2-1398/1 | 2-1398/1 |
17 DECEMBER 2002
De wet van 29 juli 1934 waarbij de private milities verboden worden, verbiedt met name de organisaties van private personen waarvan het oogmerk is geweld te gebruiken of het leger of de politie te vervangen, zich met dezer actie in te laten of in hun plaats op te treden. De wet is gebaseerd op het idee dat de rechtsstaat en de democratie in gevaar zijn wanneer de taken van het openbaar gezag, zoals de ordehandhaving, die behoren tot de opdrachten van de Staat, door organisaties van privé-personen worden uitgevoerd.
Dit voorstel heeft tot doel de werkingssfeer van de wet van 29 juli 1934 uit te breiden en hem aan te passen aan de nieuwe ontwikkelingen in de wetgeving en dan vooral aan de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten. Die wet verleent de door hem opgerichte organen (het Comité van toezicht op de politiediensten, hierna het Comité P, en zijn Dienst enquêtes) bevoegdheden en machten die nauw aansluiten bij die welke de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt verleent aan de politiediensten.
Krachtens de wet van 18 juli 1991 houdt het Comité P toezicht op de politiediensten. Dat toezicht heeft vooral betrekking op de bescherming van de rechten die de Grondwet en de wet aan de personen verlenen. Het Comité P treedt op ofwel uit eigen beweging, ofwel op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van de bevoegde minister of van de bevoegde overheid.
Het Comité P kan kennis nemen van een klacht ingediend door een lid van de politiediensten of door een privé-persoon of, in het algemeen, door iedere persoon die rechtstreeks betrokken is geweest bij het optreden van een politiedienst. De persoon die een aangifte doet, kan anoniem blijven. De wet belast de Dienst enquêtes van het Comité met het onderzoek van klachten en aangiften, en staat er borg voor dat een onderzoek zal volgen. Wanneer een lid van de Dienst enquêtes kennis heeft van een misdaad of een wanbedrijf, moet hij daarvan proces-verbaal opmaken. Dat wordt onverwijld door het hoofd van de Dienst enquêtes bezorgd aan de procureur des Konings, de krijgsauditeur of de onderzoeksrechter, naargelang van het geval. Het hoofd van de Dienst enquêtes stelt de persoon die de klacht heeft ingediend of aangifte heeft gedaan, of de overheid waarvan het verzoek aan het Vast Comité P is uitgegaan, daarvan in kennis. Het hoofd van de Dienst enquêtes kan evenwel beslissen geen gevolg te geven aan een klacht of een aangifte die kennelijk niet gegrond is. Die beslissing wordt gemotiveerd en ter kennis gebracht van de partij die de klacht heeft ingediend of aangifte heeft gedaan.
Om hun toezicht efficiënt te kunnen uitoefenen, beschikken het Comité P en zijn Dienst enquêtes over ruime bevoegdheden, en kunnen zij bij de uitoefening daarvan het optreden van de openbare macht vorderen. Zij kunnen elke persoon van wie zij het verhoor noodzakelijk achten, uitnodigen om hem te horen. De leden van de politiediensten mogen verklaringen afleggen over feiten die worden gedekt door het beroepsgeheim. De voorzitter van het Vast Comité P kan leden van politiediensten dagvaarden door tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder en hen onder eed horen. De leden van de politiediensten zijn verplicht de geheimen waarvan zij drager zijn, aan het Vast Comité P bekend te maken, behalve indien ze betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek. Het Comité en de Dienst enquêtes kunnen huiszoekingen doen, bewijsstukken in beslag nemen en proces-verbaal opmaken van hun vaststellingen.
Het Comité P wordt op de hoogte gebracht als het tot een veroordeling komt. Het Comité kan de procureur-generaal of de auditeur-generaal vragen om een kopie van de stukken of documenten of van de inlichtingen betreffende de strafrechtelijke procedures ten laste van de leden van de politiediensten voor misdaden of wanbedrijven begaan tijdens de uitoefening van hun ambt.
De taken van het Comité P en van zijn Dienst enquêtes sluiten nauw aan bij die welke de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt opdraagt aan de politiediensten. Krachtens die wet moet het optreden van de politiediensten met name gericht zijn op de bescherming van personen, het opsporen van misdaden, wanbedrijven en overtredingen en het vergaren van bewijzen daarover. Wanneer de Dienst enquêtes een opdracht van gerechtelijke politie vervult, staat hij onder toezicht van de procureur-generaal bij het Hof van Beroep of van de federale procureur. De onderzoeken worden uit eigen beweging of op vordering van de procureur des Konings of van de onderzoeksrechter uitgevoerd.
