3-1312/2

3-1312/2

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

22 NOVEMBER 2005


Wetsontwerp tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 4

In het voorgestelde artikel 10, de woorden « , behalve in geval van toezending ervan aan de minderjarige zelf en onverminderd andersluidende wettelijke bepalingen » doen vervallen.

Verantwoording

Het is van fundamenteel belang dat de advocaat rechtstreeks en onverwijld kennis neemt van alle beslissingen betreffende de minderjarige. Het is niet realistisch ervan uit te gaan dat wanneer de minderjarige geïnformeerd is, de advocaat dat ook is.

Nr. 2 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 7

Het 7º van de voorgestelde § 3 van dit artikel wijzigen als volgt :

A) In het d) het woord « drieëntwintig » vervangen door het woord « achttien »;

B) In het f) het woord « drieëntwintig » vervangen door het woord « achttien ».

Verantwoording

De gemeenschappen zijn niet bevoegd om uitvoering te verlenen aan maatregelen betreffende meerderjarigen, dus betreffende mensen die ouder zijn dan achttien jaar.

De opvoedkundige programma's van de gemeenschappen verschillen van elkaar als het gaat om een jongere van twaalf of veertien jaar of een jongvolwassene van negentien of tweeëntwintig jaar.

Artikel 37, § 3, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming moet dus worden gewijzigd om de actie van de gemeenschappen opnieuw op de minderjarigen te richten.

Nr. 3 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 12

In § 1, vijfde lid, 2º, van het voorgestelde artikel 45quater, tussen het woord « advocaat » en de woorden « op het ogenblik », de woorden « tijdens de bemiddeling en » invoegen.

Verantwoording

Het is van belang dat de minderjarige de bijstand van een advocaat geniet wanneer hij voor de procureur des Konings verschijnt, ook in het raam van een bemiddelingsprocedure.

Dat recht op bijstand moet worden begrepen als werkelijke bijstand, in de zin van het voorgestelde nieuwe tweede lid van artikel 52ter (zie amendement nr. 4).

Nr. 4 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 16bis (nieuw)

Een nieuw artikel 16bis invoegen, luidende :

« Art. 16bis. — Artikel 52ter, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994, wordt vervangen als volgt :

« Bij elke verschijning voor de procureur des Konings en voor de jeugdrechtbank wordt betrokkene bijgestaan door een advocaat. Deze advocaat wordt, in voorkomend geval, aangewezen overeenkomstig artikel 54bis. ».

Verantwoording

Het wetsontwerp heeft de bedoeling het parket een ruimere bevoegdheid te verlenen.

Het lijkt daarom aangewezen de gewaarborgde bijstand die de minderjarige in dit stadium van de procedure krijgt te verruimen vooral omdat de gevolgen van de keuzes van de minderjarige voor de procureur des Konings belangrijk kunnen zijn, zowel wat zijn bescherming betreft als op burgerrechtelijk gebied.

Het lijkt ons overigens van essentieel belang de bijstand van die advocaat verplicht te maken. Het is inderdaad belangrijk dat wordt gezorgd voor werkelijke bijstand en niet voor een « recht op bijstand », dat eventueel niet uitgeoefend wordt omdat de minderjarige onwetend of bang is. De « Commission Jeunesse » van de Ordre des barreaux francophones et germanophone heeft vastgesteld dat de huidige formulering van artikel 52ter bepaalde rechters de mogelijkheid biedt beslissingen te nemen in afwezigheid van de advocaat van de minderjarige, wat zijn recht op bijstand met voeten treedt. Uit de praktijk blijkt dat de minderjarige het heel zelden aandurft de bijstand van een advocaat te vragen wanneer hij voor zijn rechter verschijnt en vaststelt dat die advocaat afwezig is.

Indien de minderjarige van de bijstand van zijn raadsman afziet, lijkt het ons belangrijk dat deze laatste op de openbare terechtzitting of bij het onderhoud in het kabinet van de rechter aanwezig blijft, maar verkiest op verzoek van zijn cliënt te zwijgen. Achteraf kan hij de minderjarige erop wijzen dat een of andere regel niet nageleefd is, wat één van zijn taken blijft.

Het lijkt delicaat de rechter of de procureur des Konings te vragen na te gaan of de minderjarige er werkelijk voor kiest van zijn recht op bijstand af te zien. Alleen de ambtshalve aan de jongere toegewezen raadsman kan dat controleren.

