2-1475/2

2-1475/2

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

12 MAART 2003


Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 1

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Nr. 2 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 2

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Nr. 3 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 3

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Jacques D'HOOGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 4 VAN DE HEER D'HOOGHE C.S.

(Subsidiair amendement op amendement nr. 3)

Art. 3

Het voorgestelde artikel 1 aanvullen met een nieuwe lid luidende :

« De Koning kan dezelfde bevoegdheden niet uitoefenen met het oog op een beleid dat beoogt de invoer, de uitvoer, de doorvoer, de vervaardiging, de bewaring, dit wil zeggen de opslag onder de vereiste voorwaarden, de etikettering, het vervoer, het bezit, de makelarij, de verkoop en het te koop stellen, het afleveren of het aanschaffen, tegen betaling of kosteloos, van cannabis met het oog op niet-medisch gebruik toe te laten noch om de teelt van planten waaruit deze stoffen kunnen worden getrokken met het oog op dergelijk beleid te regelen. »

Verantwoording

Deze bepalingen bieden een regering bijzonder verregaande machten om het drugsgebruik te reguleren.

De indieners zijn tegenstanders van de legalisering van het cannabisgebruik voor niet-medische redenen en de daarmee eventueel gepaard gaande regulering van de markt.

Teneinde te vermijden dat de machtiging in artikel 1 van de wet van 1921 zou gebruikt worden om dergelijk beleid in te voeren, dient een expliciete bepaling te worden ingeschreven. De werkwijze van deze regering heeft aangetoond dat het bestaan van een strafwet onvoldoende garanties biedt tegen dergelijk gedoogbeleid.

Jacques D'HOOGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Ingrid van KESSEL.

Nr. 5 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 4

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Nr. 6 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 5

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Nr. 7 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 6

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Nr. 8 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 7

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Jacques D'HOOGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 9 VAN DE HEER D'HOOGHE C.S.

(Subsidiair amendement op amendement nr. 8)

Art. 7

Het voorgestelde artikel 2bis wijzigen als volgt:

A) in het 1º de woorden « de categorieën vastgesteld door de Koning » vervangen door de woorden « de categorieën zoals bedoeld in dit artikel en nader omschreven door de Koning »;

B) een 3ºbis (nieuw) invoegen luidende :

« 3ºbis. § 1 wordt aangevuld met een nieuw lid, luidende :

« Er zijn drie categorieën van inbreuken :

­ eerste categorie : de misdrijven van invoer, de vervaardiging, het vervoer, het aanschaffen en het bezit van slaap- en verdovende middelen, alsmede de teelt van cannabisplanten voor persoonlijk gebruik, welke worden gestraft met de straffen bepaald in artikel 2bis. Deze misdrijven worden gestraft met de straffen bepaald in artikel 2ter, 1º tot 3º, voor zover zij betrekking hebben op cannabis en worden gestraft met de straffen bepaald in artikel 2ter, 4º, voor zover zij betrekking hebben op cannabis en gepaard gaan met maatschappelijke overlast;

­ tweede categorie : de misdrijven van de eerste categorie die gepaard gaan met verzwarende omstandigheden bedoeld in dit artikel, welke worden gestraft met de straffen bepaald in artikel 2bis;

­ derde categorie : de inbreuken andere dan bedoeld in voornoemde categorieën, welke worden gestraft met de straffen bepaald in artikel 2bis. »

Verantwoording

Voor zover deze wet toch zou worden gestemd, is het aanbevolen juridisch sluitende wetgeving te creëren.

Het legaliteitsbeginsel in strafzaken vereist minimaal dat de omschrijving van de verschillende categorieën van misdrijven waaraan de bepaling van de hoogte van de straf zal worden gerelateerd alsmede de aan deze categorieën verbonden strafsancties, in de wet wordt opgenomen.

In dit amendement worden de categorieën en de daaraan gerelateerde straffen overgenomen uit het ontwerp van koninklijk besluit van de regering.

Jacques D'HOOGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Ingrid van KESSEL.

Nr. 10 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 8

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Nr. 11 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 9

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Nr. 12 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 10

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Nr. 13 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 10

Het voorgestelde artikel 4 aanvullen als volgt :

« 5º Een § 7 wordt ingevoegd, luidend als volgt :

« § 7. In geval van inbreuk op de strafbare handelingen, zoals uiteengezet in de artikelen 2, 2º, 2bis, 2quater en 3 wordt bepaald dat de slaapmiddelen, verdovende middelen en de andere psychotrope stoffen die de afhankelijkheid kunnen teweegbrengen, alsook de geteelde planten verplicht in beslag worden genomen, verbeurd verklaard en vernietigd, zelfs indien zij niet aan de veroordeelde toebehoren. »

Verantwoording

De niet-inbeslagname zal voor de politieman en de burger een niet mis te verstaan signaal zijn dat cannabisbezit voor persoonlijk gebruik thans officieel door de vingers wordt gezien.

Nr. 14 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 11

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Nr. 15 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 12

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Nr. 16 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 13

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Nr. 17 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 14

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Nr. 18 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 15

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Jacques D'HOOGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 19 VAN DE HEER D'HOOGHE C.S.

Art. 15bis (nieuw)

Een artikel 15bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 15bis. ­ In dezelfde wet wordt een artikel 12 ingevoegd, luidende :

« Art. 12. ­ § 1. Een drugsadviseur, voorkomend op de lijst samengesteld door de casemanager Justitie, is bevoegd inzake drugsverslaving in elk gerechtelijk arrondissement. Hij is onafhankelijk van de procureur des Konings, maar werkt op zijn verzoek, na verwijzing door de casemanager Justitie. De kosten van dit deskundigenadvies vormen gerechtskosten in de zin van koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken.

§ 2. Het drugsadvies is het advies dat de adviseur bedoeld in § 1 moet verstrekken op grond van wetenschappelijke, psychosociale en medische kennis, omtrent de noodzaak van de aard van een medisch psychosociale opvolging. »

Verantwoording

De finaliteit van het drugsadvies ligt niet in het informeren van de cliënt, zoals bij het « therapeutisch advies », maar in advies bij de rechtsbedeling in functie van een strafrechtelijke afhandeling.

Het drugsadvies is een vorm van gerechtelijk advies dat niet mag worden verward met de vrijblijvende hulpverleningsinterventie, gebaseerd op de vertrouwensrelatie tussen cliënt en hulpverlener.

Nr. 20 VAN DE HEER D'HOOGHE C.S.

Art. 16

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Nr. 21 VAN DE HEER D'HOOGHE C.S.

Art. 16

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Via dit artikel wordt een uitzondering gecreëerd op artikel 40 van de wet op het politieambt. Meer concreet wordt een verbod ingeschreven voor politiediensten om in bepaalde gevallen van cannabisgebruik tot het opstellen van een PV over te gaan.

Enerzijds wil de regering dus het signaal geven dat cannabisgebruik strafbaar en is anderzijds, wordt het beginsel van de « nooit -vervolging » wettelijk verankerd. Deze constructie is niet alleen inconsistent, zij is bovendien ongrondwettelijk.

