3-97/1

3-97/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2003

22 JULI 2003


Wetsvoorstel tot reglementering van het gebruik van genetische analyses voor identificatiedoeleinden inzake afstamming

(Ingediend door mevrouw Clotilde Nyssens c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 13 maart 2003 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 2-1528/1 ­ 2002/2003).

Sedert het einde van de jaren 80 bieden privé-laboratoria en sommige universitaire ziekenhuizen aan particulieren, advocaten en artsen de mogelijkheid uitsluitsel te krijgen over een vermeende afstamming via een DNA-analyse van een bloedmonster via de methode van de genetische vingerafdruk (1).

Bedrijven die deze « vaderschapstests » verkopen bieden ze in kits aan op het internet, en blijkbaar met toenemend succes.

Sommige laboratoria analyseren bloedstalen die hen per post worden opgestuurd, andere werken volgens een meer formele procedure waarbij niet alleen telefonisch contact wordt opgenomen met de betrokkenen, maar ook een afspraak wordt gemaakt om bloed af te nemen bij de volwassenen en het betrokken kind.

De on line verkoop van kits in België is de afgelopen maanden enorm toegenomen. De kopers krijgen een wattenstaafje thuisgestuurd waarmee zij in de mond een staaltje wangslijm moeten nemen. Het DNA in dat wangslijm zal dan geanalyseerd worden. De testpersonen moeten hun handen wassen en mogen een uur voor de afname van het slijm niet te eten, zodat zij het staal niet kunnen « besmetten ».

Nadien stoppen zij het wattenstaafje in een zakje en sturen zij het met bijbehorende verpakking terug naar de firma. Drie tot tien dagen later krijgen zij het antwoord per post, mét de bijbehorende verrassingen. De kostprijs bedraagt tussen de 600 en de 700 euro, afhankelijk van hoe snel het antwoord moet worden bezorgd (2) ...

1. Een wetenschappelijk geteste methode

De techniek van de identificatie via genetische vingerafdrukken werd ontwikkeld door de Britse professoren A. Jeffrey, J. Brookfields et R. Semenoff en is gebaseerd op het axioma dat ieder individu uniek is (3).

Met uitzondering van tweelingen beschikt ieder menselijk individu over uniek erfelijk materiaal, ook wel het genoom genoemd. Bij de bevruchting krijgt ieder mens van elk van zijn ouders een helft van dat genoom (4).

Het genoom bevindt zich in de kern van elke lichaamscel in de vorm van 23 paar chromosomen die bestaan uit een complexe molecule desoxyribonucleïnezuur (DNA) (5).

Terwijl bij de klassieke identificatieprocedures tijdrovende en dure studies worden uitgevoerd van de witte en de rode bloedlichaampjes, de oppervlakte-eiwitten en sommige enzymen in het bloed, worden bij de genetische vingerafdruk bepaalde kenmerken van deze DNA-strengen onderzocht (6).

Dankzij de ontdekking van microsatelliet-DNA, korte, repetitieve DNA-sequenties van 10 tot 15 paren nucleotiden die van individu tot individu zeer sterk variëren, kon een methode worden ontwikkeld voor de omzetting van het DNA in een streepjescode (zoals op verbruiksgoederen) die voor ieder individu verschillend is (7).

De verdeling over de DNA-molecule van verschillende sequenties, die niet allemaal even lang zijn, kan via de erfelijkheid worden overgedragen.

De codes die gevonden zijn in monsters van verschillende individus (van om het even welke menselijke cel met een celkern, bijvoorbeeld uit bloed, sperma, huid, nagels, speeksel, haarwortels of haren) worden vergeleken. Aangezien een kind zijn erfelijk materiaal voor de helft van zijn vader en voor de andere helft van zijn moeder krijgt (8), kan door die vergelijking aangetoond worden of de individuen verwant zijn of niet.

De resultaten worden verkregen via kansberekening op basis van een steekproef (9).

Met deze methode kan voortaan vastgesteld worden dat iemand wel degelijk de vader is, terwijl met de klassieke methodes het vaderschap alleen kon worden uitgesloten (10).

DNA kan op zeer verschillende dragers voorkomen, zelfs op een staal dat jaren oud is of op een lijk in staat van ontbinding. Dat vergroot natuurlijk de onderzoeksmogelijkheden (11).

Bovendien zijn de resultaten uiterst betrouwbaar : de kans dat twee niet-verwante individuen dezelfde genetische vingerafdruk hebben, bedraagt 1 op 30 miljard (12).

2. Een steeds vaker door particulieren gebruikte methode

De techniek van de genetische vingerafdruk wordt beschouwd als een handzaam, makkelijk en nagenoeg onfeilbaar bewijsmiddel; zij wordt dan ook algemeen aanvaard zowel door de publieke opinie als door rechtbanken in heel wat Europese en niet-Europese landen (13). Momenteel kan iedereen gebruik maken van deze methode, zonder een beroep te moeten doen op het gerecht. Bovendien is het resultaat voor 99,95 % betrouwbaar, op voorwaarde dat de tests in optimale omstandigheden worden uitgevoerd.

Als iemand zijn toevlucht neemt tot deze methode om een vermoeden eerst te controleren, kan zulk een test het uitgangspunt vormen om nadien een beroep te doen op het gerecht. Zo kan bijvoorbeeld de echtgenoot die vermoedt dat hij werd bedrogen, eerst zekerheid krijgen alvorens zijn vaderschap juridisch te betwisten krachtens de in artikel 318 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde regels. Op dezelfde manier kan de biologische vader eerst de zekerheid krijgen dat hij de vader is van het kind van zijn vriendin voordat hij het kind erkent of handelt volgens de artikelen 320 of 323 van het Burgerlijk Wetboek. Ten slotte kan ook een moeder die de verwantschap tussen haar kind en haar vriend wenst te bewijzen, zonder medeweten van haar vriend een aantal van zijn haren laten controleren. Op die manier beschikt zij over duidelijke bewijzen als zij achteraf een vordering tot erkenning van het vaderschap wenst in te stellen (14).

Als de termijnen voor het instellen van een rechtsvordering verstreken zijn, kan definitief geen beroep meer worden gedaan op het gerecht. Het risico bestaat dan nog wel dat gebruik gemaakt wordt van deze technieken. Een echtgenoot die twijfelt aan de trouw van zijn echtgenote en dus aan zijn vaderschap, kan bijvoorbeeld ook na het verstrijken van de wettige termijn om het vaderschap te betwisten (in artikel 332 van het Burgerlijk Wetboek bepaald op een jaar), officieus een beroep doen op een privé-laboratorium en zijn vermoedens bevestigd of ontkend zien (ook al blijven natuurlijk juridisch gezien de gevolgen van zijn vaderschap onveranderd) (15).

3. Een methode die flink wat vragen doet rijzen

Dat er ook in gevallen als hierboven beschreven, zo makkelijk en steeds vaker gebruik gemaakt wordt van deze nieuwe wetenschappelijke mogelijkheid, roept toch een aantal juridische en psychologische vragen op. Het verzoek om genetische vingerafdrukken te vergelijken, is dan immers ingegeven door een ongezonde nieuwsgierigheid die een heel leven lang ernstige gevolgen kan hebben en de toekomst van het kind op losse schroeven kan zetten.