De vrije keuze van de advocaat blijft binnen de grenzen van artikel 54bis (onafhankelijkheid) en, indien er moeilijkheden bestaan tussen de raadsman die de minderjarige ambtshalve is toegewezen en de minderjarige, ziet de stafhouder erop toe dat een andere advocaat wordt aangewezen, aangezien de vertrouwensband tussen de minderjarige en zijn raadsman voorgaat.

Nr. 5 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 16ter (nieuw)

Een nieuw artikel 16ter invoegen, luidende :

« Art. 16ter. — In artikel 52ter, vierde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet 2 februari 1994, worden de woorden « zijn advocaat en aan » ingevoegd tussen de woorden « evenals aan » en de woorden « zijn vader en moeder ».

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe het huidige artikel 52ter aan te passen, door erin te voorzien dat na het verhoor van de minderjarige een afschrift van de beschikking van de jeugdrechter wordt overhandigd niet alleen aan de minderjarige en aan de personen die het ouderlijk gezag over hem uitoefenen, maar ook aan zijn advocaat.

Nr. 6 VAN MEVROUW NYSSENS

Hoofdstuk VIIbis (nieuw)

Art. 52bis (nieuw)

Een hoofdstuk VIIbis (nieuw) invoegen, bestaande uit art. 52bis (nieuw) en luidende :

« Hoofdstuk VIIbis — Samenwerkingsakkoord

« Art. 52bis. — « Een samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de gemeenschappen, bedoeld bij artikel 92bis, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, regelt de nadere financieringsregels van de uitvoering door de gemeenschappen of de onder hun bevoegdheid ressorterende diensten van de in deze wet bedoelde maatregelen. ».

Verantwoording

Het wetsontwerp belast de gemeenschappen met de uitvoering van tal van nieuwe taken.

Derhalve moet een samenwerkingsakkoord worden gesloten tussen de Staat en de gemeenschappen, teneinde te preciseren op welke wijze de federale Staat de door de gemeenschappen uit te voeren maatregelen zal financieren.

In dat verband moet een samenwerkingsakkoord worden gesloten, met het oog op de inachtneming van de bevoegdheidsverdeling tussen de federale Staat en de gemeenschappen. Zonder een soortgelijk akkoord zou het wetsontwerp indruisen tegen die bevoegdheidsverdeling, aangezien het de gemeenschappen aldus onevenredige verplichtingen zou opleggen. In zijn advies stelt de Raad van State terzake het volgende : « Mocht blijken dat uit de ontworpen wet onevenredige lasten voor de gemeenschappen voortvloeien, dan zou de federale overheid onbevoegd zijn om eenzijdig in de ontworpen maatregelen te voorzien. ».

Bijgevolg moet een samenwerkingsakkoord worden gesloten vooraleer de wet in werking kan treden.

Nr. 7 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 53

De laatste volzin van dit artikel vervangen als volgt :

« Die datum mag niet voorafgaan aan de datum waarop de in artikel 52bis bedoelde samenwerkingsakkoorden worden gesloten. ».

Verantwoording

Zie amendement nr. 6.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 8 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

Art. 16bis (nieuw)

Een (nieuw) artikel 16bis invoegen, luidend :

« Art. 16bis. — In het tweede lid van artikel 52ter, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) de woorden « heeft, telkens als hij voor de jeugdrechtbank verschijnt, recht op bijstand van » worden vervangen door de woorden « wordt, telkens als hij voor de jeugdrechtbank verschijnt, bijgestaan door »;

B) de woorden « telkens als hij voor de jeugdrechtbank verschijnt » worden vervangen door de woorden « telkens als hij voor de procureur des Konings en voor de jeugdrechtbank verschijnt »;

C) de derde volzin vervalt.

Verantwoording

De Senaat heeft tijdens de vorige zittingsperiode drie wetsvoorstellen aangenomen die betrekking hadden op de rechten van minderjarigen in de procedures waarbij ze betrokken zijn. Deze voorstellen staan thans bij de Kamer op de agenda. Één ervan voert de advocaat voor minderjarigen in (Stuk nr. 51-644/1). Het voorstel wil het principe invoeren volgens hetwelk « de minderjarige in elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging waarin hij partij is of waarin hij tussenkomt of in het kader van zijn verhoor, (wordt) bijgestaan door een advocaat voor minderjarigen behalve wanneer hij een andere advocaat kiest. » (art. 2).

