3-219/3 (Senaat)
0312/003 (Kamer)

3-219/3 (Senaat)
0312/003 (Kamer)

Belgische Senaat en Kamer van Volksvertegenwoordigers

ZITTING 2003-2004

5 JANVIER 2004


De Intergouvernementele Conferentie over de toekomst van de Europese Unie


VERSLAG

NAMENS HET FEDERAAL ADVIESCOMITÉ VOOR DE EUROPESE AANGELEGENHEDEN

UITGEBRACHT DOOR DE HEREN
P. GALAND (S) EN
H. VAN ROMPUY (K)


INHOUD


  1. Inleiding
  2. Gedachtewisseling met de heer Guy Verhofstadt, eerste minister, betreffende de agenda van de Europese Raad van 12 en 13 december 2003 ­ vergadering van 3 december 2003
    1. Uiteenzetting door de eerste minister
    2. Gedachtewisseling
    3. Antwoord van de eerste minister
  3. Gedachtewisseling met de heer Guy Verhofstadt, eerste minister, betreffende de resultaten van de Europese Raad van 12 en 13 december 2003 ­ vergadering van 17 december 2003
    1. Uiteenzetting door de eerste minister
    2. Gedachtewisseling
    3. Antwoord van de eerste minister
  4. Bijlagen
    1. Slotverklaring van het Italiaans voorzitterschap van de Europese Raad, 13 december 2003
    2. Tot de Europese Raad gerichte gezamenlijke verklaring van de parlementsleden van de Europese Conventie, op vrijdag 5 december 2003 in Brussel bijeen
    3. Vergadering van de voorzitters van de commissies voor Europese aangelegenheden, Rome, 27 november 2003

I. INLEIDING

Op woensdag 3 december 2003 en woensdag 17 december 2003 werden vergaderingen georganiseerd met de heer Guy Verhofstadt, eerste minister, over de agenda en de resultaten van de Europese Raad van 12 en 13 december 2003. Een groot deel van deze Europese Raad werd gehouden in het kader van de Intergouvernementele Conferentie (IGC). In dit verslag werden de opmerkingen hieromtrent opgenomen.

De behandelde punten die geen betrekking hadden op de IGC, werden opgenomen in een verslag gepubliceerd in stuk Senaat, nr. 3-374/1 en stuk Kamer, nr. 51-565/1.

Zoals gebruikelijk organiseert het Federaal Adviescomité voor de Europese aangelegenheden tijdens de hele duur van die IGC geregeld ontmoetingen met de vertegenwoordigers van de regering, zodat het parlement de werkzaamheden van de IGC doeltreffend kan volgen. De IGC werd officieel geopend op 4 oktober 2003 te Rome, tijdens een vergadering van de staatshoofden en regeringsleiders.

Het adviescomité wijdde reeds drie vergaderingen aan de IGC. Op woensdag 8 oktober 2003 en dinsdag 21 oktober 2003 nam de heer Guy Verhofstadt, eerste minister, aan deze debatten deel (stuk Senaat, nr. 3-219/1 en stuk Kamer, nr. 51-312/1). Op woensdag 26 november 2003 hield de heer Pierre Chevalier, senator en persoonlijk vertegenwoordiger van de eerste minister en van de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, een uiteenzetting over de stand van zaken in de IGC (stuk Senaat, nr. 3-219/2, Kamer, nr. 51-312/2).

II. GEDACHTEWISSELING MET DE HEER GUY VERHOFSTADT, EERSTE MINISTER, BETREFFENDE DE AGENDA VAN DE EUROPESE RAAD VAN 12 EN 13 DECEMBER 2003 ­ VERGADERING VAN 3 DECEMBER 2003

1. Uiteenzetting door de eerste minister

De huidige in de IGC voorliggende teksten bevatten een aantal verworvenheden die een jaar geleden nog ondenkbaar waren : de drastische vereenvoudiging van de procedures en instrumenten, de samenbundeling van alle verdragen in één enkel verdrag, de Europese grondwet, de Europese defensie op basis van gestructureerde samenwerking zonder dat alle lidstaten hoeven deel te nemen, wederzijdse defensiesamenwerking, de afschaffing van de drie pijlers, de uitbreiding van de gekwalificeerde meerderheid in een groot aantal nieuwe domeinen zoals asiel, migratie, gerechtelijke samenwerking, financiële perspectieven, fraudebestrijding en andere. Essentieel is ook dat in de teksten werd opgenomen dat zaken van unanimiteit naar gekwalificeerde meerderheid kunnen evolueren. De Europese grondwet zal er dus wezenlijk anders uitzien dan de vorige verdragen.

Maar ondanks de doorbraak inzake Europese defensie is er nog heel wat werk aan de winkel. In het institutioneel pakket zijn er naast de verworven uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees parlement, meer bepaald op begrotingsvlak, nog twee pijnpunten. Hoeveel leden zal de Commissie tellen : 25 van wie de helft stemrecht heeft of 31 die allemaal stemrecht hebben ? Zal de dubbele meerderheid voor de beslissingen die in de Europese ministerraad met gekwalificeerde meerderheid worden genomen overeenstemmen met 50 procent van de staten en 60 procent van de bevolking, wat strookt met het compromis dat door de Conventie werd gesloten en waarmee België het eens was, of komt er opnieuw een koehandel zoals in Nice is gebeurd ?

Aangezien in de ontwerpgrondwet al tal van punten zijn opgenomen, waaronder de procedures met betrekking tot de herziening, de gekwalificeerde meerderheid voor tal van aangelegenheden of de gestructureerde samenwerking op het stuk van defensie, en ondanks de twee problemen die nog moeten worden geregeld, moet men, in weerwil van wat in de Vlaamse pers te lezen stond, niet vrezen geconfronteerd te worden met een tweede Nice.

België zal ervoor ijveren dat er over meer aangelegenheden met een gekwalificeerde meerderheid kan worden beslist.

Andere aangelegenheden zijn gemakkelijker op te lossen. Zo stelt de Belgische regering dat, indien er geen vooruitgang wordt geboekt, men zich zo dicht mogelijk bij het ontwerp van de Conventie dient te situeren. Het is immers erg onwaarschijnlijk dat later, in februari of maart, een akkoord wordt bereikt. Als er nu geen resultaat wordt bereikt, zal een crisis ontstaan die zich over het hele jaar 2004 kan uitstrekken.

De Belgische regering zal hoe dan ook naar een versterkte samenwerking streven. Als er geen gemeenschappelijke basis is, zullen een aantal landen hun toevlucht nemen tot de versterkte samenwerking om zo een Europese Federatie binnen de Europese Unie te vormen. Er is echter een grote kans dat een akkoord bereikt kan worden dat de Conventie als uitgangspunt heeft.

2. Gedachtewisseling

De heer Pieter De Crem, volksvertegenwoordiger, stelt dat de stand van zaken die de premier schetst, de laatste fase voor een beslissende top typeert. Er wordt een tactisch spel gespeeld, lidstaten en bijna-lidstaten positioneren zich. Daar is op zich niets oneerbaars aan. Het is zelfs eigen aan de Europese dynamiek sinds 1957. De context is nu echter anders. De Europese Unie staat voor een uitbreiding en haar grondwet moet worden opgesteld. Dat weegt zwaar door in de besluitvorming.

Er wordt terecht gewezen op een aantal verworvenheden die in Napels en ook al daarvoor tot stand kwamen. Denk maar aan het pijlersysteem van Maastricht.

Dat neemt niet weg dat de spanning onder de lidstaten te snijden is. Uit buitenlandse perscommentaren blijkt dat sommigen vrezen voor een mislukking van de komende ontmoeting. Bovendien evolueren de stellingen. De fragiele consensus die in de Conventie was terug te vinden, is nu ­ zeker bij de regeringen ­ helemaal weg. In Rome pleitten de zes founding fathers van de Unie er nochtans voor om niet te raken aan de essentie van de Conventie. De landen die in 1973, 1982 en 1985 toetraden, sloten zich aan bij dat pleidooi.

Levensbelangrijke institutionele vragen, zoals het stemgewicht in de Raad en de samenstelling van de Commissie, zijn nog steeds niet opgelost. Slechts een minderheid van de lidstaten onderschrijft terzake nog de Conventie. Frankrijk, Duitsland, Luxemburg en België staan geïsoleerd.

De Commissie blijkt nu te evolueren naar 31 leden. De grote lidstaten zouden een tweede commissaris krijgen of behouden.

Wat het stemgewicht betreft, zijn er verschillende voorstellen. Een ervan is dat 50 procent van de lidstaten 50 procent van de bevolking vertegenwoordigen. In dat geval zou de Commissie vrij makkelijk een meerderheid vinden voor haar voorstellen. Anderen opteren voor een 60-procentregel. Het gaat dan om 60 procent van de lidstaten die 60 procent van de bevolking vertegenwoordigen. Dan kunnen de kleine lidstaten een blokkeringsminderheid vormen.

De Conventie ten slotte sprak zich uit voor een meerderheid van lidstaten die drie vijfden van de bevolking vertegenwoordigt. Deze laatste is het interessantste voorstel. Daarom steunt CD&V de regering in haar opzet om zo weinig mogelijk te veranderen aan de Conventie.