Dit wetsvoorstel biedt een antwoord op deze vragen door het gebruik van DNA-tests door particulieren te regelen en te beperken.

I. In juridisch opzicht

Er kunnen meerdere bezwaren worden geopperd :

1. Om te beginnen kunnen de rechten van het kind op bescherming van zijn privé-leven en op een rustig gezinsleven met voeten worden getreden als een particulier een beroep doet op laboratoria of op DNA-kits om de genetische vingerafdrukken van ouders en kind te vergelijken.

De wetgever spant zich in om de afstamming van een kind te beschermen zodra die wettig is vastgelegd. In heel wat gevallen, zowel voor kinderen geboren binnen een huwelijk als voor buitenechtelijke kinderen, wordt die afstamming zelfs definitief beschermd (16). Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat slechts een beperkte categorie personen het vermoedelijke vaderschap van de echtgenoot van de moeder mag betwisten en de termijnen om dat te doen erg beperkt zijn. Ook de voorwaarden om de erkenning van een kind dat niet binnen een huwelijk is geboren, te betwisten, zijn erg streng.

Als de ouders zelf de afstamming niet meer op een wettige manier kunnen betwisten, vormt het heimelijk onderzoek van het vaderschap een groot gevaar. Zowel het kind als de wettige ouders zullen immers met een biologische waarheid geconfronteerd worden die wellicht het rustige gezinsleven zal verstoren waar een kind wettig gezien recht op heeft. Artikel 8 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (door het Hof van Cassatie rechtstreeks toepasselijk verklaard) (17), geeft het kind het recht zijn familiebetrekkingen zoals wettig erkend door het land waarvan het onderdaan is, te behouden.

Het onthullen van die waarheid, die niet strookt met de definitief vastgestelde wettige afstamming, lijkt ons niet alleen strijdig met het belang van het kind, maar soms zelfs gevaarlijk voor het kind. De wettige vader die ontdekt dat hij werd bedrogen, zou het kind immers fysiek of psychisch geweld kunnen aandoen. In dat geval zou de inrichting die de test heeft uitgevoerd, burgerlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld.

Het recht van het kind op eerbiediging van zijn privé- en gezinsleven bepaald in de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, kan worden begrepen als het recht op geheimhouding van zijn afstamming. Als het feit dat de biologische afstamming verschilt van de wettige, wordt onthuld zonder de instemming van het kind en zonder reden en bovendien het belang van het kind schaadt, wordt dit recht dus met voeten getreden. Steunend op het belang van het kind en op zijn recht op eerbiediging van zijn privé- en familieleven en op een rustig gezinsleven, veroordeelt dit voorstel het gebruik van deze middelen en in het bijzonder het heimelijke gebruik van DNA-tests, met name via internet.

2. Daarnaast misbruiken ouders hun ouderlijk gezag als zij via een laboratorium of met een DNA-kit hun genetische vingerafdruk laten vergelijken met die van hun minderjarig kind.

De ouders, die het ouderlijk gezag uitoefenen over de persoon en de goederen van hun minderjarig kind, beschikken over de bevoegdheid om het kind te vertegenwoordigen in alle handelingen in het dagelijks leven. Bij de uitoefening van hun ouderlijk gezag moeten zij echter wel steeds in het belang van het kind handelen (18).

Personen die een beroep doen op privé-laboratoria of DNA-kits kopen op het internet, worden verzocht zich schriftelijk akkoord te verklaren en een fotokopie van hun identiteitskaart te bezorgen. Ouders geven dus namens hun minderjarig kind toestemming om de test uit te voeren. Als de test bovendien wordt uitgevoerd door middel van een bloedafname in een laboratorium, stemmen ouders ook namens hun kind in met deze bloedafname en bijgevolg met de aantasting van de fysieke integriteit van het kind die zulk een bloedafname eigenlijk inhoudt. De recente wet betreffende de rechten van de patiënt bepaalt dat een kind slechts bij medische beslissingen wordt betrokken als het daarvoor over voldoende maturiteit beschikt. Dat kan bij een jong kind uiteraard niet het geval zijn. Krachtens diezelfde wet kan alleen de minderjarige patiënt die tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat kan worden geacht, zelfstandig instemmen met de afname (19).

Als de test echter wordt uitgevoerd op het ogenblik dat de ouders de afstamming wettig gezien niet meer kunnen betwisten, overschrijden de ouders de grenzen van hun ouderlijk gezag wanneer zij namens het kind instemmen met de onthulling van een waarheid die het belang van het kind schaadt (aangezien het recht van het kind op eerbiediging van zijn privé- en gezinsleven wordt geschonden). Ouders worden gedreven door nieuwsgierigheid als zij namens hun kind toestemming geven. Volgens de indieners van dit voorstel misbruiken zij in dat geval hun ouderlijk gezag en kunnen zij burgerlijk aansprakelijk worden gesteld. Er kan in ieder geval niet worden gezegd dat zij hun kind op een goede manier vertegenwoordigen (20).

3. Bovendien wordt het persoonlijk recht van het kind om zijn afkomst te kennen geschonden als ouders een beroep doen op laboratoria of DNA-kits om hun genetische vingerafdruk te vergelijken met die van hun minderjarig kind.

Krachtens artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, heeft het kind het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd.

De indieners van dit wetsvoorstel zien in dit recht twee aspecten. Enerzijds kan het recht om zijn ouders te kennen volgens de indieners niet worden losgekoppeld van het recht om ten opzichte van die ouders de afstamming vast te leggen, wat uiteraard niet mogelijk is bij heimelijk onderzoek naar afstamming (21). Anderzijds kunnen de woorden « voor zover mogelijk » ook begrepen worden als « voor zover de wet dit niet belet ». Volgens de indieners van het voorstel kan de reeds wettig vastgestelde en niet meer te betwisten afstamming wel degelijk een wettig obstakel vormen (22).

Ten slotte mag het recht dat het kind heeft om zijn afkomst te kennen, net als het recht dat hij heeft om gedurende de eerste vier jaren van zijn meerderjarigheid het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot van zijn moeder te betwisten, uitsluitend worden beschouwd als een strikt persoonlijk recht dat een kind zélf moet uitoefenen en niet zijn vertegenwoordigers. In die omstandigheden is het dus onmogelijk om ouders namens hun kind een heimelijk onderzoek te laten voeren naar de afkomst van het kind.

De indieners van dit wetsvoorstel menen dat alleen het kind, zodra het meerderjarig is geworden, dit recht om zijn afkomst te kennen kan uitoefenen en eventueel in het gerechtelijk kader van een vordering tot betwisting van het vaderschap, een beroep kan doen op de DNA-tests die het daartoe nodig acht.

4. Ten slotte kunnen de laboratoria en de genetici op wie de ouders een beroep doen om via een laboratorium of met een DNA-kit hun genetische vingerafdruk te laten vergelijken met die van hun minderjarig kind, burgerlijk aansprakelijk worden gesteld.

Meestal worden DNA-tests uitgevoerd op een bloedmonster. Om bloed af te nemen moet een beroep worden gedaan op een arts. Zelfs als er geen bloed wordt afgenomen, bijvoorbeeld bij het gebruik van DNA-kits, wordt bij de analyseprocedure noodzakelijkerwijs een geneticus betrokken. De handelingen van die arts of geneticus kunnen echter niet beschouwd worden als wettig geregelde medische handelingen.

