2-1527/1

2-1527/1

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

12 MAART 2003


Voorstel van resolutie betreffende het Europese ruimtevaartbedrijf Arianespace

(Ingediend door de heren Philippe Monfils en François Roelants du Vivier)


TOELICHTING


Dit voorstel van resolutie wil de Europese ruimtevaartindustrie steunen.

Ongetwijfeld heeft het tragische ongeval met de Columbia, en in mindere mate natuurlijk de mislukte lancering van Ariane 5, twijfels doen rijzen over de voortzetting van ruimtevaartprojecten.

Om deze twijfels weg te nemen volstaat het te wijzen naar het nut van het ruimteonderzoek op alle gebieden : weerkunde, satellietnavigatiesystemen, beveiliging te land en ter zee, toezicht op de naleving van landbouwnormen, milieubescherming, en natuurlijk ook de technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen met hun uiteenlopende toepassingen, bijvoorbeeld in de gezondheidssector.

Ruimtevaart is geen overbodige luxe, integendeel, de mensheid heeft er rechtstreeks belang bij.

Helaas moet men vaststellen dat vele moeilijkheden waarmee de Europese ruimtevaartindustrie te kampen heeft, opgelost zouden kunnen worden als de Europese landen meer bewust waren van de noodzaak van een echt Europees beleid, en er resoluut voor kozen om Europese draagraketten te gebruiken.

1. CONCURRENTIELE CONTEXT

Behalve de welbekende Ariane bestaan er in de wereld een aantal andere draagraketten die weinig of niet bekend zijn :

Soyouz ­ Rusland;

Lange Mars (en Lange Mars H) ­ 2,3 tot 12 ton ­ China;

H-2 A ­ 3,7 tot 8,5 ton ­ Japan;

GSL V ­ 2,5 ton ­ India;

VLS ­ Brazilië;

Delta (2, 4M, 4H) ­ 2 tot 12 ton, 4H : dubbele lancering van 6,5 ton ­ USA (Boeing);

Sea Launch ­ 6 ton ­ Amerikaans-Russisch consortium met deelname van Boeing;

Atlas 2 AS en 5 AS ­ 3,7 tot 13,1 ton ­ USA (Lockheed Martin);

Proton ­ 4,5 tot 6,8 ton ­ Amerikaans-Russisch ILS (International Launch Service) met deelname van Lockheed Martin);

Angara ­ 2,5 tot 6,7 ton ­ In samenwerking met Lockheed Martin.

Wat de Amerikaanse draagraketten betreft, is Lockheed Martin traditioneel actief in de militaire sector, terwijl Boeing zich natuurlijk op de luchtvaartsector toespitst.

Behalve Sea Launch, dat 100 % van commerciële vluchten afhangt, is Ariane daar het meest van afhankelijk, aangezien 83 % van haar vluchten commercieel zijn.

Hierna volgt een nauwkeuriger en vollediger overzicht per sector van de Amerikaanse lanceringen enerzijds en die van Ariane anderzijds tussen 1997 en 1999 :

Sector Amerikaanse
draagraketten
Ariane
Defensie 54 % 5 %
Observatie en weerkunde 3 % 3 %
Wetenschap 12 % 3 %
Constellaties 12 % 0 %
Commercieel GEO 19 % 83 %

Dat betekent dat op een gemiddelde geschat op 10 tot 12 vluchten per jaar voor Ariane, slechts 2 of 3 in opdracht van de overheid uitgevoerd worden. Alle andere vloeien voort uit contracten voor commerciële satellieten.

Wegens de ineenstorting eind 2001van de telecommunicatiesector, de belangrijkste bron van contracten voor het lanceren van commerciële satellieten, is het aantal commerciële vluchten sterk gedaald.

Zo werden in 2001 wereldwijd 25 vluchten met commerciële satellieten uitgevoerd, waarvan 13 door Ariane. Ondanks dit overwicht was Ariane dat jaar voor de eerste keer in haar geschiedenis verlieslatend met 193 miljoen euro.