Door de opstelling van Spanje en Polen dreigt de IGC echter uit te draaien op een mislukking. De besprekingen tussen de premier en zijn Poolse ambtsgenoot kregen een onverwachte wending. De discussie over de organisatie van Europa en het Europese integratieproject wordt opengegooid. Voortaan kunnen alle lidstaten de eigen agendapunten als de belangrijkste beschouwen.

Er komt intussen een soort tweede verdedigingslinie tot stand. Duitsland, België en Frankrijk hebben een avant-gardevoorstel uitgedokterd. Ze vormen daarmee als het ware een coalitie van de willing. Werd het voorstel inhoudelijk goed voorbereid ? Bestaat er een blauwdruk van ? En is er een verdragsbasis voor deze vorm van samenwerking ? De voluntaristische aanpak van de premier mag niet leiden tot een constructie buiten de context van het Verdrag van de Europese Unie.

Er moet voorkomen worden dat door deze voluntaristische aanpak de geboekte resultaten zich situeren buiten de verdragsrechtelijke context van de Europese Unie. Deze aanpak zal immers de Europese integratie en de totstandkoming van een Europese Grondwet niet ten goede komen. Een Europese Unie met verschillende snelheden is maar realistisch als daarvoor een institutioneel kader wordt gecreëerd. Elke lidstaat kan dan op zijn eigen tempo integreren.

Wat de Europese defensie betreft, blijft de premier beweren dat er een autonoom Europees hoofdkwartier zou komen, al was het dan misschien niet in Tervuren. Uit het akkoord dat Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk hebben afgesloten, blijkt nu dat dit hoofdkwartier er niet komt. In het akkoord wordt geopteerd voor een uitbreiding van de bestaande cel van de Europese Unie en een formele link met de NAVO. De door de Italiaanse voorzitter verspreide tekst wijkt trouwens af van de inhoud van dit akkoord.

Waarom werd België niet betrokken bij de totstandkoming van dit akkoord ? Wordt België nog wel als een medespeler in dit dossier beschouwd ? Dit akkoord is een stap achteruit in vergelijking met de door de Conventie uitgewerkte tekst. Zo moeten de beslissingen bijvoorbeeld in unanimiteit worden genomen door de voltallige Raad. Het ware beter geweest als de premier zijn eis voor een autonoom Europees hoofdkwartier had laten varen.

De Belgische regering beschouwt de discussie over de verwijzing naar de christelijk-joodse traditie in de preambule van de Europese grondwet als een ideologische discussie. Dit is niet juist. Een verwijzing in een preambule moet historisch juist zijn. Het voorbehoud van de Belgische regering tegen een dialoog met de kerken en de confessionele organisaties wijst op een fundamenteel wantrouwen tegen religieuze en zingevende organisaties.

Het standpunt van de Belgische regering over de Europese Unie is verstrakt onder druk van de Franstalige en Vlaamse socialisten. Zij hebben erop gewezen dat een negatieve campagne voor de Europese Grondwet tot de mogelijkheden behoort. De uitbreiding van de Europese Unie met de Oostbloklanden is echter al niet zo populair bij « de mensen ». Het referendum over de Europese grondwet dreigt daardoor een referendum over de uitbreiding te worden. Het is niet langer de vraag wat goed is voor Europa, maar wel wat goed is voor de socialisten.

De heer Claude Eerdekens, volksvertegenwoordiger, betuigt zijn steun aan het principe van de Europese eenmaking en stelt de toetreding van tien nieuwe lidstaten niet ter discussie. In deze nieuwe fase van de Europese ontwikkeling dient België echter een krachtdadige verklaring af te leggen, waarin het zich ertoe verbindt de samenwerking met het oog op een welvarend en solidair Europa te versterken.

Er bestaat echter een niet ongegronde vrees dat, ook al is de IGC de laatste rechte lijn ingegaan, er tijdens de top van Brussel op 12 en 13 december geen definitief akkoord zal worden bereikt. Dit bleek reeds tijdens het ministerieel conclaaf in Napels vorig weekend, toen het Italiaanse voorzitterschap er niet in slaagde de besprekingen in goede banen te leiden. Bij die gelegenheid verscherpten de lidstaten hun standpunt en stelden sommige van hen de teksten over het economisch bestuur van de Unie in het ontwerp van Europese Grondwet ter discussie.

De tekst van de Conventie over het aantal leden van de toekomstige Commissie en de weging van de stemmen in de Raad van ministers, wordt door een meerderheid van de lidstaten verworpen. Eenieder tracht zijn nationale belangen te verdedigen, wat ten koste gaat van de Europese.

Nochtans was het standpunt betreffende de weging van de stemmen gematigd : het systeem van de dubbele meerderheid (dat het gewicht van het demografisch criterium versterkt) is aanvaardbaar indien men een sterke Commissie behoudt die boven de nationale belangen staat.

In Napels ging het debat echter niet die kant op. Er werd immers aan gedacht alle lidstaten een commissaris met stemrecht toe te kennen. Deze confrontatie tussen kleine en grote landen zou de grondslagen van het Europese gedachtegoed terzijde schuiven. De nieuwe lidstaten moeten erop gewezen worden dat het algemeen belang boven de nationale belangen staat. De uitholling van het ontwerp van Grondwet dreigt het Europees stelsel te verlammen. Alles moet dan ook in het werk worden gesteld om ervoor te zorgen dat de resultaten van de IGC het ontwerp van de Conventie zouden versterken.

De besprekingen waren gericht op de totstandkoming van een politiek Europa, waarbinnen de samenwerking zou worden versterkt en dat het sociale en het milieuaspect in aanmerking zou nemen. Indien de resultaten van de IGC afbreuk doen aan het fundamentele acquis van de Conventie, bestaat het alternatief erin de samenwerking tussen die landen die verder willen gaan op de weg van de Europese integratie, te versterken. Einddoel van die integratie is de constructie van een welvarend en solidair Europa. België moet daartoe een voortrekkersrol spelen.

België mag dan ook niet akkoord gaan met een ontwerp van Grondwet dat zou worden teruggeschroefd door de IGC. Verder moet erover worden gewaakt dat de uitbreiding de politieke evolutie niet dwarsboomt. Indien dat gevaar dreigt, moet een Europa met twee snelheden worden overwogen, met enerzijds een minderheid van lidstaten die voorstander zijn van een sterk, geïntegreerd beleid en die het voortouw nemen, en anderzijds de partners die nog niet willen of kunnen volgen.

Indien voorrang wordt gegeven aan de economische en financiële aspecten van Europa, dreigt een stap achteruit te worden gezet. Indien op het vlak van de fundamentele rechten vooruitgang moet worden geboekt, mag men zich zeker niet beperken tot de invoering van een eenheidsmarkt.

De uitbreiding van de Unie staat of valt met het bestaan van een gemeenschappelijk politiek project : dat van een welvarend en solidair Europa. De regering moet dan ook een sterk mandaat krijgen om een duidelijk standpunt in te nemen voor het geval de resultaten van de conferentie het Europese belang niet zouden dienen. Wellicht valt te verkiezen dat de 25 lidstaten vasthouden aan het Europese acquis, dan dat ze een afgezwakte grondwet aanvaarden.

De heer Karel Pinxten, volksvertegenwoordiger, stelt vast dat de tussenkomst van de heer De Crem zowel naar inhoud als naar vorm sterk afwijkt van zijn vorige tussenkomsten. Hij verwijst naar de joods-christelijke traditie. De meest wijze woorden daarover werden onlangs gezegd door professor Lenaerts, toch van onverdachte origine.

Het moet worden toegejuicht dat de regering zo nauw mogelijk probeert aan te sluiten bij de Conventie, die een enorme democratische legitimiteit geniet. Indien de top van 12 en 13 december 2003 echter niet tot een resultaat leidt, zal men zich moeten bezinnen over de manier waarop de Unie tegen twee snelheden vooruit kan gaan, of zelfs tegen nog meer snelheden, niet alleen voor defensie maar ook voor andere domeinen.

De budgettaire aangelegenheden behoren tot de kern van wat een parlement is. Wie daar aan raakt slaat een gevaarlijke weg in. In Frankrijk, Groot-Brittannië, Zweden, Ierland en Nederland gaan stemmen op in die richting. De Belgische regering zal dan ook waakzamer moeten zijn dan de meeste ministers in de Ecofinraad, waar het dispuut ontstond.

De heer Raymond Langendries, volksvertegenwoordiger, maakt zich zorgen omdat de ontwerpgrondwet, die onbetwistbaar een vooruitgang betekent in vergelijking met het Verdrag van Nice, door verscheidene lidstaten wordt aangevochten. Sommige partijen mogen het dan al onvoldoende vinden, het blijft het minst slechte compromis.

Twee essentiële verworvenheden van de grondwet moeten door de IGC worden bekrachtigd. Vooreerst zijn dit de gekwalificeerde meerderheid en het medebeslissingsrecht, als men voortdurende blokkeringen wil voorkomen. De cdH kan zich aansluiten bij de formule van de helft van de lidstaten die drie vijfde van de bevolking vertegenwoordigen en steunt dus het regeringsstandpunt. Nochtans wenst de cdH een stap verder te gaan en aan de regering te vragen op de IGC te pleiten voor een algemene invoering van de stemming bij gekwalificeerde meerderheid.

Er is tevens nood aan een sterke en efficiënte Commissie, wat betekent dat ze niet meer dan vijftien leden mag tellen.