Een indringende medische handeling is volgens de wet ­ met name artikel 11 van koninklijk besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen ­ alleen toegestaan binnen bepaalde grenzen. Die grenzen worden bepaald door de cumulatieve voorwaarden van formele wettigheid bepaald in de wet of de rechtspraak en door de voorwaarden van elementaire wettigheid van iedere handeling (23).

Opdat de medische handeling formeel wettig is, moet zij worden uitgevoerd door een bevoegd persoon, met als therapeutische doelstelling te waken over de gezondheid van de patiënt en hem de beste verzorging te geven, nadat die patiënt uit vrije wil en duidelijk ingelicht met de handeling heeft ingestemd (24) ...

Aan de algemene eis van elementaire wettigheid van een handeling is voldaan wanneer de persoon van de patiënt gerespecteerd wordt en wanneer de beoefenaar van de geneeskunde geen enkele maatregel neemt die niet nuttig is of niet strikt noodzakelijk voor de gezondheid van de patiënt. Hij zal ook geen maatregelen nemen die een andere dan een louter therapeutische bedoeling hebben. Hij zal evenmin maatregelen nemen die, hoewel zij passen in de filosofie van « zo weinig mogelijk kosten », een ander belang of een andere waarde te veel zouden schaden (25).

In de veronderstelling dat de bloedafname bij ouders en hun minderjarig kind om genetische vingerafdrukken te maken, niet tot doel heeft de gezondheid en veiligheid van de patiënten te verbeteren door het stellen van een diagnose, door het uitvoeren van een behandeling of door preventief op te treden (26) (koninklijk besluit nr. 78, artikel 11) (27), menen de indieners van dit voorstel dat die afname niet past in het traditionele wettig kader voor medische handelingen.

Het algemene principe uit artikel 70 van het Strafwetboek indachtig, staan sommige bijzondere wetten toe dat verschillende medische handelingen zonder therapeutisch doel worden uitgevoerd, met name orgaantransplantatie of zwangerschapsafbreking. Het is wellicht ook in dat kader dat artikel 331octies van het Burgerlijk Wetboek past. Daarin krijgt de magistraat de bevoegdheid om in het kader van een vordering inzake afstamming, onderzoek volgens beproefde wetenschappelijke methodes te gelasten. Op die manier worden niet-therapeutische handelingen van de arts onrechtstreeks toegestaan.

Van zulk een impliciete toestemming kan echter geen sprake zijn als de DNA-test wordt uitgevoerd buiten de gerechtelijke context en dus zonder uitdrukkelijk bevel van een magistraat. Deze medische handeling is dus « wederrechtelijk » en bijgevolg niet te rechtvaardigen : zij is enkel gericht op het bevredigen van de nieuwsgierigheid van de ouders, ten koste van de fysieke integriteit (28) van het kind. De doelstelling die zogezegd wordt nagestreefd, kan nooit opwegen tegen de eventuele schadelijke gevolgen die de handeling kan hebben.

Bovendien lijkt ook het recht van de patiënt om « toe te stemmen in iedere tussenkomst van de beroepsbeoefenaar », dat expliciet is opgenomen in de recente wet betreffende de rechten van de patiënt van 22 augustus 2002 (29) te worden geschonden. Ouders die louter ter informatie een mogelijke verwantschap bevestigd of uitgesloten willen zien, kunnen niet vrij en zonder therapeutische beperkingen over hun eigen lichaam beschikken en nog minder over dat van hun kind.

Natuurlijk bepalen de regels inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag en ook de wet betreffende de rechten van de patiënt, dat ouders het recht uitoefenen om namens hun minderjarig kind toe te stemmen als dat kind niet de vereiste leeftijd heeft om zijn rechten zelf uit te oefenen.

Toch kunnen ouders namens het kind niet op een wettige manier instemmen met een handeling die, doordat zij indruist tegen de formele wettigheid van een medische handeling, geen medische handeling meer is maar een ongeoorloofde aantasting van de fysieke integriteit van het kind, ook al is de « ingreep » op zich relatief onschuldig (een gewone bloedafname) (30).

Er bestaat nog geen wettige bepaling die het gebruik van DNA-tests zonder opdracht van een magistraat, toestaat. Het feit dat een minderjarig kind dat tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat wordt geacht, krachtens artikel 12, § 2, van de wet betreffende de rechten van de patiënt, instemt met de bloedafname, rechtvaardigt geenszins de handeling van de arts.

Krachtens de reeds aangehaalde medische rechtsregels moet een handeling, ook al stemt de patiënt ermee in, toch nog steeds beantwoorden aan wettigheidsvoorwaarden om toelaatbaar te zijn. De instemming is dus noodzakelijk, maar onvoldoende om de handeling te rechtvaardigen. Hetzelfde geldt voor de instemming van ouders om hun eigen bloed te laten afnemen.

Ten slotte vormen tests op per post verstuurde bloedmonsters, zonder contact tussen de genetici en de personen op wie de test wordt uitgevoerd, een inbreuk op artikel 7 van de wet betreffende de rechten van de patiënt, dat voorziet in de verplichting om de patiënt in te lichten. De patiënt zou immers volledig ingelicht moeten worden over de tests en over de mogelijke gevolgen voor de identiteit van het kind.

Volgens de indieners van dit wetsvoorstel dringt de volgende vaststelling zich dan ook op : het heimelijk op zoek gaan naar bewijzen voor de verwantschap van een minderjarig kind via DNA-tests, staat haaks op de vereiste formele wettigheid van medische handelingen. In de meeste gevallen immers wordt de fysieke integriteit van het kind geschonden zonder therapeutisch doel en zonder wettige instemming van de betrokkenen. Volgens de indieners zijn de artsen en genetici die betrokken zijn bij het onderzoek, burgerlijk aansprakelijk en kunnen zij strafrechtelijk vervolgd worden voor slagen en verwondingen.

De indieners van dit voorstel benadrukken bovendien dat onmogelijk aanvaard kan worden dat een dergelijke inbreuk een onrechtstreeks therapeutisch doel zou hebben, namelijk de psychologische noodzaak voor een koppel om de waarheid te kennen over de verwantschap van hun kind. Het feit dat het kind gebruikt wordt en dat hem het recht op een normaal en rustig gezinsleven wordt ontzegd, kan volgens de indieners van dit ontwerp niet gerechtvaardigd worden door de zogenaamd nagestreefde doelstelling.

Van een psychologische « noodzaak » kan al evenmin sprake zijn, aangezien het koppel ook zijn toevlucht zou kunnen nemen tot gezinstherapie of psychologische hulp waarbij het kind niet persoonlijk betrokken hoeft te worden. Aangezien de criteria van noodzakelijkheid en proportionaliteit met voeten worden getreden, kan dit soort handeling onmogelijk beschouwd worden als een elementair wettige handeling.

II. In psychologisch opzicht

Sommige laboratoria die aanbieden om het vermoeden van vaderschap te bevestigen of te ontkrachten buiten het kader van een gerechtelijke procedure, hebben getracht een structuur te creëren waarbinnen zoveel mogelijk respect wordt betoond voor de persoon van het kind, de moeder en de vermoedelijke vader (31).