Tegenstrijdige signalen : de facto depenalisering

Door te stellen dat een bepaalde gedraging strafbaar is, maar tegelijk te verzekeren dat de gedraging nooit zal vervolgd worden, stuurt de overheid tegenstrijdige signalen naar de bevolking. De oorsprong van dit feit is te zoeken in de onenigheid binnen de regering rond het drugsbeleid.

Het essentiële gevolg van de voorgestelde regeling is dat er niet langer een ontradende strategie wordt gevolgd ten aanzien van cannabisgebruik (bezit), maar een de facto depenalisering wordt doorgevoerd. De strafbepaling wordt om redenen van internationaal rechterlijke aard behouden maar is inhoudsloos geworden door de creatie van een wettelijke bepaling die elke vervolging van eenvoudig cannabisgebruik onmogelijk maakt.

Deze aanpak is essentieel verschillend van het toekennen van een lagere vervolgingsprioriteit voor bepaalde criminele feiten, aangezien in het geval van een lagere vervolgingsprioriteit het openbaar ministerie in elk individueel geval op basis van de PV's van vaststelling van de feiten op eigen initiatief kan vervolgen. Deze opportuniteitsbeslissing van het openbaar ministerie wordt onmogelijk gemaakt door de wettelijke uitzondering op artikel 40 van de wet op het politieambt.

Ongrondwettelijkheid

Door te bepalen dat een strafbare gedraging niet langer kan vervolgd worden en de omschrijving van de nauwkeurige voorwaarden van niet-vervolging niet in de wet op te nemen maar over te laten aan de regering, wordt inbreuk gepleegd op de grondwettelijke scheiding der machten ­ basisbeginsel van de rechtsorde. Het wordt in casu aldus overgelaten aan de uitvoerende macht om de systematische niet-vervolging van principieel strafbare feiten via een koninklijk besluit en ministeriële omzendbrieven nader uit te werken en uit te voeren. Dit komt neer op een algemene negatieve injunctie van de uitvoerende macht. De grondwetgever heeft er duidelijk voor geopteerd dergelijk algemene negatieve injunctie, waarbij vanuit de regering de systematische niet-vervolging van een strafbaar feit aan het openbaar ministerie zou kunnen opgelegd worden, niet mogelijk te maken.

In het verslag namens de commissie voor Justitie inzake het wetsontwerp tot instelling van het College van procureurs-generaal en tot instelling van het ambt van federaal magistraat (Senaat, 1996-1997, DOC 447/4) lezen we blz. 61... « volgens een ander lid kan men niet vragen een regel niet toe te passen, maar is het wel mogelijk een bepaalde uitvoeringswijze aan te bevelen binnen de mogelijkheden waarin de wet voorziet. De minister verklaart het volstrekt eens te zijn met die zienswijze ». Dit wordt bevestigd door de verklaring van de minister dienaangaande in de plenaire zitting in de Kamer, waarbij duidelijk werd gesteld dat er geen algemene noch individuele negatieve injunctie vanwege de uitvoerende macht kan zijn. Het systematisch vervolgen op basis van de strafwet in weerwil van door de minister bepaalde vervolgingsprioriteiten kan enkel aanleiding geven tot disciplinaire sancties. Deze stelling werd bevestigd naar aanleiding van de bespreking van de wijziging van artikel 151 van de Grondwet (zie voorstel en verslag namens de verenigde commissies voor de herziening van de Grondwet en de hervorming der instellingen en voor de justitie inzake de herziening van artikel 151 van de Grondwet, Kamer, 49, DOC 1675/1 en /4).

Met andere woorden, de negatieve injunctie kan volgens het Belgisch constitutioneel recht niet slaan op het systematisch niet uitvoeren van een strafwet, wel op het aanbevelen van de uitvoeringsmodaliteiten van de strafwet, binnen de grenzen van de strafwet. De ontworpen regeling van artikel 16 voert wel de mogelijkheid voor de minister in om strafbaar cannabisgebruik onder de door hem bepaalde voorwaarden ­ weliswaar binnen de vage grenzen van artikel 16 en via de omweg van het niet-opmaken van een PV ­ systematisch niet vervolgbaar te stellen. De minister kondigde trouwens reeds aan richtlijnen te zullen opstellen om te bepalen in welke specifieke gevallen (bijvoorbeeld aantal gram cannabis dat in bezit is) systematisch niet meer kan vervolgd worden. Nochtans stelt de strafwet cannabisgebruik overduidelijk strafbaar, zonder grenzen te stellen aan de principiële strafbaarheid in functie van het problematisch karakter van het gebruik, de eventuele overlast of de hoeveelheid van het strafbaar bezit.

Het artikel 16 en de richtlijnen in uitvoering van dit artikel zijn bijgevolg ongrondwettelijk.

De ontworpen regeling is ook strijdig met het opportuniteitsbeginsel volgens hetwelk het openbaar ministerie moet kunnen beslissen over de opportuniteit van de vervolging van een strafbare gedraging. In casu wordt de opportuniteitsbeslissing onmogelijk gemaakt via het nieuwe artikel 16 dat een uitzondering vormt op artikel 40 van de wet op het politieambt. Dit artikel 40 stelt dat de bij een politieambtenaar ingediende klachten of aangiften, alsook de nopens misdrijven verkregen inlichtingen en gedane vaststellingen worden opgenomen in processen-verbaal die aan de bevoegde gerechtelijke overheden worden toegezonden, en is derhalve een wettelijke toepassing van het grondwettelijk opportuniteitsbeginsel. Het maakt immers mogelijk dat de bevoegde gerechtelijke diensten oordelen over de opportuniteit om al of niet tot vervolging over te gaan op basis van de in het PV opgenomen informatie.

Ook kunnen ernstige vragen gesteld worden bij de bestaanbaarheid van de ontworpen regeling met het legaliteitsbeginsel in strafzaken. De facto zal de strafbaarheid van het cannabisgebruik afhangen van een secundaire regeling inzake het al dan niet opstellen van PV's welke vooral via richtlijnen vorm zal krijgen.

De noodzakelijke voorzienbaarheid die een strafwet zelf moet bieden, lijkt geenszins gewaarborgd. Het is op basis van de nieuwe strafwet volstrekt onduidelijk voor de rechtsonderhorige in welke gevallen de mogelijkheid zal bestaan dat het tot vervolging komt. De strafbaarheid van een gedraging zal afhangen van de modaliteiten van de wet op het politieambt.

Het verschil met een prioriteitenregeling inzake vervolging bestaat erin dat in dat geval de burger op basis van de strafwet weet dat er sowieso door het openbaar ministerie op basis van een PV kan worden gevorderd en zijn gedrag hieraan kan aanpassen, ongeacht de vervolgingsprioriteiten. De strafbaarheid blijft de regel, maar de effectieve bestraffing wordt in dat geval gekaderd in een strafrechtelijk beleid.

De wettelijke duidelijkheid inzake strafbaarheid is vergleden, aangezien het niet langer de strafwet is die zal bepalen of iets strafrechtelijk vervolgbaar is.

Om al deze redenen moet artikel 16 vervallen.

Jacques D'HOOGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Ingrid van KESSEL.

Nr. 22 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 16

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zoals de voormalige medewerker en woordvoerder van minister Aelvoet inzake het drugsdossier, de heer Geerts, terecht heeft opgemerkt in de Juristenkrant van 26 februari 2003, is de voorliggende wet een mislukking.