Mocht de IGC mislukken, dan moet worden gekozen voor een versterkte samenwerking tussen de lidstaten die dat wensen in het kader van de niet-exclusieve bevoegdheden van de Unie, met het oog op de totstandkoming van een sociaal en fiscaal beleid en een beleid op het stuk van defensie en veiligheid. De mogelijkheid van een gestructureerde samenwerking moet worden gehandhaafd via een stemming met gekwalificeerde meerderheid, zoals bepaald in de ontwerpgrondwet, en zeker in het kader van de consensus voorgesteld door het Italiaanse voorzitterschap.

Tenslotte moet de ratificatie van het verdrag tot uitbreiding van de Europese Unie worden uitgesteld teneinde te kunnen nagaan of het resultaat van de IGC de nieuwe lidstaten in staat stelt deel te hebben aan de uitbouw van een democratisch Europa.

De heer Dirk Van der Maelen, volksvertegenwoordiger, sluit zich inzake de algemene filosofie aan bij de heer Eerdekens, maar bij de Italiaanse voorstellen dienen toch enkele bemerkingen te worden gemaakt. Zo moet de aandacht worden gevestigd op de bijlage 30, artikel IV 7bis, waar men de deur wil sluiten voor de mogelijkheid om zonder de IGC, maar met een unanieme beslissing van de Europese Raad, met een gekwalificeerde meerderheid te kunnen stemmen. Dit mag er absoluut niet doorkomen, anders is er in de toekomst geen vooruitgang meer mogelijk. In de Italiaanse voorstellen zijn ook twee punten terug te vinden die de inhoud van de Conventie overtreffen en waarover men zeer verheugd kan zijn. Het betreft bijlage 19, artikel III 2bis over de horizontale sociale clausule en bijlage 34, artikel III 6 over de diensten van algemeen belang, waarin een non-regressieclausule werd toegevoegd. Als de premier deze twee punten er door krijgt, zal dit een zeer groot succes zijn.

De heer Daniel Bacquelaine, volksvertegenwoordiger, benadrukt dat België aan de oorsprong ligt van de Conventie. De ideeën van de Conventie worden in de grondwet gegoten die de basis vormt voor een politiek Europa. Ondanks alle tekortkomingen gaat het om een fundamentele vooruitgang.

België moet het voortouw nemen om de bepalingen van de Grondwet correct toe te passen op de werking van de Raad van ministers, op het medebeslissingsrecht en op de samenstelling van de Commissie.

De vraag of alle doelstellingen gehaald zullen worden, wordt in het midden gelaten. De geest van de Conventie moet zo goed en zo trouw mogelijk vertaald worden binnen de IGC, die de Europese grondwet gestalte moet geven.

De traditionele toepassingsgebieden zijn bekend. Het streven naar en het stichten van vrede en het waarborgen van de mensenrechten vormen uiteraard de belangrijkste pijler van het Europese optreden. De tweede pijler is die van het economisch Europa, van het recht op productie, op concurrentie en op handel. Daarnaast zijn er uiteraard nog raakvlakken met het sociaal recht, de fiscaliteit, de sociale bescherming of met gerechtelijke en veiligheidsaspecten.

Het zou nefast zijn indien, zoals de heer Langendries voorstelt, men de Europese uitbreiding zou laten afhangen van het resultaat van de IGC. De Europese ruimte moet bovenal vrede en veiligheid bieden en de uitbreiding kan daartoe bijdragen. Deze historische kans mag men dus niet laten liggen. Als men de ratificatie van de uitbreiding laat afhangen van de resultaten van de IGC, speelt men hoog spel.

De Europese Unie blijft een fenomeen zonder weerga. Het is vooral een vredesruimte waar het recht heerst. En die vrede is niet onvermijdelijk. Dit « fenomeen » is op zich al een uitzonderlijk wonder. En broos. Elk mechanisme dat de verbrokkeling in gang kan zetten moet worden tegenhouden. Dat is de hoofdreden waarom de volgende grondwet, hoe onvolmaakt ze ook is, moet worden bekrachtigd. Dat is ook een doorslaggevende reden om elke nieuwe uitbreiding aan te moedigen, meer bepaald in de onstabiele grensgebieden van Europa.

Het komt er op aan de nieuwe lidstaten zo sterk mogelijk te integreren. Men kan deze doelstellingen niet nastreven en tegelijkertijd twijfelen aan de uitbreiding of elke vooruitgang, die niet groot genoeg zou zijn, tegenhouden.

Mevrouw Marie Nagy, volksvertegenwoordiger, stelt dat dit grondwettelijk verdrag slechts een compromis ­ en voor velen een minimumcompromis ­ is van wat de Europese grondwet eigenlijk zou moeten zijn. Belangrijke problemen dienen te worden opgelost. Met vijftien lidstaten is de eenparigheidsregel al moeilijk te beheren, met vijfentwintig wordt dit voor sommige materies onmogelijk. Toch geldt deze regel nog steeds voor een groot aantal gebieden, waaronder de milieufiscaliteit, waar hij nuttig is indien men het probleem van de klimaatopwarming wil aanpakken. Dit belangt de hele wereld aan en zal de komende jaren een voelbare weerslag op ons leven hebben. Zonder het akkoord van vijfentwintig landen die een uiteenlopende geschiedkundige, economische en sociale ontwikkeling hebben doorgemaakt, zullen wij geen samenhangend Europees milieubeleid kunnen verzekeren. In de nieuwe materies waarover Europa zich zal moeten uitspreken, tekent zich duidelijk een bevoegdheid inzake de energievoorziening af. Één van de belangrijkste instrumenten van het energiebeleid hangt echter af van de eenparigheid, wat het erg moeilijk uitvoerbaar maakt.

De horizontale sociale clausule die door de Belgische vertegenwoordigers wordt verdedigd, staat niet in het Verdrag. Men houdt dus niet voldoende rekening met de sociale vraagstukken. Het werkinstrument op het sociale domein is niet zo operationeel als dat op het domein van de marktmechanismen. Maar dat is juist wat de Conventie voorstelt. Minder eisen zou erop neerkomen dat de bereikte compromissen opnieuw ter discussie worden gesteld.

Twee elementen werden door de eerste minister aangehaald, waaronder de kwestie van de gekwalificeerde meerderheid. Hoe zal men deze definiëren ? Zal men opnieuw een koehandel voeren of zal men een berekeningssysteem aanvaarden dat de bevolking beter kan begrijpen en dat representatiever is ? Als men op de definitie van de meerderheid zou willen terugkomen door ze aan te passen in functie van de betrokken domeinen, zal de regering deze beslissing van de IGC moeten blokkeren.

De Conventie heeft haar werkzaamheden in twee domeinen niet voltooid : de procedure tot herziening van het Verdrag (als dit opnieuw unaniem moet gebeuren met een ratificatie door alle parlementen dan zal het nooit meer herzien worden, temeer daar de « bruggetjes » worden afgeschaft) en de delen die gewijd zijn aan de beleidsdomeinen waar er vertragingen kunnen optreden. Deze laatste kwesties krijgen trouwens de meeste aandacht van de vakbondsorganisaties, de NGO's en de bevolking.

Er moet ook meer toelichting worden gegeven bij de idee van een versterkte samenwerking of een federatie van landen binnen de Unie. Op het eerste gezicht lijkt dat logisch, want het is moeilijk om in alle aangelegenheden met vijfentwintig landen dezelfde vooruitgang te boeken. Maar om welke aangelegenheden gaat het, behalve defensie ?

Het voorliggend verdrag zal een formidabel instrument zijn om nog verder te gaan. Het maakt immers een belangrijke democratische opening mogelijk, vooral in twee aangelegenheden : het optreden van het Europees Parlement en de mogelijkheid voor de burgers van de Unie om een petitie in te dienen. Dat is dus een instrument dat het mogelijk zal maken de situatie van de Europese burgers in de toekomst te verbeteren.

Wat de uitbreiding van de Unie betreft, mag men de kandidaat-lidstaten niet de toetreding ontzeggen omdat het Europese raderwerk zogezegd zou haperen. Men mag de politieke strategie niet verwarren met de grond van de zaak. Men mag niet al te nonchalant omspringen met het Toetredingsverdrag van de tien nieuwe lidstaten.

De heer Jean-Pol Henry, volksvertegenwoordiger, steunt ten volle de Conventie en hoopt dat degenen die over de teksten hebben onderhandeld, door hun respectieve regeringen en parlementen zullen worden gevolgd.

De eerste minister had het over een fundamentele verworvenheid van Napels, namelijk de versterking van de Europese defensie. Daartoe moet echter aan twee voorwaarden worden voldaan. Ten eerste moeten de nieuwe Europese lidstaten, die voor een verzwakking van de NAVO vrezen, worden gerustgesteld. Hetzelfde moet gebeuren met de partners aan de andere kant van de Atlantische Oceaan.

Voorts ontbreekt er nog iets fundamenteel : de parlementaire controle. Men moet dan ook pleiten voor het behoud van de WEU bij wijze van overgangsmaatregel. De ministers van Landsverdediging vinden het wellicht vaak lastig om er uitleg te moeten komen geven, maar inzake defensie kan men nooit voorzichtig genoeg zijn. De WEU heeft een democratische legitimiteit, zij is evenredig samengesteld en bovendien is de voorzitter van die organisatie nu een Belg.