In de lijn van dit wetsvoorstel delen wij de bezorgdheid van de OBFG (Ordre des barreaux francophones et germanophone), die erop wil toezien dat de minderjarige op een doeltreffende manier wordt bijgestaan door een raadsman in alle stadia van de procedure. Die raadsman, een advocaat, moet de aandacht van de minderjarige vestigen op diens rechten en hem die rechten uitleggen. Hij moet ook de mogelijke alternatieven toelichten en de gevolgen die elk van die mogelijkheden kan hebben.

Dit amendement wil ervoor zorgen dat het recht op bijstand ook wordt ingevoerd bij de verschijning voor de procureur des Konings.

Nr. 9 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

Art. 16ter (nieuw)

Een (nieuw) artikel 16ter invoegen, luidend :

« Art. 16ter. — In het vierde lid van artikel 52ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 2004, worden de woorden « zijn advocaat » ingevoegd tussen de woorden « evenals aan » en de woorden « zijn vader en moeder ».

Verantwoording

Wij delen de bezorgdheid van de OBFG (Ordre des barreaux francophones et germanophone), die het niet realistisch vindt te veronderstellen dat de advocaat op de hoogte wordt gebracht van een beslissing die de minderjarige betreft, op het ogenblik dat de minderjarige zelf of de personen die voor hem verantwoordelijk zijn daarover wordt (worden) geïnformeerd. Opdat de advocaat echter zijn rol als raadsman volwaardig kan vervullen, is het van essentieel belang dat hij op de hoogte is van de beslissingen die de minderjarige betreffen, op hetzelfde moment als de minderjarige en de andere betrokken personen.

Dit amendement wil dat vermoeden opheffen.

Nr. 10 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

Art. 12

In het voorgestelde artikel 45quater, vijfde lid, 2º, de woorden « tijdens de bemiddeling en » invoegen tussen de woorden « zich laten bijstaan door een advocaat » en de woorden « op het ogenblik dat ».

Verantwoording

De Senaat heeft tijdens de vorige zittingsperiode drie wetsvoorstellen aangenomen die betrekking hadden op de rechten van minderjarigen in de procedures die hen betreffen. Deze voorstellen staan op de agenda van de Kamer. Één ervan voert de advocaat voor minderjarigen in (stuk Kamer, nr. 51-644/1). Het voorstel wil het principe invoeren volgens hetwelk « de minderjarige in elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging waarin hij partij is of waarin hij tussenkomt of in het kader van zijn verhoor, (wordt) bijgestaan door een advocaat voor minderjarigen behalve wanneer hij een andere advocaat kiest. » (art. 2).

In de lijn van dit wetsvoorstel delen wij de bezorgdheid van de OBFG (Ordre des barreaux francophones et germanophone), die erop wil toezien dat de minderjarige op een doeltreffende manier wordt bijgestaan door een raadsman, in alle stadia van de procedure. Die raadsman, een advocaat, moet de aandacht van de minderjarige vestigen op diens rechten en hem die rechten uitleggen. Hij moet ook de mogelijke alternatieven toelichten en de gevolgen die elk van die mogelijkheden kan hebben.

Dit amendement wil ervoor zorgen dat het recht op bijstand ook wordt ingevoerd bij de bemiddelingsprocedure en niet alleen op het ogenblik waarop het akkoord wordt vastgelegd.

Nr. 11 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

Art. 4

In het voorgestelde artikel 10, de woorden « behalve in geval van toezending ervan aan de minderjarige zelf en onverminderd andersluidende wettelijke bepalingen » doen vervallen.

Verantwoording

Wij delen de bezorgdheid van de OBFG (Ordre des barreaux francophones et germanophone), die het niet realistisch vindt te veronderstellen dat de advocaat op de hoogte wordt gebracht van een beslissing die de minderjarige betreft, op het moment dat de minderjarige zelf dat ook wordt. Opdat de advocaat echter zijn rol als raadsman volledig kan vervullen, is het van essentieel belang dat hij op de hoogte is van de beslissingen die de minderjarige betreffen, op hetzelfde moment als de minderjarige.

Dit amendement wil dat vermoeden opheffen.

Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 12 VAN DE REGERING

Art. 7

In het voorgestelde artikel 29bis de woorden « en de onverschilligheid van de genoemde personen bijdraagt tot de problemen van de minderjarige » invoegen tussen het woord « criminaliteit, » en het woord « kan », en de de woorden « als aanvullende maatregel bij een maatregel die ten overstaande van de minderjarige opgelegd wordt door de jeugdrechter, en » invoegen tussen het woord « enkel » en het woord « wanneer ».

