vereffenaars te vragen. In dat geval worden de partijen voor de voortzetting van de verrichtingen van vereffening-verdeling verplicht naar één andere notaris-vereffenaar verwezen. Hiermee wordt nogmaals benadrukt dat de aanstelling van één notaris-vereffenaar de regel is en de aanwijzing van twee notarissen-vereffenaars de uitzondering.

De tekst van de bepaling sluit niet uit dat de partijen kunnen overeenkomen over de identiteit van de nieuwe notaris-vereffenaar : in dat geval wijst de rechter de nieuwe notaris-vereffenaar aan. Bij gebrek aan akkoord, wijst de rechter ambtshalve de nieuwe notaris-vereffenaar aan.

De procedure verloopt overeenkomstig artikel 1220, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek (zie hoger).

De stuiting van de overeengekomen of bepaalde termijnen.

Om de leesbaarheid te verhogen, wordt artikel 1221 ingevoegd in een ondertitel « Stuiting van de overeengekomen of bepaalde termijnen ».

Artikel 1221 van het Gerechtelijk Wetboek

De partijen kunnen volgens het beschikkingsbeginsel in onderling akkoord beslissen de procedure te stuiten. Dit principe wordt herinnerd in het eerste lid van artikel 1221 van het Gerechtelijk Wetboek

De tekst van de bepaling (die het akkoord beoogt van alle partijen) houdt in dat een stuiting van de overeengekomen of bepaalde termijnen niet kan gebeuren in geval van stilzwijgen van één van de partijen. Het akkoord van de partijen over de stuiting van de termijnen kan schriftelijk geschieden.

De partijen moeten, om hun akkoord betreffende de stuiting van de termijnen werkzaam te maken, de notaris-vereffenaar daarvan schriftelijk op de hoogte brengen.

Het tweede lid van artikel 1221 van het Gerechtelijk Wetboek regelt de wijze van berekening van de termijnen bij het einde van de stuiting.

In geval van stuiting van de verjaring, heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat, na stuiting van de verjaring, een nieuwe termijn in principe aanvangt op de dag volgend op de gebeurtenis die een einde maakt aan de stuiting (Cass., 29 oktober 1990, Pas., 1991, p. 226; Cass., 20 maart 1995, Pas., 1995, p. 335).

Dit principe wordt opgenomen in artikel 1221, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek : de termijn die loopt op het ogenblik van de stuiting loopt niet verder op het ogenblik van het ophouden van de stuiting (wat het geval zou geweest zijn bij een schorsing van de termijn), maar herbegint ab initio, vanaf de dag van de kennisgeving van het einde van de stuiting aan de notaris-vereffenaar door de meest gerede partij.

Voorbeeld : Een termijn van vier maanden begon te lopen op 1 januari 2008. De partijen beslissen tot stuiting van de termijn op 15 april 2008. Het einde van de stuiting werd op 31 mei 2009 aan de notaris-vereffenaar gemeld. Een nieuwe termijn van vier maanden begint op 1 juni 2009 en eindigt aldus op 1 oktober 2009.

De mededeling van de stukken

Om de leesbaarheid te verhogen, wordt artikel 1222 ingevoegd in een ondertitel « Mededeling van de stukken ».

Artikel 1222 van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1222, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek

Deze bepaling legt de partijen de verplichting op om elk stuk dat ze aan de notaris-vereffenaar overmaken, eveneens rechtstreeks in kopie aan de andere partijen te bezorgen. De aldus meegedeelde stukken moeten worden gebundeld, genummerd en in een inventaris worden opgesomd.

Met de inventaris van stukken, wordt hier verwezen naar de wijze waarop partijen in een geding hun stukken aan de rechter moeten voorleggen, namelijk de inventaris van de stukken die krachtens artikel 743, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek bij de conclusies wordt gevoegd.

Deze werkwijze laat een gestructureerde analyse en debat toe en verhindert ongestructureerde argumenten die eventueel beogen dat de notaris-vereffenaar en de andere partijen zouden worden misleid.

Artikel 1222, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1222, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt de sanctie die van toepassing is in geval van miskenning van § 1 : enkel de stukken die in de lijst worden vermeld en die worden meegedeeld aan de andere partijen en aan de notaris-vereffenaar zullen bij de verrichtingen voor de notaris-vereffenaar worden aangewend.

Deze bepaling herinnert onder meer aan het beginsel (dat meermaals punctueel in de tekst aan bod komt) dat enkel de stukken die tussen partijen en aan de notaris-vereffenaar binnen de termijnen en volgens de vormen opgelegd werden meegedeeld door de wet in aanmerking worden genomen tijdens de notariële fase van de vereffening-verdeling.

De verdeling in natura

Om de leesbaarheid te verhogen, wordt artikel 1223 ingevoegd in een ondertitel « Verdeling in natura ».

Artikel 1223 van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1223 van het Gerechtelijk Wetboek regelt het vervolg dat moet worden gegeven aan het door de notaris-vereffenaar opgestelde ontwerp van verdeling.

Ter herinnering, in de mate dat het voorstel van verdeling (dat als voorwerp heeft de concrete samenstelling van de loten te bepalen) rechtstreeks voortvloeit uit de staat van vereffening (dat als voorwerp heeft het bepalen, in waarde, van de rechten van elk van de onverdeelde eigenaars in de massa, onder meer rekening houdende met hun onderscheiden rechten in de onverdeeldheid en met de rekeningen die tussen hen zouden kunnen bestaan), werd het wenselijk geacht tussen beide geen onderscheid te maken (de ene vloeit uit de andere voort).

De opstelling van een staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling veronderstelt dat de notaris-vereffenaar heeft besloten dat een verdeling in natura mogelijk is. Immers, in het tegenovergestelde geval, gaat de notaris-vereffenaar voorafgaandelijk aan de opstelling van de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling, over tot de openbare verkoop van de goederen die niet gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn overeenkomstig de procedure beschreven in het voorgestelde artikelen 1224 en 1224/1 van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1223 van het Gerechtelijk Wetboek behoudt het onderscheid bedoeld in het huidige artikel 1219 van het Gerechtelijk Wetboek tussen de hypothese dat de partijen akoord gaan met de staat van vereffening en het ontwerp van verdeling (artikel 1223, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek) en de hypothese dat één of meer partijen tegen deze staat zwarigheden formuleert (artikel 1223, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek).

Artikel 1223, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1223, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt het principe dat de partijen bezwaren mogen formuleren met betrekking tot de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling. In voorkomend geval kunnen die bezwaren gesteund zijn op de opmerkingen en middelen die partijen lieten gelden met betrekking tot het eindverslag van de deskundigen.

In verband met het deskundigenverslag dient eraan te worden herinnerd, zoals uiteengezet bij de commentaar bij het voorgestelde artikel 1213, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, dat de partijen hun opmerkingen met betrekking tot het eindverslag van de deskundigen enkel tezelfdertijd met hun bezwaren met betrekking tot de staat van vereffening kunnen doen gelden (zie het voorgestelde artikel 1223, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek). Om in overweging te kunnen worden genomen moeten deze opmerkingen geformuleerd worden volgens de vorm van de bezwaren die formeel worden geuit met betrekking tot de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling.

Overeenkomstig het gemeen recht inzake het deskundigenonderzoek, hebben de partijen de mogelijkheid om hun opmerkingen met betrekking tot het voorlopig advies van de deskundige te doen gelden in het kader van de procedure van het deskundigenonderzoek (artikel 976 van het Gerechtelijk Wetboek).

Het tweede lid beschrijft de procedure die moet worden gevolgd om het eindverslag van de deskundige en de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling ter kennis van de partijen te brengen en om hen op te roepen om aanwezig te zijn bij de loting en de afsluiting van de werkzwaamheden. Het gebeurlijke deskundigenverslag (waarvan de partijen worden aangemaand om er kennis van te nemen samen met de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling) moet daarentegen niet noodzakelijk aan de aanmaning worden gehecht, nu het reeds aan de partijen werd meegedeeld door de deskundige overeenkomstig artikel 1213, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek.

Het derde lid herneemt de idee uitgedrukt in het huidige artikel 1218, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek in die zin dat het bepaalt dat de notaris-vereffenaar in zijn aanmaning de partijen waarschuwt dat zowel in hun afwezigheid als in hun aanwezigheid tot de toewijzing van de loten, gebeurlijk bij loting, zal worden overgegaan (bij gebrek aan bezwaren tegen de staat van vereffening), of tot de opstelling van een proces-verbaal van geschillen en moeilijkheden bedoeld in artikel 1223, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek (in geval van geldig geformuleerde bezwaren).

Het vierde lid bepaalt dat, behoudens akkoord van alle partijen, de partijen over een termijn van één maand vanaf de dagtekening van de aanmaning beschikken om schriftelijk aan de notaris-vereffenaar en de andere partijen hun opmerkingen met betrekking tot de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling bedoeld in artikel 1214, § 7, te laten kennen.

De partijen die zich willen verzetten tegen de verdeling worden aldus verplicht schriftelijk te verklaren op grond waarvan zij zich tegen de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling opgesteld door de notaris-vereffenaar verzetten en moeten hiertoe de geëigende processuele middelen aanwenden, te weten binnen de bepaalde of afgesproken termijnen hun zwarigheden laten kennen.

Artikel 1223, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1223, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek is gebaseerd op het huidige artikel 1219, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek en betreft de situatie waarin de partijen geen bezwaren formuleren ten opzichte van de staat van vereffening.

Aldus, in geval van akkoord van de partijen met betrekking tot de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling (dit wil zeggen bij gebrek aan bezwaren geformuleerd binnen de termijn en in de vorm bedoeld in artikel 1223, § 1, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek), gaat de notaris-vereffenaar over tot kavelvorming (in geval van akkoord van alle partijen met betrekking tot de toebedeling hiervan) of tot loting.

De voorgestelde bepaling herneemt bovendien de tekst van het huidige artikel 1219, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in die zin dat wordt bepaald dat de aldus gebeurde verdeling definitief is als minnelijke verdeling.

Het voorgestelde artikel 1223, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek wijkt evenwel op twee punten af van het huidige artikel 1219, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek.

Enerzijds, gelet op het feit dat de huidige hervorming het instituut van de notaris die wordt aangewezen om de afwezige of weigerende partijen te vertegenwoordigen opheft (zie hoger, het voorgestelde artikel 1214, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek), doordat het afsluitend proces-verbaal zal worden ondertekend door de notaris-vereffenaar en de verschijnende partijen (die aanvaarden te tekenen), zonder dat de afwezige of weigerende partijen op enige wijze worden vertegenwoordigd. De procedure kan aldus geldig worden afgesloten, ongeacht de afwezigheid of het « passief verzet » (dit wil zeggen het verzet dat niet wordt geformaliseerd door middel van bezwaren) van bepaalde partijen, overeenkomstig het voorgestelde artikel 1214, § 6, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek (volgens hetwelk « de afwezigheid van een of meerdere partijen verhindert de voortzetting van de werkzaamheden niet »).

Anderzijds, heft het voorgestelde artikel 1223, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek de verplichte aanwezigheid van de vrederechter om bij de loting aanwezig te zijn op ingeval minderjarigen betrokken zijn. De indieners van het voorstel menen dat de belangen van de minderjarigen voldoende gevrijwaard zijn door de tussenkomst van de notaris-vereffenaar bij de loting en dat de tussenkomst van de vrederechter op het moment van de loting geen bijkomende waarborgen biedt.

Er dient bovendien aan te worden herinnerd dat bij gebrek aan loting (omdat de partijen een akkoord bereiken in verband met de kavelvorming), de machtiging van de vrederechter noodzakelijk zal zijn in geval van aanwezigheid van minderjarigen overeenkomstig artikel 410, 1º van het Burgerlijk Wetboek (waarbij de minnelijke kavelvorming wordt gelijkgesteld met een vervreemding van rechten van de minderjarige).

Artikel 1223, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1223, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek is gebaseerd op het huidige artikel 1219, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek en betreft de situatie waarin de partijen bezwaren formuleren ten opzichte van de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling.