De heer Guido Tastenhoye, volksvertegenwoordiger, is voorstander van de uitbreiding van de Unie, maar vindt wel dat de uitbreiding halsoverkop gebeurt. Bepaalde landen zijn niet klaar. Elk land had afzonderlijk moeten worden geëvalueerd. Ze hadden zich in groepjes van twee of drie kunnen aansluiten. Hoewel het duidelijk is dat landen er niet klaar voor zijn, gaat de EU toch door.

Er kan niet akkoord worden gegaan met de standpunten van de heer Eerdekens. Deze stelt dat tien landen zich in één klap aansluiten, maar dat ze wel braaf moeten blijven, zoniet worden ze achtergelaten. De eerste minister heeft het zelfs impliciet over een Europa met twee snelheden : een geprivilegieerde kopgroep en een grotere groep achterblijvers die zich moet schikken of achteropraken. Dat is niet fraai.

Verder kan men niet akkoord gaan met de idee dat voor het asielbeleid een gekwalificeerde meerderheid zou volstaan. Elk land moet in een zo belangrijke materie zijn vetorecht behouden. Anders verkrijgt men de grootste gemene deler die voor geen enkel land voldoet.

Inzake de stemmenweging bij een gekwalificeerde meerderheid, moet worden vastgehouden aan het voorstel van Nice. België heeft daarin twaalf punten gekregen. Vlaanderen zou meer rechtstreeks moeten kunnen participeren in Europa en deze punten moeten dan ook kunnen worden verdeeld tussen Vlaanderen en Wallonië. Het plan om af te stappen van het puntensysteem impliceert dat Vlaanderen niet rechtstreeks aan de onderhandelingstafel zal kunnen gaan zitten.

De heer Jean-Maurice Dehousse, lid van het Europees Parlement, herinnert eraan dat men binnen zes maanden volop in de verkiezingsperiode zal zitten. De Senaat en de Kamer hebben met betrekking tot de uitbreiding standpunten ingenomen die ingaan tegen de mening van de bevolking die, over het geheel genomen, tegen die uitbreiding is gekant. De Belgische bevolking die haar invloed alsmaar ziet tanen en vaststelt dat de verscheidenheid vergroot, kan nergens terecht met haar ongerustheid. Het drama is ook dat de discussies over de IGC aantonen dat degenen die lid willen worden van de club bereid zijn om fundamenteel in te gaan tegen degenen die al lid zijn.

Men zal hoe dan ook moeten verderwerken met het Verdrag van Nice, dat een wankel compromis is. Het probleem waarover de eerste minister het heeft, is dat men het resultaat van de Conventie nooit meer zal kunnen evenaren en dat men het risico loopt het met minder te moeten doen.

En dit terwijl men blijft praten over de traditie. Men wendt er zich echter tegelijk van af. Meer nog, sinds Maastricht gaat het alleen maar bergaf.

Mevrouw Isabelle Durant, senator, bevestigt dat dit een historisch ogenblik is. De burgers zijn niet tegen de uitbreiding, maar zij zijn wel ongerust.

Zijn er mechanismen voorzien met het oog op de herziening van het Verdrag ? Zullen « bruggetjes » zoals artikel 195, de mogelijkheid bieden om de grondwet te kunnen herzien ? Is een referendum mogelijk ? Voor een dergelijk onderwerp is een volksraadpleging meer dan nuttig.

De heer Pierre Galand, senator, zou willen weten in welke mate het plan voor een Europese verdediging de verschillende aspecten van de veiligheid behelst. In artikel 40 van de Conventie is er sprake van de manier waarop de lidstaten zich ertoe zullen verbinden hun militaire capaciteit te verbeteren maar in artikel 212, § 1, punt e), wordt voorzien in de erkenning van grondwettelijke rechten ten behoeve van de wapenindustrie. De Europese Raad overweegt de mogelijkheid om de defensie te laten primeren op de ontwikkeling, de handel en het leefmilieu. Kan dat niet tot ontsporingen leiden ?

Mevrouw Alexandra Colen, volksvertegenwoordiger, benadrukt dat er in het ontwerp van preambule bij de Conventie niet wordt verwezen naar de joods-christelijke traditie, terwijl wel wordt gesproken over de Grieken, de Romeinen en de Verlichting. Dit kadert in een Franse poging om de geschiedenis van Europa te herschrijven.

Het is maar de vraag of de Europese landen een dergelijke grondwet zullen willen goedkeuren. Willen zij de geschiedenis afzweren en een Europa oprichten op basis van vrijzinnigheid ? De joods-christelijke traditie is immers, zoals de Poolse president terecht aanhaalde, een Europese waarheid. Dat heeft niets te maken met het opdringen van een godsdienstig wereldbeeld aan de bevolking.

Veel ongelovigen zijn verontrust over de maatschappelijke gevolgen van deze antireligieuze houding. Veel intellectuelen betreuren de afwezigheid van een verwijzing naar God en het christendom in de preambule. Religie heeft een grotere draagwijdte dan de zuiver persoonlijke beleving en is van groot belang voor de instandhouding van de maatschappij.

Een verwijzing naar het christendom is eigenlijk vanzelfsprekend. Frankrijk en België hebben ze echter tegengehouden, onder invloed van de loge. Het christendom mocht niet in de preambule, de Verlichting moest erin. Dat is merkwaardig omdat net de Verlichting en het onbegrensde geloof in de Rede momenteel intellectueel onder vuur liggen. De werkelijkheid verzet zich tegen de beheersingsdrang van de Verlichting. De frustratie daarover verklaart mee de weerzin tegen een verwijzing naar de joods-christelijke traditie.

Als officiële reden voor de weglating haalt men de angst aan om niet-gelovigen te beledigen, maar deze referentie weglaten is een belediging voor nog veel meer mensen. Enkel in West-Europa heerst zo'n antireligieuze sfeer dat een dergelijke discussie mogelijk is.

De heer Philippe Mahoux, ondervoorzitter van het Federaal Adviescomité voor de Europese aangelegenheden, is verbaasd over bepaalde uitspraken. Men beroept zich op de rede, maar men wordt onredelijk. De strijd tegen het fanatisme wordt op een fanatieke manier gevoerd. Verdraagzaamheid verwordt tot onverdraagzaamheid. Pluralisme ontaardt in sectarisme.

De scheiding tussen Kerk en Staat is van essentieel belang en moet worden verdedigd. De preambule is erg open en zeer algemeen. Artikel 51 daarentegen houdt een schending in van de scheiding tussen Kerk en Staat wanneer het voorziet in een vorm van overleg tussen de Kerk en de Staat, terwijl men het in artikel 47 in zeer algemene termen over de civiele maatschappij heeft.

In de Senaat is niet over de IGC gediscussieerd, maar er is wel een uitvoerig debat gevoerd over de uitbreiding. De kandidaat-lidstaten vrezen op dit ogenblik twee zaken. Ten eerste dat de uitbreiding wordt uitgesteld. Ten tweede maken zij zich ook zorgen over de verklaringen in verband met de versterkte samenwerking. Die zal zeer open zijn. Men zal niemand beletten om daaraan deel te nemen. Alle landen die niet tevreden zijn, zullen er deel kunnen van uitmaken.

Ondanks de opmerkingen die over de inhoud van de resultaten van de Conventie werden formuleren, moet men de resultaten van de onderhandelingen en de resultaten van de IGC met de nodige aandacht volgen. Mochten resultaten of voorstellen op essentiële punten sterk afwijken van het voorstel van de Conventie, dan zal er goed moeten worden nagedacht over de houding die moet worden aangenomen ten aanzien van de pro-Europese standpunten en van een federalistische visie met betrekking tot Europa.

3. Antwoord van de eerste minister

De eerste minister is van oordeel dat de heer Langendries te ver gaat als hij stelt dat de gekwalificeerde meerderheid moet worden uitgebreid tot de fiscale en sociale aangelegenheden en de gerechtelijke en politiesamenwerking. Zelfs de Conventie gaat niet zo ver. Verder gaat hij te ver als hij de toetreding van de nieuwe lidstaten koppelt aan de resultaten van de IGC.

De huidige IGC wordt herhaaldelijk vergeleken met die van Nice. Het grote verschil is dat de IGC zich baseert op het ontwerp van de Conventie. Dat is een belangrijk nieuw werkinstrument. De IGC van Nice had een veel beperktere missie.

Iedereen vergelijkt Nice met Brussel, maar dat zijn twee totaal verschillende oefeningen. In Brussel moeten essentiële veranderingen worden doorgevoerd in de procedures en instrumenten, de drie pijlers moeten worden afgeschaft, de grondrechten van de burgers moeten in een grondwet worden opgenomen, enzovoort.

In Nice stipuleerden Duitsland, Italië en België dat zij slechts akkoord gingen met de voorgestelde stemmenweging mits een debat over dit soort veranderingen gevoerd werd. Op de top van Laken werd de Conventie gelanceerd en werden de elementen opgesomd die vatbaar zijn voor verandering. Dit blijft natuurlijk een verdrag tussen staten, maar wel een met een constitutioneel karakter. Er mag worden gehoopt dat de burgers in de toekomst een rol zullen krijgen in de goed- of afkeuring ervan, zodat uiteindelijk een echte Europese grondwet ontstaat.