In 2002, ten gevolge van de crisis in de telecommunicatiesector, werden wereldwijd slechts een vijftiental lanceringen uitgevoerd, waarvan elf door Ariane. In 2002 had zij dus nog 73 % van de markt van de lancering van commerciële satellieten in handen, maar desondanks bleef zij verlieslatend. Arianespace hoopt tegen eind 2003 of begin 2004 opnieuw winstgevend te zijn.

Vandaag bekleedt Ariane nog steeds de eerste plaats in de sector van het commerciële ruimtevervoer. In haar orderboekje staat nu reeds de lancering genoteerd van 44 satellieten en 9 ATV's (Automated Transfer Vehicles), die het internationaal ruimtestation bevoorraden.

Volgens sommige verwachtingen zullen in de jaren 2005-2006 vele satellieten vervangen worden, wat de markt een nieuwe impuls zal geven, maar ook zal leiden tot een ongenadige concurrentie tussen de verschillende draagraketten.

Ondanks de inkrimping van de markt voor de commerciële draagraketten is de concurrentie immers verscherpt, vooral wegens de ontwikkeling van de Amerikaanse draagraketten.

Lange tijd hebben de Amerikanen de voorkeur gegeven aan het ruimteveer ten koste van klassieke, niet-herbruikbare draagraketten. Deze toestand, gekoppeld aan de intrinsieke eigenschappen van de Europese draagraket, heeft ertoe geleid dat Ariane in de wereld de eerste plaats bekleedt wat de commerciële vluchten betreft.

Daar zou wel eens verandering in kunnen komen. De Amerikanen zijn immers aan een comeback toe op de markt van de traditionele draagraketten en verstevigen hun positie op de hele markt. Zo hebben de twee voornaamste concurrenten van Ariane 5, Delta 4 (in november 2002) en Atlas 5 (in augustus 2002), succesvolle proefvluchten verricht, enkele maanden voor de mislukte lancering van Ariane 5 ESCA. Boeing geeft de toon aan door aan te kondigen dat het met hun draagraketten 30 à 50 % van de wereldmarkt van commerciële vluchten wil veroveren, en lijkt ervan uit te gaan dat de andere helft door Lockheed Martin ingenomen wordt.

Om deze ambities waar te maken kunnen de Amerikaanse lanceerbedrijven rekenen op een aanzienlijke steun van de Amerikaanse overheid.

De Verenigde Staten helpen die sector niet via rechtstreekse subsidies, maar via onrechtstreekse maatregelen die niettemin de concurrentie ten opzichte van andere draagraketten, en Ariane in het bijzonder, vervalsen.

Concreet houden die maatregelen het volgende in :

· in de Verenigde Staten worden de kosten van de vluchten voor de lanceerbasissen gedragen door de US Air Force. Voor de Europese lanceringen moet degene die een kunstmaan in de ruimte wil brengen die kosten betalen. Ten opzichte van de klanten die kiezen voor de Amerikaanse raketten moeten de klanten van Arianespace bijgevolg 12 miljoen dollar meer betalen per vlucht (het lanceren van een satelliet met Ariane kost ongeveer 250 miljoen euro, verzekering inbegrepen);

· Washington geeft jaarlijks bijna 3 miljard euro uit voor projecten van de Amerikaanse ruimte-industrie via grotendeels militaire programma's, waarvan de resultaten echter nuttig zijn voor alle lanceringen [bijvoorbeeld 1 miljard dollar alleen voor het programma Evolved Expendable Launch Vehicle (EELV)]. In Europa kent het Europees ruimteagentschap (ESA) slechts 600 miljoen euro toe aan de ruimte-industrie;

· Voor de uitvoer van componenten « made in USA » die nodig zijn voor de lancering van satellieten door niet-Amerikaanse draagraketten zijn uitvoervergunningen vereist. Deze vergunningen zijn meestal moeilijk te verkrijgen, en dan nog met vertraging (3 tot 6 maanden). Dat komt de Amerikaanse draagraketten natuurlijk ten goede en zij gebruiken die toestand als een commercieel argument, waardoor zij een andere vorm van concurrentievervalsing in het leven roepen;

· De Amerikaanse concurrenten van Ariane profiteren van een gunstige omgeving die hun een grote zekerheid biedt. 70 % van de opdrachten van Amerikaanse draagraketten bestaat uit overheidsprogramma's. Voor Ariane is dat slechts 15 %. Bovendien zijn de Amerikaanse burgerlijke en militaire overheidsprogramma's in tegenstelling tot de Europese overheidsprogramma's (van Staten of overheidsinstellingen) niet opengesteld voor de concurrentie, net zomin als in Rusland, Japan, India en China (in China staan ook de commerciële vluchten niet open voor concurrentie).

