3-476/3 | 3-476/3 |
3 FEBRUARI 2004
Evocatieprocedure
Ontwerp van bijzondere wet houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving
Wetsontwerp houdende verschillende wijzigingen in de kieswetgeving
Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van diverse bijzondere wetten
Deze wetsontwerpen werden op 22 januari 2004 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Het wetsontwerp nr.3-476/1 ressorteert onder de optioneel bicamerale procedure terwijl de wetsontwerpen nrs. 3-473, 3-474 en 3-475 vallen onder de verplicht bicamerale procedure.
Deze wetsontwerpen werden op 23 januari 2004 overgezonden aan de Senaat en wetsontwerp nr. 3-476/1 werd door de Senaat geëvoceerd op 26 januari 2004.
De commissie heeft deze wetsontwerpen besproken tijdens haar vergaderingen van 20, 27 januari en 3 februari 2004.
Tot tweemaal toe drongen de heren Buysse en Van Hauthem er op aan dat de commissie, samen met de bespreking van de door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden wetsontwerpen, het verzoekschrift van de Conferentie van burgemeesters van Halle-Vilvoorde met betrekking tot de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde zou behandelen. Dit verzoekschrift werd op 15 januari 2004 door de plenaire vergadering van de Senaat verzonden naar de commissie, overeenkomstig artikel 75, punt 2, van het reglement van de Senaat.
Het voorstel werd verworpen met 9 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.
Op voorstel van de voorzitter werd beslist dat dit verzoekschrift later door de commissie zou behandeld worden, tezamen met alle andere naar de commissie verzonden verzoekschriften, overeenkomstig de geplogenheden.
Het wetsontwerp tot regeling van de verdeling tussen de kiescolleges van het aantal in het Europees Parlement te verkiezen Belgische leden strekt ertoe de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europees Parlement aan te passen naar aanleiding van de inkrimping tot 24 (in plaats van 25) zetels van Europees vertegenwoordiger waarover België tijdens de volgende zittingsperiode (2004-2009) zal beschikken.
De toetreding, op 1 mei 2004, van tien nieuwe Staten tot de Europese Unie brengt voor elk van de huidige lidstaten een vermindering van het aantal zetels mee waarover hij tijdens de volgende zittingsperiode in het Europees Parlement zal beschikken. De Europese Raad zal ter zake begin 2004 een officiële beslissing nemen.
Teneinde de Europese kieswet van 23 maart 1989 in de toekomst niet telkens te moeten wijzigen als dit aantal wordt gewijzigd, wordt in artikel 10 van deze wet niet meer verwezen naar het precieze aantal zetels, maar naar het begrip « aantal aan België toegekende zetels van Europees volksvertegenwoordiger ».
Het wetsontwerp houdt rekening met het advies van de Raad van State volgens hetwelk de wijziging (1) voor België niet de verplichting met zich brengt om de verkiezingsprocedure voor de Duitstalige vertegenwoordiger in het Europees Parlement te wijzigen, dat wil zeggen door een ander kiescollege dan het Nederlandse en het Franse kiescollege en op grond van een eigen kieskring die overeenstemt met het Duitstalig gebied(2).
Nadat het wetsontwerp zal zijn goedgekeurd, zal een koninklijk besluit worden uitgevaardigd teneinde de zetels te verdelen tussen de kiescolleges.
Naargelang de bevolkingscijfers en met uitzondering van de zetel die voorbehouden is aan het Duitstalig kiescollege zullen de 23 resterende zetels worden verdeeld als volgt : 14 voor het Nederlandse kiescollege (status quo) en 9 voor het Franse kiescollege (-1).
II.2 Wetsontwerp houdende verschillende wijzigingen in de kieswetgeving (stuk Senaat 3-474/1) en ontwerp van bijzondere wet houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving (stuk Senaat 3-473/1)
De doelstellingen zijn vijfvoudig :
In de eerste plaats de kandidaat-opvolgers opnieuw invoeren voor de verkiezing van de drie gewestraden en voor de rechtstreekse verkiezing van de zes Brusselse leden van de Vlaamse Raad. Er moeten evenveel kandidaat-opvolgers zijn als het aantal kandidaten dat wordt voorgedragen voor de mandaten van titularis. Die aantallen bedragen voor de verkiezing van de drie gewestraden maximum 16 en minimum 4, en voor de rechtstreekse verkiezing van de zes Brusselse leden van de Vlaamse Raad maximum 6 en minimum 4.
Ten tweede wordt een kiesdrempel van 5 % voor de verkiezing van de drie gewestraden, van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap en van de Brusselse leden van de Vlaamse Raad ingevoerd en dit naar het voorbeeld van de kiesdrempel die tijdens de parlementsverkiezingen van 18 mei jongstleden werd ingevoerd.
Ten derde wordt de leeftijd om verkozen te worden als lid van een Gewest- of Gemeenschapsraad verlaagd tot 18 jaar. Ook de leeftijd om aangeduid te worden als lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering wordt verlaagd tot 18 jaar.
Ten vierde, in de bijzondere wetten van 8 augustus 1980 en van 12 januari 1989 alsmede in de gewone wetten van 12 januari 1989 en van 16 juli 1993, de regels opnemen om te zorgen voor een evenredige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten voor de verkiezingen voor de drie gewestraden, die thans worden geregeld krachtens een autonome bijzondere wet van 18 juli 2002.
Ten vijfde wordt de lijstenverbinding of apparentering uitgesloten voor de verkiezing van de Vlaamse Raad en de Waalse Gewestraad. Dit geldt echter enkel in de veronderstelling dat het Vlaamse of het Waalse Gewest in het teken van de constitutieve autonomie waarover zij op het vlak van het vaststellen van de kieskringen beschikken, decretaal zouden beslissen de grenzen van de kieskringen voor de verkiezing van hun parlement te doen samenvallen met deze van de provincies die tot het gewest behoren.
Op 14 januari 2004 heeft het Vlaams Parlement een decreet aangenomen houdende wijziging van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, wat betreft de kieskringen voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement (stuk Vlaams Parlement 2003-2004, nr. 1930/7)
II.3 Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van diverse bijzondere wetten (stuk Senaat nr. 3-475/1)
Het ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van verschillende bijzondere wetten kan als een « reparatie/-wet beschouwd worden. Het verhelpt een aantal tegenstrijdigheden tussen wetsbepalingen en zet verscheidene « materiële » vergissingen recht.
Sommige bepalingen van de bijzondere wet van 22 januari 2002 die de devolutieve kracht van de lijststem met de helft beperkt voor de verkiezing van de Gewestraden, worden herroepen.
Zij zijn onverenigbaar gebleken, niet alleen met de gewaarborgde vertegenwoordiging van 72 en 17 zetels die de Franse taalgroep, respectievelijk de Nederlandse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad geniet (volgens de bijzondere wet van 13 juli 2001 die de Lambermontakkoorden vertaalt) maar eveneens met de nieuwe procedure van verdeling van de zetels ingesteld door deze laatste wet in de schoot van elk van de twee taalgroepen van die Raad (cf. wat dit punt betreft, de artikelen 16bis, § 2, en 20, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 betreffende de Brusselse instellingen).
De heer Hugo Vandenberghe vindt het merkwaardig dat niemand van de meerderheidspartijen het woord neemt in het kader van de huidige bespreking over de kieshervorming. Blijkbaar is het een nieuwe gewoonte van de meerderheid om de wetten die ze zelf voorstellen niet meer te bespreken aangezien hetzelfde fenomeen zich heeft voorgedaan bij de parlementaire besprekingen van de eenmalige bevrijdende verklaring. De huidige parlementaire meerderheid is, in tegenstelling tot het verleden, een zwijgende meerderheid geworden. Of durft de meerderheid deze kieshervorming eigenlijk niet bespreken omdat ze een flagrante inbreuk op een vrije democratische rechtsorde inhoudt ?
Spreker betreurt bijgevolg de manier waarop de parlementairen in ons land omgaan met het stemrecht van de burgers.
Er is klaarblijkelijk een coalitie tot stand gekomen tussen de paarse meerderheid en haar satellietpartijen, het CDH en het Vlaams Blok. Al deze partijen samen maken zich medeplichtig aan een fundamentele inbreuk op de democratie. De scheidslijn met werkelijke corruptie wordt dun. De CD&V-fractie kan dergelijke houding niet goedkeuren en meent dat dit een onaanvaardbare aantasting is van de democratie in ons land. De pers is tot dezelfde conclusie gekomen. De commentaren in alle Vlaamse persedities zijn veelzeggend.
In een artikel « Kopstukkendemocratie » in De Tijd van 15 januari 2004 wordt uitdrukkelijk gezegd : « De duidelijkheid komt rijkelijk laat, onbetamelijk laat. Een meerderheid die de regels wijzigt net voor het spel begint, heeft maar één doel : er haar voordeel mee doen. Zelfs het heilige principe van het cordon sanitaire moet daarvoor even wijken. »
Ook in een artikel van Bart Eeckhout in De Morgen van 15 januari 2004, onder de titel « Eigen zetels eerst », wordt de nadruk gelegd op het feit dat het antidemocratische Vlaams Blok de paarse meerderheid helpt aan grote kieskringen.
Spreker citeert dit artikel uitvoerig :
« De stemming van gisteren, met de hakken over de sloot én met de steun van een antidemocratische en racistische partij, is het resultaat van maandenlang gemarchandeer en gefoefel.
Zelfs tot op het laatste moment werd er geleurd met een kiesdrempel van een procentje meer of minder of met een of andere gunstige financieringsregel voor deze of gene partij.
Het is onduidelijk wat democraten na dit schabouwelijke dieptepunt het meest moet bedroeven :
dat er na maanden van onzekerheid uiteindelijk een objectief bondgenootschap met extreem-rechts nodig is geweest om de kieswet te wijzigen of de aanstootgevende, amateuristische manier waarop dat bondgenootschap beklonken werd.
Een minister-president die op het spreekgestoelte het parlement komt vragen om een stemming nog maar eens uit te stellen (en, ocharme, de deur wordt gewezen).
( ...) Wat het spektakel van gisteren wel opgeleverd heeft, is het genadeloze demasqué van het cynisme van de macht.
Liberalen en socialisten tellen al maanden stilletjes hun winst uit.
Het gaat allang niet meer over een versterking van de democratie maar over het achteruitstellen of zelfs uitschakelen van rechtstreekse concurrenten.
( ...) Dertien juni wordt wellicht een zwarte zondag, alweer.
De drukkerij mag de inkt al bestellen. »
De Gazet van Antwerpen van diezelfde dag komt tot het besluit dat het hoogst onfatsoenlijk is dat deze discussie over het wijzigen van de spelregels moest plaatsvinden op amper vijf maanden voor de verkiezingen.
De Standaard van 15 januari 2004 stelt op zijn beurt dat het probleem niet bij het debat zelf ligt maar bij de timing ervan en de manier waarop het is gevoerd. Het artikel legt de nadruk op de sfeer van zelfbediening waarin de stemming gebeurde en op de sleutelrol die door het Vlaams Blok werd gespeeld. De auteur van het artikel stelt vast dat het toch geen kleinigheid is dat een fundamentele wetswijziging, zoals de aanpassing van de kiesprocedure, er alleen komt omdat het Vlaamse Blok ze goedkeurt.
Spreker verwijst tenslotte naar het commentaar van politoloog Devos uit Gent in een artikel « Olifanten in een porseleinen democratie ». Volgens deze laatste heeft de wijziging van de kieswetgeving een onmeetbare indirecte werking. Hij meent dat de paarse meerderheid alleen brute machtsuitbreiding wil door het doorbreken van de lokale CD&V-verankering en het elimineren van kleine partijen.
Deze artikelen illusteren, aldus de heer Hugo Vandenberghe, hoe men in ons land omgaat met één van de fundamentele pijlers van de democratie.
Het meest fundamenteel is de timing van de kieshervorming. Men kan immers discuteren over de kiesdrempel, of over grote of kleine kieskringen, maar het is evident dat deze wijzigingen niet kunnen worden doorgevoerd op enkele maanden voor de verkiezingen.
Het beginsel van het « recht op vrije verkiezingen » is opgenomen in artikel 3 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.
Hieruit blijkt dat bij het organiseren van verkiezingen en het wijzigen van de daarbij geldende regels een aantal fundamentele voorwaarden moeten worden nageleefd.
De regering doet alsof de democratie erin bestaat op geregelde tijdstippen vrije en geheime verkiezingen te organiseren. Dit is echter niet het enige element van de democratie. Om de democratie te waarborgen moeten deze verkiezingen gebeuren in het kader van een rechtstaat.
De Raad van Europa speelt een zeer grote rol bij de bescherming van de rechten van de mens, al weze het maar door het bestaan van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
De heer Hugo Vandenberghe is van oordeel dat de algemene rechtsbeginselen van het EVRM voldoende abstract zijn om een evolutie van het rechtsdenken te doorstaan. Spreker verwijst eveneens naar het « Discours préliminaire sur le projet de Code civil », van Jean Marie Etienne Portalis van het « 1er pluviôse an IX », ter gelegenheid van het in voege treden van het burgerlijk wetboek op 21 maart 1804. Hierin wordt ook gepleit om de rechtsregels als « maximes généraux » te formuleren, waardoor hun toepassing hun inhoud zelf kan overstijgen.
Het lid vraagt onder welke voorwaarden artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM wordt toegepast. Overeenkomstig dit artikel verbinden « De Hoge Verdragsluitende Partijen zich om met redelijke tussenpozen vrije, geheime verkiezingen te houden onder voorwaarden die de vrije meningsuiting van het volk bij het kiezen van de wetgevende macht waarborgen. De draagwijdte ervan wordt verduidelijkt in de punten 63 tot en met 67 de « Richtlijnen betreffende verkiezingen » aangenomen door de « Commissie van Venetië » in het kader van de Raad van Europa op 18 oktober 2002.
(Venice Commission, Code of Good Practice in Electoral Matters. 23 mei 2003, opinion nr. 190/2002). Hierin wordt gesteld dat een stabiele kieswetgeving onontbeerlijk is voor het goede verloop van de kiesprocedure en dus a fortirio de democratie consolideert. Het wijzigen van essentiële onderdelen van de kieswetgeving op minder dan een jaar voor de verkiezingen leidt tot partijpolitieke manipulatie van het verkiezingsresultaat en moet volgens spreker vermeden worden.