De voormalige medewerker merkt in genoemde publicatie op dat dit dossier een « onmogelijk te communiceren dossier was ». Voorts heeft de heer Geerts het over « een draak van een wet ».

En meer fundamenteel vervolgde de heer Geerts : « Onder het paarsgroene motto iedereen mag scoren zijn we er met deze wet in elk geval niet op vooruitgegaan. Ik denk dat er in de praktijk niet veel zal veranderen. Men heeft de kool en de geit willen sparen en het resultaat is een compromis dat langs geen kanten deugt. Jammer. Een gemiste kans. »

Dit bewijst nogmaals dat de regeling van artikel 16 een dubbelzinnig en nefast politiek compromis is dat in een wetsartikel werd omgezet.

Jacques D'HOOGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 23 VAN DE HEER D'HOOGHE C.S.

Art. 16

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De bepaling van dit artikel is in strijd met de internationale rechtsorde.

Artikel 3 van het Verdrag van Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 20 december 1988 luidt als volgt :

« Strafbare feiten en straffen.

1. Elke partij neemt de maatregelen die nodig zijn om de volgende feiten, indien met opzet gepleegd, strafbaar te stellen krachtens haar nationale wetgeving :

a) (i) Productie, vervaardiging, extractie, bereiding, aanbod, aanbod ten verkoop, distributie, verkoop, levering op welke voorwaarde ook, makelaardij, verzending, verzending in doorvoer, vervoer of in- of uitvoer van verdovende middelen of psychotrope stoffen in strijd met de bepalingen van het Verdrag van 1961, het Verdrag van 1961 zoals gewijzigd of het Verdrag van 1971;

(ii) De teelt van papavers, cocaplanten of cannabisplanten voor de productie van verdovende middelen in strijd met de bepalingen van het Verdrag van 1961 en het Verdrag van 1961 zoals gewijzigd;

(iii) Het bezit of de aankoop van verdovende middelen of psychotrope stoffen met als doel één of meer van de in letter (i) hierboven opgesomde activiteiten;

(iv) De vervaardiging, het vervoer of de distributie van benodigheden, materialen of van in tabel I en tabel II genoemde stoffen, wetende dat zij zijn bestemd om te worden gebruikt bij of voor de clandestiene teelt, productie of vervaardiging van verdovende middelen of psychtrope stoffen;

(v) De organisatie, het beheer of de financiering van één of meer van de in letters (i), (ii), (iii) en (iv) hierboven opgesomde strafbare feiten;

b) (i) De omzetting of overdracht van eigendommen, wetende dat deze eigendommen zijn verworven uit één of meer van de in overeenstemming met letter a) van dit lid strafbaar gestelde feiten, of uit deelneming aan één of meer van deze strafbare feiten met het doel de clandestiene herkomst van de eigendommen te verhelen of te verhullen of een persoon die bij het plegen van één of meer van deze strafbare feiten is betrokken, te helpen de wettelijke gevolgen van zijn daden te ontwijken;

(ii) Het verhelen of verhullen van de werkelijke aard van eigendommen, hun oorsprong, de plaats waar zij zich bevinden, vervreemding ervan, verplaatsing ervan, rechten met betrekking tot de eigendommen, of het bezit ervan, wetende dat deze eigendommen zijn verworven uit één of meer van de in overeenstemming met letter a) van dit lid strafbaar gestelde feiten of uit deelneming aan één of meer van deze strafbare feiten;

c) Met inachtneming van de grondbeginselen van haar grondwet en haar rechtsstelsel :

(i) De verwerving, het bezit of het gebruik van eigendommen, wetende, op het tijdstip van ontvangst, dat deze eigendommen zijn verworven uit één of meer van de in overeenstemming met letter a) van dit lid strafbaar gestelde feiten of uit deelneming aan één of meer van deze strafbare feiten;

(ii) Het bezit van benodigheden of materialen of van in tabel I en tabel II genoemde stoffen, wetende dat deze worden of zijn bestemd om te worden gebruikt bij of voor de clandestiene teelt, productie of vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen;

(iii) Openbare aanzetting of uitlokking van anderen, op welke wijze ook, tot het plegen van één of meer van de in overeenstemming met dit artikel strafbaar gestelde feiten of tot het clandestiene gebruik van verdovende middelen of psychotrope stoffen;

(iv) Deelneming aan, vereniging of samenspanning tot, pogingen tot, en het bevorderen van, met meehelpen aan, het vergemakkelijken van en het aanraden van pleging van één of meer van de in overeenstemming met dit artikel strafbaar gestelde feiten.

2. Met inachtneming van de grondbeginselen van haar grondwet en haar rechtsstelstel dient elke partij de maatregelen te nemen die nodig zijn om, indien opzettelijk, het bezit, de aankoop of de teelt van verdovende middelen of psychotrope stoffen voor persoonlijk gebruik in strijd met de bepalingen van het Verdrag van 1961, het Verdrag van 1961 zoals gewijzigd of het Verdrag van 1971, krachtens haar nationale wetgeving strafbaar te stellen.

3. Kennis, opzet of bedoeling, vereist als bestanddeel van een in het eerste lid van dit artikel omschreven strafbaar feit, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.

4. a) Elke partij stelt op het plegen van de in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel strafbaar gestelde feiten, straffen evenredig aan de ernstige aard van deze strafbare feiten, zoals gevangenisstraf of andere vrijheidsstraffen, geldelijke straffen en confiscatie.

b) De partijen kunnen bepalen dat, naast veroordeling of bestraffing wegens een in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel strafbaar gesteld feit, de dader moet worden onderworpen aan maatregelen zoals behandeling, opvoeding, nazorg, wederaanpassing aan of wederopneming in de maatschappij.

c) Niettegenstaande het bepaalde in de voorgaande letters van dit lid kunnen de partijen, in bepaalde gevallen van minder ernstige aard, voorschrijven dat de dader, in plaats van aan veroordeling of bestraffing, moet worden onderworpen aan maatregelen zoals opvoeding, wederaanpassing aan of wederopneming in de maatschappij, en tevens, indien de dader misbruik maakt van verdovende middelen, behandeling en nazorg.

d) De partijen kunnen, hetzij in plaats van, hetzij naast veroordeling of bestraffing wegens een in overeenstemming met het tweede lid van dit artikel strafbaar gesteld feit, maatregelen voorschrijven voor de behandeling, opvoeding, nazorg, wederaanpassing aan of wederopneming in de maatschappij van de dader.

5. De partijen dragen er zorg voor dat hun rechters en andere autoriteiten met rechtsbevoegdheid feitelijke omstandigheden in aanmerking kunnen nemen waardoor de in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel strafbaar gestelde feiten als bijzonder ernstige delicten kunnen worden aangemerkt, zoals :

a) Het feit dat bij het strafbare feit een georganiseerde misdadige groep is betrokken waarvan de dader deel uitmaakt;

b) Het feit dat de dader bij andere internationale georganiseerde misdadige activiteiten is betrokken;

c) Het feit dat de dader is betrokken bij andere onwettige activiteiten, die door het plegen van het strafbare feit worden vergemakkelijkt;

d) Het gebruik van geweld of wapens door de dader;

e) Het feit dat de dader een openbaar ambt bekleedt en dat het strafbare feit met dat ambt verband houdt;

f) Het feit dat minderjarigen tot slachtoffer worden gemaakt of worden gebruikt;

g) Het feit dat het strafbare feit wordt gepleegd in een strafinrichting of in een opvoedingsinstituut of in het gebouw van een maatschappelijke instelling of in hun onmiddellijke omgeving, of op andere plaatsen waar scholieren en studenten samenkomen voor onderwijs, sport en andere gezamenlijke bezigheden;

h) Eerdere veroordeling, met name voor gelijksoortige strafbare feiten, hetzij in het buitenland hetzij in hun eigen land, voor zover toegelaten volgens de nationale wetgeving van een partij.