Het werkstuk van de Europese Conventie is zeer belangrijk omdat het de EU-spelregels bevat. Brussel wordt geen replay van de match in Nice. De gekwalificeerde meerderheid werd in Nice vastgepind op 73 percent van de lidstaten en 62 percent van de bevolking. In Brussel wordt dat volgende week wellicht gewijzigd in 50 percent van de lidstaten en 60 percent van de bevolking. Men moet verhinderen dat de geest van Nice opnieuw binnensluipt in het dossier van de stemmenweging.

De discussie zal niet gemakkelijk zijn. Het is niet correct Brussel met Nice te vergelijken of te beweren dat deze onderhandelingen een soort van heruitgave zijn. Men moet voorkomen dat het relatief gewicht van de lidstaten opnieuw doorslaggevend wordt.

De uitbreiding is beslist. In Nice werden minimale aanpassingen gedaan om die uitbreiding mogelijk te maken. Nice werd geratificeerd. Er zijn dus verplichtingen tegenover de nieuwe lidstaten, die zelf het juk van het communisme afwierpen.

De uitbreiding naar het zuiden leverde indertijd gelijkaardige debatten op. Dat de uitbreiding tot de zuidelijke lidstaten gemakkelijker was, is een fabeltje. Het ging toen over 60 miljoen inwoners, nu over 70 miljoen. Sommige nieuwe landen scoren economisch beter dan een aantal EU-landen. Slovenië heeft bijvoorbeeld een hoger BBP per capita dan Griekenland. De meningen over de toetreding zijn doorgaans positief in de nieuwe lidstaten. Niet iedereen reageert dus zo argwanend als Polen.

Integendeel, veel van deze landen staan ongetwijfeld gunstig tegenover de Europese integratie en staan op de eerste rij voor versterkte samenwerkingsverbanden. Men moet ermee ophouden daaraan te twijfelen en hen zo te doen geloven dat dit voor hen niet is weggelegd.

Het obstakel van de IGC moet nu worden genomen want als er volgende week iets mis gaat zal het erg moeilijk worden nog een akkoord over de Europese grondwet te sluiten. Het is daarom tijd om de versterkte samenwerkingsverbanden op te starten.

De versterkte samenwerking stoelt op het Verdrag van Amsterdam. Dankzij die versterkte samenwerking konden landen die dat wilden, verder gaan in de integratie. In Nice werden de bepalingen van Amsterdam enigszins versoepeld. In de grondwet zullen ze nogmaals worden vereenvoudigd.

Op bepaalde domeinen zal nog verder worden gegaan. Zo kan op het vlak van defensie voor een gestructureerde samenwerking worden gezorgd die zelfs gemakkelijker is dan versterkte samenwerking. Er is dus wel degelijk evolutie.

De voorstellen van het Italiaanse voorzitterschap zien er heel anders uit dan wat de heer De Crem hier beweerde. Er is een gekwalificeerde meerderheid nodig om gestructureerde samenwerking te starten, uit te breiden of te verminderen. Zodra die samenwerking operationeel is, moeten de samenwerkende landen natuurlijk in consensus beslissen. Zo werkt elke belangrijke verdragsorganisatie.

Drie teksten zijn belangrijk in het debat rond een Europese defensie : artikel III-213 (over de gestructureerde samenwerking op het vlak van defensie), het protocol zelf en artikel I-40, paragraaf 7 (de wederzijdse bijstandsclausule). Over dat laatste document is heel wat te doen geweest. Dit is moeilijk te begrijpen omdat men in feite enkel herhaalt wat al in andere verdragen was opgenomen.

De gestructureerde samenwerking is precies wat op 29 april gevraagd is tijdens de Frans-Belgisch-Duitse top te Brussel. Deze samenwerking is zelfs beter dan het voorstel van de Conventie. Er is immers sprake van een gekwalificeerde meerderheid in de Raad om te starten en een gekwalificeerde meerderheid binnen de gestructureerde samenwerking om uit te breiden.

Kan de versterkte samenwerking ook op andere gebieden worden overwogen ? Het antwoord is ja, maar hopelijk zal dit niet nodig zijn. Voor alle aangelegenheden die door de ontwerpgrondwet worden bestreken, worden de beslissingen nu met een gekwalificeerde meerderheid genomen. De opdracht is om ervoor te zorgen dat de Conventie en de Italiaanse voorstellen over het aantal domeinen waar de stemming bij gekwalificeerde meerderheid geldt, niet worden uitgehold.

Bestaat er een strategie om dat doel te bereiken ? Tijdens de jongste Europese Raad werd voorgesteld dat wanneer er een voorstel komt om het percentage van 60 % op te trekken, men een amendement zou indienen om de gekwalificeerde meerderheid te verruimen.

De Europese Raad erkent dat België ter zake een voortrekkersrol speelt. Het voordeel daarvan is dat punten door België op de agenda kunnen worden geplaatst. Men kan echter niet verwachten dat alles op de korte termijn zal kunnen worden gerealiseerd.

Er moet worden vermeden dat men volgende week met een « dérive gouvernementale » te maken krijgt. Gelukkig zijn de voorliggende teksten niet allemaal op een intergouvernementele leest geschoeid. De uitbreiding van de gekwalificeerde meerderheid, de unieke rechtspersoonlijkheid, de afschaffing van de drie pijlers, één enkel verdrag, een Europese grondwet : het zijn stuk voor stuk voorstellen met een communautaire inslag. Er is zelfs sprake van een gekwalificeerde meerderheid bij de structurele samenwerking inzake defensie.

De heer Henry heeft gelijk als hij stelt dat het noodzakelijk is om te voorzien in een vergelijkbare structuur als die welke bij de WEU bestaat.

III. GEDACHTEWISSELING MET DE HEER GUY VERHOFSTADT, EERSTE MINISTER, BETREFFENDE DE RESULTATEN VAN DE EUROPESE RAAD VAN 12 EN 13 DECEMBER 2003 ­ VERGADERING VAN 17 DECEMBER 2003

1. Uiteenzetting door de eerste minister

Tijdens de Europese Raad hebben slechts drie korte plenaire vergaderingen plaatsgevonden betreffende de IGC. Al snel was immers duidelijk geworden dat een akkoord niet mogelijk was zonder een nieuwe koehandel inzake de stemmenweging in de Raad.

Hoewel er vele positieve elementen terug te vinden waren in het ontwerp van akkoord dat voorlag, heeft België ervoor gekozen om liever geen akkoord te hebben dan een slecht akkoord. Dit standpunt is trouwens in overeenstemming met hetgeen het federaal parlement aan de regering in haar resolutie over de IGC heeft meegedeeld.

Aan het begin van de IGC waren er twee grote problemen, te weten de samenstelling van de Commissie en het principe van de dubbele meerderheid in de Raad. Tijdens de Europese Raad van 12 en 13 december is echter gebleken dat de moeilijkheden veel complexer waren.

Uit de laatste compromisvoorstellen van het Italiaans voorzitterschap bleek een duidelijke wil om de in de Conventie aangenomen veralgemeende toepassing van de besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid, terug uit te hollen, hetgeen voor België onaanvaardbaar was. De Conventie was akkoord om in een 22 gebieden de unanimiteit af te schaffen. Aldus zouden er nog een vijftigtal domeinen overblijven waar beslist diende te worden met eenparigheid. Het Italiaans voorzitterschap wenste hierop terug te komen door een aantal nieuwe mechanismen in te voeren.

Inzake justitie, asiel en migratie zou er een noodremprocedure worden ingevoerd, vergelijkbaar met het berucht compromis van Luxemburg. Indien één land niet akkoord zou gaan met het bereikte akkoord, kan het de zaak aanhangig maken bij de Europese Raad die met unanimiteit beslist om de zaak terug te sturen naar de betrokken Raad van Ministers of kan doorverwijzen naar een werkgroep om een compromis uit te werken.

Inzake de passerelles, in het leven geroepen om over te gaan van een unanimiteitsbeslissing naar een beslissing met gekwalificeerde meerderheid, zonder dat een verdragswijziging nodig is, stelde het Italiaans voorzitterschap voor om aan elk nationaal parlement het recht te geven deze beslissing te blokkeren, zelfs als deze beslissing met eenparigheid in de Europese Raad was genomen.

Tenslotte wenst men inzake de financiële perspectieven een omgekeerde passerelle in te voeren, waardoor men met een gekwalificeerde meerderheid kon beslissen om terug naar unanimiteitsbesluiten te gaan.

Hoewel België aan het begin van de Europese Raad bereid was tot onderhandelen en een aantal compromisvoorstellen had uitgewerkt, waren deze nieuwe voorstellen totaal onaanvaardbaar.

Dit werd nog versterkt door de tendens in de IGC om de bevoegdheden van het Europees Parlement te beperken in de Europese grondwet. Zo zou er een medebeslissingsprocedure voor de financiële perspectieven worden geschapen waarin niemand het laatste woord zou hebben. Aldus zou men terugkeren naar het systeem van voorlopige twaalfden die in de jaren tachtig moest worden ingevoerd. België was bereid hierover te spreken, indien dit gecompenseerd zou worden door een verplicht advies van het Europees Parlement bij toekomstige grondwetwijzigingen.

