3-1583/1 | 3-1583/1 |
20 FEBRUARI 2006
In december 1999 dienden de dames Myriam Vanlerberghe, Marie Nagy, Jacinta De Roeck en Jeannine Leduc en de heren Philippe Mahoux en Philippe Monfils een wetsvoorstel in betreffende de palliatieve zorg (Stuk 2-246/1 - 1999/2000).
Na lange debatten en hoorzittingen, is de wet van 14 juni 2002 betreffende de palliatieve zorg tot stand gekomen.
In het eerste lid van artikel 8 van die wet wordt bepaald : « De noden inzake palliatieve zorg en de kwaliteit van de gevonden oplossingen worden geregeld geëvalueerd door een evaluatiecel die de Koning opricht binnen het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid — Louis Pasteur ».
Deze cel die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de drie federaties voor palliatieve zorg in België en van de verschillende ziekenfondsen evenals uit externe experts, is nu reeds twee jaar aan het werk en heeft in die periode onder meer een inventaris opgemaakt van de lacunes en knelpunten op het vlak van de palliatieve zorg. Die is in mei 2005 verschenen onder de titel « Evaluatierapport palliatieve zorg ».
Het rapport bevat een nauwkeurige lijst van de vele problemen die in de sector bestaan, bijvoorbeeld :
1º het is noodzakelijk dat de taak van de verenigingen beter wordt omschreven, dat er erkenningsnormen worden vastgesteld en dat die normen vervolgens geëvalueerd worden;
2º het is onmogelijk voor sommige teams om de klok rond een doorlopende dienst te organiseren met twee verpleegkundigen (VTE), ondermeer vanwege de ziekte- en verlofdagen en natuurlijk het risico om later geconfronteerd te worden met uitputting (burn-out) en dus een groter personeelsverloop;
3º er moeten nieuwe personen worden opgeleid; maar die kunnen pas na zes maanden zelfstandig functioneren;
4º er dient snel te worden gezorgd voor een structurele financiering van het bijkomende personeel, via de overeenkomst met het RIZIV.
Op basis van de eisen en wensen van de evaluatiecel werd in het eerder genoemde rapport een lijst van prioriteiten voor de sector opgenomen.
Deze resolutie wil die prioriteiten aan de bevoegde ministers meedelen.
Philippe MAHOUX. Christine DEFRAIGNE. Myriam VANLERBERGHE. Jeannine LEDUC. |
De Senaat,
A. overwegende dat het evaluatierapport palliatieve zorg 2005 wijst op :
— een financieringstekort;
— het hardnekkig voortzetten van uitzichtloze therapieën;
— de nood aan onderzoek en opleiding;
B. overwegende dat de evaluatiecel palliatieve zorg de volgende maatregelen voorstelt :
— een verhoging van het budget met 25 %; de beschikbare middelen moeten ten minste de financiering mogelijk maken van een beleid dat gericht is op een minimale continuïteit van zorg, en dat niet voortdurend aangewezen is op benefietacties;
— het uitbouwen en het beheren van een systematische gegevensregistratie;
— de verwerking van de overlijdensstatistieken in België;
— het tegengaan van uitzichtloze therapieën;
— het tegengaan van de disproportionele financiering;
C. overwegende dat de evaluatiecel aanbeveelt een wetenschappelijk onderzoek uit te voeren om de volgende vragen te beantwoorden :
— wat is de oorzaak van de disproportie (hoge kosten veroorzaakt door langdurige uitzichtloze therapieën, in vergelijking met de kosten van kwalitatief hoogstaande palliatieve zorg) in de financiering ?
— op welke manier kan het hardnekkig voortzetten van uitzichtloze therapieën het best worden bestreden ?
— wat zal de toekomst brengen, gezien de toenemende vergrijzing van de bevolking ?
— wordt er in de bestaande opleiding geneeskunde wel voldoende aandacht besteed aan de problematiek van de palliatieve zorg ?
vraagt de regering :
1. om deze aanbevelingen toe te passen;
2. om dit rapport door te sturen naar de gemeenschapsministers die bevoegd zijn voor de gezondheidszorg;
3. om een door haar gekozen instelling de opdracht te geven het wetenschappelijke onderzoek dat onder C. wordt genoemd, uit te voeren en die instelling daarvoor de nodige middelen te verschaffen.
Philippe MAHOUX. Christine DEFRAIGNE. Myriam VANLERBERGHE. Jeannine LEDUC. |