6. De partijen streven ernaar te verzekeren dat discretionaire rechtsbevoegdheden krachtens hun nationale recht met betrekking tot de vervolging van personen wegens de in overeenstemming met dit artikel strafbaar gestelde feiten, worden uitgeoefend om de wetshandhaving ten aanzien van deze strafbare feiten zo doeltreffend mogelijk te maken, en met gepaste aandacht voor de noodzaak het plegen van deze strafbare feiten door afschrik te voorkomen.

7. De partijen dragen er zorg voor dat hun rechters of andere bevoegde autoriteiten de ernstige aard van de in het eerste lid van dit artikel opgesomde strafbare feiten en de in het vijfde lid van dit artikel opgesomde omstandigheden in aanmerking nemen wanneer zij de mogelijkheid van vervroegde of voorwaardelijke vrijlating overwegen van personen die voor deze strafbare feiten zijn veroordeeld.

8. Elke partij bepaalt, wanneer van toepassing, krachtens haar nationale wetgeving een lange verjaringstermijn, binnen welke wegens een in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel strafbaar gesteld feit tot rechtvervolging dient te worden overgegaan, en een langere termijn wanneer de vermeende dader de rechtsbedeling heeft ontweken.

9. Elke partij neemt passende maaregelen, in overeenstemming met haar rechtsstelsel, om er zorg voor te dragen dat personen die worden verdacht van of zijn veroordeeld wegens een in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel strafbaar gesteld feit, en die op haar grondgebied worden aangetroffen, bij de strafprocessen aanwezig zijn.

10. Ten behoven van de samenwerking tussen de partijen krachtens dit Verdrag, waaronder met name begrepen de samenwerking krachtens de artikelen 5, 6, 7 en 9, worden in overeenstemming met dit artikel strafbaar gestelde feiten niet beschouwd als fiscale of politieke delicten of als delicten die op politieke motieven berusten, zulks onverminderd de grondwettelijke beperkingen en de fundamentele nationale wetgeving van de partijen.

11. Geen enkele bepaling van dit artikel doet afbreuk aan het beginsel dat de omschrijving van de hierin bedoelde strafbare feiten en van de wettelijke maatregelen hiertegen is voorbehouden aan de nationale wetgeving van een partij en dat deze strafbare feiten in overeenstemming met dat recht worden vervolgd en gestraft. »

De Belgisch regeling zoals vervat in voorliggend ontwerp is duidelijk in strijd met geciteerd artikel, en dit minstens op twee punten.

Vooreerst vereist het verdrag de ciminalisering van het bezit, ook voor persoonlijk gebruik. De voorliggende regeling van de regering is slechts een symbolische strafbaarstelling. De facto wordt er een decriminalisering geïnstalleerd voor cannabisgebruik door meerderjarigen dat « niet problematisch » is en geen « overlast » veroorzaakt, hetgeen manifest in strijd is met het verdrag. Bovendien wordt bij eenvoudig cannabisgebruik geen enkele maatregel zoals opvoeding, wederaanpassing aan of wederopneming in de maatschappij, en tevens, indien de dader misbruik maakt van verdovende middelen, behandeling en nazorg [artikelen 3, 4, c)]. Het uitblijven van enige reactie is in strijd met het verdrag.

Ten tweede lijkt ons land ook niet langer te voldoen aan de vereiste dat partijen ernaar streven te verzekeren dat discretionaire rechtsbevoegdheden krachtens hun nationale recht met betrekking tot de vervolging van personen wegens de in overeenstemming met dit artikel strafbaar gestelde feiten, worden uitgeoefend om de wetshandhaving ten aanzien van deze strafbare feiten zo doeltreffend mogelijk te maken, en met gepaste aandacht voor de noodzaak het plegen van deze strafbare feiten door afschrik te voorkomen (artikelen 3, 6). Het verdrag vereist een effectieve rechtshandhaving met het oog op de preventieve werking van de strafwet. Deze preventieve werking van de strafwet komt volledig te vervallen doordat de parketten bepaalde vormen van cannabisgebruik niet langer zullen kunnen vervolgen.

De stelling dat de voorliggende regeling in strijd is met de internationale verdragen, wordt ondersteund door het jaarverslag 2002 van de International Narcotics Control Board. De Verenigde Naties organisatie sprak zich in haar jaarverslag uit over de nieuwe Zwitserse cannabiswetgeving :

« 180. The Government of Switzerland informed the Board that the presentation of the project for the revision of the Swiss law on narcotic drugs in the report of the Board for 2001, 42 in particular, paragraphs 224 and 225 of the report, was partly inaccurate and provided clarifications. It stated that the personal consumption and the cultivation, manufacture, production, possession, detention and purchase of cannabis for non-medical purposes would only be decriminalized als long as they constituted preparatory acts for personal consumption and had not created for third parties the opportunity to consume. Further, the draft law would not in any way contemplate the regulation and organization of the cultivation and sale of cannabis, nor the depenalization of the sale of cannabis. Instead, it was underlined that the abomentioned activities woud remain criminal offences by law. The revsed law would only allow the Government to define clear priorities when it came to implement the law with regard to cannabis-related offences. Thas did not mean, in the opinion of the Government, that federal or cantonal authorities would in any way « regulate » or « organize » cannabis cultivation, production or trade. The Government of Switzerland therefore maintained that the revised Swiss law would be in line with the international drug control treaties.

181. Concerning the cultivation, manufacture, possession, purchase and sale of cannabis for non-medical use, it strated that the new legislation would give the Government the possibility to define priorities for prosecution of those offences but it would no oblige the Government to do so.

182. Finally, the Government of Switzerland did not share the Board's conclusion that the draft legislation, if enacted, would contravene the letter and the spirit and essential objectives of the international drug control treaties. According to the Government, article 19 of the draft legislation would stipulate all the illicit activities as requested by the international drug control treaties (such as possession, purchase, production and sale) and article 19 would therefore be in total conformity with those treaties. The fact that the draft law provided the opportunity for the Government to set priorities for the prosecution of certain criminal offences might be specific for Switzerland, but the Government considered that it clearly lay within the competence of the Swiss authorities to fulfil any obligation arising from the international treaty law in a way that they deemed appropriate.

183. The Board acknowledges those clarifications provided by the Government of Switzerland, as well as the statement by the Government that the country was « very cautious to develop its domestic drug policy within the framework of the international drug control treaties ». The Board notes the assurances given by the Government of Switzerland that it « remained committed to the global approach towards drug-related problems » and « will continue to cooperate closely with the international community in order to reduce drug-related problems and in particular in fighting the illicit trafficking with narcotic drugs ».