Tijdens een hoorzitting in het Vlaams Parlement van 11 december 2003 (Stuk Vlaams Parlement, 2003-2004, nr. 1930/4, pp 38-39 ), over een aantal voorstellen van bijzonder decreet over de federale staatsstructuur en de Vlaamse nationale kieskring, werd de draagwijdte van de « Code of Good Practice in Electoral Matters » van de Commissie van Venetië (Code voor goede praktijken in verkiezingsaangelegenheden) onderzocht. Professor Vuye van de rechtsfaculteit te Leuven verklaarde dat deze code werd opgesteld naar aanleiding van de resolutie nr. 1264 van de Raad van Europa van 2001. Hierin wordt onder meer gepreciseerd dat deze code betrekking zou moeten hebben op de periode voor de verkiezingen, de electorale periode en de periode die onmiddellijk volgt op de stembusgang. In de aanhef wordt vermeld dat de opgestelde richtlijnen gebaseerd zijn op « les principes du patrimoine électoral européen; enfin et surtout elles constituent le noyau du code de bonne conduite en matière électorale.
De code wordt aangewend om de verkiezingsgang van een land te monitoren. De code is dus in ieder geval ook van toepassing op de oorspronkelijke landen van de Raad van Europa.
Professor Wauters van de rechtsfaculteit van de Universiteit van Leuven verklaarde dat deze code deel uitmaakt van het internationaal gewoonterecht. Het Hof van Cassatie heeft in haar arrest van 12 februari 2003 (zaak-Ariël Sharon) gesteld dat het internationaal gewoonterecht kan worden ingeroepen voor de Belgische rechtbanken.
Spreker verwijst verder naar het arrest nr.73/2003 van het Arbitragehof van 26 mei 2003 waarin de rechtstreekse werking van artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol van het EVRM in het Belgisch rechtssysteem wordt erkend. Spreker concludeert hieruit dat het federaal parlement door het aannemen van wijzigingen van de kieswetgeving op minder dan een jaar van de verkiezingen artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol en het internationaal gewoonterecht schendt.
De heer Hugo Vandenberghe stelt ook dat argument als middel voor het Arbitragehof te hebben ingeroepen in het licht van het discriminatieverbod. Hij resumeert dat middel als volgt : « bij de dubbele kandidaatstelling kent men het effect van zijn stem niet omdat degene die gekozen is tussen de uitoefening van de twee mandaten moet kiezen omdat de uitoefening van beide mandaten tezelfdertijd wettelijk onverenigbaar is.
Dus het argument, geput uit artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol van het EVRM, is zuiver internationaalrechtelijk. De democratisering van het kiesgedrag en de kiezer vergt dat deze laatste het effect van zijn stem kent.
Welnu, op 26 mei 2003 heeft het Arbitragehof geoordeeld : « De middelen die betrekking hebben op de gelijktijdige kandidaatstelling voor de Kamer en de Senaat ... Het middel tegen die uitzondering dat men zich kan kandidaat stellen is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. In samenhang gelezen met artikel 64 van de Grondwet, met artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM en artikel 14 van het EVRM. is hier sprake van een discriminatieverbod.
Volgens de verzoekende partij zou de gelijktijdige kandidaatstelling voor Kamer en Senaat een discriminatie van zowel kiezers als kandidaten doen ontstaan. De kiezers onderling zouden verschillend worden behandeld doordat zij hun stem kunnen inschatten voor kandidaten op één van beide lijsten maar niet voor kandidaten die op de beide lijsten staan. De kandidaten die op beide lijsten staan zouden gunstiger worden behandeld doordat zij over meer middelen kunnen beschikken om een verkiezingscampagne te voeren en doordat zij in voorkomend geval kunnen kiezen welk mandaat zij opnemen. »
Op dat ogenblik bestond de nieuwe wet op het Arbitragehof nog niet. Deze laat toe dat men rechtstreeks alle fundamentele rechten en vrijheden toetst. In het middel gebruikt in 2003 moest alles nog op de discriminatie worden toegespitst.
Het Arbitragehof zegt verder dat de bestaanbaarheid van deze tekst met artikel 10 of 11 van de Grondwet moet worden bekeken :
« De wetgever is afgeweken van het principiële verbod om tegelijkertijd kandidaat te zijn voor de Kamer en voor de Senaat. Indien de kandidaat tegelijk voor de Kamer en voor de Senaat wordt verkozen, kan hij evenwel slechts één van die mandaten uitoefenen ... De bestreden maatregel is van die aard dat de kiezer kan worden misleid vermits hij het nuttig effect van zijn stem niet kan inschatten. De maatregel bevoordeelt zonder redelijke verantwoording de kandidaten die de dubbele kandidatuur kunnen genieten. »
Een dubbele kandidaatstelling voor mandaten die onverenigbaar zijn houdt dus voor het Arbitragehof een dubbele schending in van artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol van het EVRM.
Enerzijds is er een rechtstreekse schending omdat de kiezer het effect van zijn stem niet kan inschatten. Anderzijds is het ook een schending van het discriminatieverbod omdat de kandidaten op twee lijsten bevoordeeld worden.
Spreker had verwacht dat voor dit probleem door de regering een wettelijke oplossing zou worden voorgesteld.
De heer Hugo Vandenberghe wijst er op dat er ook een wettelijke onverenigbaarheid bestaat tussen het mandaat van Europees parlementslid en dat in een Gemeenschaps- of Gewestraad. De uitspraak van het Arbitragehof is hierop dus eveneens van toepassing.
Het is een rechtsstaat onwaardig dat men dat probleem niet wil regelen. De heer Hugo Vandenberghe kondigt aan opnieuw juridische middelen te zullen inroepen tegen deze wijze van kandidaatstelling. Het zal dus aan de rechtscolleges zijn om te oordelen wat het niveau is van de rechtsbescherming in ons land.
Over de omvang van de kieskring en het systeem kan men argumenteren. In een democratie moet de kiezer zijn stem evenwel kunnen uitbrengen met kennis van zaken. Politici die veel in de media komen, hebben belang bij grotere kieskringen. De verkiezingen draaien niet langer om het verkiezen van alle leden van het Parlement, het gaat nu nog alleen om de verkiezing van enkele gemediatiseerde topfiguren die uiteindelijk hun entourage laten zetelen. De bevoegdheden van de parlementsleden vloeien evenwel voort uit de Grondwet. Het geven van meer macht aan de kiezer door het halveren van het gewicht van de kopstemmen wordt in de praktijk volledig uitgehold door het systeem van de opvolgers.
De heer Hugo Vandenberghe wijst erop dat in Nederland, waar grotere kieskringen bestaan, erover wordt nagedacht om deze te verkleinen.
Persoonlijk denkt de spreker dat iedere goede oplossing ter zake een vorm van vergelijk inhoudt. Indien de kieswetgeving moet worden gewijzigd, dient dat echter vlak ná en niet vlak vóór de verkiezingen te gebeuren.
Derhalve pleit hij voor het Duitse kiessysteem dat de voordelen combineert en de nadelen uitsluit : de volksvertegenwoordigers worden deels rechtstreeks verkozen; daarnaast bestaat er een lijst per deelstaat waarop de kiezer zijn voorkeur voor een bepaalde partij kan uitdrukken. De partijen kunnen voor hen essentiële personen op die laatste lijst laten plaatsen.
Hij verkiest een systeem met een eerste lijst voor heel Vlaanderen en een verdeling van de andere helft van de zetels over de huidige kiesarrondissementen.
In ieder geval is het voor hem onbegrijpelijk dat een ander element van het arrest van het Arbitragehof, de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde, die hoe dan ook moet worden doorgevoerd vóór de volgende federale verkiezingen, niet wordt geregeld. Hij vermoedt dat daar manoeuvres achter schuilgaan die nodig waren om in de Kamer de bijzondere meerderheid te halen.
Zeker wat betreft de Europese verkiezingen kan dit tot problemen leiden. Lokale mandatarissen van de meerderheidspartijen kondigen nu reeds aan de organisatie van de Europese verkiezingen te zullen boycotten. De Vlaamse minister van Binnenlandse Zaken kondigt bovendien aan daar niet te zullen tegen optreden. De federale mandatarissen van diezelfde partijen nemen hier een tegengestelde houding aan door de splitsing niet door te voeren.
Waarom moet voorliggend wetsontwerp worden gestemd als in Vlaams-Brabant de Europese verkiezingen niet zullen doorgaan ?
De CD&V pleit ervoor om de kleine kieskringen te behouden daar zij de kiezer veel meer invloed gunnen. Ook de risico's van manipulatie van de verkiezingsuitslag door de massamedia worden hierdoor beperkt.
De heer Hugo Vandenberghe besluit dat zijn fractie om al die redenen tegen dit ontwerp zal stemmen.
De heer Van Overmeire is het eens met de hoofdlijnen van het betoog van de heer Hugo Vandenberghe maar neemt het niet dat zijn partij, het Vlaams Blok, een satellietpartij van de meerderheidspartijen wordt genoemd. De goedkeuring van de provinciale kieskringen in het Vlaams Parlement door zijn partij gebeurde omdat zij dit Parlement de vernedering wenste te besparen dat het federale parlement zou beslissen over de kiesomschrijvingen van het Vlaams Parlement.
Spreker betreurt het dat de CD&V gedurende vijf jaar geweigerd heeft een oppositiefront te vormen met het Vlaams Blok. Aangezien het Vlaams Blok als oppositiepartij altijd alleen heeft gestaan, zal zij ook autonoom, op basis van haar eigen overtuiging beslissen over het eigen programma en het eigen stemgedrag.
In zijn hoedanigheid van internationale waarnemer bij verkiezingen in Georgië en Servië in het kader van de OVSE, heeft spreker kennis gemaakt met de normen die de internationale gemeenschap hanteert om te evalueren of de georganiseerde verkiezingen vrij en eerlijk zijn. Bij dergelijke evaluatie wordt gebruik gemaakt van het « Document of The Copenhagen meeting of the conference on the human dimension of the OSCE » van 29 juni 1990. Dit document werd opgesteld door de « OSCE Office for democratic institutions and human rights » (ODIHR) en somt een aantal voorwaarden op waaraan lidstaten moeten voldoen opdat de wil van het volk als basis zou dienen voor het wettig gezag van de regering. Op basis van voornoemd document heeft ODIHR vele waarnemers gezonden naar meer dan 100 verkiezingen. Het is onfatsoenlijk om vier maanden voor de verkiezingen de spelregels nog te veranderen. Indien dit in een Oost-Europees land zou gebeuren, zouden waarnemers in elk geval concluderen dat er een vermoeden van manipulatie is. Er is, volgens spreker, geen enkele reden waarom normen die gelden voor Midden- en Oost-Europa niet van toepassing zouden zijn op België.
Een andere norm die door de internationale gemeenschap als leidraad wordt gehanteerd, is het concept van « one man, one vote » en de idee dat parlementsleden ongeveer evenveel stemmen moeten halen om verkozen te worden. Verkiezing na verkiezing stelt men echter vast dat voor het behalen van een Nederlandstalige parlementszetel (45 000 stemmen) veel meer stemmen nodig zijn dan voor een Franstalige zetel (37 000 stemmen).
Indien de tragikomedie van de partijfinanciering en de pogingen die steeds weer vanuit Wallonië georganiseerd worden om het Vlaams Blok droog te leggen, op een vergelijkbare wijze zou gebeuren in een Oost-Europees land, dan zou de internationale gemeenschap zich daar zeer grote vragen bij stellen.
Hetzelfde geldt voor het voor de rechtbank dagen van een politieke partij op enkele weken voor de verkiezingen. Gelet op de aanzienlijke gerechtelijke achterstand bij de Hoven van Beroep, is het merkwaardig dat het Hof van Beroep te Gent toch plots mensen en middelen heeft kunnen vrijmaken om deze rechtszaak tegen het Vlaams Blok te organiseren.
Bij de internationale waarnemers zijn er niet alleen « short term observers » maar ook « long term observers » die bekijken op welke wijze de politieke partijen campagne kunnen voeren, zowel tijdens de weken als de maanden voorafgaand aan de verkiezingen. Het feit dat een grote politieke partij er niet in slaagt om zalen te vinden voor het organiseren van meetings en congressen en bij mondjesmaat of helemaal niet aan bod komt bij de openbare omroep, terwijl dit voor andere politieke partijen helemaal geen probleem is, zou zeker vragen oproepen bij de internationale gemeenschap.
Het verbaast spreker dan ook niet dat er bij de bevolking scepsis heerst tegenover het elektronisch stemmen. Toenmalig volksvertegenwoordiger Filip De Man diende in 1994 reeds een wetsvoorstel in om bij het elektronisch stemmen een systeem van ticketing te voorzien. Dit werd getest in één of twee kantons maar het experiment werd om budgettaire redenen niet verlengd, wat spreker betreurt.
De heer Van Overmeire besluit dat België voorlopig nog niet geconfronteerd wordt met Wit-Russische toestanden, maar hij stelt vast dat men, waar de landen van Midden- en Oost-Europa evolueren naar meer en meer democratie en openheid en « free and fair elections », moet vaststellen dat België er op achteruitgaat.
De heer Destexhe heeft vastgesteld dat de Nederlandstalige pers unaniem tegen de voorgestelde kieshervorming gekant is. Ook in de Franstalige pers waren er negatieve commentaren (onder andere in La Libre Belgique).
Met verbazing heeft hij vastgesteld dat geen enkel Franstalig kamerlid, noch van de meerderheid, noch van de oppositie, in de bevoegde Kamercommissie zijn mening over de kieshervorming heeft gegeven (stuk Kamer, nrs. 51 0584/006 en 51 0582/005).
In een normale, moderne democratie mag de kieswetgeving niet worden gewijzigd op enkele maanden van de verkiezingen. Spreker sluit zich bij de argumenten van de heer Hugo Vandenberghe aan en vindt dat die argumenten een diepgaand debat verdienen, bijvoorbeeld in het raam van de voorbereiding van een nieuwe zittingsperiode. Dat debat is in de Senaat, de reflectiekamer, op zijn plaats.