Uiteindelijk liggen thans vier problemen op tafel : de samenstelling van de Europese Commissie, de stemmenweging in de Raad, de rol en bevoegdheid van het Europees Parlement, en de uitbreiding van de gekwalificeerde meerderheid.

Dit wil echter niet zeggen dat de IGC is mislukt of stopgezet. Wel moet worden bekeken of er onder Iers voorzitterschap een nieuwe poging tot onderhandelen kan worden ondernomen. De hele discussie over de nieuwe financiële perspectieven zal dit echter niet vergemakkelijken. Niettemin zal er eerstdaags een ontmoeting worden georganiseerd met de Ierse eerste minister om de Belgische voorstellen toe te lichten. Daarnaast moet worden nagedacht over een Europese avant-garde, een open groep landen die de Europese integratie in een hogere versnelling kan doorvoeren met gebruik van de communautaire methode. Dit mag immers geen excuus zijn om de intergouvernementele methode te gaan toepassen.

Men mag dus niet zeggen dat de Europese Unie thans in een crisis zit, enkel dat de onderhandelingen in het kader van de IGC zich in een crisis bevinden.

2. Gedachtewisseling

De heer Karel Pinxten, volksvertegenwoordiger, merkt op dat het Iers voorzitterschap het niet makkelijk zal hebben om tot een doorbraak te komen. Niet enkel is het enthousiasme bij de bevolking over Europa fel bekoeld, ook de nakende Spaanse en Europese verkiezingen kunnen een verlammende invloed hebben op de onderhandelingen. Het lijkt dan ook realistischer om te mikken op het Nederlands voorzitterschap, temeer daar in dat geval de Benelux een motor kan zijn.

De recente ontwikkelingen inzake de financiële perspectieven en het initiatief van zes lidstaten, vergelijkbaar met het Britse initiatief uit 1984 (« I want my money back »), kunnen niettemin bepaalde lidstaten aansporen om toch tot een akkoord te komen. Ook de idee van een Europese avant-garde kan deze invloed hebben.

In de marge hiervan wordt tenslotte gevraagd om de maandelijkse geldverslindende verhuis van Brussel naar Straatsburg eindelijk definitief op te lossen.

De heer Herman Van Rompuy, volksvertegenwoordiger, benadrukt dat de resultaten van de Conventie de basis moet blijven voor verdere onderhandelingen. In de marge van de Europese Raad spraken Italianen en Britten echter ook van hetgeen verworven was tijdens de Raad. Zijn er punten toegevoegd aan hetgeen verworven is, of is er geen akkoord tenzij er een akkoord is over alles ?

Verder heeft de heer Pinxten gelijk als hij de kansen op een doorbraak onder Iers voorzitterschap niet hoog inschat. Het zal eerder onder Nederlands voorzitterschap zijn dat men een resultaat kan verwachten.

Ondertussen zal op 1 mei 2004 het Verdrag van Nice in werking treden. Hier kan men op twee manieren op reageren. Men zou Nice zodanig kunnen laten ontsporen en vastlopen, dat men, indien men geen doorbraak kan forceren tegen het einde van 2004, verplicht zal zijn om alles opnieuw in vraag te stellen. Het gevaar is dan dat men ook goede en nuttige zaken zal kunnen herzien of afschaffen.

Men zou Nice ook gewoon kunnen toepassen en, na het overwinnen van de kinderziekten, kunnen concluderen dat het allemaal nog zo slecht niet is. Dit kan leiden tot een totaal vastroesten van de Europese integratie.

Wat de avant-garde betreft, moet men twee zaken in het oog houden. Aan de ene kant is dit tactisch een goed idee, omdat men zo de druk op de ketel houdt. Aan de andere kant, kan dit echter leiden tot een averechtse reactie van landen die zich buitenspel gezet voelen en daarom nog harder aan de rem zullen gaan trekken. De hele discussie rond het stabiliteitspact en de financiële vooruitzichten zijn hier al een eerste illustratie van. In de marge hiervan wordt trouwens de vraag gesteld of deze avant-garde beperkt zal blijven tot de stichtende leden van de EU, of ook open zal staan voor andere lidstaten als Hongarije.

Mevrouw Marie Nagy, volksvertegenwoordiger, is niet echt verrast over de mislukking van de IGC. Vraag is echter wat er nu moet gebeuren ? Oorzaken voor deze mislukking zijn velerlei : er is het zwak Italiaans voorzitterschap, de Frans-Duitse motor die niet meer zo goed draait, de rol van de nieuwe lidstaten, etc. Men mag echter niet vergeten dat naast Spanje ook het Verenigd Koninkrijk steeds vrij negatief heeft gestaan tegenover deze IGC. Ook zij steunden het behoud van Nice, en worden daar thans in gevolgd door onder andere Polen en Tsjechië. Wordt het dan ook niet dringend tijd dat de stichtende leden van de EU eveneens bij de nieuwe lidstaten de nodige steun gaan zoeken voor hun standpunten en ideeën.

Het Verdrag van Nice zal van kracht zijn tot 2009. Is dit geen rem op de beweging voorwaarts ? Dreigt men niet te eindigen in een status quo waarbij de resultaten van de Conventie zullen worden bestempeld als lovenswaardig maar zonder concreet gevolg ?

De gestructureerde samenwerking zoals ontworpen in de Conventie is (nog) niet weerhouden. Men valt dus terug op het mechanisme van de versterkte samenwerking van Nice. Is de idee van de avant-garde dan nog wel realiseerbaar, aangezien men hier een meerderheid van lidstaten moet overtuigen om mee te doen ? Eventueel kan de hele discussie over het budget als stok achter de deur behouden worden.

De heer Melchior Wathelet, volksvertegenwoordiger, is het in grote mate eens met de analyse van de eerste minister. Een concrete vraag betreft echter de avant-garde. Zal dit een groep zijn beperkt tot de stichtende leden van de EU, of is dit toch een open groep van gelijkgezinden, met inbegrip van een aantal nieuwe lidstaten. Men mag trouwens niet vergeten dat onder andere het Europees Parlement en het Italiaans voorzitterschap zich niet echt positief hebben uitgelaten over dit mechanisme. Daarenboven kan men vrezen dat de doorzichtigheid en duidelijkheid van de Europese constructie voor de publieke opinie door dit mechanisme nog meer in gevaar zal worden gebracht.

De heer Geert Lambert, volksvertegenwoordiger, is enthousiast over de debatten die in het federaal parlement over de IGC en de toekomst van Europa zijn gehouden. Dit dient meer te gebeuren, niet enkel voor de goede werking van de democratie, maar ook om de steun van de publieke opinie te behouden. Voor de verdere Europese integratie is de steun van de bevolking essentieel, zeker wat de avant-garde betreft. Om deze reden moet de avant-garde verder gaan dan de stichtende leden van de EU, zoniet dreigt een implosie van het huidige Europese project.

Tenslotte mag de EU niet vervallen in een samenwerking op regeringsniveau. De nationale parlementen moeten de kans krijgen hun werk te doen. Het Europees Parlement speelt in de hele discussie over de toekomst van de unie een cruciale rol.

De heer François Roelants du Vivier, senator, verheugt zich over het belang dat de Belgische regering hecht aan een totaalakkoord over de verdere Europese integratie. Europa is immers op het punt gekomen dat een evolutie in stapjes geen effect meer heeft. Thans moeten er knopen worden doorgehakt en fundamentele problemen worden opgelost.

Men moet de initiatieven van het Iers voorzitterschap afwachten, maar tegelijk moet men ook de piste van de avant-garde bewandelen. Deze laatste zal heel wat verbeeldingskracht en innovatie noodzaken om via de communautaire methode met een beperkt aantal landen verder te gaan.

Men kan hierbij niet wachten tot 2009. Eind 2004 dient er immers een beslissing te worden genomen over het al dan niet openen van toetredingsonderhandelingen met Turkije. Het zou niet echt een sterke indruk maken indien tegen dan de problemen in de Europese constructie niet zouden zijn opgelost.

De heer Philippe Mahoux, ondervoorzitter van het Federaal Adviescomité, benadrukt eveneens het belang van een totaalakkoord over alles aspecten van de verdere Europese integratie.

Verder mag men niet vergeten om de nieuwe lidstaten te betrekken bij dit proces. Deze landen hebben reeds zeer grote inspanningen gedaan om lid te kunnen worden van de EU, en mogen nu niet in de kou blijven staan.

Het is hoogst twijfelachtig dat er een oplossing uit de bus komt onder Iers voorzitterschap. Daarenboven is een avant-garde via de communautaire methode niet onmogelijk maar toch zeer moeilijk te realiseren. Is er al nagedacht over andere manieren om met een beperkt aantal landen verder te gaan ?

3. Antwoord van de eerste minister

De eerste minister benadrukt dat het document dat het Italiaans voorzitterschap heeft gepubliceerd na de IGC, enkel voor rekening is van de Italiaanse regering en op geen enkele manier de andere regeringen bindt. Het enige verworvene blijft dus het resultaat van de Conventie, over de rest is nog geen akkoord.

Op dit ogenblik moet geen fundamentele keuze worden gemaakt tussen verdergaan met 25 of in een avant-garde. Beide methodes hebben hun rol te spelen. Het Iers voorzitterschap moet proberen om als een goed onderhandelaar in een communautaire geest te komen tot een totaalakkoord. Dit is de prioritaire piste die ook België ondersteunt.