Alleen de Europese markt is volledig open. In een dergelijke context is Europa zijn eigen draagraket kunstmatig aan het afzwakken.

2. ARIANE : ONTWIKKELINGEN EN VOORUITZICHTEN

Het Ariane-programma werd opgestart in 1973. Arianespace werd in 1980 opgericht. Deze maatschappij wordt beheerd door 36 industrieën en 13 financiële instellingen, en kan rekenen op de wetenschappelijke, technische, financiële en politieke know-how en medewerking van 12 Europese landen.

De draagraket zelf werd voor het eerst in december 1979 in gebruik genomen.

Ariane 4 werd in 1988 in gebruik genomen. Sinds haar eerste commerciële vlucht zijn slechts drie lanceringen mislukt, in 1990 en tweemaal in 1994 (de laatste keer op 1 december 1994). Sinds de tweede helft van 1995 zijn 73 opeenvolgende vluchten met succes uitgevoerd, een ongeëvenaard wereldrecord met een betrouwbaarheidspercentage van 94 %. Vlucht 156 (156e lancering) van Ariane 4 op 17 januari 2003 was de 115e lancering van een Ariane 4.

De 116de en laatste lancering van een Ariane 4-raket was gepland voor 12 februari 2003 (en werd uitgesteld wegens weersomstandigheden). Ondanks haar enorm succes en ongeëvenaarde betrouwbaarheid is de lanceercapaciteit van 4,8 ton van Ariane 4 te zwak geworden in een markt waar de satellieten steeds zwaarder worden.

Na de laatste vlucht van Ariane 4 zou Ariane 5 voor de moeilijke aflossing moeten zorgen. Sinds juni 1996 zijn echter al 4 vluchten van Ariane 5 mislukt, op een totaal van 14 vluchten waarvan 11 commerciële. Er zijn geen nieuwe vluchten gepland voor het einde van 2003.

Er bestaan momenteel twee versies van Ariane 5 :

­ Ariane 5 standaardversie : 7 ton.

­ Ariane 5 ESCA : 10 ton (mislukte lancering in 2002).

In ontwikkelingsfase :

­ Ariane 5 ESCB : 12 ton (gepland voor 2006, maar uitgesteld wegens de mislukking van Ariane 5 ESCA).

Zoals de directeur van Arianespace onlangs verklaard heeft, geven de conclusies van het verslag over de technische oorzaken van de mislukking gelukkig geen aanleiding om de ontwikkeling van de standaardversie van Ariane 5 stop te zetten. Wel is door die mislukking het Ariane 5 ESCB-project op de lange baan geschoven.

Arianespace zal zich nu immers moeten toespitsen op de betrouwbaarheid van de standaardversie van Ariane 5 en het welslagen van Ariane 5 ESCA. Wegens de verscherpte concurrentie en de begrotingstekorten is besloten een herstructurering uit te voeren om te bezuinigen op de werkingskosten.

Om de concurrentiepositie van de Europese industrie tegenover de Amerikanen te vrijwaren moeten die plannen absoluut uitgevoerd worden. De lanceerbedrijven moeten tegenwoordig immers rekening houden met de volgende drie factoren :

1) de satellieten worden zwaarder;

2) de kosten per kilogram dat in een baan wordt gebracht moeten zo laag mogelijk zijn;

3) het aantal vluchten om satellieten te sturen moet zo beperkt mogelijk zijn.