Bovendien staat de kieswethervorming niet in het federale regeerakkoord, noch in de verkiezingsprogramma's van de MR of de PS.
Spreker zegt zich er zorgen over te maken dat de nieuwe wetten en uitvoeringsbesluiten laattijdig zullen worden gepubliceerd. Het Arbitragehof krijgt de mogelijkheid niet zich voor de verkiezingen uit te spreken over een eventueel beroep tot vernietiging. Dat is een voorbeeld van manipulatie van de rechtsstaat.
De heer Destexhe stelt vast dat de kieswetgeving zo complex is geworden dat ze nagenoeg onleesbaar en onbegrijpelijk is. Een internationaal waarnemer zou ze niet kunnen begrijpen. Er is momenteel geen officieel gecoördineerde tekst van deze wetgeving beschikbaar. Hij vraagt zich af waarom.
Het politieke resultaat van de hervorming is bij de federale verkiezingen van 2003 zichtbaar geworden : verdwijning van de politieke partij Agalev en verschijning van het Front National in het Federale Parlement. Samen ontvangen het Vlaams Blok en het Front National meer dan 100 miljoen Belgische frank (ongeveer 2,5 miljoen euro) aan overheidssubsidies.
De voorliggende kieshervorming heeft volgens de heer Destexhe de verdwijning van de kleine politieke partijen tot gevolg. Voortaan zal het politieke spel zich beperken tot drie of vier traditionele families in elke taalgemeenschap, met daarnaast extreem-rechts. Spreker ziet niet in wat de democratie erbij te winnen heeft dat de kleine democratische partijen worden uitgesloten. Ze spelen een weliswaar marginale rol op het politieke schaakbord, maar kunnen een stimulans zijn voor nieuwe ideeën. Volgens spreker zijn ze juist een teken van de vitaliteit van de democratie. Op die manier gaan de traditionele politieke partijen ook de eisen van die partijen geleidelijk aan overnemen. Hij verzet zich tegen de uitsluiting van die partijen van de gewestverkiezingen, omdat hij het een fundamentele vergissing vindt.
Men moet de mensen die een proteststem willen uitbrengen zonder voor extreem-rechts te kiezen een keuze laten. Het gevolg van de voorgestelde hervorming zal zijn dat het aantal stemmen voor de extreem-rechtse partijen toeneemt. Dat blijkt al uit de verkiezingsresultaten van 2003.
De heer Destexhe begrijpt niet waarom het systeem van de opvolgers voor de gewestelijke verkiezingen opnieuw werd ingevoerd. De memorie van toelichting overtuigt hem niet.
Wat de Brusselse verkiezingen betreft, ziet spreker bovendien niet in wat het instellen van de kiesdrempel van 5 % kan veranderen in de billijkheid van de Brusselse politieke verhoudingen.
Wanneer in Brussel een kiesdrempel van 5 % wordt ingesteld per kiescollege, dan zal het resultaat voor het Nederlandstalig college en voor het Franstalig college sterk blijven verschillen. Voor het Franstalig college zal men 18 000 stemmen moeten halen om de drempel van 5 % te overschrijden, terwijl men voor het Nederlandstalig college slechts 3 000 à 4 000 stemmen zal moeten halen. Dat verschil komt hem discriminerend voor.
Ten slotte wenst de heer Destexhe van de minister een antwoord op de volgende vragen :
In hoeveel democratische landen heeft men de kieswet veranderd in de vijf maanden voor de verkiezingen ?
Vindt de minister dat de kieswet nog leesbaar en coherent is ?
Waarom beschikt de commissie niet over een gecoördineerde tekst van de kieswet ?
Wat is de juiste motivering voor het opnieuw instellen van het systeem van opvolgers en van de kiesdrempel van 5 % ?
Meent de minister dat de kieswet nog gelijkheid van kansen waarborgt ?
Is het verschil tussen de kiesdrempels van het Nederlandstalige kiescollege en van het Franstalige kiescollege voor de verkiezingen van de Raad van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest verantwoord en niet discriminerend ?
Heeft men simulaties gemaakt voor de zetelverdeling in de Raad van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van de toepassing van de drempel van 5 % ?
De heer Moureaux verklaart dat de PS-fractie het wetsontwerp steunt, maar wijst erop dat de kieswetgeving zeer complex wordt, terwijl de regering de wetgeving in het algemeen wil vereenvoudigen.
Het is juist dat het niet wenselijk is de kieswet enkele maanden voor de verkiezingen te wijzigen. Het ontwerp van de regering biedt evenwel een vereenvoudigde aanpak van de verkiezingen, aangezien men voor de kiezers dezelfde beginselen zal hanteren als voor de federale verkiezingen in 2003. Dat geldt voor het opnieuw invoeren van de opvolgers, voor het instellen van de drempel van 5 % en voor de kieskringen; het gaat dus niet om een grote hervorming, maar om een bijwerking van de wetgeving.
Wat de drempel van 5 % betreft, onderstreept spreker dat die in een systeem van evenredige vertegenwoordiging de ontwikkeling van het extremisme kan voorkomen. In Frankrijk bijvoorbeeld heeft men voor het systeem van meerderheidsvertegenwoordiging gekozen. In zo'n systeem heeft een drempel geen zin, omdat er slechts plaats is voor grote linkse of rechtse partijen. De PS-fractie heeft berekend dat voor het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een drempel van 5 % tot gevolg zou hebben dat twee politieke partijen worden uitgeschakeld : het Front National en de Parti Islamiste. Het lid zegt een maatregel met dergelijk gevolg krachtig te steunen.
De heer Brotcorne meent, zoals andere sprekers, dat het ongelukkig is in dergelijke materie wetten te maken enkele maanden voor de gewestelijke verkiezingen, dus in een « verdachte » periode. Het lid vraagt zich af waarom men de kieswet niet een jaar geleden heeft gewijzigd, bij de wijziging van de kieswet voor de federale verkiezingen. Indien men de regels voor de verkiezingen wou één maken, had men dat toen kunnen doen !
Eigenlijk bevat het wetsontwerp interessante maar ook nadelige aspecten. Spreker meent dat de drempel van 5 % in principe niet te verzoenen valt met het fundament van de democratie, dat elke burger het recht geeft door middel van zijn stem zijn vertegenwoordiging te veranderen. Niettemin is vandaag, in het licht van de complexiteit van ons federaal land en van onze instellingen, een drempel aanvaardbaar.
Het lid zegt evenwel radicaal tegen het herinvoeren van de opvolgers in ons kiessysteem gekant te zijn. Het verdwijnen van de opvolgers was het resultaat van een lang debat in de « Assisen van de democratie » en dat afschaffen was terecht. Nu geeft de herinvoering van die opvolgers de partijvoorzitters de kans hun gunstelingen in het Parlement aan te wijzen. Volgens spreker gaat men er dus op achteruit.
Tot slot is de regeringsbeslissing om voor het Europees Parlement in de Duitstalige Gemeenschap afzonderlijke verkiezingen te organiseren, een wijze beslissing, die door het lid zal worden gesteund.
De heer Destexhe stelt vast dat het Belgisch kiessysteem niet alleen door de kiesdrempel, maar ook door de financiering van de politieke partijen zal worden bepaald. Anders dan in België, organiseert Frankrijk de financiering van de kleine politieke partijen die niet in de nationale Assemblée vertegenwoordigd zijn. Aldus kunnen ze het hele jaar lang politieke activiteiten uitoefenen. Tevens betaalt het Franse systeem hun campagnekosten terug. Op die manier schakelen de meerderheidsverkiezingen weliswaar grote politieke stromingen uit, maar biedt het financieringssysteem die partijen toch de kans politiek actief te zijn.
Spreker pleit voor een algemene evaluatie van de kieswetgeving. Het debat over de gevolgen van de kiesdrempel kan moeilijk los van het debat over de financiering van de politieke partijen worden gevoerd.
De Raad van Europa beveelt aan om de kieswetgeving niet te wijzigen in het jaar voor de verkiezingen, en om bovendien de kieswet niet te ingewikkeld te maken.
De minister antwoordt dat ook de wetgeving betreffende de federale verkiezingen in het jaar vóór de verkiezingen gewijzigd werd.
De heer Destexhe herinnert eraan dat, na die wijziging van de kieswet, Franstalig extreem-rechts in het Parlement zijn intrede heeft gedaan en Agalev van het toneel is verdwenen.
Het lid herinnert er bovendien aan dat er vóór 1989 geen enkele regel of beperking bestond inzake verkiezingsuitgaven of overheidsfinanciering van partijen. België was het laatste land van de Europese Gemeenschap dat een wetgeving terzake opstelde in naam van de transparantie, het ethisch gehalte van het openbaar leven en de financiële controle.
De wet van 1989 (3) bepaalt dat Kamer en Senaat een overheidsfinanciering toekennen aan elke partij op voorwaarde dat die partij door minstens één rechtstreeks verkozen parlementslid in beide vergaderingen vertegenwoordigd is.
De dotatie bestaat uit een forfaitair gedeelte (125 000 euro geïndexeerd (4) per partij) en een variabel gedeelte van 1,25 euro per stem (5), op grond van het aantal bij de laatste parlementsverkiezingen verkregen stemmen voor Kamer en Senaat (6), of ongeveer 2,50 euro per kiezer, wat zeker niet te verwaarlozen is.
Aangezien partijen geen rechtspersoonlijkheid bezitten maar de financiering openbaar is, moet de boekhouding open zijn. Artikel 22 van de wet bepaalt dan ook dat elke politieke partij een instelling, opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, aanwijst die de openbare of privé-financieringen ontvangt. Deze VZW wijst een bedrijfsrevisor aan die elk jaar een financieel verslag opstelt volgens de boekhoudkundige regels.
Bovenop de officiële overheidsdotatie (16 miljoen euro in 2002) komen de dotaties van de verschillende assemblees, die aan elke erkende fractie in verhouding tot haar electoraal gewicht toegekend worden. Deze dotaties worden gedeeltelijk doorgestort aan de partijen. Parlementsleden die tot geen enkele fractie behoren, krijgen niets. Deze bijkomende dotaties zijn niet wettelijk geregeld. Elke assemblee kan er vrij over beslissen.
Sinds 1995 mogen rechtspersonen (voornamelijk de bedrijven en de vakbonden) geen dotaties meer toekennen aan politieke partijen. Alleen natuurlijke personen (particulieren) mogen sindsdien giften doen aan partijen of kandidaten. De identiteit van die personen moet geregistreerd worden als de gift meer dan 125 euro bedraagt. Een kandidaat mag per jaar niet meer dan 500 euro ontvangen, en de schenker mag jaarlijks maximum 2 000 euro besteden aan giften voor partijen of kandidaten. Die bedragen liggen ver beneden wat toegestaan is in andere democratieën.
Kortom, men is overgegaan van een niet-gereguleerd systeem dat totaal afhankelijk was van privé-fondsen naar een bijna volledig openbaar systeem. De « Belgische oplossing » voor het probleem van de financiering van het openbaar leven is uniek in de wereld : in geen enkel land krijgen alleen de partijen die op federaal niveau vertegenwoordigd zijn zo'n grote bedragen van de overheid en worden de privé-giften zo radicaal ingeperkt. Dat heeft zware gevolgen die een politiek debat waard zijn, maar geen enkele partij lijkt daar vandaag toe bereid.
Het eerste gevolg is dat de bedragen voor de partijen aanzienlijk gestegen zijn, zonder dat men weet of die bedragen overeenstemmen met de noden en verplichtingen van het openbaar leven.
De laatste geconsolideerde resultatenrekeningen voor 2001 tonen aan dat de inkomsten 363 miljoen frank (ongeveer 9 miljoen euro) bedroegen voor de PS, 285 miljoen (ongeveer 7 miljoen euro) voor PRL-FDF-MCC, 253 miljoen (ongeveer 6,2 miljoen euro) voor Ecolo, en 166 miljoen (ongeveer 4 miljoen euro) voor de PSC. Het grootste deel van die inkomsten komt van de overheid. Dat zijn aanzienlijke bedragen als men rekening houdt met de activiteiten die een partij normaal gezien financiert (congressen, publicaties, studies, kiescampagnes).
Naast de overheidsdotaties zijn de andere bronnen bijkomstig geworden en de privé-schenkingen marginaal. Bij het CDH komt 90 % van het budget uit de overheidsdotaties, bij het MR komen 236 van de 285 miljoen frank (hetzij 83 %) uit overheidsbijdragen en is de rest voornamelijk samengesteld uit de bijdragen van de mandatarissen en van de leden (16 miljoen frank), die dus voor niet meer dan 6 % van de ontvangsten instaan (7). Dit percentage daalt tot 1 % bij Ecolo, dat het aantal leden beperkt. Is een dergelijke afhankelijkheid van publieke middelen wel geoorloofd ? De overheidsdotatie is verantwoord met het oog op de onafhankelijkheid. Maar is het beter afhankelijk te zijn van de publieke sector, dan van de privé-sector ? Dit standpunt vormt een sterk contrast met dat van het Duitse grondwettelijk hof, dat integendeel bevestigt dat de vrijheid van de partijen in het gedrang komt wanneer zij geen inspanningen meer dienen te leveren om de financiële steun van hun leden en hun sympathisanten te krijgen. Het Duitse hof voegt eraan toe dat de privé-financiering voorrang moet krijgen op de publieke financiering, om te voorkomen dat de partijen de indruk geven dat zij uit de staatskas putten. De Duitse wet van 28 januari 1994 bepaalt dan ook niet alleen dat de Staatstoelagen beperkt zijn tot een vast plafond van 230 DM (8) per jaar, maar ook dat de overheidsgelden die aan de politieke partijen worden gegeven, in geen geval hun eigen middelen mogen overtreffen.