Indien echter blijkt dat men met 25 niet tot oplossingen kan komen, moet men een stok achter de deur hebben, een mogelijkheid om met een aantal landen verder te gaan en een « Europese federatie » te vormen binnen de huidige Europese constructie. Deze methode wordt trouwens al 50 jaar toegepast : de euro, Schengen, defensie, enz. waren allemaal toepassingen van het principe waarbij een aantal landen verder kan gaan als zij dit wensen. Het is evident dat er steeds landen zullen zijn die een voortrekkersrol spelen in de Europese integratie en deze avant-garde moet dit ook zijn.

Een avant-garde is een open samenwerking tussen verschillende landen waarbij geen opsplitsing mag gebeuren tussen oude en nieuwe leden. Op dit ogenblik bestaan er ook grote verschillen tussen de verschillende nieuwe lidstaten onderling. Zo zijn Hongarije en Tsjechië zeer zeker pro een deelname aan deze avant-garde.

Wat het Verdrag van Nice betreft, is het duidelijk dat dit van kracht blijft tot 2009, ook indien er intussen een grondwet zou zijn. Europa kan werken met Nice. Nice was noodzakelijk om met de uitbreiding te beginnen. Men zal alleen beter kunnen werken met een Europese grondwet die efficiënter en transparanter zal moeten zijn.

Men kan niet spreken over goede en slechte Europeanen. Elk land speelt zijn rol en verdedigt ook de eigen nationale belangen. In deze context moet worden benadrukt dat ook België sinds 2002 een netto-betaler is in de Europese Unie. Bijna alle oude lidstaten zullen netto-betaler worden in een uitgebreide Unie. In plaats van te bekvechten onder elkaar over wie moet betalen en wie niet, kan men beter pleiten voor een communautaire financiering. Dit moet een fundamenteel nieuw element zijn en België moet een voortrekkersrol spelen in deze discussie en deze vorm van Europese financiering promoten.

In de marge hiervan zal de Europese Commissie ook moeten kijken naar het Stabiliteitspact om verbeteringen aan de toepassing ervan aan te brengen. Er zouden tussenstappen kunnen worden voorzien die kunnen worden genomen vooraleer over te gaan tot directe sanctionering van de overtreders. Het principe van het Stabiliteitspact staat buiten kijf, maar de concrete uitvoering is zeker voor verbetering vatbaar.

De rapporteurs, De voorzitters,
P. GALAND (S). Ph. MAHOUX (S).
H. VAN ROMPUY (K). H. DE CROO (K).

IV. BIJLAGEN


1. Slotverklaring van het Italiaans voorzitterschap van de Europese Raad

Brussel, 13 december 2003 (15.12) (OR. it)

SN 504/03

LIMITE

­ Het Italiaanse voorzitterschap heeft bij het leiden van de Intergouvernementele Conferentie het ontwerp van de Conventie, dat het resultaat van democratische en grondige debatten is, zoveel mogelijk willen respecteren, maar heeft zich tegelijkertijd constructief willen opstellen ten aanzien van de voorstellen van iedere lidstaat om legitieme en noodzakelijke wensen in aanmerking te nemen.

­ Deze moeizame inspanningen hebben geleid tot de vaststelling van een tekst die door een grote meerderheid van de lidstaten wordt onderschreven, en die voortaan als indiscutabel « onderhandelingsacquis » zal worden beschouwd, waardoor er een belangrijke stap is gezet op weg naar een nauwere integratie van de landen en de burgers van de uitgebreide Unie.

­ Het voorzitterschap heeft geconstateerd dat er een algemene wil was om voort te gaan in de richting van een meer geïntegreerde en ambitieuzere Unie. Het zal tot ieders verantwoordelijkheid behoren om deze weg te vervolgen en deze onderneming voort te zetten.

­ Het voorzitterschap bevestigt dat de verwachtingen die aan de Verdragen van Rome ten grondslag lagen, ook heden ten dage nog een ideaal patrimonium vormen dat de generatie van de grondleggers met die van de Europeanen van morgen verbindt.


2. Tot de Europese Raad gerichte gezamenlijke verklaring van de parlementsleden van de Europese Conventie, op vrijdag 5 december 2003 in Brussel bijeen

De parlementsleden van de Europese Conventie,

herinnerend aan de bijzondere legitimiteit van de Europese Conventie en de positieve resultaten die haar werk hebben opgeleverd,

ervan overtuigd dat dankzij het ontwerpverdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa de Europese Unie met succes uitgebreid én versterkt zal kunnen worden,

bezorgd over de politieke gevolgen, intern en extern, indien de Intergouvernementele Conferentie (IGC) er niet in slaagt de onderhandelingen over de Grondwet af te ronden overeenkomstig het in de Conventie bereikte akkoord,

erover bezorgd dat, ondanks de inspanningen van het Italiaanse voorzitterschap en de vorderingen die op bepaalde punten zijn geboekt, de IGC duidelijk toegegeven heeft aan de verleiding enkele hoofdelementen van de door de Conventie bereikte consensus opnieuw aan de orde te stellen,

erop wijzende dat de IGC erop beoordeeld zal worden of zij erin slaagt nu en niet later de laatste hand te leggen aan de institutionele architectuur van de Unie,

verzoekt derhalve de IGC zich achter het door de Conventie bereikte constitutionele resultaat te scharen en haar werkzaamheden op de op 12 en 13 december 2003 in Brussel te houden bijeenkomst van de Europese Raad af te ronden;

is van mening dat onderstaande punten absoluut noodzakelijk zijn, wil de uitgebreide Unie kunnen handelen :

1. de door de Conventie opgestelde formule betreffende besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de Raad, is duidelijk, eenvoudig en vergemakkelijkt de besluitvorming. Bij de uiteindelijke regeling moet het beginsel van een dubbele meerderheid worden gehandhaafd en moet de drempel van Nice worden verlaagd;

2. de reorganisatie van de Europese Commissie na 2009 moet in de allereerste plaats erop gericht zijn een sterk en bestuurbaar uitvoerend orgaan tot stand te brengen, met voor alle nationaliteiten een gelijke kans daarin vertegenwoordigd te zijn;

3. een ondermijning van de financiële regeling van de Conventie, waarop voorstellen van sommige regeringen neerkomen, is een grove aantasting van de kernbeginselen van de parlementaire democratie en is volslagen onaanvaardbaar. Een grondwet die de begrotingsrechten van het Europees Parlement niet erkent, zal noch de goedkeuring van het Europees Parlement noch die van de nationale parlementen wegdragen;

4. de reeds bescheiden voorstellen van de Conventie tot uitbreiding van besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en strafrechtspleging mogen niet op de helling worden gezet. De passerelle-clausules, waartoe een unaniem besluit van de Europese Raad de aanzet heeft gegeven, én de nauwere samenwerking moeten als sleutelelement van het evolutieve karakter van de Grondwet gehandhaafd blijven;

5. de ontwikkeling van een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid zal worden bevorderd door invoering van een ruimere toepassing van de besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Wij steunen desbetreffende voorstellen van het Italiaanse voorzitterschap. Wij juichen eveneens de zich aftekenende overeenstemming op het gebied van het defensiebeleid toe. Niettemin dringen wij erop aan dat aan de rol en status van de minister van Buitenlandse Zaken, zoals die door de Conventie zijn geformuleerd, vast wordt gehouden;

6. de Raad « Wetgeving » zal de transparantie en de scheiding van de wetgevende en uitvoerende taken van de Raad bevorderen. Wij dringen er bij de IGC op aan deze optie open te houden;

7. een hervorming van de in deel IV vervatte procedure voor herziening van de grondwet, waarvoor de Conventie geen oplossing heeft aangedragen, is van essentieel belang, wil de Unie niet in de wurggreep komen van een veto van één of twee lidstaten. Voor wijzigingen in deel III wat betreft gebieden waarop de bevoegdheden van de EU niet worden uitgebreid, moet een gemakkelijker procedure worden vastgesteld;

8. de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank moet in de grondwet worden gegarandeerd;

9. elke afzwakking van de constitutionele rechtsgeldigheid van het Handvest van de grondrechten is onaanvaardbaar;

10. wij wensen dat de gelijkheid van mannen en vrouwen als waarde van de EU in de grondwet wordt opgenomen.

De burgers van Europa verwachten van hun regeringen, door gezamenlijk te handelen op de bijeenkomst van de Europese Raad, zich te kwijten van hun verantwoordelijkheid voor een zekerder en democratischer toekomst te zorgen. De tijd om resoluut te handelen, is aangebroken.


3. Vergadering van de voorzitters van de commissies voor Europese aangelegenheden

Rome, 27 november 2003

Deze vergadering werd samengeroepen door de voorzitters van de commissies voor Europese Aangelegenheden van de Italiaanse Kamer en Senaat in het kader van het Italiaanse voorzitterschap van de Europese Unie, met de bedoeling de COSAC-voorzitters (Conférence des organes spécialisés en affaires communautaires) te informeren over de stand van zaken in de Intergouvernementele Conferentie.

De Intergouvernementele Conferentie werd gestart op 4 oktober 2003 tijdens het Italiaanse voorzitterschap, en moet op basis van de ontwerpgrondwet voor Europa, geformuleerd door de Conventie over de toekomst van Europa (maart 2002-juli 2003), tot een nieuw constitutioneel EU-Verdrag te komen.

