3-574/1

3-574/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

19 MAART 2004


Westvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, teneinde het bedrag te verhogen van de uitgaven voor kinderopvang die voor aftrek van het totale inkomen in aanmerking komen, alsook, in het geval van zwaar zieke kinderen, het belastingvrije inkomen op te trekken

(Ingediend door de heer René Thissen c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van wetsvoorstel DOC 50 2405/001.

Kinderen met een chronische ziekte of met kanker, kinderen in het ziekenhuis, kinderen met een handicap, ... Het blijven in de eerste plaats kinderen met de typische noden en behoeften van kinderen.

Een kind is een mens in ontwikkeling. Ziekten of handicaps kunnen een aantal fundamentele behoeften naar de achtergrond schuiven : spelen, naar school gaan, vriendjes hebben, deelnemen aan sportactiviteiten enzovoort. Een handicap of de behandeling van een ziekte houden het gevaar in dat voorbij wordt gegaan aan de fundamentele relationele behoeften van het kind, waardoor zijn ontwikkeling in het gedrang kan komen.

Artikel 24, 1º, van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind bepaalt het volgende : « [de] Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid en op voorzieningen voor geneeskundige verzorging en revalidatie. De Staten die partij zijn, streven ernaar te waarborgen dat geen enkel kind zijn recht op toegang tot deze voorzieningen voor gezondheidszorg wordt onthouden ».

In 1989 heeft België het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind geratificeerd. Niettemin blijven heel wat kinderen verstoken van « de grootst mogelijk mate van gezondheid ». In het licht daarvan heeft de cdH een Handvest inzake de rechten van het zieke kind opgesteld, in samenwerking met de vzw « Jour après Jour » en op grond van onderstaande teksten :

­ het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, VN, 20 november 1989;

­ het Handvest van de rechten van het gehospitaliseerde kind, EACH, 1988;

­ de Verklaring over de bevordering van de rechten van de patiënt in Europa, de zogenaamde « Verklaring van Amsterdam », WGO, 1994.

Dat Handvest heeft tot doel de rechten van de zieke kinderen duidelijk te omschrijven, de diverse actoren verplichtingen op te leggen inzake het welzijn van het kind en ten behoeve van de ouders of de omgeving van het zieke kind rechten in het leven te roepen die moeten bijdragen tot meer welzijn voor het kind.

Een eerste maatregel werd reeds verwezenlijkt via de wet van 23 maart 2001, op grond waarvan de kosten voor kinderopvang volledig aftrekbaar werden, met een maximum van 11,20 euro per opvangdag. Weliswaar blijft die aftrekmogelijkheid beperkt tot kinderen van minder dan drie jaar en komt zij slechts ten goede aan gezinnen die voldoende verdienen om het belastingvoordeel te genieten.

Bij ernstig zieke kinderen, kinderen met kanker, mucoviscidose of andere ziekten waardoor zij niet naar school of naar de kinderopvang kunnen, moeten de ouders zeer vaak hun heil zoeken in zeer dure oplossingen. Aldus lopen zieke kinderen het gevaar te worden gestraft, naargelang hun ouders in mindere of meerdere mate vermogend zijn.

Teneinde die toestand te verhelpen, ware het raadzaam de aftrekbaarheid van de opvangkosten voortaan ook mogelijk te maken voor kinderen tot twaalf jaar, alsook het maximaal aftrekbare bedrag op te trekken tot 15 euro per opvangdag en per kind. Bovendien behoort het aftrekbare bedrag te worden omgevormd tot een belastingkrediet, zodat rekening kan worden gehouden met de lasten en kosten van álle kinderen voor álle belastingplichtigen, met name voor de gezinnen die geen belastingen betalen, eenoudergezinnen en gezinnen met een laag inkomen. Een en ander moet ervoor zorgen dat het kind échte fiscale rechten geniet.