Verantwoording

Met dit amendement wordt verduidelijkt dat de ouderstage niet impliceert dat de verantwoordelijkheid van de jongere wordt uitgewist, en worden de link tussen het wangedrag van de minderjarige en de onverschilligheid van de ouders beklemtoond.

Nr. 13 VAN DE REGERING

Art. 7

In het voorgestelde artikel 37 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In § 2, 8º, de woorden « zijn afgevaardigde » vervangen door de woorden « de bevoegde sociale dienst »;

B) § 2bis, in fine aanvullen met een nieuw lid, luidende als volgt :

« De rechter of de rechtbank kan de controle op de uitvoering van de voorwaarden bedoeld onder het 7º en het 9º toevertrouwen aan een politiedienst. Wanneer hij daartoe overgaat, zal hij de bevoegde sociale dienst regelmatig informeren over de resultaten van die controle. ».

Verantwoording

Amendement A) beoogt verbeteringen in het gebruik van terminologie aan te brengen. Het gebruik van het woord « afgevaardigde » was vóór de staatshervorming geen probleem, aangezien de sociale dienst onder het toezicht van de rechter viel. Het was toen vanzelfsprekend dat men in dat geval met de term « vertegenwoordiger » de sociale dienst bedoelde. Inmiddels is de situatie veranderd, zodat de woorden « of zijn afgevaardigde » alleen op federale diensten betrekking kunnen hebben, wat niet wenselijk is.

Amendement B) brengt een verbetering aan. De controle op de uitvoering van de voorwaarden genoemd onder het 7º en het 9º behoort, gezien de afwezigheid van enige pedagogische tussenkomst, immers niet tot de taak van de sociale dienst, maar eerder tot het takenpakket van de politiediensten. De sociale dienst dient daarentegen wel betrokken te worden bij elke voorwaarde en systematisch geïnformeerd te worden over zijn resultaat.

Nr. 14 VAN DE REGERING

Art. 7

In het voorgestelde artikel 37 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In § 2, 3º, de woorden « door de gemeenschappen aangewezen » invoegen tussen het woord « de » en het woord « dienst », en de woorden « die georganiseerd wordt door de gemeenschappen of beantwoordt aan de door de gemeenschappen gestelde voorwaarden » vervangen door de woorden « of van een fysieke persoon die beantwoordt aan de door de gemeenschappen gestelde voorwaarden »;

B) In § 2, 4º, het woord « erkende » vervangen door het woord « aangewezen » en de woorden « of door een dienst die beantwoordt aan de door hen opgelegde vereisten » vervangen door de woorden « of door een fysieke persoon die beantwoordt aan de door de gemeenschappen gestelde voorwaarden »;

C) In § 2, 6º, de woorden « onder toezicht van de bevoegde sociale dienst » doen vervallen;

D) In § 2, 7º, de woorden « onder toezicht van de bevoegde sociale dienst » geschrapt, worden de woorden : « volgens de modaliteiten bepaald door de gemeenschappen » tussen het woord « een » en het woord « betrouwbaar » en de woorden « volgens de modaliteiten bepaald door de gemeenschappen » tussen het woord « een » en het woord « geschikte » invoegen;

E) In § 2bis, 2º, de woorden « door de gemeenschappen aangewezen » invoegen tussen het woord « een » en het woord « dienst », en de woorden « , die door de gemeenschappen georganiseerd wordt of beantwoordt aan de door de gemeenschappen gestelde voorwaarden » vervangen door de woorden « of een fysieke persoon die beantwoordt aan de door de gemeenschappen gestelde voorwaarden ».

Verantwoording

De punten A), B) en E) betreffen een aanvulling om beter rekening te houden met de concretisering van het Jeugdbeschermingsrecht door de Duistalige gemeenschap. Aangezien de Duitstalige gemeenschap slechts met een beperkte doelgroep van jongeren wordt geconfronteerd, worden de taken immers eveneens toevertrouwd aan fysieke personen, die beantwoorden aan de door de gemeenschappen gestelde voorwaarden.

De punten A), B), en E) voorzien tevens in een vereenvoudiging van de formulering om naar de door de gemeenschappen aangewezen diensten te verwijzen, waardoor de bruikbaarheid van de bepalingen wordt vergemakkelijkt en misverstanden worden vermeden.

