3-1440/5

3-1440/5

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

22 MAART 2006


Wetsvoorstel betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de boventallige embryo's en de gameten


AMENDEMENTEN


Nr. 68 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 5

Het voorgestelde artikel vervangen als volgt :

« Wanneer een centrum waar een zorgprogramma reproductieve geneeskunde loopt, specifieke beleidsopties uitwerkt in verband met de toegankelijkheid van de behandeling, moeten die meegedeeld worden op eenvoudige aanvraag van elke belanghebbende.

Geen enkel centrum en geen enkele arts is verplicht om op een verzoek om medisch begeleide voortplanting in te gaan.

De fertiliteitscentra brengen de verzoeker(s) binnen een maand na de beslissing van de geraadpleegde arts op de hoogte van hun weigering om in te gaan op het verzoek.

Deze weigering gebeurt schriftelijk en bevat verplicht :

1º hetzij de medische redenen voor de weigering;

2º hetzij een verwijzing naar de specifieke beleidsopties waarvan sprake is in het eerste lid van dit artikel;

3º wanneer de verzoeker of de verzoekers dat wensen, het adres van een ander fertiliteitscentrum waartoe zij zich kunnen wenden. »

Verantwoording

Bepaalde centra gaan enkel uit van medische indicaties (onvruchtbaarheid of een ernstige genetische indicatie in een man/vrouw relatie) voor de toepassing van de technieken van medisch begeleide bevruchting.

In andere centra worden de technieken ook aangewend als een alternatief voor een kinderwens in een lesbische relatie of bij alleenstaande vrouwen.

Dit meningsverschil leeft ook in de samenleving. Een echt pluralistische samenleving neemt het vrij initiatief van organisaties en personen ernstig.

Daarom komt het aan elk centrum apart toe om beleidsopties in verband met de toegankelijkheid van de behandeling uit te werken.

Bovendien kan geen enkele arts en geen enkele zorgverstrekker gedwongen worden tot handelingen en behandelingen die niet overeenstemmen met hun wetenschappelijke en ethische inzichten.

Nr. 69 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 6

Paragraaf 1 van het voorgestelde artikel vervangen als volgt :

« De medisch begeleide voortplanting is enkel toegankelijk nadat de oorzaken van steriliteit, onvruchtbaarheid of verminderde onvruchtbaarheid zijn vastgesteld en zo nodig behandeld zijn door specialisten op het gebied van de vrouwelijke en de mannelijke fertiliteit. »

Verantwoording

Conform de internationaal geldende richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie, zoals ook professor Comhaire in de hoorzitting van 16 maart heeft weergegeven.

Vaak grijpt men direct naar IVF en ICSI als oplossing van een vruchtbaarheidsprobleem. Dit zijn echter dure en belastende methoden, die vaak niet eens nodig zijn. Meestal kan het vruchtbaarheidsprobleem op een andere, minder dure en minder belastende manier worden opgelost.

De Wereldgezondheidsorganisatie is van oordeel dat in de eerste plaats moet worden gezocht naar de oorzakelijke factoren voor het feit dat een man een gestoorde spermakwaliteit heeft. Eventuele infecties moeten worden behandeld, ongezonde levenswijzen moeten worden gecorrigeerd, er moet psychologische begeleiding worden verstrekt. Als het paar dan nog infertiel blijft, heeft men te maken met onverklaarde infertiliteit. Als aan bepaalde voorwaarden is voldaan, kan de arts een medische behandeling toepassen. Daarna kan inseminatie worden overwogen, een weinig invasieve methode zonder risico. Als die methode nog geen resultaat oplevert, kan worden overgegaan tot IVF en ICSI. Deze twee methoden zijn de ultieme mogelijkheden.

De vergelijking van de kostprijs van een IVF-kind met de kostprijs voor het bekomen van een kind via een andere methode (zoals bijvoorbeeld varicocele behandeling of een behandeling met anti-oestrogeen Tamoxifen of zelfs IUI) brengt een groot verschil aan het licht en dat verschil is ethisch-deontologisch van het grootste belang.

Indien immers de gemeenschap 1 miljoen EUR ter beschikking zou stellen voor de behandeling van infertiele paren als gevolg van de mannelijke factor en men past de richtlijnen toe van de WHO, dan kan men — rekening houdend met de verdeling van de verschillende aandoeningen binnen de bevolking, het succespercentage en de kostprijs van de behandeling — ongeveer 320 spontane zwangerschappen bekomen binnen de 12 maanden. Als men ervan uitgaat dat het niet de moeite loont een man met slechte spermakwaliteit te behandelen en onmiddellijk op IVF overstapt, kan men, rekening houdend met de kostprijs per kind, met 1 miljoen EUR 80 kinderen laten ontstaan. Dat is een groot ethisch en deontologisch probleem.

