3-1932/1

3-1932/1

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

21 NOVEMBER 2006


Voorstel van resolutie inzake kansrijk ondernemen

(Ingediend door mevrouw Fauzaya Talhaoui)


TOELICHTING


Eén van de grootste doelen voor de EU is het ondernemerschap promoten. Om de discussie hieromtrent op gang te brengen publiceerde de Europese Commissie in 2003 een Groenboek « Ondernemerschap in Europa ». Hieruit volgde een « Actieplan voor Ondernemerschap » in 2004, waarin vijf strategische beleidsgebieden werden geïdentificeerd :

— het stimuleren van een ondernemingsgerichte mentaliteit;

— meer mensen aanmoedigen om ondernemer te worden;

— ondernemers ondersteunen in hun groei en competitiviteit;

— de financiering verbeteren;

— en een KMO-vriendelijker regelgevings- en administratief kader creëren.

Recente cijfers voor België tonen aan dat er nog veel ruimte is om het ondernemingsklimaat te verbeteren. De Global Enterpreneurship Monitor (GEM) peilt aan de hand van de Total Enterpreneurial Activity (TEA)-index naar de graad van ondernemerschap in 39 landen (waarvan 15 in de EU). De TEA meet het percentage van de beroepsbevolking dat actief betrokken is bij het opzetten van een onderneming of recentelijk een eigen onderneming heeft opgericht. De ondernemingsgraad in België bedroeg 3,93 % in 2005, waarmee we op de voorlaatste plaats eindigden in het peloton van de 15 Europese landen die deelnamen aan de studie (EU-gemiddelde bedroeg 5,2 %). Deze Europese landen blijven evenwel allemaal sterk onder het gemiddelde van 8,3 % dat wereldwijd opgetekend werd. Uit diezelfde GEM-studie kwam ook naar voor dat de gemiddelde Belgische ondernemer mannelijk is, tussen 25 en 44 jaar oud, en hoger geschoold.

Het promoten van ondernemerschap krijgt de jongste tijd veel aandacht in België. Waar minder belangstelling voor bestaat is dat het niet voor eenieder binnen onze maatschappij even gemakkelijk is een zelfstandige activiteit op te starten. Ook in de zogeheten kansengroepen (laaggeschoolden, langdurig en oudere werklozen, mensen van allochtone origine, ...) zijn ondernemingsgeest en de aspiratie om te ondernemen levendig aanwezig. Alleen is er een groot verschil tussen degenen die erover denken een eigen zaak uit te bouwen en zij die het ook daadwerkelijk doen.

Onderzoeken tonen aan dat sociaal achtergestelde mensen ondernemer willen worden omwille van positieve en negatieve redenen. Positieve redenen zijn omdat ze hun eigen baas willen zijn, omdat ze er financiële vooruitgang van verwachten en vanuit de wens om iets op te bouwen. Negatieve redenen zijn vooral het vluchten voor de werkloosheid en ook het willen ontsnappen aan discriminatie : veel langdurig werklozen weten na een vruchteloze zoektocht naar werk van geen hout nog pijlen te maken. Zij zien zelfstandig ondernemerschap als laatste mogelijkheid om uit de werkloosheid te geraken, doch de meeste van hen zijn hiervoor niet geschikt (te jong, te weinig creatief, te afhankelijk, geen realistisch idee, geen startkapitaal, enz.). Toch is het in beleidsopzicht belangrijk ervoor te zorgen dat iedereen eerst en vooral de informatie krijgt die nodig is om een onderneming op te starten, ongeacht hun nationaliteit of positie binnen de maatschappij. Nadien moet bekeken worden hoe en of zij met voldoende kans op slagen tot het ondernemersschap kunnen overgaan. In die context spreken we dan ook over « Kansrijk Ondernemen ».

Een concrete situatie : om een gratis cursus bedrijfsbeheer te mogen volgen moeten ook deze werklozen nu slagen in een elektronische E-scan. Deze werd met steun van de Europese en Vlaamse overheid ontwikkeld en meet ondernemend gedrag. De « machine » E-scan oordeelt over iemands ondernemingsgeest maar blijkt echter onvoldoende de slaagkansen als ondernemer te kunnen bepalen. Er zijn tal van voorbeelden waarbij de computer zich heeft vergist. Bovendien worden ook de laagstgeschoolden na deze E-scan nu doorverwezen naar grote organisaties waar de wachttijden om een cursus te volgen zeer lang kunnen zijn en er helemaal geen zekerheid is of er voor hen aangepaste cursussen zullen worden ingericht. Het gevolg is dat deze mensen nog langer verplicht in de werkloosheid worden gehouden.