De punten C) en D) beogen een verbetering aan te brengen door een zinsdeel dat overbodig is te schrappen. Artikel 42 van de wet op de jeugdbescherming voorziet immers reeds in een systematisch toezicht door de rechtbank, die daartoe de bevoegde sociale dienst aanwijst.

De bijkomende toevoeging door punt D) beoogt te preciseren dat een kind kan worden toevertrouwd aan aan een vertrouwenspersoon volgens de modaliteiten bepaald door de gemeenschappen. De bepaling is erop gericht om in de wet een zo ruim mogelijke waaier van maatregelen in te schrijven. De bepaling gaat er evenwel niet vanuit dat de genoemde persoon noodzakelijk door de bevoegde gemeenschap aan een erkenningsregeling zou moeten worden onderworpen. Integendeel, beoogd wordt bijvoorbeeld om ook de plaatsing bij een lid van de ruimere familie toe te blijven laten. Het is aangewezen om deze mogelijkheid zo ruim mogelijk te formuleren, mits ze het belang van de jongere dient. Het komt aan de gemeenschappen toe om, op het ogenblik dat ze de modaliteiten bepalen, uit te maken of ze bijkomende voorwaarden inschrijven om de kwaliteit van de opvang te waarborgen.

Nr. 15 VAN DE REGERING

Art. 10

In het voorgestelde artikel 45bis de woorden « en de onverschilligheid van de genoemde personen bijdraagt tot de problemen van de minderjarige » invoegen tussen het woord « criminaliteit, » en het woord « kan ».

Verantwoording

Met dit amendement wordt de link tussen het wangedrag van de minderjarige en de onverschilligheid van de ouders beklemtoond.

Nr. 16 VAN DE REGERING

Art. 33

In het voorgestelde artikel 144septies, 2e lid, 1º, de woorden « plaatsingsinstellingen van de bevoegde overheden, de toelating » vervangen door de woorden « openbare gemeenschapsinstellingen voor jeugdbescherming, de inwerkingstelling van de plaatsingsbeslissing optimaliseren ».

Verantwoording

Dit amendement beoogt verduidelijkingen aan te brengen, zodat de bevoegdheid van enerzijds de verbindingsmagistraat en anderzijds de inzake plaatsing bevoegde diensten van de gemeenschappen, nauwkeuriger worden afgbakend.

Nr. 17 VAN DE REGERING

Art. 12

In het voorgestelde artikel 45quater, § 1, de woorden « , de personen die hem in rechte of in feite onder hun bewaring hebben » invoegen tussen het woord « uitoefenen », en de woorden « en het slachtoffer ».

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe de procureur des Konings te verplichten om alle betrokken personen die juridisch of feitelijk in nauw contact staan met de jongere, systematisch te informeren evenals uit te nodigen om deel te nemen aan een bemiddeling en in een later stadium het afschrift van het procesverbaal van de uitvoering van het bemiddelingsakkoord eveneens te laten toekomen aan de personen die niet burgerrechtelijk aansprakelijk zijn voor de jongere. Ingevolge deze aanpassing wordt de tekst van dit artikel in overeenstemming gebracht met de bepalingen van artikel 11 betreffende het informeren van de betrokken personen van het verzenden van een waarschuwingsbrief door de procureur des Konings aan de vermoedelijke pleger van het als misdrijf omschreven feit, en artikel 15 met betrekking tot de mogelijkheid geboden aan de betrokken personen om aanwezig te zijn naar aanleiding van de debatten voor de jeugdrechtbank.

Nr. 12 VAN DE REGERING

Art. 15

In het artikel 51, § 1, in ontwerp, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In § 1 de woorden « in rechte of in feite » invoegen tussen het woord « hem » en het woord « onder »;

B) In § 2, 4e lid de woorden « jeugdrechter of » invoegen tussen het woord « de » en het woord « jeugdrechtbank ».

Verantwoording

Punt A) strekt ertoe om eens de zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig is gemaakt naast de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen, ook de personen die hem in rechte of in feite onder hun bewaring hebben op de hoogte te brengen van de mogelijkheid om aanwezig te zijn. Ingevolge deze aanpassing wordt de tekst van dit artikel in overeenstemming gebracht met de bepalingen van artikel 11 betreffende het informeren van de betrokken personen van het verzenden van een waarschuwingsbrief door de procureur des Konings aan de vermoedelijke pleger van het als misdrijf omschreven feit, en de bepalingen van artikel 12 betreffende de mogelijkheid van de betrokken personen om aan de bemiddeling deel te nemen.