Het niet toepassen van de richtlijnen van de WHO is een medische en deontologische fout.

Nr. 70 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 7

Paragraaf 3 van het voorgestelde artikel vervangen als volgt :

« Zijn er twee wensouders, dan wordt de overeenkomst ondertekend door beiden en dit wordt nog eens bevestigd net voor de start van de behandeling. »

Nr. 71 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 15

Het voorgestelde artikel doen vervallen.

Nr. 72 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 16

Het voorgestelde artikel doen vervallen.

Nr. 73 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 43

Het voorgestelde artikel doen vervallen.

Nr. 74 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 44

Het voorgestelde artikel doen vervallen.

Verantwoording

De handtekening van de vader is vereist om te vermijden dat de moeder een post mortem inseminatie zou laten uitvoeren. De centra worden niet steeds op de hoogte gehouden van eventuele overlijdens van de kandidaat-ouders tijdens de procedure en dit kan tot gevolg hebben dat er een post mortem inseminatie plaatsvindt, iets wat door de wet niet wordt geregeld.

Omdat de vrouw weduwe kan geworden zijn zonder dat de centra hiervan op de hoogte zijn, is een geschreven toestemming van de beide ouders vereist vooraleer de procedure wordt opgestart.

Nr. 75 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 2

Het voorgestelde artikel aanvullen als volgt :

« v) Donor A : donor die te allen tijde anoniem wil blijven;

w) Donor B : donor wiens persoonsidentificerende gegevens mogen verstrekt worden »

Nr. 76 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 27

Het voorgestelde artikel vervangen als volgt :

« Het gebruik van boventallige embryo's in een embryodonatieprogramma heeft tot gevolg dat het geraadpleegde fertiliteitscentrum de anonimiteit van de donoren moet waarborgen door alle gegevens die zouden kunnen leiden tot hun identificatie ontoegankelijk te maken, behoudens van de donoren die vallen onder de toepassing van artikel 34, 3º, en die dus gekozen hebben voor de opheffing van de anonimiteit.

Ieder persoon die in of voor een fertiliteitscentrum werkt en die op welke manier ook kennis neemt van informatie waarmee de donoren van boventallige embryo's kunnen worden geïdentificeerd, is gebonden door het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. »

Nr. 77 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 34

Het voorgestelde artikel vervangen als volgt :

« Onverminderd de toepassing van de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, en inzonderheid artikel 7, verzamelt het centrum voor reproductieve geneeskunde de hierna bepaalde gegevens van elke donor en stelt ze ter beschikking van een centraal opslag- en bewaarpunt :

1º de medische gegevens met betrekking tot de donor die van belang kunnen zijn voor een gezonde ontwikkeling van het kind;

2º de fysieke kenmerken, de opleiding en het beroep van de donor, evenals gegevens omtrent de sociale achtergrond en de persoonlijkheid van de donor;

3º de familienaam, voornamen, geboortedatum en woonplaats van de donor.

Deze gegevens worden bewaard in een centraal opslag- en verzamelpunt gedurende tachtig jaar na de dag van ontvangst. De Koning stelt nadere regels vast aangaande het verzamelen en het bewaren van donorgegevens in een centraal opslag- en bewaarpunt. »

Nr. 78 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 35

Het voorgestelde artikel vervangen als volgt :

« De in artikel 34, 1º vermelde medische gegevens van donoren worden verstrekt :

— aan de andere centra voor reproductieve geneeskunde en de centra voor menselijke erfelijkheid;

— aan de huisarts van de persoon die verwekt is ten gevolge van medisch begeleide bevruchting met donorgameten, voor zover de gezondheid van de betrokkene het vereist.

De overige niet-persoonsidentificerende gegevens van de donor, vermeld in artikel 34, 2º, worden op verzoek van het kind van twaalf jaar of ouder dat weet of vermoedt dat het via medisch begeleide bevruchting met donorgameten is verwekt, aan hem of haar verstrekt.

Als het kind nog niet de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, worden de gegevens via de ouders aan het kind verstrekt.

De persoonsidentificerende gegevens van de donor B, vermeld in artikel 34, 3º, worden op verzoek van het kind dat de volle leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, verstrekt, indien de donor vooraf schriftelijk met deze verstrekking instemt.