Dat betekent dat Ariane op een efficiënte en betrouwbare wijze satellieten van meer dan 5 ton moet kunnen lanceren en dat de kosten van die lanceringen moeten dalen. Daarvoor kan zij nu reeds gebruik maken van haar capaciteit om twee satellieten per vlucht te vervoeren (waardoor de voorwaarde van punt 2 gedeeltelijk en die van punt 3 helemaal vervuld is). Tot nu toe is zij de enige draagraket die met die technologie is uitgerust, maar de raket Delta 4 H van Boeing wordt weldra een ernstige concurrent met een lanceercapaciteit van 6,5 ton. Wij herinneren eraan dat de Amerikaanse raketten profiteren van de financiering van de lanceringen door de US Air Force.

Daarnaast ontwikkelt Arianespace een alternatief programma voor kleine vrachten. Het betreft het Vega-programma dat tegen 2005-2006 een draagraket wil ontwikkelen die wetenschappelijke satellieten van 1 ton en observatiesatellieten van 1,5 ton in een lage baan kunnen brengen, waardoor lichte satellieten op een snelle en voordelige manier in de ruimte gestuurd kunnen worden. Met Vega zou de Europese ruimte-industrie vlotter kunnen inspelen op de markt en nieuwe klanten aantrekken dank zij de lagere kostprijs van de vluchten.

3. GEVOLGEN EN POLITIEKE IMPLICATIES

Concurrerend blijven op de satellietmarkt is niet alleen bedrijfsmatig een uitdaging voor Arianespace, maar ook en vooral een politieke uitdaging voor Europa.

Om evidente strategische redenen, die trouwens nogmaals uiteengezet werden in de besluiten van de ESA-top in Edinburg in november 2001, is het onontbeerlijk dat de Europese beleidvoerders kunnen rekenen op een onafhankelijke lanceerindustrie.

Een autonome lanceerinstallatie is de basis voor een volwaardig Europees ruimtebeleid.

Daarvoor zijn twee zaken nodig :

1) een concurrerende en doeltreffende lanceerinstallatie;

2) een lanceerbasis.

Die Europese onafhankelijkheid bestaat vandaag. Ze moet dan ook absoluut behouden en duurzaam gemaakt worden.

Het gaat om een politieke verantwoordelijkheid van het hoogste belang, die omgezet moet worden in politieke steun voor het behoud van de Europese raketbasis in Guyana en, gelet op de moeilijke context, in een aanzienlijke steun voor Arianespace. Die politieke steun moet verschillende vormen aannemen :

De Europese ruimteprogramma's

Het ligt voor de hand dat, zoals overal ter wereld, alle Europese ruimteprogramma's (burgerlijke, militaire, gouvernementele en intergouvernementele) in de toekomst door de eigen draagraket Ariane uitgevoerd moeten worden.

Galileo

Het betreft een burgerlijk Europees programma voor satellietnavigatiesystemen, dat gezamenlijk door het ESA en de EU is uitgewerkt en waardoor Europa onafhankelijk zou kunnen blijven van de Verenigde Staten op het vlak van de positiebepaling per satelliet en alle daaraan verwante diensten.

De kosten ervan worden geraamd op 3,2 tot 3,6 miljard euro voor de periode 2002-2005. De helft wordt gedragen door de EU, de andere helft door het ESA via de 12 van de 15 lidstaten die erin bijdragen, en het programma wordt door het ESA beheerd.

De verwachte inkomsten bedragen 400 %, wat de deelnemers ertoe aanzet het voortouw te willen nemen in het project.

De ministers van Vervoer van de EU hebben op 26 maart 2002 een politiek akkoord gesloten over het Galileo-project.

De bijdragen van de betrokken lidstaten in het ESA bleken ruim boven het geplande investeringsbedrag voor het ESA te liggen. Nochtans werd op 12 december 2002 een politiek akkoord bereikt tussen de vier voornaamste partners die elk de grootste deelnemer in het project wilden worden (Duitsland, Italië, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk), waarbij elk van die landen niet meer dan 17,5 % van het budget zou investeren. Het saldo zou onder de andere partners verdeeld worden en Galileo Industrie, het privé-consortium dat het programma beheert, zou in Rome gevestigd worden. Toen Italië om dat laatste victorie kraaide, heeft Duitsland zich uit het project teruggetrokken.

De volgende Raad van het ESA in maart moet die kwestie oplossen.