Aldus, wanneer de partijen bezwaren hebben geformuleerd binnen de vereiste termijnen en in de vereiste vorm, maakt de notaris-vereffenaar een proces-verbaal van de geschillen en moeilijkheden op met beschrijving van alle bezwaren. Enkel de geldig geformuleerde bezwaren (dit wil zeggen met respect voor de voorwaarden van termijn en vorm) worden weerhouden in het proces-verbaal van de geschillen en moeilijkheden.

Het tweede lid van de bepaling voorziet evenwel dat de bezwaren geen afbreuk mogen doen aan de punten waarover een akkoord werd vastgesteld overeenkomstig het voorgestelde artikel 1209, § 1, of artikel 1214, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek (wat in overeenstemming is met het principe uiteengezet in de artikelen 1209, § 2 en 1214, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, dat dergelijke akkoorden de waarde hebben van een akkoordvonnis bedoeld in artikel 1043 van het Gerechtelijk Wetboek en bijgevolg de partijen definitief verbinden).

Het voorgestelde derde lid bevat een vernieuwing doordat dit het lot regelt van de opeenvolgende zwarigheden die partijen formuleren tegenover de notaris-vereffenaar. De hervorming verplicht in dat geval het opstellen van de laatste zwarigheden, in de vorm van een synthesenota. De notaris-vereffenaar zal enkel rekening houden met de laatst ontvangen zwarigheden.

Het vierde en het vijfde lid van artikel 1223, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek formaliseert de procedure die aan de praktijk is ontleend (volgens welke de notaris-vereffenaar zijn geschreven advies meedeelt — volgens de modaliteiten beschreven in de bepaling welke die bedoeld in artikel 1215, § 1, lid 2, herneemt — aan de partijen gelijktijdig met de neerlegging op de griffie van alle stukken van het dossier evenals van het gezegde advies), door termijnen te bepalen.

Het zesde lid bepaalt dat door de neerlegging ter griffie door de notaris-vereffenaar van de stukken bedoeld in het vijfde lid, de geschillen beschreven in het proces-verbaal van de geschillen en moeilijkheden aanhangig worden gemaakt bij de rechtbank en bepaalt de procedure van oproeping van de partijen en hun raadslieden voor een zitting waarbij toepassing zal worden gemaakt van artikel 735 of van artikel 747 van het Gerechtelijk Wetboek.

Artikel 1223, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1223, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek neemt, in essentie, het huidige artikel 1223 van het Gerechtelijk Wetboek over.

De bepaling is evenwel vernieuwend in de mate dat deze aan de rechter toelaat, indien hij de staat aan de notaris-vereffenaar verzendt om een aanvullende staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling of een staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling overeenkomstig de door de rechter gegeven richtlijnen op te maken, de termijnen te bepalen binnen welke de notaris-vereffenaar zal moeten handelen.

Het tweede lid van de bepaling stelt dat, behoudens akkoord van alle partijen of in geval van de ontdekking van nieuwe feiten of nieuwe stukken van overwegend belang, de rechtbank enkel kennis neemt van de geschillen voortvloeiend uit de bezwaren vastgesteld in het proces-verbaal bedoeld in artikel 1223, § 3, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek Dit houdt in concreto in dat de debatten voor de rechtbank beperkt zullen zijn tot de geschillen voortvloeiende uit de bezwaren die door de partijen werden geformuleerd in de vorm en binnen de termijnen bedoeld in artikel 1223, § 1, vierde lid, (aangezien enkel deze, overeenkomstig artikel 1223, § 3, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek zullen worden opgenomen in het proces-verbaal van de geschillen en moeilijkheden).

Artikel 1223, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1223, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek beoogt de hypothese waarin de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling door de rechtbank (of desgevallend de rechter in beroep) wordt gehomologeerd en herneemt, ten dele, de tekst van het huidige artikel 1224 van het Gerechtelijk Wetboek.

Het huidige artikel 1224 van het Gerechtelijk Wetboek wordt evenwel aangevuld in die zin dat de voorgestelde bepaling erin voorziet dat wanneer de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan (hetgeen wordt bevestigd door de griffie), de notaris-vereffenaar het homologatievonnis rangschikt onder zijn minuten.

Anderzijds herneemt de voorgestelde bepaling niet de verplichting tot overschrijving op het hypotheekkantoor voorzien in het huidige artikel 1224 van het Gerechtelijk Wetboek, in de mate waarin deze voortvloeit uit het gemeen recht (art. 1 Hypotheekwet), zodat een herhaling van deze regel niet nuttig lijkt : overeenkomstig het gemeen recht, zorgt de notaris voor de overschrijving op het hypotheekkantoor, in de hypothese dat de gehomologeerde (of de door de partijen aanvaarde) staat van vereffening de overdracht van zakelijke rechten met zich meebrengt.

Wanneer na de homologatie nieuwe betwistingen ontstaan en de tussenkomst van de notaris-vereffenaar daarvoor niet meer noodzakelijk is (bijvoorbeeld, moeilijkheden met betrekking tot de bezettingsvergoeding die eventueel verschuldigd is voor de periode na de homologatiebeslissing of met betrekking tot de verdeling van de opgeleverde interesten van de sommen die in naam van de onverdeeldheid geplaatst werden op een rubriekrekening), zullen de betreffende geschillen niet het voorwerp kunnen uitmaken van nieuwe zwarigheden voor de notaris-vereffenaar, maar zullen zij het voorwerp moeten vormen van een afzonderlijke procedure overeenkomstig het gemeen recht.

Artikel 1223, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1223, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt de procedure die moet worden gevolgd wanneer de beslissing van de rechtbank (of, in voorkomend geval, van de rechter in beroep) de opstelling van een aanvullende staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling of een staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling overeenkomstig diens richtlijnen oplegt.

De aanvullende of conforme staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling wordt alsdan opgesteld door de notaris-vereffenaar, die de partijen en hun raadslieden aanmaant hiervan kennis te nemen volgens de modaliteiten beschreven in de bepaling (welke die bedoeld in artikel 1215, § 1, lid 2, herneemt). Tezelfdertijd roept de notaris-vereffenaar de partijen en hun raadslieden op voor de afsluiting van de werkzaamheden.

Het tweede lid bepaalt dat de partijen, behoudens andersluidend akkoord, over een termijn van één maand beschikken om schriftelijk hun bezwaren te formuleren met betrekking tot deze nieuwe staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling.

Het voorgestelde derde lid bepaalt evenwel dat « Behoudens ontdekking van nieuwe feiten of nieuwe stukken van overwegend belang, mogen de bezwaren enkel betrekking hebben op de geschillen en zwarigheden in verband met de aanpassing van de staat van vereffening overeenkomstig de richtlijnen van de rechtbank, of in voorkomend geval, op nieuwe geschillen of zwarigheden die voortvloeien uit die aanpassing. ». De in dit stadium van de procedure toegelaten bezwaren mogen bijgevolg geen betrekking hebben op de punten die reeds door de rechtbank werden beslecht (principe van het gezag van gewijsde) noch op de punten die reeds in de oorspronkelijk opgestelde staat van vereffening werden opgenomen en waartegen de partijen geen enkel bezwaar hebben geformuleerd binnen de termijnen en in de vorm bedoeld in artikel 1223, § 1, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

De in dit stadium van de procedure toegelaten bezwaren zullen, bijvoorbeeld, betrekking kunnen hebben op de waardebepaling van een vergoeding waarvan het principe werd aanvaard door de rechtbank na een door een van de partijen geformuleerde zwarigheid, zonder zich evenwel te hebben uitgesproken over het bedrag ervan.

Het derde lid maakt aldus een einde aan de onzekerheden die hieromtrent ontstonden, onder meer ingevolge de principes ontleend aan het arrest van het Hof van Cassatie van 6 april 1990 (Cass. 6 april 1990, Rev. not. belge, 1991, blz. 271) dat, evenwel betrekking heeft op een andere problematiek, namelijk de mogelijkheid voor de partijen om voor de rechtbank bezwaren op te werpen, terwijl die niet in het proces-verbaal van opmerkingen en zwarigheden werden geformuleerd (zie omtrent dit arrest, G. Closset-Marchal, « Incidents postérieurs au procès-verbal de dires et difficultés », in Les incidents du partage judiciaire, Brussel, Bruylant, 2001, p. 139 e.v. en, betreffende de voormelde onzekerheden, T. Van Sinay, « Commentaire de l'article 1223 du Code judiciaire », in Liquidation et partage — Commentaire pratique, losbladig, Antwerpen, Kluwer, 2008, p. T2.19. — 4 en P. Van Den Eynde, « La procédure d'homologation, le jugement subséquent et le renvoi au notaire commis », in Questions pratiques liées à la procédure de liquidation-partage judiciaire, Brussel, Bruylant, 2008, p. 187).

De verkoop van de niet gevoeglijk in natura verdeelbare goederen — Algemene commentaar (artikelen 1224 en 1224/1 van het Gerechtelijk Wetboek)

Om de leesbaarheid te verhogen, worden de artikelen 1224 en 1224/1 ingevoegd in een ondertitel « Verkoop van de niet gevoeglijk in natura verdeelbare goederen ».

In het algemeen, wordt in herinnering gebracht dat de verdeling in natura van de (roerende en onroerende) goederen van de onverdeeldheid, zoals bepaald in artikel 826 van het Burgerlijk Wetboek de regel is (dit principe kent evenwel wettelijke (of contractuele) uitzonderingen niet te na gesproken, zoals onder meer : de rechten op preferentiële toebedeling (art. 1446, 1447 van het Burgerlijk Wetboek), artikel 1448 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 1455 van het Burgerlijk Wetboek, contractuele bedingen van vooruitmaking, artikelen 745quater en quinquies van het Burgerlijk Wetboek, artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 828 B.W., artikel 837 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 841 van het Burgerlijk Wetboek, de overnamerechten Wet Kleine Nalatenschappen, wet 29 augustus 1988 inzake erfregeling landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit; artikel 826 van het Burgerlijk Wetboek, en ook de verplichting van artikel 829 van het Burgerlijk Wetboek in hoofde van een erfgenaam om, naast de giften, ook inbreng te doen van de sommen die hij verschuldigd is, vormt een uitzondering op de regel van verdeling in natura van de aanwezige goederen vermits de kavel van de betrokken erfgenaam bij voorrang zal opgevuld worden met de schuld).

De verkoping van goederen blijft de uitzondering. Iedere deelgenoot heeft het recht zijn deel van de goederen uit de onverdeelde massa te ontvangen. De openbare verkoping is een middel om tot verdeling te komen. De verkoop van de goederen kan bijgevolg pas worden bevolen, indien de goederen niet gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn (enige hypothese waarvan het bestaande artikel 1211, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek melding maakt).

De gevoeglijke verdeelbaarheid van de goederen wordt in concreto beoordeeld afhankelijk van het resultaat van de vereffening van de rechten van de partijen in de onverdeeldheid.

Zo oordeelde het Hof van Cassatie dat de openbare verkoping van het enig onroerend goed van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap niet kon worden bevolen door de rechter omdat niet vooraf werd onderzocht of een openbare verkoping wel nog noodzakelijk was om de gewezen echtgenoot te voldoen in zijn rechten. In casu bleef de gewezen echtgenoot immers in het bezit van een belangrijk aandelenpakket waarvoor hij geen verantwoording gaf (Cass. 14 december 1967, Pas. 1968, I, 507, RCJB, 1969, 455, noot M. Grégoire en J. Renauld, « Ordre et nature des opérations de liquidation et partage d'un communauté », blz. 459-477.) In dit arrest, oordeelde het Hof als volgt : « Attendu d'une part, que l'obligation de vendre les immeubles qui ne peuvent pas « se partager » commodément implique qu'il y a lieu, pour remplir chacun des époux de ses droits, de répartir entre eux les biens qui sont effectivement représentés lors de la liquidation de la communauté. Attendu que, pour décider qu'il devrait être procédé à la vente de cet immeuble, l'arrêt, sans décider préalablement s'il y a lieu de répartir entre les époux les biens effectivement représentés à la liquidation de la communauté, se borne à relever qu'étant le seul qui se produit, le dit immeuble nécessairement ne peut se partager commodément;(...) l'arrêt a ainsi violé les articles 826, 827 et 1476 du Code civil (...) ».