Als de donor B niet instemt met deze verstrekking of indien de instemming moet geacht worden te zijn geweigerd, kan de rechter oordelen om de gegevens toch te verstrekken na een gemotiveerde afweging van de belangen van het kind bij verstrekking en van de donor bij niet-verstrekking, alle omstandigheden in acht genomen.

Tegen een beslissing tot verstrekking kan in beroep gegaan worden.

De persoonsidentificerende gegevens van een donor A kunnen onder geen enkel beding worden verstrekt. »

Nr. 79 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 55

Het voorgestelde artikel vervangen als volgt :

« Het gebruik van gameten in een gameetdonatieprogramma heeft tot gevolg dat het geraadpleegde fertiliteitscentrum de anonimiteit van de donoren moet waarborgen door alle gegevens die zouden kunnen leiden tot hun identificatie ontoegankelijk te maken, behoudens van de donoren die vallen onder de toepassing van artikel 62, 3º, en die dus gekozen hebben voor de opheffing van de anonimiteit.

Ieder persoon die in of voor een fertiliteitscentrum werkt en die op welke manier ook kennis neemt van informatie waarmee de donoren van gameten kunnen worden geïdentificeerd, is gebonden door het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. »

Nr. 80 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 62

Het voorgestelde artikel vervangen als volgt :

« Onverminderd de toepassing van de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, en inzonderheid artikel 7, verzamelt het centrum voor reproductieve geneeskunde de hierna bepaalde gegevens van elke donor en stelt ze ter beschikking van een centraal opslag- en bewaarpunt :

1º de medische gegevens met betrekking tot de donor die van belang kunnen zijn voor een gezonde ontwikkeling van het kind;

2º de fysieke kenmerken, de opleiding en het beroep van de donor, evenals gegevens omtrent de sociale achtergrond en de persoonlijkheid van de donor;

3º de familienaam, voornamen, geboortedatum en woonplaats van de donor.

Deze gegevens worden bewaard in een centraal opslag- en verzamelpunt gedurende tachtig jaar na de dag van ontvangst. De Koning stelt nadere regels vast aangaande het verzamelen en het bewaren van donorgegevens in een centraal opslag- en bewaarpunt. »

Nr. 81 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 63

Het voorgestelde artikel vervangen als volgt :

« De in artikel 62, 1º, vermelde medische gegevens van donoren worden verstrekt :

— aan de andere centra voor reproductieve geneeskunde en de centra voor menselijke erfelijkheid;

— aan de huisarts van de persoon die verwekt is ten gevolge van medisch begeleide bevruchting met donorgameten, voor zover de gezondheid van de betrokkene het vereist.

De overige niet-persoonsidentificerende gegevens van de donor, vermeld in artikel 62, 2º, worden op verzoek van het kind van twaalf jaar of ouder dat weet of vermoedt dat het via medisch begeleide bevruchting met donorgameten is verwekt, aan hem of haar verstrekt.

Als het kind nog niet de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, worden de gegevens via de ouders aan het kind verstrekt.

De persoonsidentificerende gegevens van de donor B, vermeld in artikel 62, 3º, worden op verzoek van het kind dat de volle leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, verstrekt, indien de donor vooraf schriftelijk met deze verstrekking instemt.

Als de donor B niet instemt met deze verstrekking of indien de instemming moet geacht worden te zijn geweigerd, kan de rechter oordelen om de gegevens toch te verstrekken na een gemotiveerde afweging van de belangen van het kind bij verstrekking en van de donor bij niet-verstrekking, alle omstandigheden in acht genomen.

Tegen een beslissing tot verstrekking kan in beroep gegaan worden.

De persoonsidentificerende gegevens van een donor A kunnen onder geen enkel beding worden verstrekt. »

Verantwoording

Deze amendementen nemen grotendeels de tekst over van een voorstel dat reeds op 31 juli 2000 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 2-540/1 - 1999/2000).

Een kind heeft, voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen verzorgd te worden. Dit recht is neergelegd in artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind. De voorliggende amendementen vooronderstellen een recht van het kind op kennis omtrent de afstamming. Dit persoonlijkheidsrecht is echter geen absoluut recht. Tegenover dit recht staat het recht van de donor en van de moeder (en juridische vader) van het kind op bescherming van hun privé-leven. Vraag is in de eerste plaats welk recht voorrang heeft. Verder kunnen er nog andere « algemene » belangen zwaarder wegen dan het « recht » van het kind op kennis van zijn afstamming. Hieronder kan onder meer vallen, het risico van een teruglopend aantal donoren, hetgeen tot langere wachttijden leidt, en een mogelijke ontwijking naar het buitenland. Erger is dat het risico niet denkbeeldig wordt dat kunstmatige inseminaties buiten de centra voor reproductieve geneeskunde zouden plaatsvinden, wat omwille van het algemeen belang inzake de volksgezondheid absoluut moet worden uitgesloten.