Terwijl de dotatie bekend is en in de overheidsbegroting is opgenomen, is er een zekere ondoorzichtigheid wat de fondsen betreft die afkomstig zijn van de zeven parlementaire assemblees en die een belangrijke bijdrage leveren aan de fracties. Dat geld wordt gedeeltelijk gebruikt voor de salarissen van de politieke of administratieve medewerkers en gedeeltelijk zoals de fractie het beslist. De regels, die vaak bij mondelinge overeenkomst worden vastgelegd in de bureaus van de assemblees, zijn niet dezelfde voor alle assemblees, wat het geheel nog ondoorzichtiger maakt. Er wordt een belangrijk deel teruggestort aan de politieke partijen, om de verkiezingscampagnes te financieren. In tegenstelling tot andere landen, is deze vorm van steun bij ons niet structureel. In Frankrijk worden bijdragen aan groepen van verkozenen door de Raad van State als onwettig beschouwd en mag financiële steun enkel dienen om de werkingskosten van die groepen te betalen. In België heeft geen enkele jurisdictie die bevoegdheid. De enige beperking is die welke door de partijen zelf wordt gehandhaafd.
De centrale zetels van de politieke partijen worden dubbel begunstigd, ten nadele van de regionale federaties en de kandidaten van de partijen. De regionale afdelingen zijn voortaan onderworpen aan de centrale controle van de partij, wat een minimum aan striktheid garandeert maar wel hun autonomie beperkt. De kandidaten kunnen bijna geen privé-schenkingen meer aanvaarden : tenzij zij over een persoonlijk fortuin beschikken, zijn zij dus voor de financiering van hun campagne afhankelijk van de partij. De grotere macht van een aantal partijleiders heeft zeker te maken met de manier waarop de overheidsdotatie wordt aangewend. Aangezien zij over de middelen beschikken, hebben zij ook gemakkelijker macht over de mensen. De overheidsfinanciering draagt zeker niet bij tot de vermindering van de invloed van de particratie in het Belgische politieke bestel, integendeel. Aangezien de partijen niet op democratische wijze werken, draagt de overheidsfinanciering bij tot de overdreven macht van enkelen, die buiten ieder soort controle van het type « check and balance » vallen.
Men dient op te merken dat enkel de parlementsverkiezingen als indicator dienen voor de financiering. België is echter een federale staat waarin de gewesten en de gemeenschappen een steeds belangrijkere rol spelen. Daarnaast is ook Europa een realiteit geworden. Men ziet dan ook niet hoe een partij die voornamelijk Europese, Waalse of Brusselse doelstellingen heeft buiten de overheidsfinanciering zou vallen. Een partij kan zeer goed voldoende stemmen van kiezers krijgen bij gewestelijke verkiezingen, zonder op het federale niveau vertegenwoordigd te zijn. Met een of twee federale vertegenwoordigers stelt het FDF bijna niets meer voor op nationaal vlak. De partij blijft echter een belangrijke speler op het Brusselse niveau. Indien het FDF voor de Senaat opkwam zonder alliantie met de MR zou het waarschijnlijk geen zetel behalen en dus geen recht meer hebben op de overheidsdotatie.
De wetgeving vervormt het concurrentiespel op gevaarlijke wijze. De wet van 1989 strekte ertoe, in het belang van ons kiessysteem, een einde te maken aan de discriminatie tussen kandidaten van dezelfde of van verschillende partijen die over totaal verschillende financiële middelen beschikken. Dit doel werd helemaal niet bereikt en het enige verschil is vandaag dat het overheidsgeld de doorslag geeft, en niet de privé-middelen. Volgens Laura Iker leidt de wet tot een meer ongelijke strijd en kan men zich afvragen of de wet wel nog doeltreffend is, wanneer het onvermijdelijk steeds dezelfden zijn die financieel in staat zijn om aan de verkiezingen deel te nemen (9). De concurrentie tussen de partijen die in het parlement zitting hebben en de andere en de concurrentie tussen de verschillende kandidaten van eenzelfde lijst, wordt scheefgetrokken. De wet weerhoudt een schenker er bijvoorbeeld van om een kandidaat te steunen die op een niet-verkiesbare plaats staat, een kandidaat die bovendien ook geen enkele financiering ontvangt vanwege de partij, in tegenstelling tot een kandidaat die wel op een verkiesbare plaats staat en wiens campagne wel door de partij wordt gefinancierd.
Uit het voorgaande en dit is wat ons betreft wel het ernstigste probleem blijkt dat de huidige dotatie het politieke spel beperkt tot de bestaande partijen (en binnen die partijen, tot de kandidaten die op verkiesbare plaatsen staan), zonder een reële mogelijkheid te bieden aan nieuwe bewegingen om hun ideeën kenbaar te maken. Hier hebben wij het zelfs niet over het feit dat het nagenoeg onmogelijk is voor die nieuwe bewegingen om hun kandidaten te laten verkiezen. Het geheel aan voorwaarden leidt tot de eeuwige voortzetting van de bestaande situatie en ontkracht het begrip « democratie ». De overheidsfinanciering kan beschouwd worden als een overheids-« oligopolie » van een aantal partijen, die subsidie ontvangen en zo voorkomen dat nieuwe actoren de politieke scène betreden.
De wet van 1989 legt dus twee voorwaarden op opdat een partij aanspraak kan maken op overheidsfinanciering : de partij moet in beide Kamers vertegenwoordigd zijn en erkend zijn als fractie. De eerste voorwaarde is al moeilijk te vervullen, vooral in de Senaat waar meer dan 120 000 stemmen nodig zijn om een zetel te behalen en minstens 7 % van de stemmen in een kieskring die heel Wallonië en Brussel omvat. De tweede voorwaarde is dat bij de parlementsverkiezingen in elke kieskring van een gemeenschap kandidaten van de partij moeten opkomen.
Met het huidige systeem zouden Ecolo, Agalev, de VU, Spirit, het FDF en het Rassemblement wallon niet hebben kunnen bestaan. Deze partijen hebben ook ooit de financiële middelen moeten vinden om bekend te raken bij het publiek. In Vlaanderen staken die nieuwe partijen eerst de kop op in Antwerpen waar ze met minder dan 5 % een zetel konden behalen, alvorens zich verder te ontwikkelen of te verdwijnen (10). Dat is nu niet meer mogelijk. Agalev, dat toch een belangrijke bijdrage levert aan het openbaar debat, heeft sinds de laatste verkiezingen geen recht meer op een dotatie omdat het geen rechtstreeks verkozen senator meer heeft. Een partij die alleen in Brussel of Wallonië opkomt, heeft geen recht op financiering al zou ze 30 % van de zetels halen in dat gewest, omdat ze niet voldoet aan de tweede voorwaarde.
De combinatie van deze wijze van overheidsfinanciering met de beperking van de privé-giften en nu ook nog de kiesdrempel van 5 % (om toegang te hebben tot de stemmenverdeling) maakt het bijna onmogelijk om een politieke beweging op te richten en bij de kiezer bekend te maken en a fortiori om zich te meten met de grotere partijen.
Ook al overleven ze de verkiezingen niet, toch zijn nieuwe partijen nodig voor de leefbaarheid van het democratisch debat omdat ze de eisen van de burgers herstructureren, originele ideeën aanbrengen en de traditionele partijen ertoe verplichten om daarmee rekening te houden, bijvoorbeeld met ecologische en communautaire eisen. Kleine politieke groeperingen zijn een spreekbuis voor de eisen die een deel van de bevolking essentieel vindt, waarna traditionele partijen die eventueel in hun programma kunnen opnemen. Vooral in een evenredig systeem zonder echte afwisseling, zijn de nieuwe politieke bewegingen voor de traditionele partijen een nuttige stimulans die het democratisch debat levendig houden. Uit de geschiedenis van dit land blijkt dat die politieke bewegingen nooit echt een bedreiging zijn voor de traditionele partijen, maar dat ze er wel voor zorgen dat er tussen de traditionele partijen die in goede en in slechte tijden samen de macht uitoefenen, geen al te goede verstandhouding ontstaat.
In Wallonië en in Brussel (maar niet in Vlaanderen), rechtvaardigt men die ongelijke financiering met het argument dat extremistische bewegingen zo buiten de werkingssfeer van de wet blijven. Maar, zoals Laura Iker schrijft, is die argumentatie niet erg relevant en ook demagogisch aangezien de opgelegde voorwaarden in de praktijk ook de opkomst afremmen van partijen die hoegenaamd niet extremistisch zijn (11).
De ongetwijfeld reële dreiging van het Front National wordt ook gebruikt om verworven posities veilig te stellen. In 2003 zijn leden van die beweging in beide assemblees verkozen waardoor zij toegang kreeg tot overheidsfinanciering. Het argument houdt dus minder steek dan ooit. Bovendien draagt de status quo ook bij tot de afkeer van de politiek, die de voedingsbodem is van het extreem-rechtse discours. De vier Franstalige partijen hebben de laatste tien jaar alle meegeregeerd. Voor welke partij kunnen de « beroepstegenstanders en ontevredenen » die elke democratie telt, nog stemmen nu het politieke systeem meer dan ooit afgesloten wordt ten voordele van de bestaande partijen ? Heeft men liever dat zij voor het Front National stemmen dan voor de nieuwkomers op het politieke toneel ? Zal de zogenaamde strijd tegen extreem-rechts paradoxaal genoeg niet leiden tot een nog grotere kloof tussen de traditionele partijen en de burger ?
Uiteraard mogen voorwaarden worden opgelegd om uit de overheidsruif te kunnen eten, met name om te voorkomen dat zuiver financiële politieke verenigingen ontstaan, dat wil zeggen verenigingen die vooral worden opgericht om rechtstreekse overheidsfinanciering te krijgen. De voorwaarden waarin de Belgische wetgeving voorziet, lijken echter niet erg geschikt voor een systeem waarin de evenredige vertegenwoordiging een zo nauwkeurig mogelijke weerspiegeling moet zijn van de publieke opinie en ervoor moet zorgen dat alle formaties die een minimumaantal stemmen hebben behaald, vertegenwoordigd zijn. Door minder grote of nieuwe politieke formaties financieel te ondermijnen, wordt aan dit bijzondere kenmerk van de evenredige vertegenwoordiging geknoeid.
Frankrijk en Duitsland hebben gekozen voor totaal andere stelsels dan het onze. Frankrijk maakt een onderscheid tussen de financiering van partijen tijdens de hele zittingsperiode enerzijds, en de verkiezingsuitgaven anderzijds.
Wat het eerste betreft, is de jaarlijkse overheidsdotatie (80 264 408 euro in 2002) in twee gelijke delen verdeeld : één voor de partijen die in de Assemblée nationale vertegenwoordigd zijn, naar verhouding van het aantal verkozenen (ongeveer 46 000 euro per parlementslid); het andere is afhankelijk van het aantal behaalde stemmen (1,66 euro per stem) bij de eerste ronde van de parlementsverkiezingen, op voorwaarde dat de partij in minstens 50 kieskringen (op 577) (12) aanwezig was. De wetgever wilde aanvankelijk een drempel van 5 % per kieskring invoeren, maar de « Conseil constitutionnel » heeft dat verworpen met het argument dat de uitdrukking van nieuwe ideeën en meningen daardoor in het gedrang komt. In 2003 heeft het parlement echter beslist om een kiesdrempel van 1 % in te voeren in elk van de 50 kieskringen om te vermijden dat te veel kandidaten zich aanmelden. Het is dus een evenwichtig stelsel : het meerderheidsstelsel zorgt ervoor dat slechts een klein aantal partijen vertegenwoordigd zijn, maar om iedereen gelijke kansen te geven, kan zelfs een partij die heel zwak vertegenwoordigd is, aanspraak maken op een overheidsdotatie (en een terugbetaling van de verkiezingsuitgaven). Zo krijgen in de hoofdstad 32 partijen een overheidsdotatie, waaronder bijvoorbeeld de partij van Arlette Laguiller of de Ligue Trotskiste Révolutionnaire (13). Er bestaan ook specifieke bepalingen om opkomende partijen te steunen om bekendheid te verwerven, en niet-vertegenwoordigde partijen krijgen tijdens kiescampagnes vrij gemakkelijk toegang tot de openbare televisiezenders.
Wat het tweede geval betreft, de verkiezingsuitgaven, genieten alle verkiezingskandidaten die 3 % van de stemmen behaald hebben in de eerste ronde, een terugbetaling door de Staat van 50 % van het wettelijke plafond van sommige verkiezingsuitgaven (drukken van folders, affiches, enz.). Bovendien betaalt de Staat de verspreiding bij wijze van gegroepeerde verzending van één verkiezingsfolder per kandidaat (de « profession de foi »). In Duitsland wordt 75 % van het wettelijk plafond terugbetaald. De kiesdrempels voor de terugbetaling van de uitgaven zijn in het algemeen vrij laag (0,5 % in Duitsland, 3 % in Italië, 1 % in Oostenrijk, ...). In België echter wordt niets terugbetaald (maar een groot deel van de dotatie wordt door de partijen tijdens verkiezingen uitgegeven) en neemt de Staat geen rechtstreekse propagandakosten voor zijn rekening, behalve de toegang tot de openbare omroep.
In Duitsland en Frankrijk ligt het toegestane plafond voor privé-giften veel hoger dan bij ons, en die giften worden voor een vrij groot deel vrijgesteld van belastingen (14). Sinds een Franse wet van 1995 zijn privé-giften tot 4 600 euro toegestaan (15). Giften van meer dan 150 euro moeten per cheque betaald worden, maar alleen de identiteit van schenkers van meer dan 3 000 euro moet aangegeven worden. In Duitsland heeft men na lange politieke en juridische besprekingen besloten de autonome privé-financiering boven de overheidsfinanciering te stellen. Duitse partijen moeten ervoor zorgen dat zij de goedkeuring en de actieve (ook financiële) steun van de bevolking wegdragen.
In alle landen heeft de invoering van een stelsel van overheidsfinanciering de corruptie aanzienlijk doen dalen, wat natuurlijk een zeer positieve evolutie is. Maar de Belgische wet van 1989, waarvan zowel het beginsel als de regels uniek zijn in de wereld, heeft een uitermate onrechtvaardig, weinig democratisch en zeer particratisch stelsel in het leven geroepen, waarschijnlijk nog onrechtvaardiger dan het vorige stelsel.
Tot besluit meent de heer Destexhe dat men zich terecht kan afvragen of de keerzijde van de overheidsfinanciering niet is dat zij in onze democratie dezelfde functie vervult als de persoonlijke rijkdom in de democratie der notabelen, namelijk het handhaven van een politiek status quo.