Daarom stellen wij voor de leeftijdgrens voor de aftrekbaarheid van de opvangkosten op te trekken tot 12 jaar, alsook een belastingkrediet toe te kennen van 50 % van de werkelijke kosten die de gezinnen dragen. Daarbij zou een maximum gelden dat overeenstemt met het maximum van de kosten die, overeenkomstig artikel 113, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in aanmerking worden genomen voor een aftrekbaarheid van 100 %.

Dit voorstel past ook in het streven de zogenaamde « werkloosheidsvallen » weg te werken, want door de voorgestelde maatregel zou voor tal van ouders een grote financiële belemmering wegvallen om zich op de arbeidsmarkt aan te bieden.

Behalve met hoge opvangkosten krijgen ouders van zwaar zieke kinderen ook te maken met hoge kosten op het stuk van gezondheidszorg. Een mucoviscidosepatiëntje moet bijvoorbeeld een preventieve behandeling volgen die doorgaans circa 100 euro per maand kost. Hyperkinetische kinderen hebben dan weer nood aan adequate psychologische en pedagogische begeleiding, waarvan de prijs kan oplopen tot 300 euro per behandeling.

De ouders van een zwaar ziek kind kampen eveneens met meerkosten voor allerlei aspecten waarvoor geen specifieke vergoeding bestaat. Het gaat daarbij niet alleen om het heen-en-weergerij tussen thuis en ziekenhuis, maar ook om specifieke voeding en kleding, aangepast speelgoed, bijkomende opvang voor broers en zussen enzovoort.

Hoewel in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 al rekening wordt gehouden met gehandicapte kinderen ten laste, met name door een toeslag op het belastingvrije inkomen, blijven alle verdoken kosten in verband met de ernstige ziekte van een kind zwaar wegen.

Daarom stellen wij een verdubbeling voor van het voordeel dat thans wordt toegekend voor kinderen ten laste; concreet zou het gaan om een verhoging van het belastingvrije inkomen met 870 euro, naar analogie van de toeslag waarop elke gehandicapte persoon ten laste nu al recht geeft. Bovendien is het de bedoeling een terug te betalen belastingkrediet toe te kennen wanneer het verhoogde belastingvrije inkomen niet kon worden aangerekend op de beroepsinkomsten van de betrokken partner. In die hypothese zal het belastingvrije inkomen worden verhoogd wanneer een zwaar ziek kind verhoogde kinderbijslag geniet op 1 januari van het aanslagjaar, overeenkomstig de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939 of het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.

De verwijzing naar de regeling van de verhoogde kinderbijslag lijkt ons de meest aangewezen werkwijze, omdat zij de mogelijkheid biedt te beoordelen of een kind getroffen is door een zware ziekte. Die kinderbijslag wordt immers vastgesteld op grond van zes categorieën afhankelijk van de ernst van de ziekte van het kind.

René THISSEN.
Clotilde NYSSENS.
Christian BROTCORNE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 113 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in § 1, 1º, wordt het woord « drie » vervangen door het woord « twaalf »;

B) in § 2, wordt het getal « 4,00 » vervangen door het getal « 15,00 ».

Art. 3

Artikel 114 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid :

« Op de overeenkomstig artikel 130 berekende personenbelasting wordt een belastingkrediet aangerekend van 50 % van het in artikel 104, 7º, bedoelde aftrekbare bedrag, met inachtneming van het in artikel 113, § 2, bedoelde maximum. »

Art. 4

In artikel 133 van hetzelfde Wetboek, vervangen door de wet van 21 juli 2002, wordt een 3ºbis ingevoegd, luidend als volgt :

« 3ºbis 870 euro voor elk zwaar ziek kind dat recht geeft op verhoogde kinderbijslag op 1 januari van het aanslagjaar, overeenkomstig de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939 of het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen; »

Art. 5

In artikel 134, § 3, van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd door de wet van 10 augustus 2002, worden de woorden « in artikel 132, eerste lid, 1º tot 6º » vervangen door de woorden « in de artikelen 132, eerste lid, 1º tot 6º, en 133, § 1, 3ºbis ».

5 maart 2004.

René THISSEN.
Clotilde NYSSENS.
Christian BROTCORNE.