3-1778/1 | 3-1778/1 |
29 JUNI 2006
Duurzame ontwikkeling, met inbegrip van maatschappelijk verantwoord ondernemen, duurzaam investeren of ethisch beleggen, zijn begrippen die in het begin van de 21e eeuw een ruime aandacht krijgen vanwege de supranationale instellingen en regeringsleiders, de niet-gouvernementele- en financiële organisaties alsmede de politieke partijen en de bedrijfs- en syndicale wereld. Na de verregaande invloed van het in 1972 in opdracht van de Club van Rome gepubliceerde rapport Limits to growth dient er de laatste decennia te worden vastgesteld dat het besef over de onhoudbaarheid van eindeloze groei plaats heeft moeten maken voor de notie « duurzame ontwikkeling ».
Begin jaren tachtig van vorige eeuw gaven de Verenigde Naties immers een nieuwe commissie de opdracht zich te buigen over de milieu- en ontwikkelingsproblematiek. Onder voorzitterschap van de Noorse politica Gro Harlem Brundtland kwam doorheen deze World Commision on Environment and Development in 1987 het eindrapport Our Common Future tot stand. In dit rapport werd het begrip « duurzame ontwikkeling » in de volgende bewoordingen omschreven : « een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generaties zonder de mogelijkheden van de toekomstige generaties om hetzelfde te doen, in gevaar te brengen ».
De in 1992 in Rio de Janeiro gehouden United Nations Conference on Environment and Dévelopment kan beschouwd worden als de tweede mijlpaal in de vestiging van het begrip duurzame ontwikkeling. Op deze vergadering werd geprobeerd een oplossing te vinden voor twee uiterst complexe crisissen, namelijk het milieuvraagstuk en de roep om mondiale rechtvaardigheid. Terwijl de term « duurzaamheid » vroeger werd gebruikt in verband met hernieuwbare grondstoffen als bossen of visbestanden, werd het begrip « duurzaam » nu als bijvoeglijk naamwoord toegevoegd aan het zelfstandig naamwoord « ontwikkeling ». Gaandeweg werd het solidariteits- en bestuursconcept duurzame ontwikkeling verder ingevuld en uitgewerkt op mondiaal, Europees (bijvoorbeeld door de aanneming in 2001 in Göteborg van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling en op 15 juni 2006 van de herziene versie van deze strategie), nationaal, deelstatelijk en lokaal niveau.
Aan een consensus rond de inhoud van dit concept werd verder vormgegeven.
In België werd het beleid inzake duurzame ontwikkeling steeds ingepast in het communautaire en internationale kader. Op mondiaal vlak gaat het hierbij voornamelijk om de Verklaring van Rio inzake Milieu en Ontwikkeling, die 27 richtinggevende beginselen bevat voor acties inzake duurzame ontwikkeling, om Agenda 21, waarvan de 40 hoofdstukken de prioritaire actieterreinen omvatten, om de op de Wereldtop voor Duurzame Ontwikkeling in 2002 aangenomen Politieke Verklaring en het Implementatieplan van Johannesburg, dat zowel kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen als precieze tijdslimieten voor hun realisatie bevat, en om de slotdocumenten van de jaarlijkse vergaderingen van de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling. Dat is de functionele commissie van de Verenigde Naties die sinds 1992 verantwoordelijk is voor de voorbereiding en opvolging van het mondiaal beleid inzake duurzame ontwikkeling.
Op Europees vlak staan de Europese strategie voor duurzame ontwikkeling (Göteborg, 2001) en haar herziene versie (Europese Raad van 15 juni 2006) centraal, steunend op de artikelen 6 van het EG-Verdrag en artikel 2 van het EU-verdrag.