Mevrouw de Bethune verklaart dat zij de uiteenzetting van de heren Vandenberghe en Destexhe bijtreedt en nog slechts enkele punten wil benadrukken.
Het lid wijst vooreerst op het beginsel van behoorlijk bestuur. Enkele dagen geleden was zij in Kongo voor een zending over de parlementaire democratie. De Kongolese parlementsleden waren ontzet toen ze hoorden dat het Belgische Parlement nog enkele maanden vóór de verkiezingen werkte aan een wijziging van de kieswet. Voor hen was het evident dat dit strijdig was met de internationale regels inzake behoorlijk bestuur.
Naar aanleiding van een wijziging van de kieswet tijdens de vorige zittingsperiode, heeft mevrouw de Bethune al verklaard dat men tegen de internationale agenda inging en dat men waarnemers van internationale organisaties moest uitnodigen. Dat voorstel werd toen als een lachertje afgedaan. Nochtans stelt CD&V deze eis niet alleen. Zij citeert uit een recent interview met professor Crombé in De Standaard, waarin hij het heeft over kleine wijzigingen aan de kieswet die grote gevolgen kunnen hebben :
« Dat er op enkele maanden van de verkiezingen aan de kieswet wordt gesleuteld, is verontrustend. Het strookt niet met een goed democratisch bestuur. Zo kort voor de verkiezingen kan goed ingeschat worden wie er uit de veranderingen voordeel haalt. Dat kan de indruk creëren dat de voorstanders van de wijzigingen die niet willen doorvoeren omdat zij er inhoudelijk van overtuigd zijn dat het nieuwe kiessysteem werkelijk beter is maar omdat zij denken daar wat extra zetels door te zullen winnen. Of de beweegreden nu inhoudelijk is dan wel opportunistisch, het bestaan van twijfel hieromtrent ondergraaft de geloofwaardigheid van de politieke instellingen, dus van onze democratie zelf.
Dat is ook de reden waarom de Raad van Europa zegt dat kiesregels niet gewijzigd kunnen worden minder dan één jaar vóór de verkiezingen. (...) « Nu zo erg is het toch wel niet » zou je kunnen denken. We bevinden ons toch niet in Rusland of in Georgië. Het gaat inderdaad enkel om het wijzigen van de grootte van de kieskringen en het invoeren van een uniforme kiesdrempel. »
Over het belang van kleine wijzigingen zegt professor Crombé verder :
« Toch is voorzichtigheid geboden. Hoe kunnen Westerse landen de regels die zij aan andere landen opleggen zelf met de voeten treden ? Hoe kunnen wij aan landen met minder democratische ervaring uitleggen dat we zulke dingen mogen doen, dat het bij ons om kleine wijzigingen gaat? »
Een aantal leden heeft benadrukt dat het gaat om kleine wijzigingen die de democratie niet in gevaar brengen. Deskundigen zijn het daar blijkbaar niet mee eens.
De vraag is of het echt om kleine wijzigingen gaat met verwaarloosbare gevolgen. Professor Crombé analyseert vervolgens de wijzigingen van de kieswet tijdens de vorige zittingsperiode en toont aan dat al die aanpassingen gevolgen hebben gehad, met name voor de verhoudingen tussen de partijen, voor de samenstelling van de meerderheid en waarschijnlijk zelfs voor de verhoudingen binnen de meerderheid, waarbij bijvoorbeeld de liberalen de post van eerste minister hebben binnengehaald.
Het lid verbaast zich erover dat de heer Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken, dit soort ontwerpen verdedigt terwijl hij op 23 mei 2003 in de pers verklaard heeft dat de kieswet na de jaarwisseling niet meer mocht worden gewijzigd.
De minister herinnert eraan dat hij gebonden is door het regeerakkoord.
Mevrouw de Bethune besluit over dit punt met de verklaring dat CD&V meent dat men in geen geval de kieswet mag wijzigen nu men zo dicht bij de verkiezingen staat. Dat beginsel is dermate fundamenteel dat CD&V niet alleen amendementen op de diverse ontwerpen zal indienen, maar ook een voorstel zal indienen om dit beginsel in de Grondwet op te nemen.
Vervolgens snijdt het lid het probleem van de kieskringen aan. Haar fractie kiest voor kleine kieskringen, omdat ze meent dat ze de kiezer meer macht geven. Indien de politiek dicht bij de burger wil staan, moeten de politici bereikbaar zijn, in kieskringen op mensenmaat.
Ze stelt vast dat politici in grote kieskringen mediafiguren worden. Televisie is zowat het enige middel waarmee men grote groepen kiezers kan bereiken. Provinciale kieskringen geven de boegbeelden van de partij een maximaal electoraal rendement. Enerzijds impliceert het dat de kandidaat bekend is, dat hij dus meestal reeds in een machtspositie zit en anderzijds loopt men het risico op populisme, of zelfs op poujadisme. Een flagrant voorbeeld daarvan was de lijst van Pim Fortuyn, een eenmanspartij zonder enige organisatie die in mei 2002 de tweede partij van Nederland werd.
Bovendien is de maatschappelijke afstand tussen de verkozenen en hun kiezers groter in een kieskring met de omvang van een provincie.
Vervolgens herinnert mevrouw de Bethune eraan dat het Arbitragehof bepaald heeft dat de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde moet worden geregeld tegen 2007. Waarom grijpt de regering de kans niet om dit nu door te voeren ?
Ook het debat over de dubbele kandidaatstellingen zou dan op een serene manier gevoerd kunnen worden.
Een ander belangrijk aspect van de kieswetgeving is het invoeren van het principe dat wie verkozen wordt voor een bepaalde assemblee, dit mandaat moet opnemen.
Tenslotte meent mevrouw de Bethune dat het nodig is het principe wettelijk te verankeren dat een wijziging van de kieswetgeving niet kan op minder dan een jaar voor de desbetreffende verkiezing.
De heer Collas begrijpt dat het doel van de regering is de wetgeving inzake verkiezingen eenvormig te maken. Er moet worden vastgesteld dat het systeem in de Duitstalige Gemeenschap hiervan licht afwijkt aangezien er geen opvolgers voorzien zijn voor de verkiezingen van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap. Maar dit vormt geen enkel probleem. Hij zal dan ook het standpunt van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap verdedigen, dat vooral aandacht heeft voor de vertegenwoordiging van de Duitstaligen in het Waals Parlement maar deze discussie zal kunnen plaatsvinden in het kader van het « Institutionele forum » dat opgestart zal worden na de verkiezingen van 13 juni 2004 en zal tevens, in voorkomend geval, het voorwerp uitmaken van de constitutieve autonomie van het Waals Parlement.
De heer Van Hauthem vindt het enigszins contradictorisch dat in het Federale Parlement wordt gedebatteerd over de manier waarop het Vlaams Parlement zal verkozen worden. Dit is een gevolg van de versnippering van de bevoegdheid over het federale Parlement en de andere assemblees. Hij zal dan ook een amendement indienen op het ontwerp van bijzondere wet om alle bevoegdheden inzake de verkiezing van de deelparlementen over te hevelen naar de gewesten.
De heer Van Hauthem heeft echter ook meer fundamentele bedenkingen bij de voorliggende ontwerpen. Het is duidelijk dat een ernstige kans wordt gemist om een oude eis van de Vlaamse Beweging gestalte te geven, met name de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.
Tot vandaag blijft het mogelijk dat Franstalige partijen in de Vlaamse randgemeenten stemmen ronselen terwijl men niet duldt dat Vlamingen in Wallonië op Vlaamse lijsten stemmen in Brussel. Dat het hier om een fundamenteel onevenwicht gaat, hoeft geen betoog. Steeds gebruikt men het valse argument dat deze ongelijkheid nodig is omwille van communautaire evenwichten.
Het is duidelijk dat een afsplitsing van Brussel van de rest van het Vlaamse kiesarrondissement Halle-Vilvoorde logisch is. Bij het invoeren van de nieuwe kieskringen voor de Senaat, heeft toenmalig minister van Binnenlandse Zaken, de heer Tobback, een kans laten voorbijgaan om deze splitsing door te voeren.
Het Arbitragehof heeft hierover een zeer dubbelzinnige uitspraak gedaan : enerzijds stelt het Hof dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden maar anderzijds verwees het zelf naar het belang van het communautaire evenwicht.
De reorganisatie van de Europese verkiezingen leent zich perfect tot het doorvoeren van de splitsing, aldus de heer Van Hauthem, want het aantal zetels ligt bij deze verkiezingen per gewest vast.
Bij de vorige verkiezing was de actie voor de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde een succes. Nu ook hebben alle burgemeesters van de gemeenten behorende tot het arrondissement Halle-Vilvoorde een motie ondertekend voor de splitsing, op de enkele burgemeesters van de faciliteitengemeenten na.
Het is paradoxaal dat men weigert de splitsing door te voeren terwijl dit een eis is van alle Vlaamse partijen en deze het zelfs in hun partijprogramma's hebben opgenomen. Meer nog, de Vlaamse regering nam die eis op in haar regeerakkoord van 1999 en pleitte voor een horizontale splitsing.
Vervolgens nam het Vlaams Parlement op 10 december 2003 het « Voorstel van resolutie ter ondersteuning van het actieplan van de Staten-Generaal van burgemeesters en schepenen Halle-Vilvoorde » aan, die mede werd ingediend door de meerderheidspartijen (St. Vl.P., 2003-2004, nr. 1875/3). In deze resolutie wordt uitdrukkelijk de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde geëist. Het document is geen decreet maar het heeft een politieke waarde zodat men het niet zomaar naast zich kan neerleggen.
In de resolutie wordt onder meer verwezen naar de Grondwet, die bepaalt dat België in vier taalgebieden is ingedeeld. Het arrondissement Halle-Vilvoorde behoort duidelijk tot het Nederlandse taalgebied terwijl er toch, bij de Europese en federale verkiezingen, op Franstalige lijsten kan worden gestemd. Dat druist volgens spreker duidelijk in tegen de gebiedsafbakening die in de artikelen 1 tot 4 van Grondwet is vervat.
Ten slotte heeft de Vlaamse regering in haar verklaring « Een nieuw project voor Vlaanderen » duidelijk gekozen voor de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde.
De heer Moureaux stelt vast dat wanneer men naar de uitleg van de heer Van Hauthem luistert, het Federale Parlement alles bij elkaar zijn federatieve rol goed heeft gespeeld. Het is gemakkelijk intentieverklaringen af te leggen wanneer men voor een gewestelijk parlement staat dat het met u eens is. De ware discussie tussen gemeenschappen vindt echter in het Federale parlement plaats, waar men moet overtuigen en waar men het eens moet worden over een broos evenwicht.
De heer Wille onderschrijft nog altijd de doelstellingen van de bovenvermelde resolutie van het Vlaams Parlement. Daarin staat echter ook dat het ogenblik rijp is om vooruit te gaan in de richting van de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Hij herinnert eraan dat zijn partijgenoot, de heer Francis Vermeiren, op de bres stond om dit te steunen.
De heer Van Hauthem is van oordeel dat de resolutie niet vrijblijvend is voor degenen die hem onderschreven. Zij dienen dan ook parlementaire initiatieven ter verwezenlijking te van die splitsing voor de Europese verkiezingen te steunen. De resolutie van het Vlaams Parlement stelt zeer duidelijk dat de huidige regeling haar legitimiteit heeft verloren. De resolutie is mee ingediend door een Vlaams volksvertegenwoordiger van de VLD en zij bevatte een deadline : het probleem moest zijn opgelost voor de Europese verkiezingen.
Intussen dreigen de burgemeesters van het arrondissement Halle-Vilvoorde met burgerlijke ongehoorzaamheid en moet de minister van Binnenlandse Zaken dreigen met sancties. Dit in tegenstelling met de heer Happart die in het verleden in Voeren straffeloos zijn gang kon gaan hoewel ook hij weigerde de verkiezingen te organiseren.
De heer Van Hauthem vraagt wat er verkeerd is met de eis dat een resolutie van het Vlaams Parlement zou worden uitgevoerd. Hij zal dan ook enkele amendementen indienen om die resolutie te verwezenlijken.
De minister heeft er weliswaar op gewezen dat er over de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde geen afspraak bestaat in het federaal regeerakkoord. De heer Van Hauthem herinnert eraan dat dit wel in het Vlaams regeerakkoord was opgenomen, een regering die de minister tot voor kort zelf leidde.
Hij stelt dan ook voor om deze aangelegenheid te beschouwen als een materie die door het Parlement kan afgehandeld worden.
Mevrouw Thijs is verbaasd dat de kieswetten voor de regionale en Europese verkiezingen nu toch gewijzigd worden.
In zijn eerste uiteenzetting voor deze commissie enkele maanden geleden heeft de minister echter uitdrukkelijk gezegd dat er zeker geen wijzigingen aan de kieswetten zouden komen na 1 januari 2004 omdat hij dit onverantwoord achtte zes maanden voor de verkiezingen, aldus de spreekster.
Zij benadrukt dat deze wijze van wetgeving totaal onverantwoord en onaanvaardbaar is. De wetsontwerpen worden door het parlement gejaagd omdat de datum van 13 juni 2004 nakende is. Het initiatief komt veel te laat, gebeurt zonder overleg met de oppositie en een echte discussie over de talrijke gebreken van de voorgelegde ontwerpen is niet mogelijk.
In het verleden is een dergelijke hervorming nooit gebeurt zonder een minimaal overleg met de oppositie.
Bovendien wordt geen rekening gehouden met de adviezen van de Raad van State.
Tijdens de vorige legislatuur was spreekster lid van de commissie « Politieke Vernieuwing ». Bij haar oprichting verklaarde de eerste minister dat dit de belangrijkste parlementaire commissie zou worden. Na ettelijke maanden hebben de leden van die commissie moeten vaststellen dat er niets gebeurde en dat er hen alleen maar zand in de ogen was gestrooid. De toenmalige regering had immers reeds beslist hoe zij de kieswetgeving zou aanpassen.