Op dezelfde wijze kan een recht op vergoeding in hoofde van één van de gewezen echtgenoten ertoe leiden dat een goed niet meer moet worden verdeeld middels verkoop omdat het integraal aan deze echtgenoot moet worden toebedeeld (artikel 1442 van het Burgerlijk Wetboek).

In dezelfde zin zijn enkel de goederen die nog overblijven na eventuele voorafnemingen met het oog op kavelvorming aan de gevoeglijke verdeelbaarheidstoets onderworpen. Een en ander geldt onder meer voor vooruitnemingen als gevolg van inbrengverplichtingen door mindere ontvangst van mede-erfgenamen.

Het onderzoek van de rechten van de partijen en van de rekeningen die tussen hen kunnen bestaan is derhalve doorslaggevend om te bepalen of al dan niet een openbare verkoping noodzakelijk is.

Een en ander betekent dat aanstellingsvonnissen waarin meteen wordt beslist tot voorafgaande verkoping van één of meer goederen niet wenselijk zijn. De kans op een onderzoek naar de gebeurlijke toebedeling in natura dient immers steeds te worden gevrijwaard (Ph. De Page, « Les partages (aspects judiciaires et civils) et les droits fiscaux de succession », in Libéralités, successions légales, partages et droits de succession, Commission Université Palais (ed.), 1999, 278; het principe werd nogmaals bevestigd in Cass. 22 juni 1998, Pas., 1998, I, blz. 327).

De voorgestelde artikelen 1224 en 1224/1 van het Gerechtelijk Wetboek regelen de situatie waarin ofwel krachtens het akkoord van de partijen ofwel krachtens het advies van de notaris-vereffenaar (desgevallend gebaseerd op het deskundigenverslag), de goederen afhangende van de onverdeeldheid niet gevoeglijk in natura kunnen worden verdeeld.

In dit geval dient, voorafgaandelijk aan de opstelling van de staat van vereffening, te worden overgegaan tot de verkoop van de goederen die niet gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn.

De voorgestelde tekst maakt evenwel een onderscheid tussen de verkoop van onroerende goederen (de hypothese beoogd in artikel 1224 van het Gerechtelijk Wetboek) en deze van roerende goederen (de hypothese beoogd in artikel 1224/1 van het Gerechtelijk Wetboek). De verkoop van onroerende goederen en de verkoop van roerende goederen worden in het gemeen recht inderdaad geregeld door verschillende procedures. Zo mag de verkoop van roerende goederen gebeuren met tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder terwijl de verkoop van onroerende goederen het opstellen van verkoopsvoorwaarden en de tussenkomst van een notaris veronderstelt.

Artikel 1224 van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1224 van het Gerechtelijk Wetboek beschrijft de procedure van verkoop van onroerende goederen, in de hypothese waarin deze niet gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn.

Artikel 1224, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek

Indien krachtens het huidige artikel 1220 van het Gerechtelijk Wetboek de deskundige besluit dat een verdeling in natura niet mogelijk is, wordt thans de zaak door de meest gerede partij voor de rechtbank gebracht. Stelt de rechtbank vast dat de kavelvorming en bijgevolg de verdeling in natura inderdaad onmogelijk is, dan beveelt hij de verkoop van de goederen door de notaris-vereffenaar.

De tussenkomst van rechtswege door de rechtbank is niet verantwoord, rekening houdende met de leidende rol van de notaris-vereffenaar bij de vereffening-verdeling, zoals het voorliggende wetsvoorstel hem die wil toevertrouwen

Het voorgestelde artikel 1224, § 1, bepaalt derhalve dat, in het geval een verdeling in natura niet mogelijk is (ofwel krachtens het akkoord van de partijen ofwel krachtens het advies van de notaris-vereffenaar — desgevallend gebaseerd op het deskundigenverslag —), de notaris-vereffenaar onmiddellijk, behalve indien alle partijen een akkoord bereiken om over te gaan tot een verkoop uit de hand en het akkoord vastgesteld is overeenkomstig artikel 1214, § 1, lid 2, de verkoopsvoorwaarden opstelt van de openbare verkoop van de onroerende goederen die niet gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn en de partijen en hun raadslieden aanmaant zowel hiervan kennis te nemen (volgens de modaliteiten beschreven in de bepaling welke die bedoeld in artikel 1215, § 1, lid 2, herneemt) als aanwezig te zijn bij de openbare verkoop (die zal doorgaan op de datum vastgesteld in de verkoopsvoorwaarden, behoudens verlenging in geval van bezwaren : zie infra).

De partijen beschikken alsdan, behoudens andersluidend akkoord van de partijen betreffende die termijn, over een termijn van een maand om hun bezwaren ten opzichte van zowel het principe van de verkoop (en dus in voorkomend geval betreffende de zienswijze van de notaris-vereffenaar over de gevoeglijke verdeelbaarheid in natura) als van de inhoud van de verkoopsvoorwaarden opgesteld door de notaris-vereffenaar over te maken.

De aanmaning van de notaris-vereffenaar vermeldt uitdrukkelijk de termijn waarbinnen de bezwaren dienen te worden geformuleerd.

De voorgestelde tekst legt de notaris-vereffenaar niet de verplichting op om formeel een staat van vereffening (zonder voorstel van verdeling) op te stellen teneinde vast te stellen dat de onroerende goederen (of een aantal) niet gevoeglijk in natura kunnen worden verdeeld. Inderdaad, zoals hiervoor toegelicht, hebben de auteurs van dit voorstel ervoor geopteerd om de staat van vereffening niet van het voorstel van verdeling te scheiden (de twee verrichtingen zijn nauw verbonden). Niettemin, in de veronderstelling dat zwarigheden zouden worden geformuleerd betreffende het principe van de verkoop, zal de notaris-vereffenaar een tussentijds proces-verbaal moeten opstellen volgens de procedure die werd beschreven onder artikel 1216 van het Gerechtelijk Wetboek (zie verder, artikel 1224, § 3), wat voor gevolg heeft dat hij zijn advies zal moeten geven betreffende de onmogelijkheid om gevoeglijk in natura te verdelen : naar aanleiding van dit advies zal de notaris-vereffenaar zijn standpunt moeten verantwoorden betreffende de onmogelijkheid om gevoeglijk in natura te verdelen, in voorkomend geval door het opstellen van een « vereenvoudigde vereffening ».

Artikel 1224, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek

Zoals werd uiteengezet bij de bespreking van het voorgestelde artikel 1215, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, eens de notaris-vereffenaar door de meest gerede partij werd verzocht zijn opdracht waar te nemen, komt het hem toe die aan te vatten en die voort te zetten zonder dat men hem een nieuw bijzonder verzoek moet richten voor elk van de navolgende fases van de procedure. Een uitzondering op dit beginsel bestaat evenwel voor de verkoop van de goederen die van de onverdeeldheid afhangen : de notaris-vereffenaar moet, in beginsel, worden verzocht om, enerzijds, tot verkoop over te gaan en, anderzijds, de goederen toe te wijzen.

Wat de verkoop betreft, modaliseert het voorgestelde artikel 1224, § 2, lid 1, van het Gerechtelijk Wetboek evenwel de vorm van het vereiste verzoek nu het bepaalt dat, indien geen bezwaren werden geformuleerd wat betreft het principe van de verkoop overeenkomstig het voorgestelde artikel 1224, § 1, de notaris-vereffenaar wordt geacht te zijn verzocht om tot de verkoop over te gaan. De afwezigheid van bezwaren laat inderdaad toe te vermoeden dat de partijen akkoord gingen met het principe van de verkoop en de notaris-vereffenaar daarmee daadwerkelijk te hebben belast.

Wat de eigenlijke toewijzing betreft, behoudt het voorgestelde artikel 1224, § 2, lid 2, daarentegen de noodzaak van een formeel verzoek aan de notaris-vereffenaar door ten minste een van de partijen. Zoals opgemerkt bij de commentaar van het voorgestelde artikel 1209, § 3, lid 5, spiegelt deze bepaling aan het beginsel uitgedrukt inzake beslag door artikel 1586 van het Gerechtelijk Wetboek (zie voor een commentaar van deze bepaling G. de Leval, La saisie immobilière, Brussel, Larcier, 2007, p. 295, nº 420).

Artikel 1224, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1224, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat indien de partijen in de vorm en binnen de termijnen bedoeld in de eerste paragraaf bezwaren hebben overgemaakt, hetzij over het principe van de verkoop, hetzij over de verkoopsvoorwaarden, de notaris-vereffenaar handelt overeenkomstig het voorgestelde artikel 1216 van het Gerechtelijk Wetboek en hij de rechtbank, door middel van een tussentijds proces-verbaal, verzoekt dienaangaande uitspraak te doen.

Er zij aan herinnerd, zoals uiteengezet in de commentaar onder artikel 1224, § 1, dat in geval van een zwarigheid betreffende het principe van de verkoop, de notaris-vereffenaar, naar aanleiding van zijn advies bedoeld in artikel 1216 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het tussentijds proces-verbaal, zijn standpunt betreffende de onmogelijkheid om alle of sommige onroerende goederen gevoeglijk in natura te verdelen, zal moeten verantwoorden.

Artikel 1224, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1224, § 4, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de rechtbank oordeelt over de vraag of de gevoeglijke verdeling in natura mogelijk is. In ontkennend geval, beveelt de rechtbank de veiling van de onroerende goederen, beslecht alle gebeurlijke betwistingen betreffende de verkoopsvoorwaarden en legt, in voorkomend geval, een nieuwe termijn vast voor de toewijzing.

De leden 2 en 3 van artikel 1224, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek geven de notaris-vereffenaar toegang tot de onroerende goederen waarvan de verkoping is bevolen en organiseren de informatie die wordt gegeven aan de bewoners van de onroerende goederen. Men heeft hiervoor inspiratie gezocht bij de regels voorzien in artikel 1580, leden 3 tot 6, van het Gerechtelijk Wetboek inzake beslag.

Het vierde lid betreft het geval van tegenwerking van de bewoner van het onroerend goed dat verkocht wordt en geeft de massa (die gebeurlijk zal worden vertegenwoordigd door de beheerder die bij toepassing van het voorgestelde artikel 1212 van het Gerechtelijk Wetboek werd aangesteld, indien zo een aanstelling gebeurde) toelating de kosten vermeld in het tweede lid en eventuele schadevergoeding ten laste van de bewoner terug te vorderen. Indien de bewoner een van de partijen is, kunnen de kosten en de schadevergoeding, in voorkomend geval, teruggevorderd worden door de beheerder die werd aangewezen en gemachtigd op te treden overeenkomstig artikel 1212 van het Gerechtelijk Wetboek, ten voordele van de andere partijen. In dat geval zal het verhalen van de gezegde kosten verplicht gebeuren door tussenkomst van een beheerder bedoeld in het voorgestelde artikel 1212 van het Gerechtelijk Wetboek, zodat indien nog geen dergelijke beheerder werd aangesteld in het raam van de procedure, het noodzakelijk wordt er een te laten aanstellen. De tussenkomst van een beheerder bedoeld in het voorgestelde artikel 1212 van het Gerechtelijk Wetboek is derhalve facultatief wanneer het de bedoeling is de kosten op een derde te verhalen, terwijl de tussenkomst verplicht is wanneer de schuldenaar van de gezegde kosten een van de partijen is.

Het zesde lid brengt in herinnering dat de notaris-vereffenaar overgaat tot de verkoop van de onroerende goederen op de wijze die gebruikelijk is inzake gewone openbare verkoping van onroerende goederen en overeenkomstig artikel 1193, tweede tot zevende lid en, in voorkomend geval, overeenkomstig de artikelen 1186 tot 1192 en artikel 1193, achtste lid.

Overeenkomstig het beschikkingsbeginsel, kan de verkoop die bevolen werd door de rechtbank die tussenkwam ingevolge een tussentijds proces-verbaal dat werd opgesteld ingevolge een bezwaar van een partij overeenkomstig het voorgestelde artikel 1224/1, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, enkel gebeuren op verzoek van ten minste een partij.