Artikel I-3, 3, van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa voegde daar in 2004 aan toe : « De Unie zet zich in voor de duurzame ontwikkeling van Europa, op basis van een evenwichtige economische groei en van prijsstabiliteit, een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, en van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu. De Unie bevordert wetenschappelijke en technische vooruitgang. » De onlangs aangenomen herziene EU-strategie voor duurzame ontwikkeling incorporeert de op de Europese Raad van juni 2005 aangenomen Verklaring over de richtsnoeren voor duurzame ontwikkeling, waarin de hoofddoelstellingen van en richtsnoeren voor het beleid worden uiteengezet. Deze strategie stelt voorop dat duurzame ontwikkeling een in het Verdrag vastgelegde overkoepelende doelstelling van de EU is, die richting geeft aan alle beleidsmaatregelen en activiteiten van de EU.
In België worden de 27 beginselen van de Rio-verklaring, die voortvloeien uit de Brundtland-definitie, aanvaard ter verdere definiëring van duurzame ontwikkeling. Vijf van deze beginselen worden echter steeds centraal geplaatst.
1. Beginsel van gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid : alle staten van de wereld erkennen hun verantwoordelijkheid, maar de ontwikkelde landen moeten het voortouw nemen, vanwege hun weinig duurzame consumptie- en productiepatronen en hun middelen. Ze moeten ook bijzonder opletten voor de sociale, economische en ecologische gevolgen van het beleid dat ze uitwerken en realiseren, voor de rest van de wereld.
2. Beginsel van dubbele billijkheid : besluitvormers moeten de gevolgen van hun acties en beslissingen voor de huidige bevolkingsgroepen (naar sociale categorieën, leeftijd, lokalisatie binnen en buiten België, enz.) en op de toekomstige generaties onderzoeken.
3. Integratiebeginsel : de beleidsbeslissingen moeten reeds bij hun voorbereiding op geïntegreerde wijze geanalyseerd worden. Dit beginsel kent verschillende vormen en dimensies, namelijk interne integratie (afstemming tussen verschillende sectoren binnen één beleidsdomein), externe integratie (afstemming tussen (onderdelen van) verschillende beleidsdomeinen), horizontale integratie (interne en externe integratie op hetzelfde beleidsniveau) en verticale integratie (interne en externe integratie tussen verschillende beleidsniveaus).
4. Voorzorgsbeginsel : daar waar ernstige of onomkeerbare schade dreigt, mag het ontbreken van volledige wetenschappelijke zekerheid niet als argument worden gebruikt om afdoende maatregelen tot voorkoming van milieuaantasting uit te stellen.
5. Participatiebeginsel : dit beginsel benadrukt de participatie van alle betrokken burgers in beslissingen over ontwikkeling. Participatie kan de kwaliteit van en steun voor deze beslissingen verhogen en hun uitvoering vergemakkelijken.
Met deze beginselen als hoekstenen bouwen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten hun eigen duurzaam ontwikkelingsbeleid tot een strategie uit en wordt een gezamenlijke, nationale strategie voor duurzame ontwikkeling opgesteld.
Aan federale zijde werd met de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling (Belgisch Staatsblad van 18 juni 1997) alvast een besluitvormingscyclus vastgelegd inzake duurzame ontwikkeling. Die federale strategie bevat de uitwerking van een federaal vierjaarlijks plan met beleidsantwoorden en maatregelen inzake duurzame ontwikkeling en de uitwerking van een federaal tweejaarlijks rapport met, onder meer, een evaluatie van het beleid inzake duurzame ontwikkeling. Deze wet en de andere onderdelen van het federaal regelgevend kader inzake duurzame ontwikkeling voorzien eveneens in een Interdepartementale Commissie Duurzame Ontwikkeling, een Programmatorische Overheidsdienst Duurzame Ontwikkeling, een Federale Raad Duurzame Ontwikkeling, cellen Duurzame ontwikkeling en de ontwikkeling van een duurzame ontwikkelingseffectenbeoordeling (DOEB).