Op die manier mag geen wetgeving tot stand komen. Zij stelt vast dat er ook leden van de meerderheid de laattijdigheid van dit initiatief betreuren.
Verder benadrukt mevrouw Thijs de onzorgvuldigheid en de juridische laksheid van de regering. De bijzondere regeling voor de verkiezingen in het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde werd door het Arbitragehof vernietigd omdat ze als ongrondwettelijk werd beschouwd. De regering neemt echter geen enkel initiatief om aan deze vastgestelde ongrondwettigheid een eind te maken. Vindt de minister dit een voorbeeld van goed bestuur ?
In feite kreeg de kiezer op 18 mei 2003 niet wat hem werd beloofd. Politoloog professor De Wachter stelt trouwens uitdrukkelijk dat de verkiezingen in ons land nog steeds worden gemanipuleerd met partijpolitieke berekeningen als motief.
De huidige meerderheid heeft de mensen misleid tijdens de verkiezingen van 18 mei 2003 : de partijvoorzitter van de VLD, de heer De Gucht, verklaarde bij zijn eedaflegging dat men met de dubbele kandidaatstelling te ver was gegaan en dat hij zich verheugde over het feit dat het Arbitragehof zich hiertegen verzette. Hij was tevens van oordeel dat, wie verkozen wordt in een orgaan, zijn mandaat in dat orgaan ook effectief moet opnemen.
De vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken heeft zelf voor deze commissie verklaard dat de kieswetgeving voor het Vlaams Parlement beter kon worden opgeborgen tot na de verkiezingen van 2004.
Ondanks dit alles was, aldus mevrouw Thijs, de verleiding voor electorale zelfbediening blijkbaar té groot.
Ook partijvoorzitter De Gucht heeft een ommekeer van 180 graden gemaakt toen er plots sprake was van provinciale kieskringen. Zo is het marchanderen met de andere Vlaamse partijen begonnen, onder meer met de NVA.
Dat partijpolitieke berekeningen aan de basis liggen van de wijziging van de kieswetten voor de parlementen van de deelstaten en het Europees Parlement, blijkt ook uit het feit dat de dubbele kandidaatstelling voor de verkiezingen van 13 juni 2004 overeind is gebleven.
Mevrouw Thijs is van oordeel dat de commissievergadering een beschamend schouwspel is voor alle parlementsleden omdat éénieder weet dat niet op deze manier mag gelegifereerd worden.
De heer Moureaux wenst terug te komen op het probleem van de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Hij doet dit met des te meer overtuiging daar men zijn partij verwijt electorale belangen na te jagen, terwijl de cijfers aantonen dat zijn partij belang zou hebben bij de splitsing. Bij de laatste verkiezingen heeft de PS in Halle-Vilvoorde 14 000 stemmen gehaald, terwijl de MR er 30 000 kreeg. Het is dus niet uitgesloten dat er na de komende verkiezingen een extra Europese afgevaardigde van de MR komt.
Zijn partij heeft dus duidelijk geen belang terzake en hij brengt het onderwerp alleen ter sprake vanwege het principe. Het is belangrijk hier te herinneren aan twee zaken.
Ten eerste gaat het om een arrondissement waar een groot aantal Franstaligen wonen, die grondwettelijke rechten genieten. Er is dus een probleem van respect voor een belangrijke minderheid die op het grondgebied van die gemeenten woont.
Ten tweede is er, in het raam van de moeilijke onderhandelingen over deze problemen, een evenwicht bereikt op dit bepaalde punt. Dit opnieuw ter discussie stellen zou zeer onrechtvaardig zijn voor de vele Franstaligen in de randgemeenten.
De PS heeft dus nooit willen aanvaarden dat dit punt in een regeerakkoord werd opgenomen, en dit zonder enige electorale bijbedoelingen. Hij pleit alleen om het principe voor het niet splitsen van dit kiesarrondissement. Het gaat hier om het in stand houden van een compromis dat bereikt werd tussen Nederlandstaligen en Franstaligen.
De minister betreurt eveneens de laattijdigheid waarmee aan de kieswetgeving wordt gesleuteld. Hij meent dat, toen de federale kieswetgeving tijdens de vorige legislatuur werd hervormd, de regering op dat ogenblik voor het geheel een regeling had kunnen voorstellen, dus ook voor de Europese en regionale verkiezingen. Aangezien dit niet gebeurd is, is in het federale regeerakkoord bepaald dat men zou proberen om de regels en de methodologie van de federale verkiezingen van 18 mei 2003, toe te passen op de regionale en de Europese verkiezingen. Niets minder maar ook niets meer ligt nu ter bespreking voor in de commissie.
De wetsontwerpen hebben betrekking op het systeem van de opvolgers, de invoering van de kiesdrempel van 5 %, de verlaging van de verkiesbaarheidsleeftijd tot 18 jaar en het belangrijke principe van de gelijke vertegenwoordiging van man en vrouw.
Ook dienden een aantal dwingende Europese regels worden omgezet in Belgisch recht.
De bedoeling van de wetswijzigingen is enkel dat de kieswetgeving voor de burger een zekere logica zou hebben, door gelijke regels voor alle verkiezingen vast te leggen. De minister heeft wellicht op een bepaald ogenblik gezegd dat een dergelijke aanpassing beter via een parlementair initiatief zou gebeuren dan via een regeringsinitiatief maar de meerderheidspartijen hebben hierover anders beslist.
Wat het behalen van een bijzondere tweederde meerderheid betreft, heeft de minister reeds veel speculaties gehoord. Een bijzondere tweederde meerderheid is een ruime meerderheid en als deze tot stand komt, is dat een politiek feit en geen toevallig feit. Het betekent dat er een groot draagvlak is voor de voorgestelde hervorming.
Sommigen menen dat er gemarchandeerd is met sommige partijen. Op deze beschuldigingen antwoordt de minister dat er in het verleden staatshervormingen zijn doorgevoerd met een tweederde meerderheid waarbij fracties betrokken werden met argumenten die niets met de staatshervorming te maken hadden. De Sint-Michielshervorming, waarvoor de groene partijen stemmen leverden in ruil voor de ecotaks, is hiervan een goed voorbeeld.
De ter tafel liggende hervorming van de kieswetten beperkt zich daarenboven tot hetgeen in de tekst staat en niets meer. Hoe kan men tegelijk de voorgestelde wijzigingen betwisten maar er toch een aantal elementen aan koppelen, zoals de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde.
Sommigen verwachten dat deze problematiek op enkele maanden zou worden geregeld. Dit is op dit ogenblik onmogelijk want het is niet voorzien in het federale regeerakkoord. In dit akkoord is er wel sprake van een forum waar een aantal communautaire kwesties kunnen besproken worden en waar de dialoog tussen de gemeenschappen kan worden bevorderd.
De minister wijst erop dat CD&V in het verleden altijd heeft bijgedragen tot de dialoog tussen de gemeenschappen. Ook in het verleden is er nooit sprake geweest van iets eenzijdig op te leggen aan de Franstalige minderheid. Waarom meent de CD&V dat dit nu wel zou moeten en kunnen ?
Het Vlaams Blok heeft geen boodschap aan België en meent dan ook geen rekening te moeten houden met de Franstaligen. Zij wensen het einde van België. Hun houding is derhalve, aldus de minister, consequent. De houding van de CD&V is dit echter niet.
De voorliggende hervorming van de kieswetten gebeurt in overleg tussen Vlamingen en Franstaligen. Persoonlijk verkiest de minister de dialoog en de onderhandeling tussen de twee taalgemeenschappen. Enkel op die manier kan men stappen vooruitzetten.
Ook als Vlaams minister-president heeft de minister steeds verklaard dat, mits wederzijds respect tussen de gemeenschappen, er misschien stappen vooruit kunnen worden gezet in de staatshervorming. Het volstaat dus niet eenzijdig een resolutie aan te nemen. De hervormingen moeten hoe dan ook via het federale Parlement verlopen.
Door dialoog en overleg zijn tijdens de vorige legislatuur ook effectief hervormingen doorgevoerd. Hij verwijst in dit verband naar het Lambermontakkoord. Tijdens de legislatuur 1995-1999 is, ondanks stoute uitspraken, op dat vlak echter niets gerealiseerd.
Het Arbitragehof heeft inderdaad vastgesteld dat voor de problematiek van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde een oplossing moet worden gevonden. Het Hof heeft het federale Parlement daarvoor evenwel de tijd gegeven tot 2007.
Nu verwijten dezelfde partijen de minister enerzijds dat hij een hervorming voorstelt op korte tijd voor de verkiezingen en anderzijds dat hij niet tegelijk de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde regelt. De minister is van oordeel dat dergelijke houding niet consequent is.
De minister herhaalt dat de voorliggende wetsontwerpen alleen die elementen overnemen die ook van toepassing zijn geweest bij de federale verkiezingen van 18 mei 2003. De problematiek van het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde zal ten gepaste tijde in het bovenvermelde Forum aan bod komen.
De minister heeft ook altijd verklaard dat, nu de verkiezingen nakend zijn, het heel moeilijk is om op een substantiële manier stappen vooruit te zetten in de staatshervorming. Een pre-electoraal klimaat is daarvoor ongeschikt.
Voor de dubbele kandidaatstelling baseerde de heer Hugo Vandenberghe zich op de dubbele kandidaatstelling voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat. Dit probleem is opgelost en die dubbele kandidaatstelling kan in de toekomst niet meer.
De heer Hugo Vandenberghe trok mutadis mutandis dit probleem door naar de dubbele kandidaatstelling voor het Europees Parlement en het regionaal parlement. De minister wijst er evenwel op dat dit niet verboden is, wat wel het geval is voor de dubbele kandidaatstelling voor Kamer en Senaat.
Dat voor het Europees Parlement en het regionaal parlement eenzelfde verbod op dubbele kandidaatstelling geldt, vormt volgens de minister een eenzijdige interpretatie van het arrest nr. 73/2003 van het Arbitragehof. Hijzelf deelt die zienswijze niet.
De minister wijst ook naar een nuanceverschil tussen het schorsingsarrest van het Arbitragehof van 26 februari 2003 en het vernietigingsarrest van 26 mei 2003. Wat betreft de dubbele kandidaatstelling Kamer en Senaat, was de invalshoek van het Arbitragehof helemaal anders bij de schorsing, waar het Hof vond dat de dubbele kandidaatstelling wel kon, dan bij het vernietigingsarrest waar het Hof de omgekeerde mening was toegedaan.
Wat de kiesdrempel van 5 % betreft, verbaast de minister zich over de talrijke beschouwingen die daaraan worden gewijd. Hij wijst erop dat de Raad van State terzake geen enkele opmerking heeft gemaakt. Het is perfect toelaatbaar een kiesdrempel te voorzien op voorwaarde dat de Regering dat effectief motiveert. Net als de heer Moureaux onderstreept de minister dat de kiesdrempel geen afbreuk doet aan het systeem van evenredige vertegenwoordiging. Er zijn andere lidstaten van de EU die een veel hogere kiesdrempel hanteren.
Op de vraag van de heer Destexhe welke landen de minister precies bedoelt, repliceert de heer Moureaux dat Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk meerderheidssystemen toepassen die veel wreder zijn voor minderheidspartijen dan een kiesdrempel.
Volgens de regering is een kiesdrempel noodzakelijk om een halt toe te roepen aan de politieke versnippering in ons land. Het is niet zoals de heer Destexhe beweerde de bedoeling om een halt toe te roepen aan extreem-rechts.
De minister meldt dat in de Kamer verscheidene keren is opgeworpen dat een kiesdrempel van 5 % bij regionale verkiezingen zwaarder zou wegen dan bij de federale verkiezingen van mei 2003.
De minister bestrijdt dit argument en meent dat een kiesdrempel van 5 % een redelijke kiesdrempel is die niet belet dat nieuwe politieke tendenzen in onze samenleving aan bod kunnen komen. Het systeem van evenredige vertegenwoordiging waarborgt dat. Er bestaan andere kiesstelsels die veel drastischer nieuwe politieke initiatieven fnuiken. De minister denkt daarbij aan de Britse districten waar alleen de winnaar een zetel verwerft.
De bewering als zou België voortaan buitenlandse waarnemers bij onze kiesverrichtingen moeten betrekken, acht de minister beschamend voor onze instellingen.
De minister stelt vast dat de CdH de kiesdrempel van 5 % verdedigt. Wel is die fractie tegen het systeem van de opvolgers. De minister erkent dat daar argumenten voor en tegen zijn maar nu de keuze is gemaakt om het systeem op het federale niveau terug in te voeren, is het wenselijk om hetzelfde te doen voor de regionale verkiezingen, gelet op de transparantie voor de kiezer.
Wat de gewaarborgde vertegenwoordiging van de Duitstaligen in het Waals Parlement betreft, is de minister van oordeel dat dit op het niveau van het Forum moet worden bekeken. Het zou echter ook kunnen op het niveau van het Waalse Parlement in het kader van diens constitutieve autonomie.
Op de voorstellen van de heer Van Hauthem over de uitbreiding van de constitutieve autonomie, antwoordt de minister dat de voorgestelde hervormingen nog altijd behoren tot de bevoegdheid van het Federale Parlement.
Het Vlaams Parlement heeft zijn constitutieve autonomie ingevuld met betrekking tot de grootte van de kiesomschrijvingen. Dat debat moet op het federaal niveau niet worden overgedaan. De overheveling van andere elementen van de kieswetgeving naar de deelparlementen in het kader van deze constitutieve autonomie, is mogelijk ook een agendapunt voor het Forum.
De minister zal zijn administratie laten nagaan in hoeveel landen de kieswetgeving vijf maanden voor de verkiezingen nog gewijzigd is geworden.
De minister deelt overigens de mening van de heer Destexhe dat onze kieswetgeving onvoldoende leesbaar is. Niet alleen moet aan de leesbaarheid ervan worden gewerkt, bovendien moet de uniformiteit van de terminologie worden verbeterd. De minister meent dat aan de Raad van State zou kunnen worden gevraagd om deze oefening te maken.