184. Nevertheless, the Board reiterates its position regarding the proposed draft legislation on cannabis in Switzerland, expressed in paragraphs 224 and 225 of its report for 2001, 43. The Board continues to be concerned that, if adopted in its current draft form, that legislation would actually go against the provisions of the international drug control treatie. » (jaarverslag INCB, 2002).

INCB geeft dus duidelijk aan dat ondanks het feit dat de Zwitserse wetgeving het principe van de strafbaarheid formeel zou behouden, de voorstellen om eenvoudig cannabisbezit en -kweek voor eigen gebruik niet te criminaliseren niettemin in strijd zijn met de verdragen.

Gelet op de duidelijke parallellen kan gesteld worden dat het erg waarschijnlijk is dat de Belgische regeling zoals deze thans voorligt, niet zal aanvaard worden door de INCB. Er weze nogmaals aan herinnerd dat in de door de regering voorgestelde regeling niet langer sprake is van een regeling van de vervolgingsprioriteiten maar een de facto decriminalisering van bepaalde vormen van cannabisgebruik. De vaststelling gemaakt tijdens de bespreking in de Kamer van de volksvertegenwoordigers dat de INCB een zekere prioriteitinstelling inzake cannabisbezit voor persoonlijk gebruik tolereert, is in die zin irrelevant (zie Kamerverslag, Kamer, nr. 50-1888/004 verwijzende naar het jaarverslag van INCB 1996). De bestaande omzendbrieven handelen over prioriteiten in het vervolgingsbeleid doch de voorliggende wetswijziging viseert een systematisch niet-vervolging en dus een gedoogbeleid.

Het is gelet op deze opmerkingen des te meer te betreuren dat het advies van INCB niet wordt afgewacht alvorens de behandeling van het voorliggende ontwerp in de Senaat voort te zetten.

Het artikel 16, dat de achillespees is van het nieuwe gedoogbeleid voor cannabis geïnstalleerd door deze regering, is in strijd met de internationale rechtsorde en moet bijgevolg vervallen.

Nr. 24 VAN DE HEER D'HOOGHE C.S.

Art. 16

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het is bijzonder twijfelachtig of de voorliggende regeling de toets aan de internationale verdragen zal doorstaan.

Teneinde zekerheid te krijgen omtrent de verenigbaarheid van de nieuwe Belgische regeling, is het aanbevolen de behandeling in de Senaat niet verder te zetten totdat een duidelijk advies van de INCB is bekomen. De meerderheid wenste echter op deze suggestie niet in te gaan.

Dit is bijzonder frappant, aangezien de minister van Justitie zowel tijdens de bespreking van voorliggend ontwerp in de Kamer als in de pers aankondigde het ontwerp voor goedkeuring voor te leggen aan de INCB eens er stemming heeft plaatsgevonden in één van de assemblees.

Ook werd tijdens de bespreking in de Kamer in het advies verstrekt door de commissie voor de Justitie aan de commissie voor de Volksgezondheid volgende overweging opgenomen : « Overwegende dat de commissie aan de regering aanbeveelt om de internationale instanties op de hoogte te brengen van de stand van zaken van de hervorming na de stemming van het ontwerp in de Kamer van volksvertegenwoordigers ».

Nog stuitender is het feit dat de regering twee weken heeft gedraald tot 26 februari 2002, datum van eerste behandeling van het ontwerp in de Senaat en dag van publicatie van het jaarverslag van de INCB 2002, om het dossier aan de INCB over te maken na de eindstemming in de kamer (13 februari 2002).

Nr. 25 VAN DE HEER D'HOOGHE C.S.

Art. 16

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het cannabisgebruik onder de bevolking neemt gestaag toe.

Een opiniepeiling in opdracht van « Le Soir » (door de ULB en de Stichting Rodin, november 2000) gaf voor 2000 volgend beeld : 38,2 % van de Belgen tussen 18 en 55 jaar gebruikte ooit cannabis, 8 % deed dat in 2000. 8,2 % van de Belgen hebben wel eens met cocaïne geëxperimenteerd. Voor 2,7 % was dat het voorbije jaar. XTC is reeds door 7,7 % van de Belgen uitgeprobeerd; 2,7 % deed dat de afgelopen 12 maanden.

Voor het Franstalige landsgedeelte geeft een systematische bevraging meer recente cijfers voor cannabisgebruik onder de gehele bevolking. Het spreekt voor zich dat deze cijfers specifiek zijn voor Franstalig België; de trend van een stijgend gebruik van cannabis die doorgaans wordt opgemeten in heel Europa doet zich ook hier voor en is consistent met de eerdere bevraging voor het Vlaamse landsgedeelte (Belgian National Report on Drugs 2001, BIRN en WIV).

Een andere indicatie van drugsgebruik zou eventueel gevonden kunnen worden in het aantal oproepen die worden geregistreerd bij de Drugslijn van de VAD (Vereniging voor alcohol- en andere drugsproblemen). Het spreekt echter voor zich dat ook hier de nodige voorzichtigheid aan de dag moet worden gelegd. Factoren zoals de bekendheid van de Drugslijn, de aanwezigheid van een maatschappelijk debat rond het thema enz. beïnvloeden eveneens de belstatistieken.

Ofschoon personen die de Drugslijn opbellen vaak zelf geen gebruiker zijn, kunnen de oproepen een indicatie vormen van de verspreiding van bepaalde middelen onder de bevolking. We zien dan dat cannabis de meest genoemde drug is. In ongeveer 42 % van de gevallen betroffen de gesprekken in 2001 cannabis (hasj en marihuana). In 2000 was dit nog 38 %. Andere vragen waren voor 2001 gelinkt aan volgende producten : alcohol 19 % (19 % in 2000), speed 12 % (15 % in 2000), XTC en aanverwanten 10 % (13 % in 2000), cocaïne 7 % (10 % in 2000), medicatie 6 % (7 % in 2000), heroïne 2 % (5 % in 2000).

In 2000 werd geopperd dat het aantal effectief gevoerde gesprekken een status quo of een plafond bereikt had. In het jaar 2000 beantwoordden de Drugslijn-medewerkers welgeteld 4 telefoons meer dan in 1999.

Uit de registratiegegevens van 2001 blijkt dat nog geen sprake kan zijn van een plafond. Het aantal effectieve gesprekken nam fors toe : van 5 818 tot 6 442. Wanneer het aantal effectieve gesprekken wordt uitgedrukt in totale tijdsduur is de stijging nog frappanter.

In totaal werd in 2001, 79 624 minuten getelefoneerd. Het jaar voordien bedroeg dat 68 499 minuten, wat een toename met meer dan 16 % betekent. Wel dient opgemerkt dat de verhoging van de permanentie voor een deel de stijging zal verklaren.