De genetici van deze centra vragen de geïnteresseerden ook bij het eerste telefonisch contact om hun aanvraag en hun motivering schriftelijk te formuleren. Tijdens dit telefoongesprek wordt de haalbaarheid van de analyse kort besproken en wordt uitgelegd hoe een analyse praktisch in zijn werk gaat : dat bloedmonsters idealiter genomen worden van kind, moeder en vermoedelijke vader, wat de prijs van de analyse is, dat het ziekenfonds niets terugbetaalt, hoe een bloedafname tijdens een later consult verloopt, ...

Tijdens die latere afspraak wordt de identiteitskaart van de aanvragers gefotokopieerd en worden de bloedmonsters afgenomen. Om te voorkomen dat monsters verwisseld worden, mogen de meerderjarige betrokkenen controleren of hun naam wel degelijk op de juiste buisjes staat (32). Dit alles wordt opgetekend in een « klinisch » dossier, dat los staat van het dossier voor de analyses, die trouwens worden uitgevoerd door een andere arts dan degene met wie de betrokkenen het gesprek hebben gehad.

In de centra die volgens deze meer formele procedure werken, worden de resultaten van de test aan de personen die de test hebben aangevraagd, meegedeeld tijdens een onderhoud. Als de families dat nodig vinden, wordt hen de mogelijkheid geboden om zich te laten begeleiden.

De indieners van dit wetsvoorstel juichen deze initiatieven toe. Zij betreuren evenwel dat het maar om een paar alleenstaande gevallen gaat. Er zijn immers laboratoria die tests uitvoeren op bloedmonsters die hen per post werden opgestuurd, zonder dat zij weten of de arts die de bloedafname heeft verricht of voorgeschreven, met de betrokkenen heeft gesproken over hun motivatie en over het doel en de gevolgen van de test. Hetzelfde geldt voor DNA-kits die via internet verkocht worden. Het enige contact dat de kandidaten dan hebben met het laboratorium dat de tests uitvoert, verloopt via de post.

In heel wat gevallen worden de betrokkenen dus niet voorbereid op de test, noch psychologisch begeleid na de test, terwijl zulk een test toch grote psychologische en sociale gevolgen kan hebben.

Ruim een jaar geleden benadrukte de Hoge Raad voor de antropogenetica, verontrust door het feit dat de rechtbanken bij procedures inzake afstamming steeds vaker vaderschapstests bevelen, dat het gebrek aan psychologische begeleiding bij deze tests grote risico's inhoudt. De Hoge Raad riep dan ook op om deze procedure te reglementeren om het kind zo goed mogelijk te beschermen (33).

De leden van de Hoge Raad voor de antropogenetica wensten een duidelijk standpunt in te nemen met betrekking tot de ethische en psychosociale aspecten van de bekendmaking van het resultaat van deze tests en stelden voor dat dergelijke tests, opdat hun kwaliteit gewaarborgd wordt, enkel nog worden uitgevoerd door Centra voor antropogenetica, onder welbepaalde voorwaarden (34).

De indieners van dit wetsvoorstel menen dat die beschouwingen om de rechtbanken bewust te maken van het probleem, a fortiori van toepassing zijn als er via privé-laboratoria of via internet een beroep wordt gedaan op DNA-tests.

4. Een methode die om begeleiding vraagt

In de wet van 29 juli 1994 « relative au statut civil du corps humain » (35) heeft de Franse wetgever het gebruik van genetische vingerafdrukken gereglementeerd omdat hij er zich bewust van was dat die techniek, als zij buiten een gerechtelijke procedure gebruikt wordt, schadelijke gevolgen kan hebben voor de rust in het gezinsleven (doordat een afstamming in twijfel wordt getrokken buiten de bij wet bepaalde procedures om) en voor het maatschappelijk belang (doordat zowel het gezag van de burgerlijke stand als de intimiteit van het privé-leven worden geschonden).

Deze wet beperkt de mogelijkheid om in burgerlijke zaken een persoon te identificeren aan de hand van de techniek van de genetische vingerafdrukken, tot die gevallen waarin de betrokkene expliciet zijn toestemming voor het gebruik van die techniek heeft gegeven en waarin een rechter bij wie een vordering aanhangig is om een verwantschap aan te tonen of te betwisten, zulk een onderzoeksmaatregel heeft bevolen (36).

De Belgische wetgever heeft totnogtoe geen aandacht besteed aan de gevolgen van het gebruik van genetische vingerafdrukken buiten een juridische context, zodat er momenteel een rechtsvacuüm heerst waarin de rechten en vrijheden van het individu aangetast kunnen worden (37).

Dat er systematisch een beroep gedaan wordt op privé-laboratoria en dat er steeds meer DNA-kits via internet verkocht worden, vormt een bewijs voor het gevoel van onbehagen dat heerst zowel bij de artsen en laboratoria die deze aanvragen moeten afhandelen zonder de werkelijke gevolgen te kennen als bij de « patiënt » die de aanvraag indient.

Hierover aangesproken door de Hoge Raad voor de antropogenetica, heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren zich meermaals voorstander getoond van een duidelijke wetgeving waarin strenge voorwaarden worden vastgelegd voor de uitvoering van vaderschapstests en waarin het gebruik van de resultaten van onrechtmatig uitgevoerde tests wordt verboden (38).

In zijn laatste advies vraagt de Nationale Raad van de Orde van geneesheren aan de Hoge Raad voor de antropogenetica om de bevoegde minister(s) tot een wetgevend initiatief te bewegen (39).

Dit wetsvoorstel wil voorkomen dat de biologische waarheid en het belang van het kind verward of zelfs gelijkgesteld worden. Het voorstel strekt er dan ook toe aanvragen voor identificatie via DNA slechts te laten behandelen door een beperkt aantal laboratoria, die onderworpen zijn aan strenge erkenningsvoorwaarden en die het kind en zijn familie de nodige psychologische begeleiding kunnen bieden. Deze laboratoria mogen de tests bovendien alleen uitvoeren als nadien de gerechtelijke weg nog openligt (40).

Concreet past dit voorstel in het kader van artikel 70 van het Strafwetboek aangezien een niet-therapeutische medische handeling in het kader van de uitvoering van DNA-identificatietests buiten gerechtelijke procedures om wordt toegestaan.

Het strekt ertoe de verkoop van DNA-kits via internet te verbieden omdat er geen garanties geboden kunnen worden dat het kind wettig en psychologisch beschermd wordt.

Daarnaast tracht dit voorstel de gevallen vast te leggen waarin er, binnen welbepaalde grenzen en buiten de gerechtelijke weg om, gebruik gemaakt mag worden van DNA-tests. Zo moet een test bijvoorbeeld verplicht uitgevoerd worden door een daartoe erkend Centrum voor antropogenetica en moeten aanvragen van ouders van een erg jong kind worden geweigerd als blijkt dat de termijnen waarbinnen en/of de voorwaarden waaronder deze ouders de afstamming van het kind kunnen betwisten, niet nageleefd worden.

Ten slotte schrijft het voorstel een formele procedure voor om alle betrokkenen de nodige juridische en psychologische bescherming te garanderen, zowel voordat de test wordt uitgevoerd als bij de bekendmaking van de resultaten.