De heer Van Hauthem is van oordeel dat de antwoorden van de minister voorspelbaar waren. De motivering die de Raad van State inzake het invoeren van de kiesdrempel aan de regering oplegt, heeft de regering ertoe aangezet te stellen dat zij dat doet om de versnippering van het politieke landschap tegen te gaan. Die motivering druist in tegen het initieel ontwerp waarin werd uitgegaan van arrondissementele kieskringen met een driedubbele kiesdrempel.
De heer Van Hauthem daagt de minister uit namen te noemen van partijen die hij wil uitsluiten.
De minister heeft ook gereageerd op de kritiek dat op een paar maand voor de verkiezingen de spelregels alsnog worden gewijzigd. Zelf tilt de minister daar niet zwaar aan. In dat verband confronteert de heer Van Hauthem de minister met de uitspraak van de voorzitter van het Vlaams Parlement « dat de manier waarop de kieshervorming zijn beslag krijgt, ons het recht ontneemt om aan jonge democratieën te gaan uitleggen hoe het in feite moet ».
Wat de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde betreft, herhaalt de heer Van Hauthem dat de timing die in de resolutie van het Vlaams Parlement is opgenomen, namelijk vóór de Europese verkiezingen, niet uitgaat van het Vlaams Blok maar wel van de meerderheidspartijen die ook op federaal niveau in de regering zetelen. Hij stelt vast dat alle communautaire knelpunten worden doorgeschoven naar een « Forum ». Op dit punt verwijt spreker de minister dat hij, als gewezen minister-president, zijn woord heeft gebroken ten aanzien van het Vlaams regeerakkoord.
De heer Destexhe vindt dat de minister niet heeft geantwoord op de vraag betreffende het feit dat de gevolgen van de kiesdrempel in Brussel zeer verschillend zijn voor het Franstalig kiescollege, in vergelijking met het Nederlandstalig kiescollege. Hij is van mening dat het hier om een vorm van discriminatie gaat, aangezien de kiesdrempel alleen in de Franstalige kieskring speelt.
De heer Moureaux ontkent deze stelling. In het Brusselse Gewest is er een gewaarborgd aantal Nederlandstaligen, wat betekent dat er, om verkozen te worden als Nederlandstalig raadslid bij het Brusselse Gewest, minder stemmen nodig zijn dan om Franstalig raadslid te worden. Dit is een evenwicht dat de gemeenschappen overeen zijn gekomen. De regeling waarin de heer Destexhe een probleem ziet, spoort gewoon met de logica van dit akkoord.
De heer Destexhe voegt hieraan toe dat er voor de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde geen kiesdrempel van 5% is voor de Kamer. Ten tweede zou deze redenering slechts overeind blijven indien de kiezers zich van tevoren in het ene of het andere kiescollege moesten inschrijven.
De minister onderstreept dat het effect van de kiesdrempel van 5 % voor de regionale verkiezingen natuurlijk ook afhangt van het aantal te begeven mandaten en van het aantal kiezers. Wat Brussel betreft, wijst de minister erop dat het Lambermontakkoord de toets van het Arbitragehof heeft doorstaan.
De heer Destexhe vraagt wat er zou gebeuren als het FN voor de verkiezingen van de Brusselse Gewestraad zou opkomen in het Nederlandstalige kiescollege.
De heer Moureaux herinnert eraan dat de eerste maatregel die genomen werd om dit te trachten te voorkomen, de agglomeratieraad was. In die raad werd men « herkend » aan de hand van zijn identiteitskaart. Men heeft echter gemerkt dat dit systeem niet werkte, aangezien het aanleiding heeft gegeven tot het probleem dat de heer Destexhe beschrijft.
Met het systeem dat nu geldt, legt de kandidaat een verklaring af en kiest hij ervoor Nederlandstalig of Franstalig kandidaat te zijn in Brussel. Die keuze is onomkeerbaar. Als de kandidaten van het FN dus op de lijsten van het Vlaams Blok willen staan en zij nooit in Brussel zijn opgekomen, kunnen zij dat doen. Indien zij echter eerder FN-kandidaat zijn geweest, kunnen zij dat niet. Dat is de maatregel die door de wetgever is ingevoerd om « politieke shopping » tegen te gaan.
Mevrouw de Bethune betwijfelt of de minister gelijk heeft met zijn stelling als zou men de dubbele kandidaatstelling voor het Europees en het Vlaams Parlement niet mogen vergelijken met de dubbele kandidaatstelling voor Kamer en Senaat die door het Arbitragehof werd afgewezen. De redenering van het Arbitragehof was dat die dubbele kandidaatstelling niet kan omdat er een onverenigbaarheid is tussen beide en men dus niet in de twee assemblees kan zetelen. Bovendien kunnen de kiezers niet inschatten voor welke assemblee de tweemaal verkozen kandidaat zou opteren. Zij meent dat deze redenering perfect kan worden toegepast op de dubbele kandidaatstelling voor het Europees en het Vlaams Parlement. Het is evenmin mogelijk tegelijk in die beide parlementen te zetelen. Voor de kiezer blijft het probleem dus identiek.
Mevrouw de Bethune meent dat de twee experten die terzake in het Vlaams Parlement zijn gehoord op dat punt heel duidelijk waren. Zo stelde professor Van Orshoven dat indien de kandidaat tegelijkertijd voor de Kamer en de Senaat wordt verkozen, hij in werkelijkheid maar één van die mandaten kan uitoefenen. Hij voegde eraan toe dat de bestreden maatregel van die aard is dat de kiezer kan worden misleid vermits hij het nuttig effect van zijn stem niet kan inschatten. De maatregel bevoordeelt zonder redelijke verantwoording de kandidaten die van de dubbele kandidaatstelling kunnen genieten. Alhoewel het dus niet strikt verboden is door het Arbitragehof, is dit voor haar onaanvaardbaar.
De minister antwoordt dat dit een opportuniteitskwestie is waarover de politieke partijen moeten beslissen vermits het Arbitragehof zich niet heeft uitgesproken tegen een dubbele kandidaatstelling. Er is enkel een verbod voor het uitoefenen van een dubbel mandaat in een regionaal parlement en het Europees Parlement.
De bewering van de heer Van Hauthem over de driedubbele kiesdrempel is, volgens de minister, niet juist. In het Nederlandstalig landsgedeelte zijn er provinciale kieskringen met een kiesdrempel van 5 %. In het Franstalige landsgedeelte gelden de arrondissementele kieskringen met een kiesdrempel van 5 %, enerzijds om toegelaten te worden tot de zetelverdeling en anderzijds om toegelaten te worden tot de apparentering. Dit kan niet beschouwd worden als een driedubbele kiesdrempel. Het is enkel als een kiesomschrijving kleiner is dan de provincie dat de 5 % -drempel moet worden bereikt om tot apparentering te kunnen overgaan.
Amendement nr. 11
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 11) dat ertoe strekt het opschrift van het wetsontwerp aan te passen aan de amendementen die voorzien in de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde.
Dit amendement vervalt ingevolge de verwerping van amendement nr. 12.
Amendement nr. 1
De heer Van Hauthem c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 1) dat ertoe strekt om een artikel 1bis in te voegen. Het beoogt de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezingen van het Europees Parlement.
Dit amendement wordt verworpen met 12 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 12
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 12) dat ertoe strekt de artikelen 1bis tot en met 1undecies in te voegen. Dit amendement beoogt de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezingen van het Europees Parlement en geeft bijgevolg uitvoering aan het arrest van het Arbitragehof nr. 73/2003 van 26 mei 2003.
Dit amendement wordt verworpen met 13 tegen 4 stemmen.
Artikel 2
Amendement nr. 2
De heer Van Hauthem c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 2) dat ertoe strekt om artikel 2 van het wetsontwerp te vervangen. Het beoogt eveneens een splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezingen van het Europees Parlement.
Dit amendement wordt verworpen met 12 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 13
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 13) dat ertoe strekt overeenstemming te brengen tussen de Nederlandstalige en de Franstalige tekst.
Het amendement wordt ingetrokken en wordt door de commissie aanvaard als een technische correctie.
Amendement nr. 15
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 15) dat ertoe strekt een artikel 3bis in te voegen. Het gaat om een amendement dat subsidiair is ten aanzien van amendement nr. 14 op artikel 4 van het wetsontwerp.
Dit amendement vervalt door het verwerpen van amendement nr. 14 op artikel 4 van het wetsontwerp.
Amendement nr. 16
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 16) dat ertoe strekt een artikel 3ter in te voegen. Het beoogt de verkiesbaarheidsvoorwaarde, vermeld in artikel 41, eerste lid, van de wet van 23 maart 1989 betreffende verkiezingen van het Europees Parlement, in overeenstemming te brengen met deze voorzien in artikel 22, tweede lid, 4º, van dezelfde wet.
Dit amendement wordt verworpen met 11 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 17
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 17) dat ertoe strekt een artikel 3quater in te voegen. Het beoogt een beroepsprocedure te voorzien in artikel 22 van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezingen van het Europees Parlement.
Dit amendement wordt verworpen met 10 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 14
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 14) dat ertoe strekt de verkiesbaarheidsvoorwaarde vermeld in artikel 41, eerste lid, van de wet van 23 maart 1989 betreffende verkiezingen van het Europees Parlement in overeenstemming te brengen met deze voorzien in artikel 22, tweede lid, 4º, van dezelfde wet.
Dit amendement wordt verworpen met 11 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 3
De heer Van Hauthem c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 3) dat ertoe strekt het ontwerp aan te vullen met een nieuw artikel 5. Het heeft eveneens betrekking op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezingen van het Europees Parlement.
Dit amendement wordt verworpen met 12 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 18
Mevrouw de Bethune c.s. dienen eveneens een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 18) dat ertoe strekt het ontwerp aan te vullen met een nieuw artikel 5. Het beoogt de inspraak van de kiezer te versterken door de dubbele of meervoudige kandidaatstelling bij gelijktijdige verkiezingen van het Europees Parlement en de verkiezingen van de federale wetgevende Kamers of de gewestraden, onmogelijk te maken.
Dit amendement wordt verworpen met 12 tegen 4 stemmen.
Amendement nr. 4
De heer Van Hauthem c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 4) dat ertoe strekt om een artikel 6 (nieuw) toe te voegen. Het heeft eveneens betrekking op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezingen van het Europees Parlement.
Dit amendement wordt verworpen met 12 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 19
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 19) dat ertoe strekt een artikel 6 toe te voegen. Het beoogt de inspraak van de kiezer te versterken door parlementsleden die zich kandidaat stellen bij verkiezingen voor een andere parlementaire assemblée en verkozen worden verklaard, vervallen te verklaren van hun eerste mandaat zodat ze alleen het mandaat kunnen opnemen waarvoor zij het laatst verkozen werden.
Dit amendement wordt verworpen met 12 tegen 4 stemmen.
Amendement nr. 5
De heer Van Hauthem c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 5) dat ertoe strekt een nieuw artikel 7 toe te voegen. Het heeft eveneens betrekking op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezingen van het Europees Parlement.
Dit amendement wordt verworpen met 12 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 6
De heer Van Hauthem c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 6) dat ertoe strekt om een nieuw artikel 8 toe te voegen. Het heeft eveneens betrekking op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezingen van het Europees Parlement.
Dit amendement wordt verworpen met 12 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 7
De heer Van Hauthem c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 7) dat ertoe strekt om een nieuw artikel 9 toe te voegen. Het heeft eveneens betrekking op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezingen van het Europees Parlement.
Dit amendement wordt verworpen met 12 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 8
De heer Van Hauthem c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 8) dat ertoe strekt om een nieuw artikel 10 toe te voegen. Het heeft eveneens betrekking op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezingen van het Europees Parlement.
Dit amendement wordt verworpen met 12 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 9
De heer Van Hauthem c.s. dienen een amendement in (Stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 9) dat ertoe strekt om een artikel 11 in te voegen. Het beoogt eveneens de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezingen van het Europees Parlement.
Dit amendement wordt verworpen met 12 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 10
De heer Van Hauthem c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-476/2, amendement nr. 10) dat ertoe strekt om een nieuw artikel 12 toe te voegen. Het heeft eveneens betrekking op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezingen van het Europees Parlement.
Dit amendement wordt verworpen met 13 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 13 tegen 3 stemmen.
De commissie beslist de volgende tekstcorrecties aan te brengen aan het wetsontwerp :
1. Artikel 2
In het tweede lid worden in de Franse tekst, tussen de woorden « de la population » en de woorden « de la région de langue allemande », de woorden « des communes » ingevoegd om hem in overeenstemming te brengen met de Nederlandse tekst.
2. Artikel 3
In de tweede regel van het eerste lid, de woorden « gewijzigde wet » schrappen.
Voor het overige is de door de commissie aangenomen tekst dezelfde als die van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 51-582/6).
Het wetsontwerp geeft geen aanleiding tot inhoudelijke opmerkingen.
De artikelen 1, 2 en 3 worden aangenomen met 10 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 10 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als die van het door de Kamer
van volksvertegenwoordigers
overgezonden ontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 51 583/3)
Artikel 1 wordt aangenomen met 10 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Amendement nr. 1
De heer Van Hauthem c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 1) dat ertoe strekt te verhinderen dat verschillende beleidsniveaus bevoegd zijn voor dezelfde materies, zoals dat bijvoorbeeld het geval is met de kieswetgeving. De kieskringen zijn een aangelegenheid van de gewesten, terwijl de invoering van een kiesdrempel tot de bevoegdheid van de federale overheid behoort. Vanzelfsprekend kan men op deze wijze niet tot een coherente wetgeving komen. Het amendement stelt dan ook voor de bevoegdheden van de gewesten inzake de kieswetgeving voor de gewestraden fors uit te breiden.
Sommige juristen menen dat hiervoor artikel 118 van de Grondwet moet worden herzien, doch volgens spreker is zulks niet nodig. Artikel 118, § 1, van de Grondwet stelt weliswaar dat een wet, aangenomen met een bijzondere meerderheid, de verkiezing, de samenstelling en de werking van de gewestraden regelt. Paragraaf 2 van diezelfde grondwetsbepaling bepaalt evenwel dat men de bevoegdheid over dergelijke aangelegenheden met een bijzondere meerderheid kan overdragen aan de gewesten. Het is op deze laatste bepaling dat spreker zich beroept om te stellen dat artikel 118 niet noodzakelijk hoeft gewijzigd te worden wil men de deelstaten bevoegd maken voor de kieswetgeving voor hun parlementen.