Omtrent de impact van de federale drugsnota stelt de Drugslijn : « Deze tabel (aspecten van productinformatie) geeft een eerste indicatie van de impact van de federale drugsnota op de oproepen naar de Drugslijn. In januari 2001 maakte de federale regering haar plannen bekend voor een herziening van het Belgische drugsbeleid en de bijbehorende wetgeving. Vooral de plannen op het vlak van de vervolging van cannabisbezit kregen massale aandacht in de pers. Vaak werd over het hoofd gezien dat het om een plan ging en leek het alsof er al een nieuwe wetgeving van kracht was. Die verwarring zorgde ervoor dat het aantal vragen over wetgeving bij de Drugslijn fors steeg : van 10 % in 2000 naar 14 % in 2001. Het valt overigens op dat die stijging zich niet enkel vlak na het bekendmaken van de drugsnota situeert, maar het hele jaar door bleef aanhouden. » Hieruit kan redelijkerwijs afgeleid worden dat de vaudeville die de paarsgroene regering rond de aanpak van het drugsgebruik opvoerde alvast voor de nodige aanhoudende verwarring bij de bevolking heeft gezorgd.

Bij jongeren tekenen zich dezelfde tendensen af, met bij de illegale drugs vooral een toename van het cannabisgebruik. Dit blijkt nogmaals uit de VAD-bevraging 2000-2001.

Een op zes of 15,5 % van de leerlingen heeft tijdens het jaar voorafgaand aan de bevraging illegale drugs gebruikt. 84,5 % van de leerlingen heeft in 2002 geen illegale drugs gebruikt. 10,0 % gebruikte occasioneel illegale drugs en 5,5 % op regelmatige basis. Het gaat hier in hoofdzaak om cannabis, zowel wat betreft het percentage leerlingen dat het product gebruikt als wat betreft gebruiksfrequentie. De gekende uitgaansdrugs (XTC, amfetamines, ...) worden door een relatief beperkt aantal jongeren gebruikt.

Ooit gebruik bij cannabis bedraagt 23,6 %. Ongeveer 4 % van de leerlingen heeft ooit amfetamines, tripmiddelen of XTC, de meest verspreide uitgaansdrugs, gebruikt.

Cannabis wordt ook het vaakst gebruikt : 5,1 % van de leerlingen gebruikte in 2002 minstens éénmaal per week cannabis en 9,6 % deed dit minder vaak. XTC en amfetamines komen op de tweede en de derde plaats wat betreft het aantal regelmatige gebruikers met 0,4 % van de leerlingen.

Meer leerlingen hebben vorig schooljaar wel eens cannabis gerookt dan het schooljaar daarvoor. Een verklaring voor die stijging heeft de VAD niet. Ze wijst op gelijkaardige stijgingen in het buitenland en naar de grotere bespreekbaarheid van drugs door de drugsnota.

Uit de enquête blijkt ook dat cannabis meer aanvaard wordt onder jongeren. Eén derde van de leerlingen verwacht geen enkele reactie van zijn vrienden wanneer hij een jointje zou proberen.

Deze trends vinden we eveneens terug in Vlaams-Brabant tijdens het vorige schooljaar. Een op vier zou ooit illegale drugs hebben gebruikt, een op vijf deed dit het afgelopen schooljaar (Engels en andere, 2002 geciteerd in VAD, Alcohol, illegale drugs, medicatie en gokken, 2002). Het gaat ook hier vooral om cannabis.

De cijfers worden bevestigd door het nationale drugsrapport van het Wetenschappelijk Instituut voor volksgezondheid dat onlangs in de pers bekend werd gemaakt. Dit rapport werd opgesteld door de universiteit Gent op basis van een enquête bij 10 000 scholieren. Zo'n 46 % van de jongens rookt regelmatig een joint. Jongeren lijken ook steeds vroeger te experimenteren met softdrugs. 5 % van de jongens experimenteert op 13 jaar met cannabis. Dit stijgt tot 50 % op de leeftijd van 18. 22 % van de meisjes gebruikte op 15 jaar al eens softdrugs.

Sinds 1994 zou het gebruik van cannabis volgens het rapport bij de 17-jarige jongens met 70 % gestegen zijn. Bij meisjes met 160 %.

Na de eerste experimenten blijft trouwens meer dan 1 op 4 regelmatig gebruiker. Een gelijkaardige vaststelling vinden we terug in de eurobarometer 57.2 van de Europese Commissie : « It is also noteworthy that the rate of conversion of experimentation into use over the last month is lower for other drugs (30.6 %) than for cannabis (39 %) » (eurobarometer 57.2, « Attitudes and opinions of young people in the EU on drugs, The European Opinion Research Group, in opdracht van de CEE », 2002, blz. 4).

Het stijgende cannabisgebruik bij jongeren is ook een algemene Europese tendens volgens de Europese Commissie (eurobarometer 57.2, blz. 4).

Al deze cijfers geven duidelijk aan dat de overheid zich niet kan permitteren het gebruik van cannabis verder te promoten door een gedoogbeleid voor meerderjarige gebruikers, zoals dit met artikel 16 wettelijk verankerd wordt. Dit zou voor de bevolking en zeker voor de minderjarigen een verkeerd signaal zijn.

Jacques D'HOOGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Ingrid van KESSEL.

Nr. 26 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 16

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Op grond van de ervaring die bijvoorbeeld in Nederland is opgedaan, kan men besluiten dat een gedoogbeleid op de georganiseerde misdaad een sterke aantrekkingskracht heeft. Die conclusie maakt op de paarsgroene meerderheid echter geen indruk, omdat zij ze irrelevant vindt.

Hierbij wordt ook vaak voorbijgegaan aan de verstrenging die in het Nederlandse beleid (dat zijn oorsprong vindt in de in 1976 gewijzigde opiumwet) is opgetreden met de zogenaamde Damocles-regeling. Deze regeling werd expliciet ingevoerd om de negatieve effecten die werden veroorzaakt door het coffeeshopbeleid in te perken. De wet geeft de Nederlandse burgemeesters meer bevoegdheden om een eigen beleid uit te tekenen en geeft hun de mogelijkheid om de coffeeshops te sluiten, zelfs indien er geen « overlast » is. In Nederland is het gedoogbeleid dus helemaal niet onbesproken en onverkort van kracht. In een meerderheid van de gemeenten bestaat er trouwens een nultolerantiebeleid ten aanzien van coffeeshops. Bovendien neemt het cannabisgebruik in Nederland eveneens toe.

Hier kan ook verwezen worden naar het werk « Misdaad Profielen » van Frank Bovenkerk. De auteur legt daarin uit hoe de criminaliteit zich in Nederland heeft ontwikkeld als gevolg van het feit dat men de huisteelt van cannabis heeft toegelaten.

Hij schrijft : « (...) Ten tweede bestaat er onvoldoende begrip voor de maatschappelijke consequenties van de opkomst van de nederwieteconomie. Van Duyne heeft zich uitgelaten over de effecten van het nederwietbeleid : « De einduitkomst zou een meer beroepsmatige werkende misdaadmarkt kunnen zijn met strafrechtelijk heel wat minder prettige misdaadondernemers dan de thans bedrijvige amateurs ». Daar zou hij best eens gelijk in kunnen hebben. Sterker nog : ik wil in dit hoofdstuk aannemelijk maken dat er nu pas (dus naar aanleiding van het invoeren van een gedoogbeleid, nota van de redactie) met recht in autochtoon Nederland gesproken kan worden van het ontstaan van georganiseerde misdaad. »

De auteur beschrijft nauwkeurig hoe door het gedogen van hennepteelt voor persoonlijk gebruik een sluikhandel is ontstaan, bestaande uit grote en kleine netwerken, anders gesteld een volkomen oncontroleerbaar stelsel wat de veiligheid betreft.