De indieners hebben het wetsvoorstel willen beperken tot het domein van de genetische analyses voor identificatiedoeleinden in burgerlijke zaken en met betrekking tot de afstamming.

COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

Artikel 2 strekt ertoe de werkingssfeer van het voorstel te beperken. Het voorstel wil alleen de voorwaarden bepalen die vervuld moeten zijn bij het gebruik van genetische analyses voor identificatiedoeleinden in burgerlijke zaken. Het voorstel bepaalt geenszins de voorwaarden voor het gebruik van deze analyses in strafrechtelijke zaken. Het voorstel slaat ook niet op genetische analyses die worden uitgevoerd bij pre- of postnatale onderzoeken om bepaalde ziektes op te sporen.

Artikel 3

Artikel 3 verduidelijkt een aantal begrippen die gebruikt worden in het wetsvoorstel. De definitie van het begrip genetische analyse voor identificatiedoeleinden beperkt nogmaals de draagwijdte van het wetsvoorstel tot zaken die te maken hebben met afstamming.

Artikel 4

Dit artikel strekt ertoe ontsporingen te voorkomen waarbij naar aanleiding van een analyse voor identificatiedoeleinden die uitgevoerd wordt op niet-coderend DNA, toch coderend DNA wordt onderzocht uit hetzelfde monster met als bedoeling erfelijke ziektes op te sporen. Paragraaf 2 van dit artikel bepaalt welke informatie mag worden opgenomen in het onderzoeksverslag dat zal worden bezorgd aan de aanvragers en in voorkomend geval aan de rechter die het geschil inzake de afstamming moet beslechten.

Artikel 5

Artikel 5 beschrijft in welke gevallen kan worden overgegaan tot genetische analyses voor identificatiedoeleinden.

Het eerste streepje van dit artikel verwijst naar de mogelijkheid voor de magistraat die de vordering inzake afstamming moet behandelen, om een beroep te doen, ofwel na een vraag van de betrokkenen, ofwel uit eigen beweging, op alle beproefde wetenschappelijke methodes om bewijzen te vinden van de veronderstelde of betwiste afstamming (artikel 331octies van het Burgerlijk Wetboek). De genetische analyse met identificatiedoeleinden is een van die methodes en moet dan ook in de gerechtelijke context aanvaard worden als volwaardig bewijs. De voorwaarden waaronder de analyse in die context mag worden uitgevoerd, worden bepaald door de algemene principes die gelden voor het deskundigenbewijs.

Het tweede streepje maakt het mogelijk een beroep te doen op genetische analyses voor identificatiedoeleinden om een probleem in verband met het nakomelingschap op te lossen, buiten het kader van een vordering met betrekking tot de afstamming. Anders dan de Franse wet verbiedt dit wetsvoorstel niet zonder meer het gebruik van genetische analyses voor identificatiedoeleinden door particulieren. Dat kan immers een goed alternatief vormen voor vorderingen die ten onrechte of zonder reden worden ingesteld bij het gerecht. De tekst bepaalt wel dat er in zulke gevallen strikte voorwaarden moeten worden nageleefd.

Artikel 6

Dit artikel strekt ertoe te bepalen welke particulieren een vordering mogen instellen om een genetische analyse voor identificatiedoeleinden te laten uitvoeren.

De eerste paragraaf geeft de vader of de moeder de mogelijkheid een beroep te doen op zulk een analyse. In dat geval handelt de vader of moeder in eigen naam en niet als wettige vertegenwoordiger van het kind. De bedoeling is dat elke ouder, zonder dat hij moet samenwerken met de andere, een beroep kan doen op een genetische test voor identificatiedoeleinden voordat hij eventueel gerechtelijke stappen onderneemt. De andere ouder zal echter wel moeten instemmen met de bloedafname en met de uitvoering van de test.

Paragraaf 2 geeft ook het meerderjarige kind deze mogelijkheid. Het meerderjarige kind moet zelf zijn recht kunnen uitoefenen om zijn biologische afkomst te kennen alvorens hij eventueel een rechtsvordering instelt met het oog op de vaststelling of de betwisting van zijn afstamming.

Artikel 7

Dit artikel bepaalt binnen welke termijn particulieren een beroep mogen doen op genetische analyses voor identificatiedoeleinden. Om het belang van het kind wiens afstamming betwist zou kunnen worden, zo weinig mogelijk te schaden, heeft men zich bij de bepaling van deze termijnen de kortste wettige termijnen om het vaderschap binnen een huwelijk te betwisten, bepaald in de wet van 31 maart 1987. Particulieren kunnen dan ook geen beroep meer doen op genetische analyses voor identificatiedoeleinden zodra het niet meer mogelijk is om de afstamming via de rechter te betwisten.

Paragraaf 1 geeft de vader of moeder een jaar na de geboorte om hun vordering in te stellen. In tegenstelling tot artikel 332 van het Burgerlijk Wetboek, bepaalt het voorstel de termijn voor de vader niet op een jaar na de geboorte of de ontdekking ervan, aangezien dat laatste alleen kan worden gecontroleerd in een juridische context.

Paragraaf 2 geeft het meerderjarige kind dezelfde termijn als bepaald in artikel 332 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 8

Artikel 8 legt het principe vast dat alle betrokkenen goed ingelicht en vrij hun toestemming moeten geven voor de afname van monsters en voor de uitvoering van de test. Dit is een toepassing van het principe van de onschendbaarheid van het menselijk lichaam dat reeds werd opgenomen in de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. Niemand kan tegen zijn wil worden onderworpen aan de afname en er mag geen enkele vorm van fysieke of morele druk op die persoon worden uitgeoefend. Om de betrokkenen de beste bescherming te bieden en hen bewust te doen omgaan met de vraag, moet deze toestemming schriftelijk worden gegeven.

Paragraaf 2 past het beginsel toe dat een minderjarig kind dat niet in staat is zelf toe te stemmen, vertegenwoordigd mag worden door zijn wettige vertegenwoordigers.

Artikel 9

De eerste paragraaf bepaalt dat enkel bloedmonsters gebruikt mogen worden voor genetische analyses met identificatiedoeleinden. Deze bepaling voorkomt dat analyses worden uitgevoerd op DNA-dragers die niet meer vastzitten aan of in het lichaam van de betrokkenen, zodat de toestemming van die personen voor een afname, niet meer nodig is (bijvoorbeeld haren, stukjes nagel, sperma, ...).

Paragraaf 2 bepaalt dat alleen de daartoe erkende Centra voor antropogentica genetische analyses voor identificatiedoeleinden mogen uitvoeren. Zo biedt dit artikel de garanties die de Hoge Raad voor de Antropogenetica vroeg met betrekking tot de best mogelijke bescherming van het kind. Tegelijk wordt voorkomen dat de stap van particulieren naar een genetische analyse voor identifcatiedoeleinden als een futiliteit wordt beschouwd.

Artikel 11

Dit artikel sterkt ertoe een formele procedure uit te werken voor de uitvoering van genetische analyses voor identificatiedoeleinden.

De eerste paragraaf sterkt ertoe te garanderen dat wordt voldaan aan de in dit voorstel bepaalde voorwaarden om analyses te kunnen laten uitvoeren.