Het zevende lid bepaalt dat de notaris-vereffenaar bij deurwaardersexploot of bij ter post aangetekende brief de partijen aanmaant de werkzaamheden van de verkoop bij te wonen, en brengt hun raadslieden hiervan bij gewone brief op de hoogte. Zoals het geval is bij het beslag, is de notaris-vereffenaar er niet toe gehouden een tweede maal aan te manen om kennis te nemen van de verkoopsvoorwaarden (desgevallend aangepast overeenkomstig de gewezen rechterlijke uitspraak). De aanmaning heeft enkel tot voorwerp om aan de partijen de nieuwe datum die is vastgelegd voor de openbare verkoop ter kennis te brengen.

Voor de rechtszekerheid, dient de notaris erover te waken de partijen uit te nodigen om over te gaan tot de betekening van de gewezen rechterlijke uitspraak. Indien de partijen niet overgaan tot de betekening, zal de notaris-vereffenaar hiertoe zelf kunnen overgaan, zoals gebruikelijk is bij het beslag.

Het achtste lid herhaalt het beginsel dat reeds in het voorgestelde artikel 1224, § 2, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek werd uitgedrukt, volgens hetwelke de eigenlijke toewijs enkel mogelijk is op verzoek van ten minste een van de partijen.

Het negende lid bepaalt dat, na de verkoop van de goederen die niet gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn, de notaris-vereffenaar verdergaat overeenkomstig artikel 1223 van het Gerechtelijk Wetboek.

Dit houdt concreet in dat de notaris-vereffenaar de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling opmaakt (rekening houdende met het resultaat van de verkoop), waarbij de procedure wordt verdergezet overeenkomstig het in artikel 1223 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde.

Artikel 1224, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek.

Het voorgestelde artikel 1224, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek beoogt het geval waarin de rechtbank, gevat overeenkomstig artikel 1224, § 3, beslist dat de onroerende goederen die afhangen van de onverdeeldheid gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn : in dit geval is het de notaris-vereffenaar die de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling moet opmaken overeenkomstig de richtlijnen van de rechter binnen de termijn bedoeld in artikel 1218, § 3, 3º, dit wil zeggen binnen vier maanden te rekenen van de dag waarop de gerechtelijke beslissing definitief wordt.

Artikel 1224, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1224, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek herneemt de inhoud van het huidige artikel 1221 van het Gerechtelijk Wetboek.

Artikel 1224/1 van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1224/1 van het Gerechtelijk Wetboek beschrijft de procedure van verkoop van roerende goederen, in het geval deze niet gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn.

Artikel 1224/1, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1224/1, § 1, betreft het geval waarin, ofwel krachtens het akkoord van de partijen ofwel krachtens het advies van de notaris-vereffenaar (in voorkomend geval gebaseerd op het deskundigenverslag), de roerende goederen die afhangen van de te verdelen massa niet gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn.

Daar het gaat om de verkoop van roerende goederen, moeten geen verkoopsvoorwaarden worden opgesteld. De bepaling voorziet, derhalve, dat in dit geval de notaris-vereffenaar de partijen aanmaant kennis te nemen van de noodzaak om over te gaan tot de verkoop.

Behoudens andersluidend akkoord van de partijen, beschikken zij over een termijn van een maand om hun zwarigheden omtrent het principe van de verkoop te doen kennen.

De aanmaning door de notaris-vereffenaar vermeldt uitdrukkelijk de termijn waarbinnen de zwarigheden geformuleerd moeten worden.

Net zomin als het artikel 1224, § 1, legt het voorgestelde artikel 1224/1, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek de notaris-vereffenaar de verplichting op formeel een staat van vereffening op te stellen (zonder voorstel van verdeling) teneinde vast te stellen dat de roerende goederen (of een deel ervan) niet gevoeglijk in natura kunnen worden verdeeld. Evenwel, in geval van een zwarigheid betreffende het principe van de verkoop, zal de notaris-vereffenaar, naar aanleiding van zijn advies bedoeld in artikel 1216 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het tussentijds proces-verbaal, zijn standpunt betreffende de onmogelijkheid om alle of sommige roerende goederen gevoeglijk in natura te verdelen moeten verantwoorden (zie hiervoor de commentaar onder artikel 1224, § 1 van het Gerechtelijk Wetboek).

Artikel 1224/1, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1224/1, § 2, eerste twee leden, van het Gerechtelijk Wetboek herneemt, wat betreft de verkoop van de roerende goederen, de beginselen die reeds werden uitgedrukt door het voorgestelde artikel 1224, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek wat betreft de verkoop van de onroerende goederen. Die beginselen werden reeds becommentarieerd bij artikel 1224, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, waarnaar hier wordt verwezen.

Artikel 1224/1, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1224/1, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat, in geval van zwarigheden over het principe van de verkoop geformuleerd door de partijen binnen de vormvoorwaarden en de termijn vermeld in § 1, de notaris-vereffenaar optreedt overeenkomstig het voorgestelde artikel 1216 van het Gerechtelijk Wetboek en hij de rechtbank, door neerlegging van het tussentijds proces-verbaal, uitnodigt hierover uitspraak te doen. De notaris-vereffenaar zal aldus, naar aanleiding van zijn advies gegeven in het raam van artikel 1216 van het Gerechtelijk Wetboek zijn standpunt moeten verantwoorden betreffende de onmogelijkheid de roerende goederen gevoeglijk in natura te verdelen, in voorkomend geval door het opstellen van een « vereenvoudigde vereffening ».

Artikel 1224/1, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1224/1, § 4, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de rechtbank oordeelt over de vraag of de gevoeglijke verdeling in natura mogelijk is. In ontkennend geval, beveelt de rechtbank de verkoop van de roerende goederen.

Overeenkomstig het beschikkingsbeginsel, kan de verkoop die bevolen werd door de rechtbank die tussenkwam ingevolge een tussentijds proces-verbaal dat werd opgesteld ingevolge een bezwaar van een partij overeenkomstig het voorgestelde artikel 1224/1, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, enkel gebeuren op verzoek van ten minste een partij.

De verkoop van roerende goederen geschiedt overeenkomstig de artikelen 1194 tot 1204bis van het Gerechtelijk Wetboek, hetgeen, in voorkomend geval, de tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder toelaat. De bepaling voorziet erin dat de gerechtsdeurwaarder wordt aangewezen door de notaris-vereffenaar.

Zoals alle kosten met betrekking tot de openbare verkoop, zijn de kosten met betrekking tot de mogelijke tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder in principe ten laste van de massa.

Artikel 1224/1, § 4, lid 2, herhaalt het beginsel dat reeds werd uitgedrukt door het voorgestelde artikel 1224, § 2, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalt dat de eigenlijke toewijs enkel mogelijk is dan op verzoek van ten minste een partij.

Artikel 1224/1, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek

Het voorgestelde artikel 1224/1, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek beoogt het geval waarin de rechtbank, gevat overeenkomstig artikel 1224/1, § 3, beslist dat de roerende goederen die afhangen van de onverdeeldheid gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn. In dit geval is het de notaris-vereffenaar die de staat van vereffening omvattend een voorstel van verdeling moet opmaken overeenkomstig de richtlijnen van de rechter binnen de termijn bedoeld in artikel 1218, § 3, 3º, dit wil zeggen binnen vier maanden vanaf de dag waarop de gerechtelijke beslissing definitief wordt.

Onderafdeling 8. Hoger beroep

Artikel 1224/2 van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 1224/2 wordt ingevoegd in een onderafdeling 8 betreffende het hoger beroep.

Overeenkomstig de gemeenrechtelijke principes met betrekking tot de devolutieve werking van het hoger beroep « maakt hoger beroep tegen een eindvonnis of tegen een vonnis alvorens recht te doen, het geschil zelf aanhangig bij de rechter in hoger beroep » (artikel 1068 van het Gerechtelijk Wetboek).

Hieruit volgt dat in het kader van een procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling, het hoger beroep tegen de beslissing welke de verdeling beveelt en die een notaris-vereffenaar aanstelt om over te gaan tot de werkzaamheden, tot gevolg heeft de rechter in beroep te vatten, niet enkel voor het ingestelde hoger beroep, maar eveneens voor alle geschillen die later in de procedure van vereffening-verdeling zouden kunnen ontstaan (hetzij door middel van een tussentijds proces-verbaal, hetzij door middel van een proces-verbaal van geschillen en moeilijkheden). Dit heeft tot gevolg dat de partijen, voor deze essentiële kwesties, slechts over één aanleg beschikken.

Hoewel het principe van de dubbele aanleg noch een grondwettelijk beginsel, noch een algemeen rechtsbeginsel is (zie onder meer D. Mougenot, « Principes de droit judiciaire privé », in Rép. Not., deel XIII, boek 0, Brussel, Larcier, 2008, p. 288, nº 427 en verwijzingen), lijkt het aangewezen deze moeilijkheid (minstens gedeeltelijk) te verhelpen. Aldus wijkt het voorgestelde artikel 1224/2 van het Gerechtelijk Wetboek gericht af van het principe van devolutieve werking van het hoger beroep, doordat het bepaalt dat wanneer het hoger beroep slaat op een vonnis gewezen vóór de opening van de werkzaamheden bedoeld in artikel 1215, het geen devolutieve werking heeft. Hieruit volgt dat eens dit beroep is beslecht, de zaak naar de eerste rechter wordt verwezen.

De voornaamste doelstelling van de voorgestelde tekst is om de partijen toe te laten op definitieve wijze (in graad van beroep), maar zonder het voordeel van dubbele aanleg te verliezen voor het vervolg van de procedure, alle vragen te regelen die vóór de opening van notariële fase van de procedure zijn gerezen, waaronder met name de betwistingen die desgevallend zouden zijn beslecht door de rechtbank in het raam van het vonnis dat de verdeling beveelt overeenkomstig artikel 1209, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek.

De maatregel heeft evenwel slechts betrekking op het hoger beroep ingesteld vóór de opening van de werkzaamheden, dit wil zeggen, vóór de aanvang van de notariële fase. Daarentegen heeft elk hoger beroep ingesteld na de opening der werkzaamheden wel degelijk de devolutieve werking bepaald in artikel 1068 van het Gerechtelijk Wetboek.

De indieners van het wetsvoorstel zijn er zich echter van bewust dat de tijdens de procedure ingestelde beroepen (of dit nu voorafgaandelijk aan de opening der werkzaamheden is, dan wel na deze), aan de bron liggen van belangrijke vertragingen in het verloop van de procedure. Teneinde dit te verhelpen, werd overwogen om het hoger beroep tegen de beslissingen gewezen vóór het vonnis betreffende de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling enkel toe te laten samen met het hoger beroep tegen dit vonnis (mechanisme gebaseerd op artikel 1050, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek). Dit zou hebben toegelaten dat het geheel van het dossier in één keer aan de rechter in beroep zou worden voorgelegd, zonder versnippering ervan. Deze oplossing werd echter verlaten ten voordele van de formule voorgesteld in artikel 1224/2 van het Gerechtelijk Wetboek, omwille van moeilijkheden welke die oplossing met zich mee had kunnen brengen, in het bijzonder in het geval van een uitvoerbare beslissing tot verkoop van de goederen, terwijl het hoger beroep tegen deze beslissing zou worden uitgesteld tot op hetzelfde ogenblik als het hoger beroep tegen het vonnis over de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling : quid in het geval dat de rechter in beroep (per hypothese gevat na de opstelling van de staat van vereffening houdende het voorstel van verdeling) de beslissing zou hervormen, hoewel de verkoop van de goederen (noodzakelijk voor de opstelling van de staat van vereffening) reeds zou zijn gebeurd op grond van het uitvoerbare karakter van de beslissing gewezen in eerste aanleg ?

Artikel 3

Artikel 3 van het huidige wetsvoorstel voert een technische aanpassing in van artikel 1326 van het Gerechtelijk Wetboek dat de verkopingen bepaalt die zuiverend kunnen zijn (met andere woorden de rechten van de ingeschreven hypothecaire en/of bevoorrechte schuldeisers kunnen overwijzen op de verkoopprijs) en de vereiste voorwaarden waardoor deze verkopingen het effectief zijn.