Het is onbegrijpelijk dat de politieke meerderheid in België een gedoogbeleid verdedigt terwijl er enorme risico's uit voortvloeien (ontkenning van het voorzorgsprincipe).

Recentelijk zijn trouwens een aantal berichten in de media verscheen omtrent het opduiken van zogenaamde cannabisplantages. Het gaat hierbij volgens de indieners niet om toevalstreffers maar om een duidelijk signaal dat het op til zijnde gedoogbeleid een aantrekkingskracht heeft op de georganiseerde criminaliteit.

Nr. 27 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subsidiair amendement op amendement nr. 26)

Art. 16

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De minder strenge behandeling van meerderjarigen inzake cannabisgebruik is niet goed te keuren. Het verschil in behandeling wordt op geen enkele wijze op een redelijke manier verantwoord.

Zoals de Gezinsbond onlangs terecht aanhaalde is het onredelijk dat de federale regering het gebruik van cannabis door meerderjarigen in aanwezigheid van leeftijdsgenoten wil gedogen, terwijl minderjarigen voor het gebruik van cannabis in aanwezigheid van leeftijdsgenoten heel streng worden aangepakt.

De boodschap die hiermee wordt gegeven is helemaal niet consequent en verhoogt de rechtsonzekerheid van minderjarigen.

In de plaats daarvan moet er een pedagogische of hulpverlenende interventie zijn naar gebruikende minderjarigen toe, die in verhouding is tot het gedrag dat zij vertonen, experimenterend of eerder problematisch (Jongeren en drugs. Standpunt van de Gezinsbond, Gezinsbond, februari 2003, blz. 14).

De indieners kunnen deze visie bijtreden. De regering zet inderdaad de zaken op zijn kop door meerderjarigen vrij te pleiten en vooral minderjarigen expliciet aan te pakken. Dit is onaanvaardbaar.

De boodschap moet zijn dat cannabisgebruik voor iedereen verboden is, en dat op elk gebruik een aangepaste reactie kan en zal volgen vanwege de overheid.

Nr. 28 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subsidiair amendement op amendement nr. 26)

Art. 16

Het voorgestelde artikel 11, § 1, vervangen als volgt :

« § 1. Overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek van strafvordering en artikel 40 van de wet op het politieambt zal er in ieder geval telkens een vereenvoudigd proces-verbaal worden opgesteld waarbij per notitienummer de belangrijkste gegevens worden vermeld :

­ plaats, datum en uur van de feiten;

­ identiteit van de betrokkene;

­ aard van het gebruik (kwaliteit van het product, kwantiteit en frequentie);

­ oorsprong en financiering van de verwerving;

­ algemene strafrechtelijke antecedenten;

­ omschrijving van de in beslag genomen goederen waarvan vrijwillig afstand werd gedaan;

­ fysiek aspect en gezondheidstoestand van de betrokkene;

­ familiale, sociale en beroepssituatie;

Naargelang de hoeveelheid pv's zal er tweewekelijks of maandelijks een lijst, geïnventariseerd in functie van de woon- of verblijfplaats van de betrokkene, van al de vereenvoudigde pv's aan het parket worden gezonden, die de passende maatregelen zal treffen. »

Verantwoording

Het niet verbaliseren van een bepaalde groep drugsgebruikers schept verwarring onder de drugsgebruikers en geeft een signaal van straffeloosheid. Indien er geen processen-verbaal meer zouden worden opgemaakt (voor die bepaalde groep), vreest de politie dat er nog heel weinig gebruikers overgaan tot het doorgeven van namen van hun dealers. Via een vereenvoudigd pv kan de politieman zich een beter beeld vormen over de persoonlijke en familiale situatie van de persoon in kwestie. Bovendien is het alleen via een identificatie van de dader mogelijk om herhaling, veelvuldig gebruik en dergelijke vast te stellen en daaraan het juiste gevolg te geven.

Jacques D'HOOGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 29 VAN DE HEER D'HOOGHE C.S.

(Subsidiair amendement op amendement nr. 26)

Art. 16

Het voorgestelde artikel 11, § 2, vervangen als volgt :

« § 2. Onder problematisch gebruik wordt verstaan : het voortdurend aanwezig zijn gedurende een periode van een jaar van minstens drie van volgende gedragingen :

­ het optreden van significante tolerantie ten aanzien van de psychotrope effecten van het middel;

­ het niet kunnen stoppen van het gebruik zonder nevenverschijnselen;

­ het onderschatten van het eigen gebruik;

­ merkbaar zoekgedrag vertonen naar cannabis of niet succesvolle pogingen ondernemen om te stoppen;

­ het in aanzienlijke mate tijd besteden aan het zoeken/gebruiken of het ontnuchteren van het gebruik;

­ het vervangen van andere belangrijke tijdsbestedingen door drugsgebruik;

­ het verder gebruiken met besef van schadelijke gevolgen;

Onder problematisch gebruik wordt eveneens verstaan het gebruiken gepaard gaande met het herhaaldelijk formuleren van een vraag naar hulp. »

Verantwoording

Het problematisch karakter van cannabisgebruik zou afhankelijk zijn van twee grote determinanten volgens een uitgebreide literatuurstudie : de afhankelijkheid enerzijds en de vraag naar hulpverlening anderzijds (cannabis 2002 report, ministerie van Volksgezondheid, België, blz. 26 en volgende).

Het voortdurend aanwezig zijn gedurende een periode van een jaar van minstens drie van volgende gedragingen :

Afhandelijkheid is een complexe aangelegenheid. Onderzoek wendt doorgaans zo'n 7 criteria aan om dit na te gaan :

1. mate waarin tolerantie ten aanzien van het middel optreedt (meer nodig voor zelfde effect);

2. afkicksymptomen;

3. meer gebruiken dan men zelf inschat;

4. zoekgedrag naar drug of niet succesvolle pogingen om te stoppen;

5. veel tijd besteden aan het zoeken/gebruiken of het ontnuchteren van het gebruik;

6. belangrijke andere tijdsbestedingen worden vervangen door drugsgebruik;

7. verder gebruik met besef van schadelijke gevolgen;

Afhankelijkheid wordt vastgesteld indien minimaal drie criteria gedurende een jaar voortdurend aanwezig zijn.

Een ander element dat het problematisch karakter bepaalt is de vraag naar hulpverlening door de gebruiker zelf.

Uit dit alles blijkt onmiddellijk en overduidelijk dat het voor registrerende of verbaliserende politieagenten quasi onmogelijk wordt om bij het vaststellen van cannabisgebruik dadelijk een gefundeerde appreciatie van het al dan niet problematisch karakter van het gebruik vast te stellen. Toch zal de appreciatie door de politiebeambte bepalend zijn voor de verdere reactie van de overheid ten aanzien van het gebruik, en zal het al dan niet gedogen dus afhankelijk worden gesteld van een onvolledige appreciatie.

Het valt trouwens niet in te zien hoe via een anonieme registratie frequentiemeting van het gebruik van een bepaald individu zal kunnen gebeuren.

Indien niettemin het problematisch karakter als bepalend element voor het al of niet opmaken van een PV zal weerhouden worden, is het aanbevolen de omschrijving van problematisch gebruik af te stemmen op de genoemde criteria.