De voorliggende amendementen willen een middenweg bieden waarbij de (conflicterende) belangen worden verzoend. Centraal staat daarbij het belang van het kind.

De vraag naar wat het belang of welzijn van het kind is, is tegelijkertijd een kwaliteitsvraag. Het betreft niet de vraag welk soort ouderschap nu het beste is : het biologische (genetische) ouderschap, het juridische ouderschap of het sociale ouderschap ? Dit neemt niet weg dat er een (wettelijk) verschil is tussen deze vormen van ouderschap. Er moet een differentiëring zijn, maar doorheen deze discussie mag het kind niet gebagatelliseerd worden op grond van zijn verwekkingstatus. Bij de al dan niet opheffing van de anonimiteit van de donor gaat het om het welzijn van het kind.

Hierbij wordt vaak verwezen naar de gevolgen die het voor KID (kunstmatige inseminatie met donormateriaal)-kinderen zou hebben om geen toegang te hebben tot de afstammingsgegevens. Dergelijk onderzoek bestaat niet in België en evenmin in het buitenland, en lijkt ook niet van start te zullen gaan.

Het zou immers geen antwoord kunnen geven op de vraag naar de gevolgen voor kinderen die niet ingelicht zijn over de verwekking door kunstmatige inseminatie met donormateriaal.

Professionele hulpverleners argumenteren dat KID-kinderen vooral uit zijn op een antwoord naar de waarom-vraag van hun verwekkingstatus, en in veel mindere mate naar de identiteit van de donor.

Een van de klassieke argumenten tegen de opheffing van de anonimiteit van de donor is het voorkomen van ongewenste relaties tussen donor en kind enerzijds en tussen donor en receptor anderzijds. Daarom is de huidige regeling wat men noemt een « procedure van de onzichtbare donor », waarbij anonimiteit, het onthouden van verdere informatie tegenover de donor over de aanwending van zijn gameten en de loutere betaling van een onkostenvergoeding de drie kernbegrippen zijn. Op het ogenblik van de donatie draagt de donor zijn beslissingsrecht over aan het centrum voor reproductieve geneeskunde.

Voor een goed werkend systeem van kunstmatige inseminatie met donorgameten is het aantal donoren van groot belang. Voorstanders van het volledige behoud van de anonimiteit stellen dat de opheffing dit zou hypothekeren.

Er zijn weinig tot geen onderzoeksgegevens voorhanden omtrent de gevolgen van de opheffing van de anonimiteit van de donor voor het kind, ook niet op internationaal vlak. Recente resultaten van bevragingen bij donoren in Nederland tonen aan dat 34 % van de ondervraagde donoren bereid is het donorschap verder te zetten indien de anonimiteit wordt opgeheven; 16 % weet het nog niet. Van de kandidaat-donoren reageert 25 % positief en eveneens 25 % is onbeslist. Donoren die niet langer bereid zijn donor te blijven hebben vaker een vrouwelijke partner en daarmee samenhangend kinderen of een kinderwens.

Ons inziens weegt het feit dat mogelijk kandidaat-donoren afhaken en als gevolg daarvan wensouders langer moeten wachten op donatie niet op tegen het belang van het kind om zijn afstammingsgegevens te kennen. Bovendien is het gebrek aan voldoende donors voor een groot stuk te wijten aan onwetendheid bij het grote publiek of onvoldoende voorlichting en begeleiding van de donoren en de wensouders.

Momenteel worden wat spermadonatie in de Belgische universiteiten betreft regelmatig spermadonoren gerekruteerd. De medische bevruchtingstechnieken zijn inmiddels overigens zo ver gevorderd dat het aantal bevruchtingen waarbij gebruik wordt gemaakt van donorsperma sterk is teruggelopen.

Zeker op het vlak van eiceldonatie bestaat geen actief rekruteringsbeleid in de centra voor reproductieve geneeskunde. De wensouders moeten zelf op zoek gaan naar een donor. Indien er geen gevonden wordt in de directe familie- of vriendenkring, stapt men over naar de media en zelfs internet. Dat zou de echte oorzaak zijn van het feit dat in België momenteel circa 1 000 koppels wachten op een eiceldonor. Maar ondanks het feit dat eiceldonatie en spermadonatie volgens een verschillende procedure verlopen, bestaat er geen reden voor een verschillende juridische behandeling.