Hoe dan ook loopt het project nu al vertraging op aangezien het ESA er niet in kan deelnemen, en de gezamenlijke vennootschap dus niet opgericht kan worden, wat het sluiten van contracten met de industrie onmogelijk maakt.

Om het Galileo-project uit te voeren moeten dertig satellieten gelanceerd worden. De eerste zou in 2006 moeten vertrekken, en het systeem zou in 2006 operationeel moeten zijn.

Het lijkt evident dat het aan Ariane toekomt om die satellieten te lanceren (Soyoez is ook een mogelijkheid aangezien zij met Ariane blijkbaar gaan samenwerken voor complementaire activiteiten.)

Militaire satellieten

Op militair vlak ontwikkelen de Europese landen alleen, in samenwerking, of in NAVO-verband een aantal ruimteprojecten.

Het NAVO-programma Satcom Post 200 wordt voor 75 % gefinancierd door de Europese NAVO-lidstaten.

Gelet op het feit dat Ariane reeds 23 militaire vluchten met succes volbracht heeft, dat Ariane dezelfde veiligheids- en beschermingsmaatregelen toepast als Frankrijk voor zijn kernwapens, dat Ariane compatibel is met alle bestaande militaire satellietplatformen en dat Ariane negen Europese NAVO-lidstaten vertegenwoordigt, lijkt het duidelijk dat Europa ­ dank zij Ariane ­ aan de NAVO een doeltreffende draagraket kan bieden die onmisbaar zou kunnen blijken. Bovendien zouden de bijkomende bestellingen aan de Europese industrie een aanzienlijke winst op investeringen opleveren.

Die twee voorbeelden tonen aan dat de ruimteprogramma's die door de Europese belastingbetaler gefinancierd worden, de Europese draagraket zouden moeten steunen, en dat zij aangewend moet worden voor zowel burgerlijke als militaire overheidsopdrachten van Europese landen (individueel of in het kader van intergouvernementele projecten). Dat is des te meer het geval nu de context moeilijk is maar de verdiensten van de Europese lanceersystemen wereldwijd erkend zijn. De Europese landen moeten er dus absoluut voor zorgen dat de kwaliteit van de diensten van de Europese draagraketten van topniveau blijft en dat die gebruikt worden voor al hun overheidsopdrachten.

Daartoe moeten ook de volgende initiatieven genomen worden :

­ een nieuwe kapitaalinbreng voor Arianespace in overweging nemen tijdens de volgende raad van het ESA (in maart), in het kader van het ESA-steunplan voor Ariane dat tijdens die vergadering besproken moet worden;

­ de ontwikkeling steunen van programma's van Arianespace die in het gedrang gekomen zijn door de recente mislukking van Ariane 5 ESCA, meer bepaald de programma's Vega en Ariane 5 Evolution (het ESA heeft uitstel gevraagd om de toestand te bestuderen). Ariane 5 Evolution is een meer flexibele en krachtiger versie van Ariane 5, die zich gemakkelijk kan aanpassen aan de toekomstige evolutie van de satellieten;

­ de banden tussen de EU en het ESA verstevigen (op grond van het groenboek van de Europese Commissie);

­ onze eigen capaciteiten ontwikkelen in de bouw van alle onderdelen die door Ariane gebruikt worden;

­ de lanceerbasis te Kourou in Frans-Guyana behouden;

­ de samenwerking met de Russen bevorderen om de toekomst van de ruimtevaart in Europa veilig te stellen. Het ESA en Rusland onderhandelen momenteel over de oprichting in 2006 van een lanceerplaats voor Soyoez-raketten op de basis van Kourou.

Ten slotte vestigen wij de aandacht op het feit dat de Franse Senaat op 28 november 2002 het ruimtebeleid besproken heeft. Hun bekommernissen zijn nagenoeg identiek aan de onze.