Paragraaf 2 sterkt ertoe te garanderen dat de betrokkenen over voldoende informatie beschikken om met kennis van zaken hun toestemming te geven voor de afname en de analyse.

Artikel 12

Dit artikel voorziet in een aantal waarborgen om de analyse efficiënt te laten verlopen. De betrokkenen moeten met name beschermd worden tegen een mogelijke verkeerde behandeling van monsters voor en tijdens de analyse.

Artikel 13

Dit artikel bepaalt dat de resultaten van de analyse moeten worden meegedeeld in omstandigheden waarbij de betrokkenen zo goed mogelijk beschermd worden en waarbij de psychologische gevolgen van de testresultaten zo goed mogelijk ingeschat worden. De vereiste van een onderhoud met de betrokkenen is bedoeld om te voorkomen dat de resultaten per post, per telefoon, langs elektronische weg of op welke andere manier ook, worden meegedeeld.

Artikel 14

Dit artikel komt tegemoet aan de opmerkingen van de Hoge Raad voor de Antropogenetica.

Artikel 15

Dit artikel maakt het mogelijk de monsters te bewaren als de betrokkenen daarin toestemmen, om achteraf eventueel een andere analyse voor identificatiedoeleinden uit te voeren. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn als de eerste analyse mislukt. De maximale bewaringstermijn van een jaar, heeft te maken met de mogelijkheid dat achteraf een rechtsvordering wordt ingesteld.

Artikel 16

Dit artikel verbiedt dat DNA-kits voor het publiek ter beschikking worden gesteld via internet, maar ook via alle andere huidige en toekomstige communicatiemiddelen. Dit verbod is gerechtvaardigd omdat het in het wilde weg uitvoeren van genetische tests voor identificatiedoeleinden heel wat risico's inhoudt .... Het komt tegemoet aan de aanbevelingen van de Hoge Raad voor de Antropogenetica om de betrokkenen kinderen te beschermen en het evenwicht in het gezin te behouden.

Clotilde NYSSENS.
René THISSEN.
Christian BROTCORNE.
Luc PAQUE.

WETSVOORSTEL


HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Deze wet regelt de voorwaarden waaronder in burgerlijke zaken menselijke genetische analyses voor identificatiedoeleinden kunnen worden uitgevoerd, de bewaring van de monsters en de bekendmaking van de resultaten.

HOOFDSTUK II

Begripsbepalingen

Art. 3

In dit wetsvoorstel wordt verstaan onder :

a) « Analyses voor identificatiedoeleinden »: genetische analyses die tot doel hebben de identiteit van een persoon vast te stellen en een afstammingsprobleem op te lossen.

b) « Monster »: al het biologisch materiaal dat verzameld wordt om een genetische analyse uit te voeren.

c) « Betrokkenen »: personen wier erfelijk materiaal geanalyseerd wordt en van wie de genetische monsters afkomstig zijn.

HOOFDSTUK III

Algemene principes

Art. 4

§ 1. Bij een genetische analyse voor identificatiedoeleinden mag geen informatie worden verzameld over de gezondheid of over andere persoonlijke kenmerken van de betrokken persoon, met uitzondering van gegevens over diens geslacht.

§ 2. Het onderzoeksverslag mag alleen gegevens bevatten die nodig zijn voor de identificatie van het DNA-profiel of het geslacht van de betrokkenen.

HOOFDSTUK IV

Werkingssfeer

Art. 5

In burgerlijke zaken mogen genetische analyses voor identificatiedoeleinden gebruikt worden :

­ ofwel, overeenkomstig artikel 331octies van het Burgerlijk wetboek, ter uitvoering van een onderzoeksmaatregel die wordt bevolen door de rechter bij wie een vordering aanhangig is tot vaststelling of betwisting van een afstamming of een vordering bedoeld in artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek;

­ ofwel door particulieren, buiten het kader van een gerechtelijke procedure, om een afstammingsprobleem op te lossen.

HOOFDSTUK V

Voorwaarden

Art. 6

§ 1. De ouders van een minderjarig kind mogen samen of elk afzonderlijk, als particulieren een beroep doen op genetische analyse voor identificatiedoeleinden om een afstammingsprobleem op te lossen.

§ 2. Het meerderjarige kind mag als particulier een beroep doen op genetische analyse voor identificatiedoeleinden om een afstammingsprobleem op te lossen.

Art. 7

§ 1. Als om een genetische analyse voor identificatiedoeleinden wordt verzocht door de ouders of de vader of moeder van een minderjarig kind, moet dit verzoek ingediend worden binnen een jaar na de geboorte van het kind.

§ 2. Als om een genetische analyse voor identificatiedoeleinden wordt verzocht door het meerderjarige kind, moet dit verzoek ingediend worden in de loop van de eerste vier jaren van zijn meerderjarigheid.

Art. 8

§ 1. De betrokkenen kunnen alleen worden onderworpen aan de afname van monsters en aan de uitvoering van genetische tests voor identificatiedoeleinden als zij goed geïnformeerd en vrij hun schriftelijke toestemming hebben gegeven.

§ 2. Ouders die het gezag uitoefenen over een minderjarige stemmen namens de minderjarige en in diens belang in met de afname van monsters en met de uitvoering van de test.

HOOFDSTUK VI

Procedure

Art. 9

§ 1. De genetische analyses voor identificatiedoeleinden worden uitsluitend uitgevoerd op basis van bloedmonsters die werden afgenomen van de betrokkenen, met inachtneming van de voorwaarden bepaald in artikel 7.

§ 2. Alleen de daartoe erkende Centra voor antropogenetica mogen de monsters afnemen en de genetische analyse voor identificatiedoeleinden uitvoeren. Bij de uitvoering van deze analyses nemen zij de procedure beschreven in de artikelen 11 en 12 in acht.

Art. 10

De Koning bepaalt de voorwaarden en de procedure voor de erkenning van de Centra voor Antropogenetica met het oog op de toepassing van deze wet.

Art. 11

§ 1. Het Centrum voor antropogenetica dat het verzoek om een genetische analyse voor identificatiedoeleinden krijgt, moet, voordat het overgaat tot de afname van de monsters, eerst een onderhoud hebben met de betrokken meerderjarige personen om na te gaan of de voorwaarden bepaald in de artikelen 5 en 6 zijn nageleefd en om hun motivatie te peilen.

§ 2. Tijdens dat onderhoud moeten de betrokken meerderjarige personen met name informatie krijgen over :

­ het doel en de nauwkeurigheid van de analyse en het type analyse;

­ het risico dat de analyse mislukt;

­ de kans dat er onverwachte resultaten opduiken;

­ de psychosociale en juridische implicaties van de resultaten;

­ het feit dat de ziekteverzekering de kosten voor de analyse niet terugbetaalt;

­ de hulp die zij ter beschikking hebben op het ogenblik dat de resultaten hen worden meegedeeld.

§ 3. Het Centrum voor antropogenetica dat het verzoek krijgt, controleert bovendien de identiteit van de betrokken personen.

Art. 12

§ 1. De afname van monsters wordt in het Centrum voor antropogenetica uitgevoerd door een bevoegde arts.