Het volgen van een cursus bedrijfsbeheer volstaat natuurlijk niet om aan te tonen dat men werkzoekend is maar iedere werkloze heeft het absolute recht op een persoonlijke begeleiding. Indien uit die begeleiding blijkt dat een cursus bedrijfsbeheer nuttig is voor de betrokken werkzoekende en die zulk een cursus ook wenst te volgen, dan moet hij of zij daartoe de kans krijgen. Pas na het slagen voor de cursus bedrijfsbeheer heeft men écht de keuze om te kiezen tussen werken in dienstverband of als zelfstandige. Bovendien zet deze cursus onrealistische dromen van werklozen bijna altijd om in een actief zoeken naar werk in dienstverband. Hij vergroot de kans bij solliciteren omdat men een beter bedrijfsinzicht verworven heeft, hij zorgt voor meer sociale vrede op de werkvloer en sterkt de werkzoekende als mens.

Mensen uit sociaal minder bevoorrechte milieus zullen als ondernemers geconfronteerd worden met dezelfde algemene problemen en uitdagingen, zoals bijvoorbeeld administratieve lasten, als meer bevoorrechten. Toch blijkt dat er voor hen heel wat extra drempels zijn en dat één algemene, uniforme benadering van ondernemersschap voor hen niet werkt. Dikwijls komen ze niet uit een familie van ondernemers. Vaak hebben ze een gebrekkige kennis van de taal of van frequent gebruikte begrippen. Of ze kennen de juiste kanalen zoals adviescentra en beroepskanalen niet en hebben geen of een beperkt netwerk om op terug te vallen. Ze stuiten op wantrouwen bij kapitaalverschaffers die een businessplan eisen, wat de toegang tot kapitaal bemoeilijkt. Velen lenen dan ook geld binnen de eigen familie of etnische groep.

Eén specifieke groep, net name ondernemers met een andere etnische origine, zijn zeker in het begin sterk gericht op hun eigen etnische groep waardoor hun klantenbestand beperkter is. Er zijn ook culturele barrières, bijvoorbeeld wanneer er in het land van oorsprong een andere ondernemingcultuur heerst die meer belang hecht aan mondelinge afspraken. Om een eigen zaak te starten moet de ondernemer bovendien aan heel wat voorwaarden voldoen. Zo moet de starter bewijzen dat hij/zij voldoende basiskennis heeft van bedrijfsbeheer. Is dit niet het geval dan moet hij een cursus volgen en met succes beëindigen. Bij veel mensen uit kansengroepen is de drempelvrees voor een gewone school te hoog of kunnen zij het hoge inschrijvingsgeld voor een middenstandsopleiding moeilijk betalen. Vreemdelingen moeten bovendien een beroepskaart bezitten en voor ambulante handel is een leurderskaart noodzakelijk. Het mag uitdrukkelijk niet de bedoeling zijn om dan maar komaf te maken met de basiskennis bedrijfsbeheer, de beroepskaart of de leurderskaart, maar culturele en financiële drempels moeten wel zoveel mogelijk weggenomen worden.

Al deze factoren liggen mee aan de basis dat mensen uit kansengroepen minder als ondernemer terug te vinden zijn. Nochtans biedt het ondernemerschap kansen voor een op zelfstandigheid en eigen kracht gebaseerde integratie in onze samenleving. Diversiteit en ondernemerschap zijn een verrijking voor de globale gemeenschap. Daarom is het belangrijk dat voor mensen uit kansengroepen een meer specifieke benadering nuttig en zelfs nodig is.

In het verleden zijn er reeds heel wat (overheids)initiatieven geweest om het ondernemerschap te promoten en ondersteunen. Ze hebben echter niet altijd het gewenste effect gehad. Migranten worden bijvoorbeeld zelden bereikt door de initiatieven omdat ze veeleer gebruik maken van hun eigen beperkte, informele netwerk. Zo zou de overheid, volgens Wouters & Lambrecht (2006), weinig aandacht hebben voor hun specifieke noden en hen te weinig zien als doelgroep voor het ondernemerschap. Ook is het zo dat migranten voor advies, kapitaal en arbeidskrachten binnen de eigen allochtone gemeenschap blijven. Dit met alle gevolgen van dien voor de kwaliteit en overlevingskansen van de onderneming.