De bepaling is alzo aangepast en geherstructureerd om niet enkel de openbare verkopingen te beogen (wat reeds het geval is krachtens het huidige artikel 1326 Ger. W.), maar eveneens alle verkopingen uit de hand onderworpen aan machtiging (terwijl het huidige artikel 1326 Ger. W. er bepaalde weglaat, zoals deze geviseerd in artikel 1193bis Ger. W.), alsook de verkopingen uit de hand in het kader van een procedure van vereffening-verdeling (krachtens het akkoord vastgesteld hetzij door de rechtbank hetzij door de notaris-vereffenaar). Dit alles voorzover voor deze laatste vermelde verkopingen de verkopende partij door de rechtbank gemachtigd werd om tot deze verkoop over te gaan overeenkomstig de procedure voorzien in artikel 1193bis Ger. W.

De verkopingen uit de hand in het kader van een procedure van vereffening-verdeling blijven in principe, overeenkomstig het gemeen recht, niet zuiverend. De mogelijkheid wordt echter aan de verkopende partij gelaten om deze zuiverend te maken mits eerbiediging van de rechten van de schuldeisers. Dit veronderstelt de tussenkomst van de rechtbank door middel van een machtigingsprocedure in het kader waarvan deze schuldeisers gehoord zullen worden of minstens opgeroepen zullen worden.

Artikel 4

Artikel 4 van het huidige wetsvoorstel levert een technische aanpassing op van artikel 1621 van het Gerechtelijk Wetboek dat de samenloop regelt tussen de verkoopprocedure op beslag en de verkoop die tussenkomt in het kader van een andere procedure.

Het huidige artikel 1621 handelt over de koppeling tussen de openbare verkoopprocedure op beslag en de openbare verkoop tussenkomend in het kader van een procedure van vereffening-verdeling en verwijst naar het huidige artikel 1211 Ger. W., dat evenwel door het huidige wetsvoorstel gewijzigd wordt.

In deze context, is het noodzakelijk om artikel 1621 Ger. W. aan te passen teneinde de verschillende gevallen van openbare verkopingen te beogen die zich voortaan kunnen voordoen in het kader van een procedure van vereffening-verdeling, zoals voortvloeiend uit de huidige hervorming.

De openbare verkopingen beoogd in artikel 1621 Ger. W. en uitdrukkelijk aangehaald in artikel 1326 Ger. W. (dat ter herinnering de verkopingen vaststelt die zuiverend zijn), de openbare verkopingen tussenkomend in het kader van een procedure van vereffening-verdeling behouden hun zuiverend karakter.

Artikel 5

Slotbepaling

Artikel 5 van het huidige wetsvoorstel legt de datum van inwerkingtreding vast op de eerste dag van de zevende maand volgend op de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

De termijn van inwerkingtreding werd zo bepaald dat een termijn van minimum zes volledige maanden verstrijkt tussen de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad en de datum van inwerkingtreding.

Deze termijn van minimum zes maanden lijkt noodzakelijk om niet alleen de informatie naar het publiek te verzekeren, maar eveneens de vorming van de professionelen (met name de magistraten, de advocaten en de notarissen) en laat aldus de toepassing van de nieuwe bepalingen toe in de beste omstandigheden.

Christine DEFRAIGNE.
Martine TAELMAN.
Guy SWENNEN.
Inge FAES.
Philippe MAHOUX.
Rik TORFS.
Zakia KHATTABI.
Francis DELPÉRÉE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In boek IV, hoofdstuk VI, van het Gerechtelijk Wetboek wordt afdeling II, die de artikelen 1207 tot 1224/2 bevat, vervangen als volgt :

« Afdeling II. Gerechtelijke verdeling

Onderafdeling 1. De inleiding van de vordering en het vonnis dat de gerechtelijke verdeling beveelt

Art. 1207. Indien niet alle mede-eigenaars met een minnelijke verdeling instemmen, geschiedt de verdeling op vordering van de meest gerede partij voor de rechtbank van eerste aanleg.

Art. 1208. § 1. Indien betreffende dezelfde onverdeeldheid meerdere eisers afzonderlijk de verdeling vorderen, worden de vorderingen op de eerste nuttige zitting, desgevallend ambtshalve samengevoegd.

§ 2. Indien tussen partijen een andere onverdeeldheid bestaat waarbij geen derden zijn betrokken en waarvan de voorafgaande vereffening noodzakelijk is teneinde tot de gevorderde verdeling over te gaan, strekt de vordering zich van rechtswege uit tot die onverdeeldheid.

§ 3. In het geval bedoeld in § 2 heeft het vonnis dat met toepassing van artikel 1209 wordt gewezen, van rechtswege tot gevolg dat wordt overgegaan tot de vereffening van de onverdeeldheid, waarvan de voorafgaande vereffening noodzakelijk is, teneinde de bevolen verdeling te voltrekken.

§ 4. Op verzoek van één van de partijen, kan de rechtbank, teneinde de voltrekking van de verdeling binnen een zo kort mogelijke termijn mogelijk te maken, bevelen dat bepaalde in het buitenland gelegen goederen, die zij aanduidt, niet het voorwerp uitmaken van de verdeling die zij beveelt.

De rechtbank kan, indien dit verzoek bij haar aanhangig wordt gemaakt door de notaris-vereffenaar overeenkomstig artikel 1216, in dezelfde zin bevelen in de loop van de procedure.

Art. 1209. § 1. De rechtbank beslist over alle geschillen die bij haar aanhangig worden gemaakt, met dien verstande evenwel dat zij de oplossing kan uitstellen tot het vonnis van homologatie wordt gewezen, en verleent akte aan de partijen van hun gebeurlijke akkoorden.

§ 2. De door de rechtbank vastgestelde akkoorden gelden als vonnis bedoeld in artikel 1043.

§ 3. Het vonnis waarin het akkoord van de partijen over de verkoop, openbaar of uit de hand, van alle of een deel van de goederen wordt vastgesteld, geeft de notaris-vereffenaar de mogelijkheid om over te gaan tot deze verkoop, indien hij daartoe door tenminste een partij wordt verzocht.

Dit vonnis verleent aan de notaris-vereffenaar de bevoegdheden bedoeld in artikel 1224, § 4, tweede, derde en vierde lid, waarvan hij de tekst overneemt in het beschikkende gedeelte.

In geval van openbare verkoop van onroerende goederen, heeft deze plaats op de wijze die gebruikelijk is inzake gewone openbare verkoping van onroerende goederen en overeenkomstig artikel 1193, tweede tot zevende lid, alsmede, in voorkomend geval, overeenkomstig de artikelen 1186 tot 1192 en artikel 1193, achtste lid.

De verkoop van roerende goederen geschiedt overeenkomstig de artikelen 1194 tot 1204bis, in voorkomend geval met tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder aangewezen door de notaris-vereffenaar.

Op de dag bepaald voor de toewijzing, wordt daartoe overgegaan op verzoek van tenminste een van de partijen.

Onderafdeling 2. De aanstelling van de notaris-vereffenaar

Art. 1210. § 1. Indien de rechtbank de verdeling beveelt, verwijst zij de partijen naar de notaris-vereffenaar over wie de partijen het eens zijn, of, op gemotiveerd verzoek van de partijen, naar twee notarissen-vereffenaars waarvan zij gezamenlijk de aanstelling vragen.

Bij gebrek aan akkoord tussen de partijen, of indien de rechtbank oordeelt dat de aanstelling van twee notarissen-vereffenaars niet gerechtvaardigd is, verwijst zij de partijen naar een andere notaris-vereffenaar die zij aanwijst.

§ 2. Indien de rechtbank twee notarissen-vereffenaars aanwijst, handelen deze gezamenlijk, overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling.

In afwijking van de artikelen 5 en 6, 1º, van de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt, treden beide notarissen-vereffenaars gezamenlijk op in de ambtsgebieden van elk van hen.

§ 3. Indien twee notarissen-vereffenaars werden aangewezen, is de notaris-vereffenaar wiens naam het eerst wordt vermeld in de beslissing, belast met de bewaring van de minuten, onverminderd de toepassing van § 4.

§ 4. Indien de notaris-vereffenaar in het kader van de bevolen verdeling dient op te treden buiten zijn ambtsgebied, wijst hij voor deze verrichtingen een territoriaal bevoegde notaris aan.

§ 5. Onverminderd de bepalingen van het eerste boek van het vierde deel en tenzij de rechtbank anders beslist, staan de partijen in gelijke mate in voor de provisionering van de notaris-vereffenaar.

Onderafdeling 3. De vervanging van de notaris-vereffenaar

Art. 1211. § 1. In geval van weigering, verhindering van de notaris-vereffenaar of, indien er omstandigheden zijn die gerechtvaardigde twijfel doen ontstaan over zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid, voorziet de rechtbank in zijn vervanging.

De notaris-vereffenaar waarvan de partijen gezamenlijk de aanstelling hebben gevraagd, kan slechts worden vervangen, op verzoek van één van de partijen, om redenen ontstaan of vastgesteld na zijn aanstelling.

Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 1220, §§ 2 en 3, kan, na de opening van de werkzaamheden, geen vervanging meer worden gevraagd door één van de partijen, tenzij de verzoekende partij slechts nadien kennis heeft genomen van door haar ingeroepen reden.

In geval van hoger beroep tegen de beslissing bedoeld in de artikelen 1209, § 1, en 1210, wordt het verzoek tot vervanging ingediend bij de rechter in beroep. De vervanging kan bijgevolg later niet worden gevraagd op grond van de middelen ingeroepen voor de rechter in beroep.

§ 2. De partij of de notaris-vereffenaar die middelen van vervanging aanvoert, draagt deze voor bij gewoon schriftelijk verzoek neergelegd bij of gericht aan de rechtbank die de notaris-vereffenaar heeft aangesteld.

De griffie geeft kennis van dit verzoek, bij gerechtsbrief, aan de partijen en aan de notaris-vereffenaar.

Binnen vijftien dagen na deze kennisgeving, zendt de notaris-vereffenaar, in voorkomend geval, zijn opmerkingen aan de rechtbank en de partijen.

Na verloop van deze termijn, roept de griffie de partijen en de notaris-vereffenaar bij gerechtsbrief op voor een zitting in raadkamer.

Indien de rechtbank het verzoek inwilligt, stelt zij ambtshalve, in de plaats van de vervangen notaris-vereffenaar een nieuwe notaris-vereffenaar aan die zij aanwijst of over wie de partijen het eens zijn.

Tegen de beslissing betreffende de vervanging staat geen verhaal open.

Onderafdeling 4. Het beheer van de onverdeelde boedel

Art. 1212. De rechtbank kan, in elke stand van het geding en op vordering van een van de partijen of van de notaris-vereffenaar, door middel van een gewoon schriftelijk verzoek neergelegd bij of gericht aan de rechtbank die de notaris-vereffenaar heeft aangesteld, een beheerder aanwijzen, met opdracht alle daden van beheer te verrichten en, in voorkomend geval, de massa van de mede-eigenaars in rechte te vertegenwoordigen. De rechtbank bepaalt de omvang van de aan de beheerder toevertrouwde opdracht en bepaalt zijn vergoeding.

De procedure verloopt overeenkomstig artikel 1211, § 2, tweede tot vierde lid.

De beheerder kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meerdere personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden.

Onderafdeling 5. Het deskundigenonderzoek

Art. 1213. § 1. Wanneer de rechtbank één of meerdere deskundigen aanstelt, belast met het deskundigenonderzoek voor de goederen waarvan de verkoping niet is beslist, omvat de opdracht tot deskundigenonderzoek, de schatting van de goederen, de vaststelling van de grondslagen van die schatting en eventueel de aanduiding van de mogelijkheden van een gevoeglijke verdeling in natura, met, in voorkomend geval, de vaststelling van de bij loting toe te wijzen kavels.

Verder voert de deskundige de opdracht uit die hem door de notaris-vereffenaar of door de partijen gezamenlijk wordt toevertrouwd, in overleg met de notaris-vereffenaar.

Op dezelfde wijze kunnen de notaris-vereffenaar of de partijen gezamenlijk in overleg met deze laatste de opdracht van de deskundige wijzigen, dan wel de deskundige vragen een eerdere schatting te actualiseren.