§ 2. Voordat het Centrum voor antropogenetica dat het verzoek om analyse heeft gekregen, overgaat tot de analyse zelf, controleren de betrokkenen of de afgenomen monsters wel degelijk van henzelf zijn.

HOOFDSTUK VII

Mededeling van de resultaten en begeleiding van de betrokkenen

Art. 13

§ 1. De resultaten van de genetische analyse voor identificatiedoeleinden worden tijdens een persoonlijk onderhoud meegedeeld door de in artikel 12 bedoelde arts.

§ 2. Op vraag van de betrokkenen kan een psycholoog aanwezig zijn. De betrokkenen kiezen deze psycholoog zelf of doen een beroep op een psycholoog die verbonden is aan het Centrum voor antropogenetica dat het verzoek heeft gekregen.

Art. 14

Nadat de resultaten zijn meegedeeld wordt, op vraag van de betrokkenen psychologische begeleiding georganiseerd door het Centrum voor antropogenetica, dat daarvoor een beroep doet op een psycholoog die verbonden is aan het centrum.

HOOFDSTUK VIII

Bewaring van de monsters

Art. 15

§ 1. De betrokkenen of, indien een van de betrokkenen minderjarig is, diens wettige vertegenwoordigers, beslissen of de monsters bewaard dan wel vernietigd worden.

§ 2. Voor de eventuele bewaring wordt gezorgd door het Centrum voor antropogenetica dat het verzoek heeft gekregen. De monsters mogen niet langer dan een jaar bewaard worden.

§ 3. De monsters die door het Centrum voor antropogenetica worden bewaard, mogen uitsluitend worden gebruikt voor een nieuwe genetische analyse voor identificatiedoeleinden.

HOOFDSTUK IX

Verboden praktijken

Art. 16

Verboden zijn :

­ praktijken waarbij met opzet of door nalatigheid tests voor genetische idenficatie ter beschikking worden gesteld van het publiek, via welk communicatiemiddel ook;

­ praktijken waarbij genetische tests voor identificatiedoeleinden worden ingevoerd of in de handel gebracht.

HOOFDSTUK X

Strafbepalingen

Art. 17

Met geldboete van honderd euro tot vijfhonderd euro wordt gestraft :

­ hij die genetische onderzoeken voor identificatiedoeleinden heeft uitgevoerd zonder te voldoen aan de voorwaarden bepaald in deze wet;

­ hij die met opzet of door nalatigheid tests voor genetische identificatie ter beschikking heeft gesteld van het publiek, via welk communicatiemiddel ook;

­ hij die genetische tests voor identificatiedoeleinden ingevoerd of in de handel gebracht heeft.

23 juni 2003.

Clotilde NYSSENS.
René THISSEN.
Christian BROTCORNE.
Luc PAQUE.

(1) Zie hierover de uiteenzetting van N. Denies in « La preuve par les empreintes génétiques en droit belge de la filiation », in « L'analyse génétique à des fins de preuve et les droits de l'homme », Bruylant-Yvon Blais, Brussel, Montreal, 1997, blz. 299-351 en, van dezelfde auteur, de nota opgenomen in het advies van de Nationale Raad van de Orde van geneesheren van 16 juni 2001, TNR, nr. 93, blz. 11 en volgende.

(2) Zie hierover : C. Vrayenne « Le boom des tests de paternité », « La Capitale », 3 oktober 2002.

(3) M. Follana-Massot en B. Lassalle, « Le recours aux examens génétiques selon le projet de réforme du Code civil », « Revue de la Recherche juridique, Droit Prospectif », 1993-2, blz. 350.

(4) J.C. Galloux, « L'empreinte génétique : la preuve parfaite ? », Sem. Jur., 1991, blz. 104, nr. 2.

(5) Ibidem, blz. 104, nr. 3.

(6) « Recherche de paternité ou identification : l'empreinte génétique constitue un moyen d'identification à la disposition du monde juridique », RDPC, 1989, blz. 307.

(7) J.C. Galloux, op. cit., blz. 105, nr 5.

(8) « Empreinte génétiques IDNA .... », op. cit.

(9) J.C. Galloux, op. cit., blz. 105, nr. 7.

(10) J.O. Viout, « Tests d'identification génétique et droit de la filiation ... État de quelques questions », « Journal de médecine légale/Droit médical », 1991, deel 34, nr. 3-4, blz. 173. Volgens sommige auteurs is de methode van de genetische vingerafdruk « la méthode médicale certaine » (zie hierover : A. Bottiau, « Empreintes génétiques et droit de la filiation », DS, 1989, blz. 272).

(11) M. Follana-Massot en B. Lassalle, op. cit., blz. 359; J.C. Galloux, op. cit., blz. 106.

(12) A. Bouillon, op. cit., blz. 19.

(13) Deze methode biedt immers heel wat voordelen in verschillende domeinen, zoals bijvoorbeeld wanneer dankzij deze techniek de dader van een seksueel misdrijf gevat kan worden. Zo zijn er bijvoorbeeld de « Pitchfork and Kelly case » in Engeland of de zaak Luc Tangorre in Frankrijk waar de politie kon bewijzen dat de personen die verdacht werden de verkrachting wel degelijk gepleegd hadden dankzij de vergelijking van hun genetisch materiaal met het materiaal uit biologische resten op de lichamen van de slachtoffers. Zie hierover : N. Lavranos, « DNA-profiling and Information Technology : A New Weapon for Crime Detection and Prevention ? », European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice, 1994-4, blz. 359; J.C. Galloux, op. cit., blz. 104; M. White en J.J. Greenwook, « DNA fingerprinting and the law », Modern Law Review, volume 51, 1988, blz. 148 en volgende; Akéla Sari, « Et les indices se mirent à parler », « Science et Technologie », maart 1989, blz. 49 en volgende. In Noord-Amerika kwam er in sommige onderzoeken, zoals bijvoorbeeld in New York versus Castro, New York versus McNamara Texas, versus Hicks een doorbraak dankzij de techniek van de genetische vingerafdruk. Zie hierover : E.S. Lander, « DNA Fingerprinting on trial », Nature, volume 339, 15 juni 1989, blz. 501 en volgende; C. Norman, « Maine Case Deals Blow to DNA Fingerprinting », Science, volume 246, blz. 1556 en volgende. Behalve in het strafrecht kan de methode ook nuttig zijn om bijvoorbeeld de ware identiteit van ontvoerde kinderen te achterhalen en de migratiestroom in te dijken door de familiebanden waar de migranten zich op beroepen, te controleren. Natuurlijk mogen we niet vergeten dat de methode ook gebruikt wordt in zaken die te maken hebben met afstamming, waar toch een groot deel van deze studie aan gewijd is.

(14) Zie hierover N. Denies, « La preuve par les empreintes génétiques en droit belge de la filiation », op. cit.

(15) Ibidem.

(16) Zie hierover M.T. Meulders-Klein, « L'établissement et les effets personnels de la filiation selon la loi belge du 31 mars 1987 », « Annuaire du Droit », Leuven, 1987, blz. 213 en volgende en N. Denies, « La preuve ... », op. cit.