Het is voor de ondernemer ook niet gemakkelijk om in ons land door de bomen het bos te zien. Zo zijn de diverse bevoegdheden gespreid over het federale niveau en de gewesten en is er een versnippering van mensen die werken rond ondernemerschap, en zeker ook rond ondernemerschap van kansengroepen.

Een eerste concreet voorbeeld hiervan is de activiteitencoöperatieve. Dit is een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en met sociaal oogmerk, welke niet-werkende werkzoekenden een begeleide tussenstap biedt richting ondernemerschap. De kandidaat-ondernemers krijgen tot een jaar lang het statuut van « gesalarieerd ondernemer » binnen de coöperatieve en worden collectief begeleid. Zo kunnen kandidaat-ondernemers de haalbaarheid van het project uittesten in een statuut dat hen toelaat de zelfstandige activiteit uit te oefenen zonder afbreuk te doen aan hun rechten op een vervangingsinkomen. Op federaal vlak ligt het initiatief voor de omkadering van deze activiteitencoöperatieve bij de staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie en bij de minister van Werk. De erkenningscriteria en het waken over de kwaliteit ervan is echter een taak van de gewesten. Goed overleg met de gewesten is dan ook een noodzakelijke voorwaarde voor het welslagen van het initiatief.

Nu kent de activiteitencoöperatieve nog enkele beperkingen. Dit systeem wordt thans zo aangewend dat de overheidsmiddelen vooral gebruikt worden voor de vermindering van de werkgeversbijdrage voor de RSZ en voor het bestuur en de organisatie van de coöperatieve zelf, zonder dat daar specifieke maatregelen voor zijn. In enkele gevallen moet de werkzoekende kandidaat-zelfstandige die onvoldoende winst maakt de volle pot aan RSZ plús de kosten eigen aan de werkgever terugbetalen voor elke maand dat hij/zij het vooropgestelde quotum niet haalde. Dit is veel meer dan wat men normaal zou afdragen als zelfstandige. Enkel kandidaten die met vrij grote zekerheid winstgevend zullen zijn voor de coöperatieve worden daarom toegelaten. Al blijft de algemene werkwijze dat de eventuele « verliezen » van de ene werk-ondernemer normaal gezien opgevangen door de « winst » die de andere maakt.

Verder is er geen controle op de kwaliteit en de werkelijke uitvoering van de verplichte opleiding en begeleiding. Dit doen, of zullen de regio's doen via hun erkenningscriteria. Het is dan ook nodig dat die criteria op alle gemeenschapsniveaus verankerd worden in decreten.

Ook leverde de best draaiende activiteitencoöperatieve tot voor kort slechts 31 zelfstandigen op in 3 jaar tijd, waarvan slechts 22 in hoofdberoep. Een gemiddelde van 7 zelfstandigen per jaar is natuurlijk vrij duur voor de belastingbetaler. De recente cijfers wijzen wel op een positieve evolutie (Azimut, de grootste coöperatieve van Wallonië leverde enkel in 2005 18 zelfstandigen af). De activiteitencoöperatieven vertonen zeker nog groeimogelijkheden qua aantal, kandidaat-ondernemers, uitstroom en omzet.

Conform het regeerakkoord moet in een wettelijk kader voorzien worden waarin activiteitencoöperatieven verankerd worden. Ze kunnen namelijk, ondanks hun beperkingen, wel degelijk drempelverlagend werken voor kansengroepen en een positieve bijdrage leveren in het creëren van meer ondernemingen in de sociale economie.

Indien een verdere verbetering van het systeem uitblijft, moeten activiteitencoöperatieven beoordeeld worden op hun merites en performantie. We zijn geen voorstander om de activiteitencoöperatieven te laten vallen en te vervangen door iets anders. Maar het valt te overwegen om te pleiten voor een systeem van « uitzendkantoren van zelfstandigen », waarbij de werkende leden een volwaardig statuut hebben als zelfstandige doch met dezelfde sociale voordelen als een werknemer. En waarbij de boekhouder van dienst een beëdigde ambtenaar is die niet alleen de torenhoog lijkende administratieve taken van de zelfstandige verlicht, maar meteen ook de taak van de belastinginspectie overneemt. Dit systeem bestaat al en is nu beperkt in de tijd tot slechts 18 maanden. Het zou verlengd kunnen worden in de tijd door zeer kleine ondernemingen met een beperkt inkomen gratis advies te laten verlenen door de overheid. De boekhouding wordt nauwgezet verzorgd op voorwaarde van aansluiting bij een door de overheid gecontroleerde organisatie.