Punt B) beoogt een verbetering aan te brengen, aangezien het reeds mogelijk is om de betrokken personenin het voorlopige stadium te laten verschijnen na een 2e oproep om te verschijnen voor de jeugdrechter.

Nr. 19 VAN DE REGERING

Art. 19

In het voorgestelde artikel 57bis, § 3, telkens het woord « dagen » vervangen door het woord « werkdagen ».

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe om de tekst te verduidelijken met betrekking tot duurtijd van de termijn, en deze in overeenstemming te brengen met het reeds in de Kamer van volksvertegenwoordigers eerder gestemde amendement 98 betreffende artikel 19, met referentie Doc. 51-1467/009.

Nr. 20 VAN DE REGERING

Art. 21

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 21. — In artikel 61 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º In het tweede lid worden de woorden « terzelfder tijd als over de publieke vordering » vervangen door de woorden « of houdt de behandeling daarvan aan tot latere datum. »;

2º Het artikel wordt aangevuld met de volgende leden :

« Het slachtoffer kan afstand doen van de hoofdelijkheid of de schuld in haar geheel kwijtschelden, ten voordele van één of meer daders van het als misdrijf omschreven feit. De dader ten voordele van wie het slachtoffer afstand doet van de hoofdelijkheid of de schuld in haar geheel kwijtscheldt, moet meewerken aan een herstelgerichte maatregel.

Uit de in het vierde lid genoemde afstand van hoofdelijkheid volgt automatisch dat alle personen die hetzij krachtens artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek, hetzij krachtens een bijzondere wet aansprakelijk zijn voor de door deze dader(s) veroorzaakte schade, slechts aangesproken kunnen worden voor het proportionele deel van de schade waarvoor deze(n) aansprakelijk blijft (blijven).

Ingeval van kwijtschelding van schuld zoals bedoeld in het vierde lid, vermeldt het slachtoffer expliciet in het akkoord dat door de herstelgerichte maatregel wordt bereikt, ten voordele van welke dader(s) die meewerkt (meewerken) aan een herstelgerichte maatregel deze kwijtschelding geldt.

Een kwijtschelding ten voordele van een dader, impliceert automatisch een kwijtschelding ten voordele van de personen die hetzij krachtens een bijzondere wet aansprakelijk zijn voor de door deze dader veroorzaakte schade. » ».

Verantwoording

Het 1º beoogt de mogelijkheid te bieden om de behandeling op strafrechtelijk en burgerlijk gebied ten opzichte van de jongere (en de ouders) afzonderlijk te voeren. Dit kon tot op heden niet, wat tot bizarre situaties kon leiden indien de jeugdrechter gelijktijdig een uitspraak deed over zowel de burgerlijke als de publieke vordering. De burgerlijke vordering kon in dat geval immers niet volledig aan de deelnemers aan de bemiddeling of het hrstelgericht groepsoverleg worden overgelaten/teruggegeven.

Het 2º beoogt een contradictie tussen het vierde en het zesde lid weg te werken, door expliciet in het artikel te vermelden dat de kwijtschelding wordt beperkt tot de daders die hebben meegewerkt aan de herstelgerichte maatregel.

Nr. 21 VAN DE REGERING

Art. 21bis (nieuw)

In het artikel 80, lid 2 worden de woorden « 37, 38, 39, 40 en 43 » vervangen door de woorden « 37, 37bis, 38, 39, 43, 45ter, 45quater, en 57bis ».

Verantwoording

Dit amendement beoogt artikel 80, lid 2 aan te vullen met de bijkomende artikelen uit het wetsontwerp die maatregelen bepalen die kunnen worden opgelegd naar aanleiding van het plegen van een als misdrijf omschreven feit.

De minister van Justitie,
Laurette ONKELINX.

Nr. 22 VAN DE HEER WILLEMS

Art. 3

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Via amendering heeft men in de Kamer onder meer een voorafgaande titel ingevoerd met een aantal algemene beginselen. De principes die erin verwoord zijn, zijn inderdaad terechte beginselen, maar de vraag is evenwel of ze zonodig in het dispositief zelf moeten opgenomen worden.