Jacques D'HOOGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Ingrid van KESSEL.

Nr. 30 VAN DE HEER D'HOOGHE C.S.

(Subamendement op amendement nr. 29)

Art. 16

Het voorgestelde artikel 11, § 2, vervangen als volgt :

« § 2. Onder problematisch gebruik wordt verstaan : volgehouden regelmatig gebruik, afhankelijkheid, gebrek aan socio-economische integratie, zich bevinden in een crisissituatie en de detailhandel met het oog op persoonlijk gebruik. »

Verantwoording

Indien niet ingegaan wordt op de suggestie om de wetenschappelijke definitie van problematisch gebruik te hanteren, is het niettemin aanbevolen de definitie van problematisch gebruik anders te formuleren.

Het is onaanvaardbaar dat cumulatief aan twee voorwaarden moet voldaan worden, zelfs bij afhankelijkheid van cannabis, vooraleer een reactie van de overheid kan verwacht worden. Zo bepaalt de huidige tekst dat, enerzijds, de gebruiker ­ ook indien hij of zij afhankelijk is van cannabis ­ niet langer in staat mag zijn zijn of haar gebruik te « controleren » dat en anderzijds, dit zich moet uiten in psychische of lichamelijke symptomen.

Mensen die erg regelmatig gebruiken maar nog enige controle hebben op hun daden, of die hun gebruik niet onmiddellijk vertaald zien in psychische of lichamelijke symptomen, zullen dus geen enkele reactie te verwachten hebben.

Ook gebruik dat leidt tot sociaal isolement zal niet per definitie aanleiding geven tot het opstellen van een PV en daaropvolgend een aangepaste reactie van de overheid.

Huidig amendement wil hieraan verhelpen.

Nr. 31 VAN DE HEER D'HOOGHE C.S.

(Subamendement op amendement nr. 26)

Art. 16

De eerste zin van voorgestelde artikel 11, § 3, doen vervallen.

Verantwoording

De huidige bepaling verwijst naar het begrip openbare overlast uit de nieuwe gemeentewet.

Deze laatste wet van 13 mei 1999 heeft dit begrip openbare overlast formeel binnen het domein van de gemeentelijke algemene bestuurlijke politie gebracht. Hiertoe werd artikel 135, § 2, tweede lid, aangevuld met een 7º.

De wetgever viseerde vooral sociaal enerverend gedrag tegen te gaan. Meer concreet dacht de regering aan geluidsoverlast, dancings, hondenpoep, het gebruik van grasmaaimachines of zaagmachines op zondag, het buitenzetten van vuilniszakken voor een bepaald uur, het minutenlang afgaan van een autoalarm, achterlaten van etensresten enz.

Bedoeling was vooral om de bewijslast om een inbreuk op de openbare orde aan te merken, die op de gemeenten rustte en die vrij zwaar genoemd werd, te verlichten.

De Raad van State merkte in zijn advies op dat het nieuwe begrip openbare overlast van een dergelijke algemeenheid was dat het eigenlijk samenviel of hoorde bij de component « openbare rust ». De regering verwierp deze stelling.

De introductie van het begrip « overlast » zoals geconcipieerd in de nieuwe gemeentewet verwijst naar het feit dat niet langer een grondige verstoring van de openbare veiligheid, rust en gezondheid vereist wordt. Het begrip « openbaar » legt de link naar de vereiste dat de last op het niveau van de gemeenschap onderzocht moet worden. Burenhinder komt niet in aanmerking.

Er is weinig of geen rechtspraak die een duidelijke basis kan vormen voor verdere interpretatie van het begrip openbare overlast.

Het is overduidelijk dat de eenzelfde interpretatie van het begrip « openbare overlast » in de nieuwe gemeentewet én in voorliggende wetgeving niet wenselijk is. Dezelfde politiebeambten die de nieuwe gemeentewet toepassen, dienen het vage begrip « openbare overlast » dat wordt gehanteerd in het kader van de gemeentelijke ordehandhaving nu te gaan hanteren om uit te maken of er al dan niet PV moet worden opgemaakt inzake cannabisgebruik.

De vraag stelt zich ook of bijvoorbeeld burenhinder naar aanleiding van cannabisgebruik wel onder het hier geïntroduceerde overlastbegrip valt. Hoogstwaarschijnlijk niet, gelet op de verwijzing naar de nieuwe gemeentewet. Toch lijkt in dergelijke situaties van « burenoverlast » ­ waar het gebruik misschien niet « problematisch » is in de zin zoals bedoeld door de regering ­ het opstellen van een PV wel wenselijk te zijn.

De pretentie van de regering om met deze wet de nodige duidelijkheid te scheppen wordt aldus niet bereikt, integendeel.

Vandaar dat de indieners suggereren dat ­ indien de regering cannabisgebruik zal gedogen ­ zij duidelijke regels vastlegt en geen interpretatie gebruikt naar analogie met de nieuwe gemeentewet. Deze laatste heeft immers een andere finaliteit.

Nr. 32 VAN DE HEER D'HOOGHE C.S.

(Subamendement op amendement nr. 31)

Art. 16

In het voorgestelde artikel 11, § 3, de woorden « onderwijs, sport en andere gezamenlijke bezigheden » vervangen door de woorden « onderwijs, sport, muziekfestivals en andere gezamenlijke bezigheden ».

Verantwoording

Er is de laatste tijd heel wat controverse geweest omtrent het gebruik op muziekfestivals. Met dit amendement willen de indieners een duidelijke stellingname uitlokken vanwege de regering en de meerderheidspartijen.

Jacques D'HOOGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Ingrid van KESSEL.

Nr. 33 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 16bis (nieuw)

Een artikel 16bis (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Art. 16bis. ­ Artikel 25, tweede lid, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt wordt aangevuld als volgt :

« De politiediensten kunnen opdrachten inzake drugpreventie uitvoeren voor zover zij hiertoe gemachtigd zijn door de minister bevoegd voor de Volksgezondheid die tevens verantwoordelijk is voor de gezondheidspreventie. »

Verantwoording

Het is duidelijk dat het optreden van de politie op het terrein van de drugspreventie moet kaderen in het globale preventiebeleid. Uiteraard kan dat alleen als dat past binnen de globale preventiestrategie.

Nr. 34 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 17

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Nr. 35 VAN DE HEER D'HOOGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 18

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wet installeert een gedoogbeleid voor cannabis, hetgeen onaanvaardbaar is. De indieners wensen dat de overheid een duidelijke ontradende strategie voert ten opzichte van elk drugsgebruik.

Jacques D'HOOGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 36 VAN DE HEER D'HOOGHE C.S.

(Subamendement op amendement nr. 35)

Art. 18

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 18. ­ Deze wet treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, en niet vroeger dan na ontvangst van het positieve advies van de Commissie voor verdovende middelen van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties en het Comité van toezicht op verdovende middelen omtrent deze wet. »

Verantwoording

Het is aanbevolen deze nefaste nieuwe wet, indien deze toch zou worden goedgekeurd, enkel te laten in werking treden voor zover er een positief advies komt van de Verenigde Naties. Dit advies moet volgens het verdrag in elk geval worden ingewonnen.

Jacques D'HOOGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Ingrid van KESSEL.