Onderhavig rapport bevat de uiteenzetting van de heer Frattini, Italiaans minister van Buitenlandse Zaken en Voorzitter van de Intergouvernementele Conferentie, gevolgd door de synthese van de gedachtewisseling met de COSAC-voorzitters.

1. Uiteenzetting van de heer Frattini

Het streven in de IGC is erop gericht om tegen einde 2003 tot een akkoord te komen.

Het constitutioneel verdrag moet een werkelijke Europese grondwet worden voor de Europese burgers.

Het Italiaanse voorzitterschap streeft ernaar zo dicht mogelijk bij het ontwerp van grondwet (zoals geformuleerd door de Europese Conventie, maart 2002-juli 2003) te blijven.

In de IGC wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke transparantie (alle bijdragen zijn toegankelijk via Internet) om het negociatieproces te kunnen volgen.

Alle delegaties binnen de IGC konden voorstellen formuleren.

Het ontwerp van grondwet werd beschouwd als een goede basis. Een heropening van de belangrijke institutionele aspecten werd niet geaccepteerd.

Er is immers reeds een institutioneel evenwicht tussen de Europese actoren (Commissie, Raad en EP).

Één van de belangrijkste basisprincipes is dat de EU moet spreken met één stem ten aanzien van het buitenland. Daarom werd de figuur van een Europees minister van Buitenlandse Zaken gecreëerd.

Deze moet de coherentie garanderen van de Europese acties in het kader van het buitenlands beleid. Het Europees defensiebeleid zoals dat thans wordt voorgesteld, zal een nieuwigheid zijn in het Verdrag. Zoals het nu wordt geformuleerd is de Europese defensie complementair aan de NAVO-alliantie. Het Europees parlement en de nationale parlementen moeten meer geïmpliceerd worden bij de definitie van de beleidsopties.

Met betrekking tot het EU-voorzitterschap hebben sommige delegaties nog reserves.

Het derde deel van het ontwerpverdrag voorziet in een soepeler formule om de Europese Verdragen in de toekomst te wijzigen.

De bepalingen met betrekking tot de beleidsdomeinen (voorwerp van het derde deel) moeten kunnen gewijzigd worden in de Raad (met gekwalificeerde meerderheid) zonder dat daarvoor een IGC moet worden samengeroepen.

De nationale parlementen (NP) moeten zich evenwel kunnen uitdrukken : indien er een significante meerderheid van de NP is die kritiek uit, moet een wijziging mogelijk zijn. Hierdoor zouden de NP een geprivilegieerde positie hebben, maar in de Raad zou geen unanimiteit meer nodig zijn.

Dit is althans het voorstel van het Italiaanse voorzitterschap (de zogenaamde « passerelles » om van unanimiteit naar gekwalificeerde meerderheid over te stappen).

Het Conclaaf van Napels (28 november 2003) zal bijdragen tot de reflectie over de probleempunten voor bepaalde delegaties, in het bijzonder :

­ de samenstelling van de Europese Commissie;

­ de criteria ter definiëring van de dubbele meerderheid. De criteria zoals geformuleerd door het Verdrag van Nice (2000) staan ter discussie.

Het Italiaanse voorzitterschap neemt ter zake een duidelijke stelling :

­ de Europese Commissie belichaamt de belangen van de lidstaten.

Indien elke lidstaat zijn eigen commissaris heeft, wordt de Commissie een intergouvernementeel orgaan. Het denatureert de historische functie van de Commissie.

In een Commissie met 30 leden wordt het onmogelijk de communautaire geest te bewaren. Het voorstel waarbij elke lidstaat een commissaris heeft, gedurende de periode die de nieuwe lidstaten nodig hebben om zich te integreren in de EU-structuren, is aanvaardbaar.

Wat het stemprincipe betreft, moet erkend worden dat het EU-belang legitiem is.

Een minderheid moet zich kunnen neerleggen bij de meerderheid.

Het Verdrag van Nice volstaat niet voor een Constitutioneel Verdrag.

Het Italiaanse Voorzitterschap zal geen compromis à la baisse (ten aanzien van de Conventietekst) aanvaarden.

2. Gedachtewisseling

De interveniënten voorzien dat twee knelpunten zullen moeten worden beslecht tijdens de Europese Raad (Brussel, 12-13 december 2003), namelijk :

­ de samenstelling van de Europese Commissie;

­ de stemmenweging in de Raad.

Het merendeel van de interveniënten waarschuwt er eveneens voor dat de tekst van de Conventie niet mag ontrafeld worden, want dan vervalt men terug in het Verdrag van Nice. Heel wat interveniënten zijn van oordeel dat er in dat geval beter geen Verdrag komt.

Sommigen zien in de voorstellen met betrekking tot de strijd tegen grensoverschrijdende criminaliteit een afzwakking van de tekst. Het is nochtans op dit vlak dat de burger hoge verwachtingen stelt. De versterkte samenwerking moet dus versoepeld worden.

De Europese Unie zal toetreden tot het Verdrag betreffende de rechten van de mens. Men moet zich bewust zijn van de consequenties hiervan en van de complexiteit voor de beroepsmogelijkheden van de burgers.

Sommige interveniënten zien in de recente gebeurtenissen met betrekking tot het Stabiliteitspact (Frankrijk en Duitsland kregen een afwijking op de criteria van het Stabiliteitspact) een geschikt « precedent » om de IGC-onderhandelingen eveneens onder druk te zetten ten gunste van eigen belangen.

Hoewel het idee van de Wetgevende Raad uit de voorstellen is verdwenen, wordt dit door de Deense woordvoerder niet betreurd. De Wetgevende Raad gaat uit van een te centralistische benadering, terwijl de controletaak van nationale parlementen precies gericht is op de individuele ministers.

Het behoud van de wetgevingsfunctie voor elke vakraad garandeert dus de transparantie. Verder werpt hij op dat de Commissie in principe niet de belangen van de lidstaten vertegenwoordigt. Anderzijds is er de soevereiniteit van de lidstaten.

Vraag is dan ook hoe de instellingen moeten gestructureerd zijn zodat de lidstaten toch hun invloed kunnen laten gelden.

De Spaanse voorzitter betreurt daarentegen het verdwijnen van de Wetgevende Raad. Deze had de allure kunnen hebben van een echte wetgevende kamer.

De wijziging van de grondwet moet ook met de nodige flexibiliteit kunnen gebeuren.

Indien het principe gehandhaafd blijft van één commissaris per lidstaat, dan zullen de grote lidstaten toch 2 commissarissen opeisen en dit is niet werkbaar. De lidstaten worden vertegenwoordigd door de ministers in de Raad.

Tenslotte waarschuwt de Spaanse woordvoerder dat de wijze van afhandeling van de procedure met betrekking tot het Stabiliteitspact (in de Ecofinraad werden afwijkingen toegestaan met betrekking tot het begrotingsdeficit, ten gunste van Duitsland en Frankrijk) zijn invloed zal hebben op de onderhandelingspositie van Spanje in de IGC.

Het precedent omtrent het Stabiliteitspact versterkt Spanje in zijn positie in de IGC omtrent de stemmenweging. Aansluitend hebben ook kleine lidstaten erop gewezen dat er geen onderscheid mocht gemaakt worden tussen grote en kleine lidstaten.

Een constante in de interventies is dat alle kleine landen voorstander blijven van 1 commissaris per lidstaat.

Tal van voorzitters verdedigen ook de idee van een referendum. Een referendum over de nieuwe Europese grondwet zal een impuls geven aan het debat over Europa.

Op de uiteenlopende opmerkingen van de vertegenwoordigers uit de lidstaten heeft de heer Frattini, minister van Buitenlandse Zaken, als volgt gerepliceerd :

De heer Frattini onderschrijft de ambitie van de parlementsleden : het niveau van het nieuwe constitutionele verdrag moet hoog genoeg liggen. Vermeden moet worden voor al te veel beleidsdomeinen terug te vallen op stemmingen bij éénparigheid.

Wat de fiscaliteit betreft is er de neiging om terug naar éénparigheid te gaan. Vastgesteld wordt dat de kleinere landen alle pleiten voor één commissaris per lidstaat. Een vooruitgang is zeker en vast het voorzitterschap van de Raad en de creatie van de figuur van een minister van Buitenlandse Zaken. Hij zal kunnen handelen op basis van een gekwalificeerde meerderheid.

De Wetgevingsraad werd door geen enkel lid in de IGC nog verdedigd.

Het Italiaanse voorstel bestaat erin de Raden (als zij als wetgever handelen) openbaar te maken.

De invoering van één Europees referendum over de Grondwet blijkt onhaalbaar. Hiertoe beschikt men op EU-niveau niet over de bevoegdheid. Sommige nationale grondwetten laten dit niet toe.

Nochtans kan een referendum een belangrijk informatief effect hebben. Het is essentieel dat de bevolking zich kan uitdrukken over de grondwet (via bijvoorbeeld een referendum).

Indien het resultaat van een referendum negatief is, dan bewijst dit dat men de burgers niet heeft weten te overtuigen van het belang van het Europees project.

Daarom is de rol van de nationale parlementen ook zo belangrijk.