(17) Nu lijkt het alsof het Belgische Hof van Cassatie zich sedert zijn arrest van 11 maart 1994 heeft uitgesproken ten gunste van het principe van rechtstreekse toepasselijkheid van het Verdrag inzake de rechten van het kind. Hoewel dit arrest werd gewezen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, en meer bepaald inzake het recht op persoonlijke betrekkingen met het kind, lijkt het arrest, volgens de overeenkomstige conclusies van advocaat-generaal du Jardin, niet alleen artikel 9 maar het gehele verdrag te beschouwen als rechtstreeks toepasselijk (Cass. 11 maart 1994, Pas., 1994, 1, blz. 247).

(18) De Page zegt : « L'autorité parentale est un ensemble de prérogatives qui ne peuvent s'exercer que dans l'intérêt de l'enfant (voyez les articles 373, 374, 376 et 379). C'est un pouvoir de protection. Ce n'est pas un droit établi au profit des père et mère, et dont ils peuvent se borner à retirer le bénéfice. S'il n'est pas exercé dans le seul intérêt de l'enfant, ce droit apparaît comme non fondé et par conséquent sans fondement. En user à d'autres fins c'est le détourner de sa destination, le déformer ( ...) » (« Traité élémentaire de droit civil belge », op. cit., deel I, volume II, nr. 1000, blz. 955 en referenties opgenomen in voetnoot 4).

(19) Zie de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, Belgisch Staatsblad van 26 september 2002, blz. 43719, artikel 12.

(20) Zie N. Denies, op. cit.

(21) C. Neirinck, « Le droit de l'enfance après la convention des Nations unies », « Encyclopédie Delmas pour la Vie des Affaires », Collection française, Delmas, eerste uitgave, blz. 27. M.T. Meulders-Klein, « Les droits civils de l'enfant à la lumière de la Convention des Nations unies », in « La Convention sur les Droits de l'Enfant et la Belgique », onder leiding van M.T. Meulders-Klein, Kluwer, Story-Scientia, Brussel, 1992, blz. 100.

(22) Ibidem.

(23) C. Hennau-Hublet, « Droit et Ethique de la Santé », Cours « EDUS », 1994-1995, blz. 105.

(24) C. Hennau-Hublet, « L'activité médicale et le droit pénal. Les délits d'atteinte à la vie, l'intégrité physique et à la santé des personnes », Parijs, LGDJ, 1987, blz. 42, nr. 34; C. Hennau-Hublet, « La responsabilité pénale du médecin », in « Actes du Colloque organisé par la conférence du Jeune Barreau de Liège », 8 mei 1992, Éditions du Jeune Barreau de Liège, 1992, blz. 69-86.

(25) C. Hennau-Hublet, « La responsabilité pénale du médecin », op. cit., blz. 86; C. Hennau-Hublet, « L'activité médicale et le droit pénal », op. cit., blz. 45 en volgende.

(26) M.T. Meulders-Klein, « Le droit de disposer de soi-même ... », op. cit., blz. 250, nr. 42 en de verwijzingen onder voetnoot 147.

(27) Het is immers onvoorstelbaar dat hierdoor erfelijke ziektes zouden kunnen worden voorkomen aangezien het onderzoek naar de genetische vingerafdruk voor identificatiedoeleinden wordt uitgevoerd op niet-coderend DNA, waarin geen enkele erfelijke ziekte kan worden opgespoord.

(28) En zelfs de morele integriteit, aangezien het kind zonder zijn medeweten een « feitelijke » biologische afstamming krijgt opgedrongen.

(29) Artikel 8, § 1.

(30) De Franse rechtspraak zegt : « Le principe du noli me tangere s'applique indépendamment de toute notion d'atteinte physique; l'individu doit exercer sur sa sphère corporelle une pleine souveraineté qui est la condition même de la liberté morale, car en lui, corps et esprit demeurent indissolublement liés » (J.C. Galloux, op. cit., blz. 106, nr. 11; Barbier, « L'examen du sang et le rôle du juge dans les procès relatifs à la filiation », « Revue trimestrielle du droit civil », nr. 25).

(31) Zie hierover Ch. Verellen-Dumoulin, C. Walon en M. Freund-Moldan, verbonden aan de Unité en het Centre de génétique médicale van de UCL in hun artikel « Empreintes génétiques et recherche de paternité », in « L'analyse génétique à des fins de preuve et les droits de l'homme. Aspects médico-scientifiques, éthiques et juridiques », Bruylant-Yvon Balis, Brussel-Montreal, 1997, blz. 79 en volgende.

(32) Ibidem.

(33) TNR, nr. 93, blz. 11.

(34) Zie uiteenzetting hierna.

(35) Wet van 29 juli 1994 « relative au statut civil du corps humain », ingevoegd in de Franse Code Civil, artikel 16-11 (hoofdstuk III, boek I, titel I). Aldus worden de drie principes voor de bescherming van het menselijk lichaam opgenomen in het Burgerlijk Wetboek : « Chacun a droit au respect de son corps. Le corps humain est inviolable. Le corps humain, ses éléments et ses produits ne peuvent faire l'objet d'un droit patrimonial » (Burgerlijk Wetboek, artikel 16-1). Zie de inleidende uiteenzetting bij het wetsontwerp namens van mevrouw Edith Cresson op 25 maart 1992 in de Assemblée nationale werd ingediend door de heer Michel Sapin, (Document de l'Assemblée nationale, nr. 2599). Zie over de wet van 29 juli 1994 ook G. Cornu, « Droit civil. Introduction. Les personnes. Les biens », 7e uitgave, Montchrestien, EJA, Palis, 1994, blz. 170 en volgende.

(36) Zie de artikel 16-10 tot 16-12 van de Frande Code civil (hoofdstuk III, boek I, titel I) getiteld : « De l'étude génétique et de l'identification d'une personne par ses empreintes génétiques ».

(37) In België heeft de heer Monfils c.s., op 18 juni 1992 een wetsvoorstel ingediend inzake sommige aspecten van de bioethiek, met een hoofdstuk IV dat ging over « Genetisch onderzoek en DNA-vingerafdrukken ». Artikel 25 van dat hoofdstuk bepaalde : « DNA-vingerafdrukken met het oog op de identificering van een persoon mogen alleen worden verricht op grond van een vonnis uitgesproken :
a) hetzij door een burgerlijk gerecht, in het raam van een vordering betreffende de afstamming die op regelmatige wijze bij dat gerecht aanhangig is gemaakt, en onder de voorwaarden bepaald in artikel 331octies van het Burgerlijk Wetboek;
b) hetzij door een onderzoeks- of vonnisgerecht in strafzaken in het raam van de opsporing van de daders van misdaden en wanbedrijven. »
Met dit voorstel werd getracht te voorkomen dat verwantschapsbanden, soms zelfs jaren na de geboorte, in twijfel worden getrokken, met alle vreselijke gevolgen vandien. De wetgever lijkt dit voorstel tot op vandaag echter volledig te negeren. Zie stuk Senaat, buitengewone zitting 1991-1992, nr. 413/1.

(38) Zie advies van de Nationale Raad van de Orde van geneesheren van 19 oktober 1996, TNR, nr. 75, blz. 25 en de nota van N. Denies van 16 juni 2001, TNR, nr. 93, blz. 11.

(39) Advies van 16 juni 2001, op. cit.

(40) Zie conclusies van N. Denies, « La preuve par les empreintes génétiques en droit belge de la filiation », op. cit.