3-568/1

3-568/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

18 MAART 2004


Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, met als doel de aftrek mogelijk te maken van kosten die betrekking hebben op woongebouwen

(Ingediend door de heer René Thissen c.s.)


TOELICHTING


Wanneer een natuurlijke persoon ­ in persoonlijke naam of via een vennootschap ­ gebouwen bezit, heeft dat gevolgen die vanuit fiscaal oogpunt niet onbelangrijk zijn (1).

Privé-personen en vennootschappen worden momenteel op fiscaal vlak zeer verschillend behandeld, zowel wat betreft de belasting op de inkomsten uit onroerende goederen als wat betreft de mogelijkheden om kosten af te trekken.

Zo is een eigenaar die een onroerend goed persoonlijk bewoont of dit verhuurt aan een natuurlijke persoon die het goed niet gebruikt voor een beroepsactiviteit, verplicht het kadastraal inkomen van het goed aan te geven aan de personenbelasting.

Het kadastraal inkomen wordt op zijn beurt geïndexeerd en verhoogd met 40%, behalve voor het gebouw dat door de eigenaar wordt aangewezen als het onroerend goed dat hij bewoont.

Is de eigenaar een natuurlijke persoon, dan wordt hij slechts belast op de reële netto huur wanneer hij het onroerend goed verhuurt aan een persoon die het gebruikt voor zijn beroepsactiviteiten.

In alle gevallen zijn de interesten van de schulden die specifiek zijn aangegaan met het oog op het verkrijgen of het behouden van onroerende goederen, aftrekbaar van het totaal van de onroerende inkomsten van de eigenaar die een natuurlijke persoon is (2).

Ten slotte moet erop gewezen worden dat een eventuele meerwaarde niet belastbaar is in geval van verkoop van het onroerend goed. Wel belastbaar als diverse inkomsten, zijn de meerwaarden die verwezenlijkt zijn naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel op in België gelegen gebouwde onroerende goederen, wanneer de overdracht plaatsheeft binnen vijf jaar na de datum van aankoop (3).

De vennootschapsbelasting kent de subtiele verschillen niet die inzake onroerende fiscaliteit gelden voor de personenbelasting. Een onderneming is immers altijd belastbaar op de reële inkomsten. Alle inkomsten die een onderneming ontvangt, vormen dus samen de bruto belastbare winst die onderworpen is aan de vennootschapsbelasting. Het begrip « kadastrale inkomsten » speelt geen enkele rol bij de vennootschapsbelasting (4).

Zo zijn ook alle kosten die gemaakt zijn in verband met onroerende goederen van een vennootschap, aftrekbaar van de belastbare grondslag van die vennootschap. Dit omvat zowel de interesten van leningen als de aflossingen en alle onderhouds- en herstelkosten.

Particulieren daarentegen worden forfaitair belast op het kadastraal inkomen, maar mogen slechts bepaalde kosten aftrekken en dan nog op beperkte wijze. Dit verschil leidt tot een fiscale druk die hoger is voor particulieren dan voor vennootschappen. Dat zou kunnen verklaren waarom particulieren een maximum aan klussen in het zwart trachten te laten uitvoeren.

Dit wetsvoorstel heeft dus tot doel om de particulieren in staat te stellen om, zoals dit reeds het geval is voor de vennootschappen, de verbeterings- en onderhoudswerken die betrekking hebben op een woongebouw af te trekken, voor zover die werken worden uitgevoerd door geregistreerde aannemers.

De invoering van een dergelijke fiscale stimulans zou tot gevolg moeten hebben dat de particulieren systematischer een beroep doen op geregistreerde aannemers, wat bijdraagt tot de bestrijding van het zwartwerk, dat een groot deel uitmaakt van de sociale en fiscale fraude.

Deze nieuwe aftrekmogelijkheid zou ook de particulieren die woningen verhuren ertoe moeten aanzetten de noodzakelijke onderhoudswerken niet meer uit te stellen en ze niet meer te laten uitvoeren door een zwartwerker, wat uiteindelijk de kwaliteit van de te huur aangeboden woningen zal verbeteren.

René THISSEN.
Christian BROTCORNE.
Clotilde NYSSENS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Titel F en artikel 117 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, opgeheven door de wet van 28 december 1992, worden hersteld in de volgende lezing :

« F. Onroerende kosten

« Art. 117. ­ § 1. De uitgaven die tijdens het de belastbare tijdperk werkelijk zijn gedaan voor verbeterings- en onderhoudswerken aan een woning waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is, zijn aftrekbaar onder de volgende voorwaarden :

1º de uitgaven moeten betrekking hebben op :

­ werken aan de dragende elementen die bijdragen tot de stabiliteit of de stevigheid van het gebouw,

­ werken die een wind- en waterdichte ruwbouw waarborgen, met inbegrip van de deklagen,

­ het bouwen of afbreken van binnenmuren,

­ het maken van nieuwe deur- of raamopeningen,

­ het dichtmetselen van bestaande deuren of ramen,

­ het bepleisteren van gebouwen,

­ werken aan trappen of trapleuningen,

­ werken aan plafonds en vaste scheidingswanden,

­ werken aan de delen van leidingen, buisleidingen, buizen en omhullingen van allerlei aard die zich in de muren, plafonds of plankenvloeren bevinden, of in de bekleding, alsook in de grond en die gebruikt worden als verbinding met de publieke infrastructuur,

­ werken aan de liften,

­ werken aan de deuren, ramen en glazen daken,

­ werken aan de sanitaire uitrustingen,

­ het installeren van een verwarmingssysteem,

­ werken aan de sloten van het gebouw,

­ het aanbrengen van bekledingen van allerlei aard voor muren, vloeren en plafonds,

­ schilderwerken aan de binnen- en buitenkant van het gebouw, met inbegrip van behangwerken.

2º deze werken dienen uitgevoerd te worden door een persoon die, op het moment waarop de aannemingsovereenkomst wordt gesloten, geregistreerd is als aannemer overeenkomstig artikel 401;

3º het aftrekbare bedrag mag per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 2 500 euro;

4º de aftrek is niet van toepassing op de uitgaven die

a) in aanmerking genomen worden als bewezen beroepskosten,

b) recht geven op de in artikel 69 bedoelde investeringsaftrek,

c) in aanmerking komen voor de toepassing van artikel 104, 8º.

§ 2. De Koning legt de verplichtingen en formaliteiten vast waaraan voldaan moet worden opdat deze uitgaven als aftrekbaar worden beschouwd.

10 februari 2004.

René THISSEN.
Christian BROTCORNE.
Clotilde NYSSENS.

(1) Zie hierover, P. Minne, « La société patrimoniale immobilière : une panacée? », L'Écho, 16 december, blz. 16.

(2) Art. 14, eerste lid, WIB 92.

(3) Art. 90, 10º, WIB 92.

(4) P. Minne, ibid., blz. 16.