Tweede concreet voorbeeld : het attest bedrijfsbeheer is momenteel federale materie wat maakt dat de leerstof niet actueel is en niet op maat gemaakt is van de « micro-onderneming ». Ook de RVA is een federale instelling. VDAB en bijvoorbeeld Syntra zijn dan weer regionaal, wat de beschikbaarheid op de arbeidsmarkt betreft en inzake het combineren van een uitkering met zelfstandige arbeid. Werklozen zijn daarom vaak de speelbal tussen VDAB en RVA, VDAB en Syntra Vlaanderen. Al die partners kibbelen regionaal over de mogelijke financiering, het volwassenenonderwijs en het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming beconcurreren elkaar voor de opleidingen in bedrijfsbeheer en stellen de kansengroepen hierbij beslist niet centraal. Ook de OCMW's zijn betrokken partij en staan niet bepaald positief — hier en daar zelfs uitgesproken negatief — tegenover zelfstandig ondernemerschap.

Het is deze aangetroffen veelheid aan knelpunten die aangeeft dat een verdere positieve ontwikkeling van het « Kansrijk Ondernemen » beoogd moet worden. Dat moet het resultaat zijn van een brede mix van instrumenten op uiteenlopende niveaus. Vooral : tussen die maatregelen moet een grote samenhang heersen, met andere woorden ze moeten elkaar aanvullen en versterken. Voor een deel van die mix geldt uiteraard dat niet zozeer een specifiek etnisch beleid aangewezen is, maar wel een beleid dat ten goede komt aan alle (potentiële) ondernemers. Belangrijk is echter ook aandacht te hebben voor de specifieke kenmerken van mensen uit kansengroepen. Zij die getuigen van voldoende ondernemerszin en sterk gemotiveerd zijn, zouden immers geen barrières mogen ondervinden qua geld of taal om (een wettelijke verplichte) cursus te volgen. Overheidssteun is hierbij een absolute voorwaarde.

Drempelverlagende initiatieven moeten het voor iedereen in de samenleving mogelijk maken een onderneming op te starten. Daarom is adviesverstrekking in « mensentaal » absoluut nodig. Er moeten cursussen op maat worden georganiseerd, cursussen met een specifieke didactiek en praktisch cursusmateriaal in een eenvoudige taal, doch op maat van volwassenen. Een opstapcursus bedrijfsbeheer en bijkomende begeleiding bij de studie en bij de overstap naar het statuut van zelfstandige moeten voor kansengroepen extra worden gefinancierd door de overheid, ook los van een lening via het Participatiefonds.

Getolkte cursussen bedrijfsbeheer belemmeren de integratie en de kennis van onze wetgeving en het toepassen van westerse handelspraktijken. Een voortraject met onder meer aandacht voor het commercieel Nederlands en voor ICT kan een betere oplossing bieden. Cursussen in andere talen kunnen overwogen worden voor asielzoekers voor wie nog een procedure loopt. Maar mensen die niet in ons land mogen blijven, mogen we geen valse hoop geven. We kunnen wel hun kennis en competenties versterken, zodat ze die na eventuele uitwijzing, ook in hun land van herkomst nuttig kunnen aanwenden.

Personeelsleden van organisaties die ondernemersschap promoten of die instaan voor opleidingen van en advies aan « kansenzoekers » zijn nu vaak niet op de hoogte van de specifieke wetgeving en de mogelijkheden voor toeleiding naar ondernemerschap. Ook personeelsleden bij de RVA, de VDAB, de OCMW's en organisaties die door de overheid gesubsidieerd worden, kunnen alleen maar welvaren bij een extra cursus of bijkomende training in het communiceren met laaggeschoolden en nieuwkomers.