Behoudens andersluidende beslissing van de rechtbank of behoudens akkoord van alle partijen vat de deskundige zijn opdracht pas aan nadat hij hierom werd verzocht door de notaris-vereffenaar.

§ 2. Gelijktijdig met de neerlegging van zijn verslag ter griffie, bezorgt de deskundige aan de notaris-vereffenaar, aan de partijen en aan hun raadslieden, een afschrift van dit verslag volgens de vorm voorzien in artikel 978 van het Gerechtelijk Wetboek en, wat de mededeling aan de notaris-vereffenaar betreft, bij een ter post aangetekende brief.

Onderafdeling 6. Het verloop van de werkzaamheden

Algemene bepalingen

Art. 1214. § 1. De notaris-vereffenaar poogt partijen te verzoenen en wijst de partijen erop dat ze zich kunnen laten bijstaan door een advocaat.

In elke stand van de rechtspleging maakt de notaris-vereffenaar, op verzoek van de partijen, een proces-verbaal op van het tussen hen bekomen globaal of gedeeltelijk akkoord over de vereffening of de verdeling. Het aldus vastgestelde akkoord dat door de partijen is ondertekend bindt hen definitief en geeft de notaris-vereffenaar, wanneer het betrekking heeft op de verkoop, openbaar of uit de hand, van alle of een deel van de goederen, de mogelijkheid om over te gaan tot deze verkoop, indien hij daartoe door tenminste een partij wordt verzocht.

In geval van openbare verkoop, heeft deze plaats op de wijze die gebruikelijk is inzake gewone openbare verkoping van onroerende goederen en overeenkomstig artikel 1193, tweede tot zevende lid, alsmede, in voorkomend geval, overeenkomstig de artikelen 1186 tot 1192 en artikel 1193, achtste lid.

De verkoop van roerende goederen geschiedt overeenkomstig de artikelen 1194 tot 1204bis, in voorkomend geval met tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder aangewezen door de notaris-vereffenaar.

Op de dag bepaald voor de toewijzing, wordt daartoe overgegaan op verzoek van tenminste een van de partijen.

§ 2. De notaris-vereffenaar verricht de boedelbeschrijving binnen een zo kort mogelijke termijn, tenzij alle partijen, voor zover zij bekwaam zijn, hiervan afzien en gezamenlijk aan de notaris-vereffenaar aanduiden welke de goederen zijn die van de te verdelen boedel afhangen. De notaris-vereffenaar maakt proces-verbaal op van de verzaking van de partijen aan de boedelbeschrijving en van hun akkoord met betrekking tot de vaststelling van de te verdelen boedel en bezorgt hiervan een afschrift aan de partijen en aan hun raadslieden in de vorm voorzien in artikel 1215, § 2.

Mits akkoord van alle partijen, voor zover zij bekwaam zijn, kan de boedelbeschrijving op verklaring worden gedaan.

§ 3. Indien de notaris-vereffenaar instemt met het verzoek van alle partijen, schat hij de te verdelen goederen.

§ 4. Zonder afbreuk te doen aan de regels van de bewijslast en bewijsvoering, kan de notaris-vereffenaar aan de partijen of derden alle relevante informatie en stukken vragen.

Indien de partijen of derden de door de notaris-vereffenaar gevraagde relevante informatie en stukken niet meedelen, kan de rechtbank, gevat overeenkomstig artikel 1216, hun voorlegging bevelen overeenkomstig de artikelen 877 tot 882, desgevallend onder verbeurte van een dwangsom.

§ 5. De notaris-vereffenaar maakt de rekeningen op die de deelgenoten elkaar verschuldigd mochten zijn, vormt de algemene boedel, stelt de kavels samen en doet de afrekening die met elk van de deelgenoten moet worden gedaan. Hij neemt alle andere bijkomende maatregelen om zijn opdracht naar behoren en binnen een redelijke termijn te vervullen.

§ 6. De afwezigheid van een of meerdere partijen verhindert de voortzetting van de werkzaamheden niet. In voorkomend geval, stelt de notaris-vereffenaar in elke stand van de procedure vast dat een partij afwezig is of weigert te tekenen.

Indien er afwezige of weigerende partijen zijn, tekent de notaris-vereffenaar in hun naam, ontvangt hij de toewijzingen en andere schuldvorderingen in kapitaal en toebehoren, geeft hij ervan kwijting met of zonder indeplaatsstelling en, ten gevolge van deze betalingen, verleent hij opheffing van elke inschrijving die is of moet worden genomen, van elke overschrijving van bevel of beslag, alsmede van elk verzet indien daartoe grond bestaat.

§ 7. De notaris-vereffenaar maakt, in een staat van vereffening, het ontwerp van verdeling op en legt deze aan de partijen voor overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 1223. Hij handelt, volgens het gebeurlijk tussen de partijen tot stand gekomen globaal of gedeeltelijk akkoord bedoeld in de artikelen 1209, § 1, of 1214, § 1, tweede lid.

De opening van de werkzaamheden

Art. 1215. § 1. De notaris-vereffenaar bepaalt op verzoek van de meest gerede partij dag en uur voor de opening van de werkzaamheden. De eerste zitting van de opening van de werkzaamheden heeft plaats binnen een redelijke termijn en uiterlijk binnen drie maanden na het verzoek van de meest gerede partij. Indien het proces-verbaal van de opening van de werkzaamheden niet kan worden afgesloten bij de eerste zitting, bepaalt de notaris-vereffenaar onmiddellijk dag en uur voor de volgende zitting.

De notaris-vereffenaar maant de belanghebbenden minstens acht dagen vooraf bij deurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief aan, evenals hun raadslieden bij gewone brief, telefax of elektronische briefwisseling, aanwezig te zijn bij het opmaken van het proces-verbaal van de opening van de werkzaamheden, om alle inlichtingen en stukken te bezorgen nuttig voor het vervullen van zijn opdracht en, in voorkomend geval, te voorzien in het ontbreken van een boedelbeschrijving waaraan niet werd verzaakt overeenkomstig artikel 1214, § 2, of de boedelbeschrijving aan te vullen naarmate er zich nieuwe gebeurtenissen voordoen.

§ 2. De notaris-vereffenaar betekent bij deurwaardersexploot of bij ter post aangetekende brief aan de partijen evenals aan hun raadslieden bij gewone brief, telefax of elektronische briefwisseling, een afschrift van het proces-verbaal van opening van de werkzaamheden.

Het tussentijds proces-verbaal

Art. 1216. § 1. Na de opening van de werkzaamheden bedoeld in artikel 1215, neemt de notaris-vereffenaar, in een tussentijds proces-verbaal, de geschillen of moeilijkheden op die, naar zijn oordeel dermate essentieel zijn dat ze het opstellen van de staat van vereffening bedoeld in artikel 1214, § 7, beletten.

§ 2. De notaris-vereffenaar betekent onverwijld aan de partijen bij deurwaardersexploot of bij ter post aangetekende brief en aan hun raadslieden bij gewone brief, telefax of elektronische briefwisseling, een afschrift van het tussentijds proces-verbaal bedoeld in § 1 en nodigt hen uit om hem hun standpunten dienaangaande te laten kennen.

§ 3. Behoudens andersluidend akkoord van alle partijen en van de notaris-vereffenaar betreffende de navolgende termijn, delen de partijen uiterlijk binnen een maand vanaf de betekening van het deurwaardersexploot of de kennisgeving van de bij de ter post aangetekende brief bedoeld in § 2 aan de notaris-vereffenaar en de andere partijen, schriftelijk hun standpunt mee. Ingeval eenzelfde partij opeenvolgende standpunten inneemt, houdt de notaris-vereffenaar enkel rekening met het laatste ingenomen standpunt.

§ 4. Behoudens andersluidend akkoord van alle partijen dat een einde maakt aan de geschillen of moeilijkheden opgenomen in het tussentijds proces-verbaal en dat zij hem binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in § 3 meedelen, legt de notaris-vereffenaar ter griffie binnen een maand na het verstrijken van voormelde termijn een uitgifte neer van het proces-verbaal, alsook de standpunten van de partijen, de inventaris van de stukken van de partijen die zij aan de notaris-vereffenaar hebben bezorgd evenals zijn advies, waarvan hij gelijktijdig afschrift bezorgt aan de partijen.

§ 5. De griffie roept de partijen bij gerechtsbrief en hun raadslieden bij gewone brief, telefax of elektronische briefwisseling, op voor een zitting waarop de partijen worden gehoord op basis van hun standpunten ingenomen overeenkomstig § 3, die als conclusies worden beschouwd, onder voorbehoud van de mogelijkheid voor de rechter om toepassing te maken van artikel 747.

De conventionele instaatstelling

Art. 1217. Naar aanleiding van de opening van de werkzaamheden bepaalt de notaris-vereffenaar met alle partijen geheel of gedeeltelijk de kalender voor het verdere verloop van de gerechtelijke verdeling, tenzij deze van de bepaling van dergelijke kalender afzien.

De overeengekomen termijnen worden vastgesteld in het proces-verbaal van opening van de werkzaamheden of in latere processen-verbaal, voor de termijnen die dan worden overeengekomen. Elk proces-verbaal vermeldt de dag en het uur waarop of de termijn waarbinnen de volgende verrichting zal plaatsvinden.

De wettelijke instaatstelling

Art. 1218. § 1. Bij gebrek aan akkoord overeenkomstig artikel 1217, gelden de volgende termijnen, behalve in geval van afwijking, met akkoord van alle partijen en van de notaris-vereffenaar, wat betreft de termijnen die hem aanbelangen.

De partijen beschikken voor de mededeling van hun aanspraken en van hun stukken aan de notaris-vereffenaar en aan de andere partijen over een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de afsluiting van de boedelbeschrijving.

Bij gebreke aan boedelbeschrijving beschikken de partijen voor de mededeling van hun aanspraken en van hun stukken aan de notaris-vereffenaar en aan de andere partijen over een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de dag van de mededeling door de notaris-vereffenaar van het afschrift van het proces-verbaal bedoeld in artikel 1214, § 2, eerste lid.

In het geval van een deskundigenonderzoek, beschikken de partijen over een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de mededeling aan de partijen bedoeld in artikel 1213, § 2, om aan de notaris-vereffenaar en aan de andere partijen hun aanspraken mee te delen met betrekking tot de goederen die aan het deskundigenonderzoek zijn onderworpen, dan wel om gebeurlijke eerdere aanspraken omtrent die goederen aan te passen.

§ 2. Binnen twee maanden na het verstrijken van de laatste termijn berekend overeenkomstig § 1, tweede, derde of vierde lid, betekent de notaris-vereffenaar aan partijen bij deurwaardersexploot of bij ter post aangetekende brief, alsook aan hun raadslieden bij gewone brief, telefax of elektronische briefwisseling, een overzicht van de aanspraken die hem werden bezorgd met naleving van de termijnen bedoeld in § 1, tweede, derde of vierde lid.

Partijen laten schriftelijk, binnen een termijn van twee maanden na de betekening of de kennisgeving van de ter post aangetekende brief bedoeld in het eerste lid, hun gebeurlijke opmerkingen op de aanspraken van de andere partijen aan de notaris-vereffenaar en de andere partijen kennen.

§ 3. De notaris-vereffenaar maakt, in een staat van vereffening, het ontwerp van verdeling op binnen een termijn van vier maanden die begint te lopen :

1º ofwel na het verstrijken van de in § 2, tweede lid, bepaalde termijn;

2º ofwel, in geval van de ontdekking van nieuwe feiten of stukken van overwegend belang, na het verstrijken van de overeengekomen of de in artikel 1219 bepaalde termijnen;

3º ofwel, in geval van toepassing van artikel 1216, na definitieve beëindiging van de geschillen of moeilijkheden;

4º ofwel, in geval van verkoop van alle of een deel van de goederen overeenkomstig de artikelen 1224 en 1224/1, of op grond van een akkoord tussen de partijen waarvan de rechtbank akte verleende overeenkomstig artikel 1209 of op grond van het akkoord dat voor de notaris-vereffenaar werd gesloten overeenkomstig artikel 1214, § 1, tweede lid, te rekenen vanaf de inning van de verkoopprijs en de eraan verbonden kosten.