Een KID-systeem kan ook goed functioneren met minder donoren, hoewel dan met wachtlijsten gewerkt moet worden. Overigens impliceert een goed werkend systeem ook dat de medisch-technische zorgvuldigheidseisen in acht worden genomen. Juist door te werken met een A-donorschap en een B-donorschap, waardoor de afstammingsgegevens niet onverkort toekomen aan het kind, wordt het algemene belang bij een redelijk donorbestand en de bescherming van het privé-leven van de donor erkend.

De voorliggende amendementen eerbiedigen ook artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), dat het recht op het privé-leven betreft. Waar er al een inbreuk zou zijn op het privé-leven van de donor, valt deze onder de uitzondering die artikel 8 toelaatbaar acht, in casu het belang van het kind bij persoonsidentificerende gegevens. De voorliggende amendementen beschermen ook het privé-leven van de donor door hem de keuze te laten voor een A-donorschap of een B-donorschap, door — indien hij een B-donor is — eerst zijn toestemming te vragen voor het verstrekken van de persoonsidentificerende gegevens aan het kind, en door bij zijn weigering, een gemotiveerd oordeel van de rechter te vragen waarbij de belangen van de donor en van het kind worden afgewogen, rekening houdend met alle omstandigheden.

Het is de uitdrukkelijke bedoeling van deze amendementen dat de afstammingsgegevens bij de donor B die instemt met het verstrekken van de persoonidentificerende gegevens aan het kind worden verstrekt, maar zonder dat dit ook rechten of plichten met zich brengt. Enerzijds bepaalt artikel 318, § 4, van het Burgerlijk Wetboek dat de echtgenoot die heeft ingestemd met de verwekking bij zijn vrouw van een kind met gameten van een derde, zijn vaderschap over dat kind niet meer kan betwisten. De spermadonor is dus nooit de juridische vader. Anderzijds is een vordering tot onderhoudsgeld op grond van de kunstmatige inseminatie zelf onontvankelijk aangezien artikel 338bis van het Burgerlijk Wetboek uitdrukkelijk spreekt van een geslachtsdaad en niet van een medische techniek zoals kunstmatige inseminatie met donormateriaal.

Als reden tot weigering van instemming voor de verstrekking van persoonsidentificerende gegevens kan de B-donor bijvoorbeeld inroepen dat hij niet de natuurlijke vader van het kind is. Hij weet immers zelf niet welke inseminaties hebben plaatsgehad met zijn gameten; enkel het centrum voor reproductieve geneeskunde en het centraal bewaar- en opslagpunt kennen de tijdstippen waarop inseminaties hebben plaatsgevonden. Zij kunnen deze gegevens dan ook meedelen op verzoek van de rechter. Indien het tijdstip van inseminatie en van geboorte te dichtbij of te ver uit elkaar liggen, kan dat voor de donor een indicatie zijn om te stellen dat hij niet de natuurlijke vader is. Een DNA-onderzoek met toestemming van de betrokkenen kan dan meer duidelijkheid geven.

Vanzelfsprekend is de rol van de wensouders cruciaal. Zij kiezen voor een bekende donor (B-donor) of voor het behoud van de anonimiteit (A-donor). Maar ook het al dan niet meedelen aan het kind van zijn verwekkingstatus (met name verwekking door kunstmatige inseminatie met donormateriaal) ligt volledig in hun handen. De indieners van deze amendementen achten openheid jegens het kind omtrent de wijze van verwekking van groot belang, maar willen deze keuze volledig vrij aan de ouders overlaten en niet in een wettelijke verplichting verankeren. Net zoals bij adoptie impliceert « goed ouderschap » dat het kind ingelicht wordt over de wijze van verwekking. In hoeverre de voorliggende amendementen van invloed zullen zijn op de tendens om vaker openheid te bewerkstelligen is moeilijk te voorspellen. Het is niet ondenkbaar dat het besef dat een kind bij twijfel over zijn afstamming de donorgegevens kan opvragen, de ouders tot openheid stimuleert. Een goede voorlichting en begeleiding van wensouders is daarom belangrijk om deze openheid te stimuleren.