In de gemeenschappen en gewesten wordt verder gestalte gegeven aan een duurzaam ontwikkelingsbeleid in bijvoorbeeld de Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling, het Contrat d'avenir pour les Wallonnes et les Wallons en het Gewestelijk Ontwikkelingsplan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
In december 2005 bereikten de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten in een ad hoc Interministeriële Conferentie Duurzame Ontwikkeling en ter uitvoering van het Implementatieplan van Johannesburg, overeenstemming over een kadertekst als eerste luik van een nationale strategie duurzame ontwikkeling, die door alle ministerraden van het land werd goedgekeurd. Deze tekst geeft uitvoering aan de principes van complementariteit, interactie, meerwaarde en synergie.
In vergelijking met andere landen heeft België bijgevolg een goed institutioneel kader om duurzame ontwikkeling na te streven. In de Belgische Grondwet zijn enkele elementen terug te vinden die indirect verwijzen naar dimensies van duurzame ontwikkeling. Zo is er artikel 23 van de Grondwet met betrekking tot de economische, sociale en culturele rechten, waarin er niet enkel sprake is van het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu, maar ook van het recht op arbeid alsmede het recht op bescherming van de gezondheid en juridische bijstand. Onderhavig voorstel voegt daar, naar analogie met bijvoorbeeld het Grondwettelijk Verdrag van de EU, een algemene beleidsdoelstelling voor de Belgische overheden aan toe.
Voor de indieners van onderhavig voorstel kan er niet omheen worden gegaan dat de problematiek inzake duurzame ontwikkeling een sterk uitgesproken internationaal karakter vertoont zodat die ook een weerspiegeling dient te verkrijgen in het buitenlands beleid van de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten. Verder dient het principe voor ogen te worden gehouden dat gelijkwaardigheid tussen opeenvolgende generaties een maatschappelijk uitgangspunt moet zijn voor de verdeling van kansen en middelen. Deze intergenerationele solidariteitsgedachte vereist echter een langetermijnvisie.
Tot slot dienen de beleidscomponenten te worden geïntegreerd. Zo moeten sociale en ecologische doelstellingen niet aanvullend of afzonderlijk, maar juist geïntegreerd en op gelijke voet nagestreefd worden met de economische ontwikkeling. De indieners benadrukken dan ook de noodzaak van een grotere beleidsintegratie, zowel verticaal (binnen bepaalde beleidsdomeinen) als horizontaal (tussen bepaalde beleidsterreinen).
Het is van belang te onderstrepen dat het opnemen in de Grondwet van een Titel Ibis ertoe strekt een nieuwe categorie van grondwettelijke bepalingen in het leven te roepen, die niet mag worden verward met de huidige Titel II.
Het gaat om een artikel waarvan de draagwijdte een gedragslijn is die aan de overheden wordt opgelegd, zonder een bron van een subjectief recht te zijn.
Tevens herinnert Titel Ibis aan een collectieve verplichting van de Belgische bevolking ten opzichte van de generaties van de toekomst, terwijl Titel II de rechten en plichten van elkeen formuleert.
Jean CORNIL. Bart MARTENS. Fauzaya TALHAOUI. Francis DELPÉRÉE. Annemie VAN de CASTEELE. Nathalie de T' SERCLAES. Hugo VANDENBERGHE. Philippe MAHOUX. Patrik VANKRUNKELSVEN. |
Enig artikel
In de Grondwet wordt een nieuwe titel Ibis ingevoegd met als opschrift « Algemene beleidsdoelstellingen van het federale België, de gemeenschappen en de gewesten », bestaande uit een nieuw artikel 7bis, luidende :
« Art. 7bis. — Bij de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden, streven de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten de doelstellingen na van een duurzame ontwikkeling in haar sociale, economische en milieugebonden aspecten, rekening houdend met de solidariteit tussen de generaties. »
Jean CORNIL. Bart MARTENS. Fauzaya TALHAOUI. Francis DELPÉRÉE. Annemie VAN de CASTEELE. Nathalie de T' SERCLAES. Hugo VANDENBERGHE. Philippe MAHOUX. Patrik VANKRUNKELSVEN. |