De ontdekking van nieuwe feiten of nieuwe stukken van overwegend belang

Art. 1219. In geval van de ontdekking van nieuwe feiten of nieuwe stukken die de notaris-vereffenaar van overwegend belang acht, nodigt hij de partijen uit daaromtrent hun opmerkingen te doen kennen binnen de overeengekomen termijn, dan wel, bij gebrek aan akkoord tussen alle partijen betreffende deze nieuwe termijn, binnen de termijn die de notaris-vereffenaar bepaalt. Tegen de beslissing van de notaris-vereffenaar tot vaststelling van deze termijn staat geen verhaal open.

De sanctie in geval van overschrijding van de overeengekomen of bepaalde termijnen

Art. 1220. § 1. Behoudens akkoord van alle partijen of in geval van de ontdekking van nieuwe feiten of nieuwe stukken van overwegend belang, houdt de notaris-vereffenaar geen rekening met aanspraken, opmerkingen en stukken die na het verstrijken van de met toepassing van artikel 1217 overeengekomen termijnen of de in artikel 1218, §§ 1 en 2 bepaalde termijnen worden aangebracht.

§ 2. Indien de notaris-vereffenaar niet binnen de met toepassing van artikel 1217 overeengekomen of wettelijk bepaalde termijnen handelt, kan elk van de partijen bij gewone brief neergelegd bij of gericht aan de rechtbank die de notaris-vereffenaar heeft aangesteld, om de oproeping van de notaris-vereffenaar en de partijen verzoeken.

De griffie geeft kennis van dit verzoek, bij gerechtsbrief, aan de partijen en aan de notaris-vereffenaar.

Binnen vijftien dagen na deze kennisgeving, zendt de notaris-vereffenaar, in voorkomend geval, zijn opmerkingen aan de rechtbank en de partijen.

Na verloop van deze termijn, roept de griffie de partijen en de notaris-vereffenaar bij gerechtsbrief op voor een zitting in raadkamer.

De rechter hoort de notaris-vereffenaar en de partijen, bepaalt ter zitting na overleg met de notaris-vereffenaar het verdere tijdsverloop van de werkzaamheden en oordeelt over de vervanging van de notaris-vereffenaar, die niet kan worden uitgesproken indien alle partijen zich daartegen verzetten.

§ 3. Hetzelfde verzoek kan worden geformuleerd wanneer, in geval van de aanstelling van twee notarissen-vereffenaars, dezen niet gezamenlijk kunnen handelen.

In dit geval stelt de rechtbank, wanneer zij de vervanging van de notarissen-vereffenaars beveelt, een andere notaris-vereffenaar aan.

De stuiting van de overeengekomen of bepaalde termijnen

Art. 1221. Ten gevolge van een akkoord tussen alle partijen, kunnen de overeengekomen termijnen of de termijnen bepaald voor de voortzetting van de procedure gestuit worden. De partijen brengen de notaris-vereffenaar hiervan schriftelijk op de hoogte.

Bij beëindiging van de stuiting, begint een nieuwe termijn, behoudens andersluidend akkoord van alle partijen, op de dag volgend op de kennisgeving door de meest gerede partij van het einde van de stuiting aan de notaris-vereffenaar en aan de andere partijen.

De mededeling van de stukken

Art. 1222. § 1. Partijen bezorgen een kopie van de stukken die zij in de notariële fase van de gerechtelijke verdeling aanwenden aan elkaar en aan de notaris-vereffenaar. De partijen ordenen, nummeren en sommen deze stukken in een lijst van de stukken op.

§ 2. Behoudens akkoord van alle partijen, worden enkel de stukken die in de lijst van de stukken werden vermeld en die werden meegedeeld aan de andere partijen alsook aan de notaris-vereffenaar binnen de termijnen en in de vorm voorgeschreven door de wet, bij de verrichtingen voor de notaris-vereffenaar aangewend.

De verdeling in natura

Art. 1223. § 1. Voor de toewijzing van de kavels die desgevallend door de deskundige zijn bepaald, kan iedere deelgenoot zijn bezwaren met betrekking tot de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling bedoeld in artikel 1214, § 7, en, in voorkomend geval, opmerkingen en middelen met betrekking tot het eindverslag van de deskundigen laten gelden.

Te dien einde maant de notaris-vereffenaar bij deurwaardersexploot of bij ter post aangetekende brief de belanghebbenden, alsook hun raadslieden bij gewone brief, telefax of elektronische briefwisseling,ertoe aan kennis te nemen van de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling bedoeld in artikel 1214, § 7, gehecht aan de aanmaning en, in voorkomend geval, van het eindverslag dat de deskundige hen voorafgaandelijk heeft meegedeeld overeenkomstig artikel 1213, § 2. Gelijktijdig roept de notaris-vereffenaar de belanghebbenden op om aanwezig te zijn bij de toewijzing van de kavels en de afsluiting der werkzaamheden die doorgaan op de plaats, de dag en het uur bepaald door de notaris-vereffenaar.

In zijn aanmaning waarschuwt de notaris-vereffenaar de partijen dat de toewijzing, gebeurlijk door loting, zowel in hun afwezigheid als in hun aanwezigheid zal geschieden, dan wel dat bij onenigheid over de kavelvorming of over de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling bedoeld in artikel 1214, § 7, een proces-verbaal van de geschillen of moeilijkheden bedoeld in artikel 1223, § 3, zal worden opgemaakt.

Behoudens akkoord van de partijen betreffende de navolgende termijn, beschikken de partijen over een termijn van een maand vanaf de dagtekening van de aanmaning om schriftelijk aan de notaris-vereffenaar en de andere partijen hun bezwaren met betrekking tot de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling bedoeld in artikel 1214, § 7, te laten kennen en, in voorkomend geval, hun opmerkingen met betrekking tot het eindverslag van de deskundige die tot die bezwaren aanleiding hebben gegeven, te laten kennen.

§ 2. Bij gebrek aan bezwaren geformuleerd binnen de termijnen en in de vorm bedoeld in § 1, vierde lid, gaat de notaris-vereffenaar, bij de afsluiting der werkzaamheden bedoeld in § 1, tweede lid, over tot toewijzing van de kavels overeenkomstig het akkoord van alle partijen, of, bij gebrek aan dergelijk akkoord, tot de loting en ondertekent, samen met de verschijnende partijen, het proces-verbaal van afsluiting.

De akte van verdeling is definitief als minnelijke verdeling.

§ 3. In geval van bezwaren geformuleerd binnen de termijnen en in de vorm bedoeld in § 1, vierde lid, maakt de notaris-vereffenaar, in de plaats van de afsluiting der werkzaamheden bedoeld in § 1, tweede lid, een proces-verbaal van de geschillen of moeilijkheden met beschrijving van die bezwaren.

De bezwaren mogen geen afbreuk doen aan de akkoorden die werden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 1209, § 1, of 1214, § 1, tweede lid.

Ingeval eenzelfde partij opeenvolgende opmerkingen of bezwaren formuleert, houdt de notaris-vereffenaar enkel rekening met de laatste opmerkingen of bezwaren die hem werden meegedeeld binnen de termijnen bedoeld in § 1, vierde lid.

Behoudens andersluidend akkoord van alle partijen en de notaris-vereffenaar, deelt de notaris-vereffenaar binnen twee maanden vanaf het opmaken van het proces-verbaal van de geschillen of moeilijkheden zijn schriftelijk advies over de geschillen of moeilijkheden bij deurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief aan de partijen alsook bij gewone brief, telefax of elektronische briefwisseling, aan hun raadslieden mee.

Gelijktijdig legt de notaris-vereffenaar ter griffie een uitgifte van het proces-verbaal van de geschillen of moeilijkheden, van zijn schriftelijk advies, van het proces-verbaal van opening der werkzaamheden alsmede van alle navolgende processen-verbaal, van de boedelbeschrijving, van de kopie van de lijst van de stukken van de partijen, en een uitgifte van de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling bedoeld in artikel 1214, § 7, neer.

Door deze neerlegging wordt de zaak aanhangig gemaakt bij de rechtbank. De griffie roept de partijen bij gerechtsbrief en hun raadslieden bij gewone brief, telefax of elektronische briefwisseling, op voor een zitting waarbij toepassing wordt gemaakt van artikel 735 ofwel van artikel 747.

§ 4. De rechtbank beslecht de geschillen of moeilijkheden, homologeert zonder meer de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling of verzendt deze aan de notaris-vereffenaar om, binnen de door haar vastgestelde termijnen, een aanvullende staat van vereffening of een staat van vereffening overeenkomstig de door de rechtbank gegeven richtlijnen op te maken.

Behoudens akkoord van alle partijen of in geval van de ontdekking van nieuwe feiten of nieuwe stukken van overwegend belang, neemt de rechtbank enkel kennis van de geschillen of moeilijkheden voortvloeiend uit de bezwaren vastgesteld in het proces-verbaal bedoeld in § 3, eerste lid.

§ 5. In geval van homologatie van de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling geeft de griffier kennis van de uitspraak aan de notaris-vereffenaar. De notaris-vereffenaar rangschikt onder zijn minuten de uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan.

§ 6. Indien een aanvullende staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling of een staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling overeenkomstig de door de rechtbank gegeven richtlijnen is opgemaakt, maant de notaris-vereffenaar bij deurwaardersexploot of ter post aangetekende brief de belanghebbenden, alsook hun raadslieden bij gewone brief, telefax of elektronische briefwisseling, ertoe aan kennis te nemen van deze staat, die hij hecht aan de aanmaning. Gelijktijdig roept de notaris-vereffenaar de belanghebbenden op om aanwezig te zijn bij de afsluiting der werkzaamheden die doorgaan op de plaats, de dag en het uur die hij bepaalt.

Behoudens akkoord van alle partijen betreffende de volgende termijn, beschikken de partijen over een termijn van een maand vanaf de dagtekening van de aanmaning, om schriftelijk aan de notaris-vereffenaar en de andere partijen hun bezwaren met betrekking tot deze staat te laten kennen. Artikel 1223, § 3, derde lid, is van toepassing.

Behoudens ontdekking van nieuwe feiten of van nieuwe stukken van overwegend belang, kunnen de bezwaren slechts betrekking hebben op de geschillen of moeilijkheden die verband houden met de aanpassing van de staat van vereffening conform de richtlijnen van de rechtbank of, in voorkomend geval, met de nieuwe geschillen of moeilijkheden die uit die aanpassing voortvloeien.

In geval van bezwaren geformuleerd binnen de termijnen en in de vorm bedoeld in het tweede lid, maakt de notaris-vereffenaar een proces-verbaal van de geschillen of moeilijkheden met beschrijving van die bezwaren. De procedure verloopt volgens artikel 1223, § 3, vierde tot zesde lid.

De verkoop van de niet gevoeglijk in natura verdeelbare goederen

Art. 1224. § 1. Indien, ofwel krachtens het akkoord van alle partijen, ofwel krachtens het advies van de notaris-vereffenaar, desgevallend gebaseerd op het neergelegde verslag van de deskundige, blijkt dat de gevoeglijke verdeling in natura onmogelijk is, stelt de notaris-vereffenaar, behalve in geval van een akkoord van alle partijen omtrent de verkoop uit de hand overeenkomstig artikel 1214, § 1, tweede lid, de verkoopvoorwaarden van de openbare verkoping van de niet gevoeglijk in natura verdeelbare onroerende goederen op en maant de partijen bij deurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief, en hun raadslieden bij gewone brief, telefax of elektronische briefwisseling, aan hiervan kennis te nemen en hem hun bezwaren binnen een maand na de aanmaning tot kennisneming schriftelijk over te maken, behoudens andersluidend akkoord van alle partijen betreffende die termijn. De aanmaning vermeldt uitdrukkelijk deze termijn. Gelijktijdig maant de notaris-vereffenaar de partijen aan om bij de verkoopsverrichtingen aanwezig te zijn.

§ 2. Ingeval partijen geen bezwaren overeenkomstig § 1 betreffende het beginsel van de verkoop hebben geformuleerd, wordt de notaris-vereffenaar geacht verzocht te zijn om de verkoopsverrichtingen verder te zetten.