Wij zijn van mening dat het werken met een twee lokettensysteem — een (anoniem) A-loket waar wensouders gebruik kunnen maken van sperma van een anonieme donor en een (bekend) B-loket waar wensouders terecht kunnen voor sperma van een donor die in de toekomst bekend zal zijn — en het donorpaspoort alsmede een goede voorlichting zowel van de wensouders en toekomstige donoren als van de publieke opinie de gewenste openheid kan verschaffen.

Mogelijke kritiek op deze regeling kan erin bestaan dat het vrijgeven door de donor van zijn anonimiteit steeds een momentopname is. Na verloop van tijd kan hij omwille van bepaalde redenen willen terugkomen op zijn beslissing, hetgeen niet meer mogelijk is. Vandaar dat de kandidaat-donor goed moet worden voorgelicht en begeleid bij het maken van een definitieve keuze.

Kunstmatige inseminatie met donorgameten vergt een bewuste keuze van zowel receptor als donor. Bij de screening van de receptor en haar partner moet daarom uitgebreid aandacht worden besteed aan alle psychosociale aspecten die verbonden zijn aan het niet-biologische ouderschap, zowel voor het donorkind als voor de wensouders. In het bijzonder moeten de voor- en nadelen van eventuele openheid dan wel geheimhouding en van het al dan niet opheffen van de anonimiteit (A- of B-donor) worden besproken.

Vice versa geldt dit ook voor de donor. De kandidaat-donor moet zich bewust zijn van zijn keuze, en hierin voorgelicht en begeleid worden.

Voorlichting over de familierechtelijke aspecten vereist een grote deskundigheid op het vlak van het familierecht, en daarom betrekt het centrum hier idealiter een deskundige bij.

Mia DE SCHAMPHELAERE
Wouter BEKE.

Nr. 82 VAN DE HEER MAHOUX EN MEVROUW DEFRAIGNE

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 2

In punt m) van dit artikel na het woord « onderzoek » de tekst doen vervallen.

Verantwoording

De wet van 11 mei 2003 is van toepassing op het onderzoek op embryo's en niet op het onderzoek op gameten.

Philippe MAHOUX.
Christine DEFRAIGNE.

Nr. 83 VAN DE HEER VANKRUNKELSVEN EN MEVROUW DE ROECK

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 3

Paragraaf 2 van de Nederlandse tekst van het voorgestelde artikel vervangen als volgt :

« De Koning stelt de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren, opslaan en distribueren van gameten, boventallige embryo's, gonaden en fragmenten van gonaden. »

Patrik VANKRUNKELSVEN
Jacinta DE ROECK.

Nr. 84 VAN MEVROUW DEFRAIGNE C.S.

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 4

Paragraaf 4 van het voorgestelde artikel vervangen als volgt : « § 4. In afwijking van § 1 kan het wegnemen met het oog op bewaring door invriezing van gameten, van boventallige embryo's, van gonaden of fragmenten van gonaden bij een minderjarige worden uitgevoerd wanneer daar een medische reden voor bestaat. »

Verantwoording

Belangrijk is erop te wijzen dat het gaat om een uitzondering op § 1 van dit artikel.

Christine DEFRAIGNE.
Philippe MAHOUX.
Jacinta DE ROECK.

Nr. 85 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 4

In § 4 van dit artikel, na het woord « bestaat » toevoegen de woorden « , om een mogelijke latere kinderwens te vrijwaren ».

Verantwoording

Voor het wegnemen bij minderjarigen moeten strikte regels gelden. Daarom moet worden bepaald dat de medische reden het vrijwaren moet zijn van de vruchtbaarheid van de minderjarige en dus van de mogelijkheid van een kinderwens in de toekomst.

Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 86 VAN DE HEER VANKRUNKELSVEN C.S.

(Subamendement op amendement nr. 15)

Art. 5

In § 1 van het voorgestelde artikel, na het woord « fertiliteitscentra » de woorden « zorgen voor grote transparantie van hun beleidsopties in verband met de toegankelijkheid van de behandeling; ze » invoegen.

Patrik VANKRUNKELSVEN
Jacinta DE ROECK
Annemie VAN de CASTEELE.

Nr. 87 VAN MEVROUW DEFRAIGNE C.S.

(Ter vervanging van amendement nr. 82)

Art. 4

In punt m) van dit artikel doen vervallen de woorden « in de zin en volgens de criteria van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro ».

Verantwoording

Nieuwe versie van het oorspronkelijke subamendement om iedere vorm van onduidelijkheid te voorkomen wat betreft de bedoelingen van de indieners.

Christine DEFRAIGNE.
Philippe MAHOUX.
Jacinta DE ROECK.