Alle overheidsmiddelen, ook Europese, die thans projectmatig worden verdeeld, worden teveel aangewend voor een versnippering aan projecten. Wanneer de fondsen opgebruikt zijn, worden de projecten te vaak zonder vervolg stopgezet omdat ze niet nuttig bleken, te duur waren of zonder resultaat eindigden. Er ligt momenteel in de besteding van de overheidsgelden nog steeds teveel nadruk op een zoveelste studie of in communicatief weinig succesvolle promotiecampagnes. Te weinig interesse gaat uit naar gratis rechtstreekse hulp en persoonlijk advies aan kansenzoekende mensen.

Fauzaya TALHAOUI.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. Overwegende het belang van ondernemerschap zoals aangetoond door het Europese « Actieplan voor Ondernemerschap », dat opgevolgd en ingevuld wordt door de lidstaten;

B. Overwegende dat cijfers van het Global Enterpreneurship Monitor aantonen dat België achterop hinkt op het gebied van ondernemen in vergelijking met zowel Europa (15) als de rest van de wereld;

C. Gelet op de positie van mensen uit kansengroepen in onze Belgische samenleving die een beduidend hogere werkloosheidsgraad kennen en waarvan er minder dan gemiddeld terug te vinden zijn als ondernemer;

D. Overwegende dat mensen uit kansengroepen omwille van dezelfde (positieve) redenen ondernemer willen worden als mensen met meer kansen;

E. Gelet op de extra drempels die mensen uit een sociaal minder bevoorrechte positie ervaren bij het opstarten en uitbaten van een onderneming;

F. Gelet op de versnipperde bevoegdheidsverdeling in verband met ondernemen en beleid ten aanzien van kansengroepen;

G. Gelet op de kansen die het ondernemerschap biedt aan alle kandidaat-ondernemers om te komen tot een op eigen kracht gebaseerde integratie in de Belgische samenleving;

Vraagt de federale regering :

1. Bij het opstarten van initiatieven rekening te houden met ALLE potentiële ondernemers. Het is daarbij van belang dat er voldoende informatie verstrekt wordt aan mensen uit kansengroepen en dat er voldoende drempelverlagende maatregelen worden genomen die kansengroepen de mogelijkheid bieden om een onderneming op te zetten. Alle wettig in België verblijvende inwoners moeten ook een rekening kunnen openen bij een financiële instelling.

2. Een betere afstelling van de verschillende beleidsniveaus op elkaar die de versnippering en verspilling van tijd en moeite tegengaat.

3. Een sterkere coördinerende rol te spelen die duidelijkheid en transparantie schept.

4. Werk te maken van een snellere en meer transparante procedure bij het opzetten van een onderneming.

5. Verdere maatregelen uit te werken die het mogelijk maken nauwkeurig toe te zien op de kwaliteit van de ondernemingsbevorderende initiatieven en de organisaties die daarvoor instaan.

6. Microkredieten uit te werken en te promoten zodat mensen uit kansengroepen makkelijker toegang hebben tot financiering.

7. Het organiserend vermogen van de kansengroepen aan te moedigen en/of te vergroten, zodat ook zij beschikken over een spreekbuis, contacten (buiten de eigen groep) en belangrijke ondernemingsinformatie.

8. In duurzame financiering te voorzien voor organisaties die actief zijn met het begeleiden van mensen uit kansengroepen en voldoende blijk geven van degelijkheid en van voldoende positieve schakelresultaten.

9. Werk te maken van een wetgevend kader rond « Ambassadeurs van Kansrijk Ondernemen », naar analogie van de Ambassadeurs van de Sociale Economie (dit zijn personen of initiatieven die gedurende een jaar als voorbeeld kunnen dienen voor mensen in kansengroepen).

10. Bij initiatieven ter bevordering van werkgelegenheid gelijkwaardige mogelijkheden scheppen voor meer tewerkstelling als zelfstandig ondernemer als voor werken in dienstverband.

11. In subsidies te voorzien die beginnende ondernemers uit kansengroepen meer rechtstreeks ten goede komen door aan de instellingen die zich met hen bezighouden een concrete resultaatsverbintenis op te leggen. Middenstandsorganisaties worden zo gesensibiliseerd om kansengroepen meer te betrekken bij hun werking.

14 juli 2006.

Fauzaya TALHAOUI
Luc WILLEMS
Jean CORNIL
Clotilde NYSSENS
Jacinta DE ROECK
Christel GEERTS
Lionel VANDENBERGHE.