Philippe MONFILS.
François ROELANTS du VIVIER.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. Gelet op het succes van het semi-overheidsbedrijf voor het lanceren van satellieten Ariane Espace, dat het eerste bedrijf geworden is voor het lanceren van commerciële satellieten en aldus 15 % van alle lanceringen van satellieten voor zijn rekening neemt;

B. Overwegende dat de markt voor het lanceren van commerciële satellieten op zijn best het lanceren van 25 satellieten per jaar inhoudt;

C. Overwegende dat die markt nauwelijks in expansie is en ook labiel is omdat ze gevoelig is voor conjunctuurschommelingen in de voornaamste sector die een beroep doet op het lanceren van satellieten, te weten de telecommunicatie;

D. Overwegende dat de activiteit voor het lanceren van satellieten in de wereld gespreid is over commerciële activiteiten (39 %), regeringsactiviteiten (39 %) en militaire activiteiten (22 %);

E. Overwegende dat vandaag in Europa 2 tot 3 gouvernementele satellieten per jaar worden gelanceerd, in tegenstelling tot landen als China of de Verenigde Staten, waar het lanceren van gouvernementele en militaire satellieten zeer belangrijk is;

F. Overwegende dat alleen in de Europese landen de toegang tot de gouvernementele markt open is, en dat de lancering van satellieten in het raam van gouvernementele en militaire projecten dus ook openstaat voor buitenlandse concurrentie (terwijl andere landen alle wettelijk verplicht zijn om een beroep te doen op nationale draagraketten);

G. Gelet op de ontwikkeling van de ruimtevaart in de Europese Unie, zoals blijkt uit de beslissing om het navigatieprogramma Galileo in werking te stellen;

H. Gelet op het bestaan en de ervaring van de ESA op het stuk van ruimtevaartactiviteit;

I. Gelet op het NAVO-programma « Satcom Post 2000 » voor het lanceren van militaire satellieten, dat voor 75 % wordt gefinancierd door de Europese lidstaten van de NAVO;

J. Gelet op de positieve economische terugslag voor de Belgische en Europese bedrijven Ariane, die voortvloeit uit de consolidering en de ontwikkeling van activiteiten alsook uit de ontwikkeling van ambitieuze ruimtevaartprogramma's door de Europese Unie;

K. Overwegende het strategische belang van de onafhankelijkheid voor de Europese Unie en zijn lidstaten in het raam van de ontwikkeling van hun ruimtevaartpolitiek om gebruik te kunnen maken van een volledig Europees performant lanceersysteem;

L. Gelet op de belangrijke rol die België speelt op het gebied van de ruimtevaart en in het bijzonder in het Ariane-programma (België is het vierde land op het vlak van industriële arbeidsprestatie in het Ariane-programma met 7,08 % en het vijfde land dat bijdraagt aan de ESA met 5,5 %),

Verzoekt de regering :

1. Bij de Europese Unie stappen te doen om erop toe te zien dat alle satellietlanceringen in het raam van de uitvoering van het Europese ruimtevaartbeleid, in de eerste plaats het Galileo-programma, door de Europese draagraket Ariane Espace uitgevoerd worden;

2. Bij de NAVO stappen te doen om de kandidatuur te ondersteunen van de Europese draagraket Ariane Espace in het raam van de uitvoering van het Satcom Post 2000-programma;

3. Bij de Europese Unie stappen te doen om te verkrijgen dat de lanceerprogramma's van nationale regeringssatellieten en militaire satellieten van de lidstaten in de toekomst eveneens met de Europese draagraket Ariane Espace uitgevoerd worden;

4. Bij de EU en de ESA stappen te doen om de banden en de synergieën te ontwikkelen en te bevorderen tussen het ruimtevaartbeleid van de EU en de activiteiten van de ESA;

5. De constante aanpassing van de Ariane 5-raket aan de vereisten van de markt te bevorderen;

6. De ontwikkeling van de Vegaraket van nabij te volgen, opdat de eerste lancering ervan werkelijk in 2006 plaatsvindt;

7. Onderzoek en ontwikkeling in België en in de EU te bevorderen op het gebied van de technologieën die worden gebruikt bij satellietlanceringen en die uit de Verenigde Staten zijn geïmporteerd.

13 februari 2003.

Philippe MONFILS.
François ROELANTS du VIVIER.
Mimi KESTELIJN-SIERENS.

Ter vervanging van bladzijde 11 van het eerder rondgedeelde gedrukt stuk.