Dit voorstel strekt ertoe organisaties te verbieden van private personen die tot doel hebben de organen voor de controle op de politiediensten te vervangen of in hun plaats op te treden, zoals de wet van 29 juli 1934 organisaties verbiedt die hetzelfde willen doen met de politie. De voorgestelde wijziging van de wet van 29 juli 1934 is volledig gerechtvaardigd omdat het door de wet van 18 juli 1991 ingerichte controlemechanisme alle nodige waarborgen op het gebied van onafhankelijkheid en democratie biedt.
Het Comité P is immers samengesteld uit vijf werkende leden die allen benoemd worden door de Kamer van volksvertegenwoordigers. Op het ogenblik van hun benoeming moeten zij kunnen aantonen dat zij over een relevante ervaring beschikken van ten minste zeven jaar in het domein van het strafrecht of de criminologie, het publiek recht, of technieken inzake management, verworven in functies die bij de werking, activiteiten en organisatie van de politiediensten, inlichtingen- en veiligheidsdiensten aanleunen, en dat zij functies met een hoge graad van verantwoordelijkheid hebben uitgeoefend. Zij moeten beschikken over de nodige kwaliteiten van loyaliteit, discretie en integriteit voor de verwerking van gevoelige gegevens of houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau « zeer geheim », krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen. De leden en hun plaatsvervangers mogen geen bij verkiezing verleend openbaar mandaat uitoefenen. Zij mogen geen openbare of particuliere betrekking of activiteit uitoefenen die de onafhankelijkheid of de waardigheid van het ambt in gevaar zou kunnen brengen. Zij mogen geen lid zijn van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingendiensten, van een politiedienst of van een inlichtingendienst. Onder de leden en hun plaatsvervangers moet zich minstens één magistraat bevinden en één persoon die de nodige ervaring heeft in wetenschappelijke of administratieve functies. De voorzitter moet een magistraat zijn.
De wet biedt fundamentele garanties op democratisch vlak omdat het opgerichte Comité P wordt opgevat als een hulpinstrument van het Parlement. Als het Comité P uit eigen beweging optreedt, moet het dan ook onmiddellijk de Kamer van volksvertegenwoordigers op de hoogte brengen; het zendt, naargelang het geval, aan de bevoegde minister of aan de bevoegde overheid, alsmede aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ( ...) een verslag over betreffende elk onderzoek; het Comité P legt de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat jaarlijks een algemeen activiteitenverslag voor dat, indien nodig, algemene conclusies en voorstellen kan bevatten en dat de periode betreft van 1 januari tot 31 december van het voorgaande jaar; dat verslag wordt uiterlijk op 15 april overgezonden aan de voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat, alsmede aan de bevoegde ministers; en ten slotte doet het Comité P verslag aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de Senaat wanneer die hem een onderzoek hebben opgedragen of wanneer het vaststelt dat, bij het verstrijken van een termijn die het redelijk acht, geen gevolg is gegeven aan zijn besluiten of dat de genomen maatregelen niet passend of ontoereikend zijn.
Met alle democratische waarborgen die de wet van 18 juli 1991 biedt, is het evident dat organisaties van particulieren die tot doel hebben de organen die deze wet opricht, te vervangen of in hun plaats op te treden, verboden moeten worden.
De recente gebeurtenissen hebben aangetoond dat de wet van 29 juli 1934 waarbij de private milities verboden worden, aangepast moet worden om een efficiënt instrument te zijn in de strijd tegen bewegingen, groeperingen of splintergroepen die de organen voor de controle op de politiediensten willen vervangen of in hun plaats willen optreden en zo de openbare rust en de stabiliteit van de rechtsstaat bedreigen.
Die gebeurtenissen hebben geleid tot politieke en administratieve reacties, waarvan de regelmatigheid en de relevantie met name door de rechterlijke macht in twijfel zijn getrokken. Daaruit blijkt hoezeer de modemisering van de wet van 1934 nodig is.
René THISSEN. Georges DALLEMAGNE. Clotilde NYSSENS. Magdeleine WILLAME. Michel BARBEAUX. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Artikel 2
In artikel 1, eerste lid, van de wet van 29 juli 1934 waarbij de private milities verboden worden, worden de woorden « of de organen die door de wet belast zijn met de controle op de politie » ingevoegd tussen de woorden « het leger of de politie » en de woorden « , te vervangen ».
6 december 2002.
René THISSEN. Georges DALLEMAGNE. Clotilde NYSSENS. Magdeleine WILLAME. Michel BARBEAUX. |