De tekst en het bijhorende statement, horen eerder thuis in een memorie van toelichting of een veslag. Algemene beginselen zonder normatieve reikwijdte in een wetsartikel inschrijven, lijkt niet meteen de beste juridisch werkwijze te zijn. Bijkomend kan men zich de vraag stellen wat de juiste draagwijdte is van die bepalingen en of ze bepaalde rechten in het leven kunnen roepen, die misschien op een bepaald moement in tegenspraak zullen komen met de andere bepalingen of met de praktijk van de jeugdbeschermingswet zoals hij gewijzigd is (bijvoorbeeld in het kader van de beperkte middelen en de keuzes die men tegenvolge daarvan dient te nemen).

De techniek is al eens eerder toegepast — er kan in dat verband verwezen worden naar de basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden — maar hier is er een groot verschil. In het kader van de zogenaamde wet Dupont was er nagenoeg geen bestaande wetgeving. In het geval van het jeugdrecht bestaat er reeds jaren een wetgevend kader dat in de praktijk wordt toegepast. Het gevaar bestaat dan ook dat de algemene beginselen een invloed gaan hebben op de gehele wet (en dus ook op de bepalingen die nu al worden toegepast), dan op artikelen die dit wetsontwerp beoogt te wijzigen.

Tijdens de bespreking in de Senaat hebben ook andere deze voorafgaande titel in vraag gesteld.

Luc WILLEMS.

Nr. 23 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 5

Het voorgestelde artikel 29bis vervangen als volgt :

« Ingeval de personen die het ouderlijke gezag uitoefenen over de minderjarige die voor een als misdrijf omschreven feit veroordeeld wordt, duidelijk onverschillig zijn voor diens criminaliteit en die overschilligheid bijdraagt tot de problemen van de minderjarige, kan de rechtbank, op vordering van het openbaar ministerie, hen maatregelen van ouderschapssteun voorstellen.

Die maatregelen kunnen enkel worden bevolen als aanvullende maatregelen bij een maatregel die de minderjarige door de jeugdrechter wordt opgelegd, wanneer zij de minderjarige zelf ten goede kunnen komen.

Als de uitvoering van deze maatregelen aan een dienst van de Gemeenschappen wordt opgedragen, wordt de financiering ervan geregeld in een samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat en de gemeenschappen, als bedoeld in artikel 92bis, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen ».

Verantwoording

Er moet worden bepaald dat personen die het ouderlijk gezag uitoefenen over een minderjarige die een als misdrijf omschreven feit heeft gepleegd, maatregelen van steun en bijstand kunnen genieten wanneer zij problemen hebben bij de uitoefening van hun ouderlijk gezag ten aanzien van de criminaliteit van de minderjarige.

Die maatregelen van ouderschapssteun moeten worden opgevat als positieve maatregelen en niet als stigmatiserende of bestraffende maatregelen.

Zij moeten worden genomen in het belang van de jongere.

De maatregelen zijn rechtstreeks gericht op de ouders maar kunnen ook de delinquente minderjarige zelf ten goede komen. Daarom is de federale overheid ten volle bevoegd om in die maatregelen te voorzien (advies van de Raad van State, stuk Kamer, 51-1467/001, blz. 84).

Als de maatregelen van ouderschapssteun worden uitgevoerd door een dienst van de gemeenschappen, moet in een samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat en de gemeenschappen de financiering van die maatregelen door de federale Staat worden geregeld.

Amendement nr. 12 van de regering is in dit amendement verwerkt.

Nr. 24 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 10

Het voorgestelde artikel 45bis vervangen als volgt :

« Ingeval de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen over de minderjarige die verklaart niet te ontkennen een als misdrijf omschreven feit te hebben gepleegd, duidelijk onverschillig zijn voor diens criminaliteit en die overschilligheid bijdraagt tot de problemen van de minderjarige, kan de procureur des Konings hen maatregelen van ouderschapssteun voorstellen.

Die maatregelen kunnen enkel worden voorgesteld als zij de delinquente minderjarige zelf ten goede kunnen komen.

Er wordt de partijen op gewezen dat zij een advocaat kunnen raadplegen en zich door hem kunnen laten begeleiden als zij dat wensen.

Als de betrokken personen in dat geval de maatregelen aanvaarden en er daadwerkelijk aan meewerken, stelt de procureur hierover een proces-verbaal op, wat een einde maakt aan de strafvordering als bedoeld in artikel 84.