Op de dag bepaald voor de toewijzing, wordt daartoe overgegaan op verzoek van ten minste een van de partijen.

§ 3. Indien de partijen overeenkomstig § 1, bezwaren hebben overgemaakt, hetzij over het principe van de verkoop, hetzij over de voorwaarden ervan, handelt de notaris-vereffenaar overeenkomstig artikel 1216.

§ 4. Indien de rechtbank vaststelt dat de gevoeglijke verdeling in natura onmogelijk is, beveelt zij de verkoop en legt, in voorkomend geval, een nieuwe termijn op voor de toewijzing.

In geval van afwezigheid of tegenwerking van de partijen of van de bewoner van de onroerende goederen waarvan de verkoop wordt bevolen, is de notaris-vereffenaar gemachtigd, op kosten van de massa toegang te krijgen tot deze onroerende goederen, indien nodig met behulp van de openbare macht, in voorkomend geval bijgestaan door een slotenmaker, met het oog op de naleving van de verkoopvoorwaarden of de bezichtiging door de belanghebbenden.

De bewoner wordt in kennis gesteld van het vonnis en van de bezichtigingsdagen en -uren bepaald in de verkoopvoorwaarden.

Indien de tegenwerking te wijten is aan de bewoner van de onroerende goederen waarvan de verkoop is bevolen, is de massa, in voorkomend geval vertegenwoordigd door de beheerder bedoeld in artikel 1212, gerechtigd de kosten en gebeurlijke schadevergoeding op hem te verhalen. Indien de bewoner een mede-eigenaar is en nog geen beheerder zoals bedoeld in artikel 1212 werd aangewezen, zal zo een beheerder op verzoek van de meest gerede partij worden aangesteld om aldus te handelen; in dat geval worden de kosten teruggevorderd voor rekening van de andere mede-eigenaars.

Het tweede, derde en vierde lid van deze paragraaf worden opgenomen in het vonnis tot bevel van de verkoop van de onroerende goederen.

Indien hij daartoe door ten minste een partij wordt verzocht, gaat de notaris-vereffenaar over tot de verkoop van de onroerende goederen op de wijze die gebruikelijk is inzake gewone openbare verkoping van onroerende goederen en overeenkomstig artikel 1193, tweede tot zevende lid, en in voorkomend geval overeenkomstig de artikelen 1186 tot 1192 en artikel 1193, achtste lid.

De notaris-vereffenaar maant bij deurwaardersexploot of bij ter post aangetekende brief de partijen aan de werkzaamheden van de verkoop bij te wonen, en brengt hun raadslieden hiervan bij gewone brief, telefax of elektronische briefwisseling, op de hoogte.

Op de dag bepaald voor de toewijzing, wordt daartoe overgegaan op verzoek van tenminste een van de partijen.

Na de verkoop, worden de werkzaamheden verdergezet overeenkomstig artikel 1223.

§ 5. Indien de rechtbank vaststelt dat de gevoeglijke verdeling in natura mogelijk is, heeft het gewezen vonnis, wat betreft de toepassing van artikel 1218, § 3, 3º, de gevolgen van het vonnis gewezen met toepassing van artikel 1216.

§ 6. Indien gezien de ligging van de onroerende goederen verscheidene deskundigenonderzoeken hebben plaatsgehad en elk onroerend goed niet gevoeglijk in natura verdeelbaar is verklaard, moet geen veiling worden gehouden, indien uit de vergelijking van de verslagen blijkt dat de onroerende goederen in hun geheel gevoeglijk kunnen worden verdeeld.

In dat geval, gaat de notaris-vereffenaar over tot de kavelvorming van de goederen en handelt zoals bepaald in artikel 1223.

Art. 1224/1. § 1. Wanneer de goederen die niet gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn in de zin van artikel 1224, § 1, roerende goederen zijn en bij gebrek aan akkoord van de partijen over de verkoop ervan, maant de notaris-vereffenaar de partijen bij deurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief, en hun raadslieden bij gewone brief, telefax of elektronische briefwisseling, aan kennis te nemen van de noodzaak om over te gaan tot de verkoop en hem hun bezwaren binnen een maand na de aanmaning schriftelijk over te maken, behoudens andersluidend akkoord van alle partijen over die termijn. De aanmaning vermeldt uitdrukkelijk deze termijn.

§ 2. Ingeval partijen geen bezwaren overeenkomstig § 1 betreffende het beginsel van de verkoop hebben geformuleerd, wordt de notaris-vereffenaar geacht verzocht te zijn om de verkoopsverrichtingen verder te zetten.

Op de dag bepaald voor de toewijzing, wordt daartoe overgegaan op verzoek van tenminste een van de partijen.

§ 3. Indien de partijen overeenkomstig § 1, bezwaren hebben overgemaakt over het principe van de verkoop, handelt de notaris-vereffenaar overeenkomstig artikel 1216.

§ 4. Indien de rechtbank vaststelt dat de gevoeglijke verdeling in natura onmogelijk is, beveelt zij de verkoop.

Indien hij daartoe door ten minste een partij wordt verzocht, gaat de notaris-vereffenaar over tot de verkoop overeenkomstig de artikelen 1194 tot 1204bis, in voorkomend geval met tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder die hij aanwijst.

Op de dag bepaald voor de toewijzing, wordt daartoe overgegaan op verzoek van tenminste een van de partijen.

§ 5. Indien de rechtbank vaststelt dat de gevoeglijke verdeling in natura mogelijk is, heeft het gewezen vonnis, wat betreft de toepassing van artikel 1218, § 3, 3º, de gevolgen van het vonnis gewezen met toepassing van artikel 1216.

Onderafdeling 7. Hoger beroep

Art. 1224/2. Wanneer het hoger beroep slaat op een vonnis gewezen vóór de opening van de werkzaamheden bedoeld in artikel 1215, heeft het geen devolutieve werking. Eens dit beroep beslecht, wordt de zaak naar de eerste rechter verwezen. ».

Art. 3

Artikel 1326 van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 1326. De openbare verkopingen vermeld in artikel 1621 brengen, ten behoeve van de ingeschreven hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers die op geldige wijze bij de toewijzing zijn opgeroepen, van rechtswege overwijzing mede van de prijs. Deze verkopingen zijn ten aanzien van deze schuldeisers niet onderworpen aan de formaliteiten van het hoger bod, bepaald bij artikel 115 van de wet van 16 december 1851.

Hetzelfde geldt voor :

— de verkopingen uit de hand, gemachtigd overeenkomstig de artikelen 1193bis, 1193ter, 1580bis en 1580ter, ten aanzien van de ingeschreven hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers die overeenkomstig deze bepaling tijdens de procedure van machtiging werden gehoord of behoorlijk werden opgeroepen;

— de verkopingen uit de hand verricht met toepassing van de artikelen 1209, § 3, 1214, § 1, tweede lid, en 1224, § 1, waarbij de verkopende partij zich vrijwillig onderworpen heeft aan de procedure van machtiging bedoeld in artikel 1193bis en, in dit geval, ten aanzien van de ingeschreven hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers die tijdens deze procedure werden gehoord of behoorlijk werden opgeroepen. ».

Art. 4

Artikel 1621 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 1621. § 1. Wanneer er vóór de overschrijving van het beslag een vonnis bestaat dat de verkoop van de in beslag genomen onroerende goederen beveelt, krachtens de artikelen 1186 tot 1191, kan de beslagene, na die overschrijving, de beslaglegger voor de rechter van de plaats waar de goederen gelegen zijn, oproepen om de vervolging van het uitvoerend beslag op onroerend goed gedurende een door deze rechter te bepalen termijn te schorsen, terwijl alles in dezelfde staat blijft. De termijn mag ten hoogste twee maanden bedragen.

§ 2. Hetzelfde geldt wanneer vóór de overschrijving van het beslag :

— hetzij het akkoord van de partijen betreffende de openbare verkoop van de in beslag genomen onroerende goederen is vastgesteld overeenkomstig de artikelen 1209, § 3 en 1214, § 1, tweede lid;

— hetzij de termijn voor de partijen om bezwaren te formuleren ten aanzien van de verkoopvoorwaarden van de openbare verkoping van de in beslag genomen onroerende goederen opgesteld door de notaris-vereffenaar krachtens artikel 1224, § 1, verstreken is zonder dat deze dergelijke bezwaren hebben geformuleerd;

— herzij een vonnis is uitgesproken dat de openbare verkoop van de in beslag genomen onroerende goederen beveelt overeenkomstig artikel 1224, § 4.

§ 3. Indien de verkoop bij het verstrijken van de door de rechter gestelde termijn niet geschiedt, kan de beslaglegger de vervolging hervatten zonder dat een nieuwe beslissing nodig is.

Tegen de beschikking is geen verzet of hoger beroep toegelaten. ».

Art. 5

Slotbepaling

Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de zevende maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De met deze wet opgeheven bepalingen blijven gelden zoals zij voor hun wijziging door deze wet waren, voor alle zaken ingeleid voor de inwerkingtreding van deze wet.

20 juli 2010.

Christine DEFRAIGNE.
Martine TAELMAN.
Guy SWENNEN.
Inge FAES.
Philippe MAHOUX.
Rik TORFS.
Zakia KHATTABI.
Francis DELPÉRÉE.

(1) P. Nicaise, P. Corvilain, L. Dear en O. Van de Laer, « Préface », in Questions pratiques liées à la procédure de liquidation-partage judiciaire, Actes du colloque organisé à Genval le 1er février 2007 par la Fédération royale du notariat belge, l'Ordre des barreaux francophones et germanophone et la Commission des conférences des jeunes barreaux, Brussel, Bruylant, 2008, blz. V.

(2) J.-Fr. Taymans en J. Van Compernolle, « Avant-propos », in Les incidents du partage judiciaire — Problèmes concrets, Solutions pratiques, coll. Patrimoine, vol. XXII, Brussel, Académia-Bruylant, 2001.

(3) EHRM, 28 november 2000, Siegel t. Frankrijk, RTDF, 2001, blz. 759, noot. Y.-H. Leleu.

(4) Zie ook J.-Fr. Van Drooghenbroeck en J.-Ch. Brouwers, volgens wie « La Cour de Strasbourg a en effet décidé, aux termes d'un arrêt du 28 novembre 2000 (EHRM, 28 november 2000, Siegel t. Frankrijk, RTDF, 2001, blz. 759, noot Y.-H. Leleu) dont l'enseignement est consolidé par un second arrêt du 3 octobre 2003 (EHRM, 3 oktober 2003, Kanoun t. Frankrijk), que les exigences édictées par ledit article 6, certes en termes de délai raisonnable, pèsent sur le notaire commis, en sa qualité de mandataire judiciaire, pour des opérations de liquidation-partage » (J.-Fr. Van Drooghenbroeck en J.-Ch. Brouwers, « De la demande en liquidation-partage au jugement qui ordonne les opérations », in Questions pratiques liées à la procédure de liquidation-partage judiciaire, Actes du colloque organisé à Genval le 1er février 2007 par la Fédération royale du notariat belge, l'Ordre des barreaux francophones et germanophone et la Commission des conférences des jeunes barreaux, Brussel, Bruylant, 2008, blz. 12).

(5) Zodat het huidige wetsvoorstel, in tegenstelling tot de werklast van de hoven en rechtbanken te verzwaren, deze tracht te ontlasten van een aantal nutteloze procedures, hetgeen een niet te verwaarlozen bijdrage tot de huidige inspanning om de gerechtelijke achterstand terug te dringen, tot gevolg heeft.

(6) G. de Leval en F. Erdman, De Justitiedialogen, Syntheseverslag opgemaakt op veroek van mev. Laurette Onkelinx, voormalig vice-eersteminister en minister van Justitie, juli 2004, blz. 152 en 153.

(7) G. de Leval en F. Erdman, « De Justitiedialogen », op. cit., blz. 152.

(8) Cass., 31 december 1968, Pas., 1969, I, blz. 227.

(9) Zie D. Mougenot, « Principes de droit judiciaire privé », in Rép. Not., tome XIII, livre 0, Brussel, Larcier, 2008, blz. 288, nr. 427 en de verwijzingen aldaar.