De minister is van mening dat deze technische kwestie aan bod kan komen in het zgn. « forum » dat na de verkiezingen van 13 juni 2004 zal worden opgericht. Bovendien wijst hij erop dat het amendement op het legistieke vlak heel wat gebreken vertoont en daarom zijns inziens dient verworpen te worden.
Amendement nr. 1 wordt verworpen met 11 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 2 wordt aangenomen met 11 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 2
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 2) dat ertoe strekt een artikel 2bis in te voegen.
Mevrouw Thijs verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.
Amendement nr. 2 wordt verworpen met 10 tegen 5 stemmen.
Amendement nr. 3
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 3) dat ertoe strekt een artikel 2ter in te voegen.
Mevrouw Thijs verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.
Amendement nr. 3 wordt verworpen met 10 tegen 5 stemmen.
Amendement nr. 4
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 4) dat ertoe strekt het tweede lid van dit artikel te vervangen teneinde de voorgestelde regeling inzake opvolgers in overeenstemming te brengen met de geldende regels voor het federale en het Europese Parlement.
Amendement nr. 5
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 5), dat subsidiair is ten aanzien van amendement nr. 4 en dat ertoe strekt in de wet dezelfde definities voor dezelfde begrippen te gebruiken.
Amendement nr. 4 wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Amendement nr. 5 wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 3 wordt aangenomen met 10 tegen 3 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 4 wordt aangenomen met 10 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Amendement nr. 6
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 6) dat een louter technische wijziging beoogt.
Amendement nr. 6 wordt verworpen met 10 tegen 4 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 5 wordt aangenomen met 10 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Amendement nr. 7
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 7) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.
Amendement nr. 7 wordt verworpen met 11 tegen 4 stemmen.
Artikel 6 wordt aangenomen met 11 tegen 4 stemmen.
Amendement nr. 8
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 8) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.
Amendement nr. 8 wordt verworpen met 11 tegen 4 stemmen.
Artikel 7 wordt aangenomen met 11 tegen 4 stemmen.
Amendement nr. 9
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 9) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.
Amendement nr. 9 wordt verworpen met 11 tegen 4 stemmen.
Artikel 8 wordt aangenomen met 11 tegen 4 stemmen.
Artikel 9 wordt aangenomen met 11 tegen 3 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 10
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 10) dat ertoe strekt in dit artikel de volgende wijzigingen aan te brengen teneinde de Nederlandse tekst in overeenstemming te brengen met de Franse tekst :
« 1º In het tweede lid wordt :
de eerste zin vervangen als volgt : « Is het eerste aantal groter dan het tweede, dan worden de zetels toegekend aan de kandidaat-titularissen die de meeste naamstemmen hebben behaald. »;
wordt de vierde zin vervangen door : « Deze helft wordt verkregen door het totaal van de stembiljetten waarop een lijststem is uitgebracht en de stembiljetten waarop uitsluitend ten gunste van één of meer kandidaat-opvolgers werd gestemd, te delen door twee. »;
worden in de zesde zin de woorden « dat specifiek is voor elke lijst, » vervangen door « van de lijst »;
worden in de laatste zin de woorden « uitgeput is » vervangen door « tot nul is teruggebracht ».
2º wordt het derde lid vervangen als volgt : « Het verkiesbaarheidscijfer van elke lijst wordt verkregen door het stemcijfer van de lijst te delen door het aantal van de aan de lijst toegekende zetels, vermeerderd met één, zoals wordt bepaald in artikel 29bis. »
3º wordt het vierde lid vervangen als volgt : « Is het aantal kandidaat-titularissen van een lijst lager dan het aantal zetels dat aan de lijst toekomt, dan zijn deze kandidaten gekozen en worden de overblijvende zetels toegekend aan de kandidaat-opvolgers die het eerst komen in de bij artikel 29nonies bepaalde volgorde. Zijn er niet genoeg opvolgers, dan wordt het overschot verdeeld overeenkomstig artikel 29ter, derde lid. »
De minister herhaalt zijn uitdrukkelijk engagement om de gehele kieswetgeving aan een grondige legistieke doorlichting te onderwerpen. Het lijkt hem evenwel inopportuun thans deze punctuele wijziging aan te brengen.
De dames Thijs en de Bethune repliceren dat hier een flagrant verschil bestaat tussen de Nederlandse en de Franse tekst, die mogelijk de organisatie van de verkiezingen voor de gewestraden van 13 juni 2004 in het gedrang kan brengen. De voorgestelde wijziging is bijgevolg wel degelijk dringend.
Amendement nr. 10 wordt verworpen met 10 tegen 5 stemmen.
Artikel 10 wordt aangenomen met 11 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 11 wordt aangenomen met 11 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Amendement nr. 11
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 11) dat er eveneens toe strekt de Nederlandse en de Franse tekst van dit artikel met mekaar in overeenstemming te brengen.
Amendement nr. 11 wordt verworpen met 10 tegen 4 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 12 wordt aangenomen met 11 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Amendement nr. 12
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 12) dat een betere formulering en een uniformisering van het begrippenkader beoogt.
Amendement nr. 12 wordt verworpen met 11 tegen 4 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 13 wordt aangenomen met 12 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 14 wordt aangenomen met 11 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Amendement nr. 13
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 13) dat ertoe strekt een artikel 14bis in te voegen, dat ertoe strekt te bepalen dat essentiële elementen van wetgeving betreffende de verkiezingen van de gewestraden niet kunnen gewijzigd worden in een periode van minder dan 12 maanden.
Amendement nr. 13 wordt verworpen met 11 tegen 5 stemmen.
Amendement nr. 14
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 14) dat ertoe strekt een artikel 14bis in te voegen. Dit amendement beoogt een verbod in te voeren op het wijzigen van de bijzondere decreten die de constitutieve autonomie van de gewestraden betreffen op minder dan een jaar voor de verkiezingen.
Amendement nr. 14 wordt verworpen met 11 tegen 3 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 15 wordt aangenomen met 12 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 16
Artikel 16 wordt aangenomen met 12 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 15
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 15) dat ertoe strekt een artikel 16bis in te voegen.
Mevrouw Thijs verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.
Amendement nr. 15 wordt verworpen met 11 tegen 5 stemmen.
Amendement nr. 16
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 16) dat ertoe strekt een artikel 16ter in te voegen.
Mevrouw Thijs verklaart dat dit amendement beoogt te regelen dat wie in een bepaalde assemblee verkozen is, dit mandaat ook daadwerkelijk moet opnemen.
Amendement nr. 16 wordt verworpen met 11 tegen 5 stemmen.
Amendement nr. 17
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 17) dat er eveneens toe strekt voor dezelfde definities dezelfde begrippen te gebruiken.
Amendement nr. 17 wordt verworpen met 12 tegen 4 stemmen.
Artikel 17 wordt aangenomen met 11 tegen 3 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 18 wordt aangenomen met 12 tegen 4 stemmen.
Amendement nr. 18
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-473/2, amendement nr. 18) dat ertoe strekt te bepalen dat essentiële elementen van de verkiezingen van de gewestraden niet kunnen gewijzigd worden in een periode van minder dan 12 maanden, voorafgaand aan deze verkiezingen.
Amendement nr. 18 wordt verworpen met 11 tegen 5 stemmen.
Artikel 19 wordt aangenomen met 11 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 20 wordt aangenomen met 12 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 21 wordt aangenomen met 11 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 11 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als die van het door de Kamer
van volksvertegenwoordigers
overgezonden ontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 51 584/8)
Deze artikelen worden zonder bespreking elk aangenomen met 9 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Dit artikel wordt aangenomen met 10 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 28bis (nieuw)
Amendement nr. 13
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-474/2) houdende invoeging van een artikel 28bis (nieuw), teneinde het in artikel 5, § 1, 1º en 1ºbis, van de wet van 19 mei 1994 vervatte verbod op het gebruik van, enerzijds, commerciële reclameborden en affiches en, anderzijds, niet-commerciële reclameborden en affiches groter dan 4 m2, op te heffen.
Dit amendement wordt verworpen met 10 tegen 4 stemmen.
Deze artikelen worden elk aangenomen met 10 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.
Dit artikel wordt aangenomen met 11 tegen 4 stemmen.
Amendement nr. 14
Mevrouw de Bethune c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-474/2) houdende toevoeging van een hoofdstuk VI (nieuw) bevattende de artikelen 34 tot 43 (nieuw), teneinde gevolg te geven aan de arresten nrs. 30/2003 en 73/2003 van het Arbitragehof door de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde tot stand te brengen.
Dit amendement wordt verworpen met 11 tegen 4 stemmen.
Amendementen nrs. 1 tot 12
De heer Van Hauthem c.s. dienen de amendementen nrs. 1 tot 12 in (stuk Senaat, nr. 3-474/2) houdende toevoeging van de artikelen 34 tot 45 (nieuw) die middels wijzigingen van het Kieswetboek de horizontale splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde beogen. De hoofdindiener verwijst naar de schriftelijke verantwoording van zijn amendementen.
De amendementen worden elk verworpen met 11 tegen 2 stemmen bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 15
Mevrouw de Bethune c.s. dienen amendement nr. 15 in (stuk Senaat, nr. 3-474/2) houdende toevoeging van een artikel 44 (nieuw), teneinde de in artikel 147bis, § 2, van het Kieswetboek vervatte volmachtregeling te wijzigen.
Dit amendement wordt verworpen met 12 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.
Amendementen nrs. 16 en 17
Mevrouw de Bethune c.s. dienen de amendementen nrs. 16 en 17 in (stuk Senaat, nr. 3-474/2) houdende toevoeging van de artikelen 45 en 46 (nieuw), die in artikel 233 van het Kieswetboek het principe beogen te verankeren dat « parlementsleden die zich kandidaat stellen bij verkiezingen voor een andere parlementaire assemblee en verkozen worden verklaard, vervallen worden verklaard van hun eerste mandaat zodat ze alleen het mandaat kunnen opnemen waarvoor ze laatst verkozen worden ».
Beide amendementen worden telkens verworpen met 11 tegen 4 stemmen bij 1 onthouding.
Het wetsontwerp nr. 3-474/1 in zijn geheel wordt aangenomen met 11 tegen 2 stemmen, bij 3 onthoudingen.
De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als die van het door
de Kamer van volksvertegenwoordigers
overgezonden ontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 51 581/7)
Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 12 aanwezige leden.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Stefaan NOREILDE. | Ludwig VANDENHOVE. |
(1) Die in 2002 aangebracht werd aan de Europese Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen. Naar luid van die wijziging moet elke lidstaat voor de aanwijzing van zijn vertegenwoordigers bij het Europees Parlement voorzien in verkiezingen volgens het systeem van evenredige vertegenwoordiging. Verkiezingen van het type van het meerderheidsstelsel zijn dus verboden.
(2) De Raad van State heeft in zijn advies over het wetsontwerp houdende instemming met het Besluit van de Raad van de Europese Unie dat die wijziging aanbrengt aan de Europese Akte van 20 september 1976 het volgende aangegeven : « Gelet op de specifieke kenmerken van het mechanisme voor de vertegenwoordiging van de Duitstalige Gemeenschap, dat het effect van het loslaten van het beginsel van evenredige vertegenwoordiging ten gunste van toepassing van het meerderheidsstelsel (in de huidige stand van de wetgeving wordt de Duitstalige vertegenwoordiger aangewezen volgens een meerderheidsstelsel aangezien de kandidaat die zich het best heeft geplaatst op de lijst die in de Duitstalige kieskring het meeste stemmen heeft behaald verkozen wordt verklaard) zeer sterk vermindert, hoeft de kieswetgeving ( ...) inderdaad niet te worden gewijzigd ter wille van het besluit waarmee het onderhavige voorontwerp instemming wil verlenen. » (advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State van 28 mei 2003.
(3) Wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen.
(4) Sinds 1993.
(5) Geïndexeerd sinds de wet van 2 april 2003.
(6) In juli 1989 bestond het bedrag van de dotatie uit een forfaitair gedeelte, 3 miljoen frank, en een variabel gedeelte, 10 frank per geldige stem, ongeacht of het een lijststem of een naamstem betrof. In 1993 werden die bedragen opgetrokken tot respectievelijk 5 miljoen en 50 frank. Die herfinanciering had twee doelstellingen : enerzijds te zorgen voor een zeker evenwicht tussen de middelen die toegekend worden aan de uitvoerende macht en aan de wetgevende macht; anderzijds ervoor te zorgen dat politieke partijen onafhankelijk blijven van drukkingsgroepen.
(7) We hebben het cijfer voor de PS in het laatste verslag niet gevonden.
(8) Hetzij 118 miljoen euro.
(9) Laura Iker, Courrier hebdomadaire du CRISP, nr. 1607-1608, 1998.
(10) Agalev, Volksunie, Vlaams Blok, Rossem.
(11) Laura Iker, Courrier hebdomadaire du Crisp, nr. 1607-1608, 1998.
(12) In Spanje wordt 1/3 van de dotatie toegekend aan de vertegenwoordigde partijen, en 2/3 naar verhouding van het aantal stemmen.
(13) De drempel van 1 % zou dat aantal in de hoofdstad tot 16 moeten terugbrengen.
(14) In Frankrijk : belastingvermindering van 40 % van het bedrag van de gift binnen de grens van 5 % van het belastbaar inkomen; in Québec : vermindering van 50 % binnen de grens van ongeveer 250 euro; in Italië : aftrek van het belastbaar bedrag van 22 % van de gift, maar er bestaat ook een vrijwillige overheidsfinanciering waarbij elke belastingplichtige 0,04 promille van zijn inkomstenbelasting kan toekennen aan de financiering van politieke bewegingen.
(15) Giften door bedrijven zijn ook verboden. In Spanje is de grens vastgelegd op 60 000 euro. De giften van particulieren zijn niet voor alle partijen even voordelig. In Frankrijk tonen de rekeningen van 2001 aan dat de RPR 2 779 102 euro ontvangen heeft en de PCF 2 386 267 euro, terwijl laatstgenoemde veel minder kiezers telt.