Als de uitvoering van deze maatregelen aan een dienst van de gemeenschappen wordt opgedragen, wordt de financiering ervan geregeld in een samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat en de gemeenschappen, als bedoeld in artikel 92bis, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen ».

Verantwoording

Er moet worden bepaald dat personen die het ouderlijk gezag uitoefenen over een minderjarige die een als misdrijf omschreven feit heeft gepleegd, maatregelen van steun en bijstand kunnen genieten wanneer zij problemen hebben bij de uitoefening van hun ouderlijk gezag ten aanzien van de criminaliteit van de minderjarige.

Die maatregelen van ouderschapssteun moeten worden opgevat als positieve maatregelen en niet als stigmatiserende of bestraffende maatregelen.

Zij moeten worden genomen in het belang van de jongere.

De maatregelen zijn rechtstreeks gericht op de ouders maar kunnen ook de delinquente minderjarige zelf ten goede komen. Daarom is de federale overheid ten volle bevoegd om in die maatregelen te voorzien (advies van de Raad van State, stuk Kamer, 51 1467/001, blz. 84).

De Raad van State gaat er overigens van uit dat het volbrengen van de ouderstage een alternatief is voor vervolging, die alleen kan worden gebaseerd op het huidige artikel 84. Als de maatregelen van ouderschapssteun niet correct worden gevolgd, kan het openbaar ministerie de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, vervolgen op grond van artikel 84.

Dit amendement wil ter zake niet afwijken van het gemeen recht en van de gewone bevoegdheid voor het uitspreken van politiestraffen (advies van de Raad van State, blz. 100 en 104).

De bepaling wordt overigens nog aangevuld met de verplichting om de partijen te informeren over de mogelijkheid die ze hebben om een advocaat te raadplegen en zich door hem te laten begeleiden als zij dat wensen.

Amendement nr. 15 van de regering is overigens verwerkt in dit amendement.

Nr. 25 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 22

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Dit amendement ligt in het verlengde van de voorgestelde amendementen op de artikelen 5 en 10, die tot doel hebben dat de maatregelen van ouderschapssteun niet worden opgevat als stigmatiserende en bestraffende maatregelen maar als positieve maatregelen.

Artikel 22, dat ten aanzien van de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen en die weigeren een ouderstage te volgen, voorziet in straffen in de vorm van een veroordeling en/of boete, moet dus worden geschrapt.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 26 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 7

Aan dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. In de inleidende zin na de woorden « gewijzigd bij de wet van » de woorden « 10 augustus 2005 » invoegen;

B. De nederlandse tekst van het laatste lid van de voorgestelde § 2 vervangen als volgt :

« Indien de rechtbank een andere maatregel oplegt, bepaalt zij de maximale duur ervan, met uitzondering van de maatregelen bedoeld in het eerste lid, 1º »;

C. De nederlandse tekst van de voorgestelde § 2bis, 7º aanvullen met de woorden « dat werd begaan ».

Nr. 27 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 7

Aan dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. In het 7º, f), de inleidende zin vervangen als volgt :

« f) de volgende leden worden ingevoegd tussen het tweede lid en het derde lid »;

B. In het 7º, g), de woorden « de in artikel 36, § 2, eerste lid, 11º, bedoelde personen » vervangen door de woorden « de in § 2, eerste lid, 11º, bedoelde personen ».

Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 28 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 7

In het voorgestelde 1º van artikel 37 het laatste lid doen vervallen.

Verantwoording

Het is niet logisch als beginsel te stellen dat de rechter rekening moet houden met de beschikbaarheid van de middelen. Juridisch gezien wijkt dat criterium af van de andere opgesomd in de punten 1 tot 6. De rechter hoeft immers geen rekening te houden met de middelen waarvoor een andere macht bevoegd is.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 29 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 7bis (nouveau)

Een artikel 7bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 7bis. — In artikel 41, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « artikel 37, 2º tot 4º » vervangen door de woorden « artikel 37, § 2 , 2º tot 11º ».

Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 30 VAN DE REGERING

Art. 5

In het voorgestelde artikel 29bis, de woorden « of ambtshalve » invoegen na de woorden « op vordering van het openbaar ministerie »

Verantwoording

Dit amendement laat de rechtbank toe om ambtshalve te beslissen dat een ouderstage dient te worden opgelegd.

De minister van Justitie,
Laurette ONKELINX.