2-1197/2

2-1197/2

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

10 JULI 2002


Wetsontwerp tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 2bis (nieuw)

Een artikel 2bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 2bis. ­ In artikel 43bis van hetzelfde Wetboek wordt vóór het laatste lid een nieuw lid ingevoegd, luidende :

« De schadevergoeding, in hoofdsom en interesten, toegekend aan de burgerlijke partij die de veroordeling van de schuldige tot het betalen van schadevergoeding verkrijgt, wordt betaald door afneming van de aldus verbeurdverklaarde goederen, met voorrang boven alle mogelijke schuldvorderingen van de Staat ».

Verantwoording

In de huidige stand van het recht gaat de burgerlijke partij geenszins voor bij het invorderen van zijn schuld. De verbeurdverklaring, een straf dus, komt de Staat ten goede en niet de burgerlijke partij.

Nr. 2 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 4

In het voorgestelde eerste lid van § 1 van artikel 43quater, de woorden « derde en vierde lid » vervangen door de woorden « derde, vierde en vijfde lid ».

Verantwoording

Aansluitend bij het vorige amendement, wordt bepaald dat artikel 43bis, derde, vierde en vijfde lid, van toepassing is op de vermogensvoordelen bedoeld in artikel 43quater, § 2.

Nr. 3 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 4

In de Franse tekst van het voorgestelde eerste lid van artikel 43quater, § 2, de woorden « l'inculpé » vervangen door de woorden « le condamné ».

Verantwoording

Het in aanmerking nemen van « identieke feiten » waarvoor « l'inculpé » (de verdachte) niet veroordeeld werd, is niet erg realistisch : wanneer men kennis heeft van « identieke feiten », wordt de persoon wegens die feiten logischerwijze ook vervolgd. Dat gaat overigens ook in tegen het vermoeden van onschuld : indien de persoon wegens die feiten niet werd veroordeeld, wordt hij geacht ze niet te hebben begaan. Kennelijk wordt hier de veroordeelde bedoeld in plaats van de verdachte. Dat zou overeenstemmen met de Nederlandse tekst, waarin sprake is van « de veroordeelde ».

Nr. 4 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 4

In het voorgestelde eerste lid van artikel 43quater, § 3, na de woorden « de inverdenkingstelling », de woorden « of aan de dagvaarding door het openbaar ministerie » invoegen.

Verantwoording

Het begrip inverdenkingstelling is alleen bij het gerechtelijk onderzoek bekend, wat dus de dossiers uitsluit die worden behandeld in het kader van het opsporingsonderzoek. Dit amendement wil in dezelfde termijn voorzien voor de dagvaarding door het openbaar ministerie.

Nr. 5 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 8

In het voorgestelde artikel 35ter op de tweede regel de woorden « de verdachte » vervangen door de woorden « de persoon die ervan wordt verdacht één of meer in artikel 43quater opgesomde misdrijven te hebben gepleegd ».

Verantwoording

De strafrechtelijke inbeslagneming per equivalent voorafgaand aan de strafrechtelijke verbeurdverklaring per equivalent moet het evenredigheidsbeginsel in acht nemen. Dat beginsel moet worden opgenomen en verwijzen naar een reeks strafbare feiten, namelijk die in artikel 43quater (nieuw) van het Strafwetboek.

Nr. 6 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 14

Paragraaf 3 van het voorgestelde artikel 524bis aanvullen als volgt :

« De veroordeelde en de burgerlijke partij kunnen de onderzoeksrechter verzoeken een onderzoekshandeling te verrichten. In dat geval is de procedure waarin artikel 61quinquies, §§ 2 tot 6, voorziet, van toepassing. »

Verantwoording

Het bijzonder onderzoek wordt eenzijdig door het openbaar ministerie gevoerd. De veroordeelde noch de burgerlijke patij krijgen de mogelijkheid om tussen te komen, bijvoorbeeld om bijkomend onderzoek te vragen, terwijl in het raam van een gerechtelijk onderzoek, op basis van artikel 61quinquies van het Wetboek van strafvordering of van artikel 127, vierde lid, van hetzelfde wetboek, de verdachte en de burgerlijke partij bijkomende onderzoekshandelingen kunnen vragen. Deze procedure is volledig geheim en laat weinig ruimte voor de rechten van de verdediging, terwijl de recente hervormingen van het Wetboek van strafvordering (wet Franchimont van 12 maart 1998) hebben gezorgd voor een beter evenwicht tussen de daden van vervolging en de rechten van de verdediging, alsook voor het in acht nemen van de belangen van het slachtoffer. Volgens de Raad van State moet, gelet op de specifieke rol van het openbaar ministerie dat de strafvordering voor het feitengerecht leidt, uit zorg voor de eerbiediging van de rechten van de verdediging, aan de veroordeelde en aan de burgerlijke partij de gelegenheid worden geboden aan de onderzoeksprocedure deel te nemen.

Nr. 7 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 14

De Franse tekst van § 7 van het voorgestelde artikel 524bis wijzigen als volgt :

A. In het eerste lid na het woord « jugement », de woorden « ou de l'arrêt » toevoegen.

B. In het tweede lid, na het woord « jugement », de woorden « ou l'arrêt » toevoegen.

Verantwoording

A. Zoals de Raad van State onderstreept, is het mogelijk dat de procedure zich reeds in het stadium van het hof van beroep bevindt. Men dient dus niet alleen rekening te houden met het vonnis, maar ook met het arrest dat het bijzonder onderzoek gelast.

B. Ook hier moet men rekening houden met het arrest over de schuld.

Nr. 8 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 16 (nieuw)

Een artikel 16 (nieuw) toevoegen, luidende :

« Art. 16. ­ Artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 9 augustus 1991 tot vaststelling van de termijn waarbinnen en de wijze waarop een rechtsmiddel kan worden aangewend door derden die beweren recht te hebben op een verbeurdverklaarde zaak, wordt gewijzigd als volgt :

A. Na de woorden « 43bis » worden de woorden « en 43quater » ingevoegd.

B. De woorden « negentig dagen » worden vervangen door de woorden « honderdtachtig dagen. »

Verantwoording

A. Het koninklijk besluit van 9 augustus 1991 moet worden aangepast, zodat het niet alleen voor artikel 43bis van het Strafwetboek geldt, maar ook voor het nieuwe artikel 43quater.

B. Het is van essentieel belang dat de rechten van derden die te goeder trouw zijn, worden beschermd. De bescherming van derden die beweren recht te hebben op een verbeurdverklaarde zaak, zoals geregeld door het koninklijk besluit van 9 augustus 1991, is wat dat betreft ontoereikend in vergelijking met de vooruitgang die het wetsontwerp betekent voor de verbeurdverklaring : de termijn van 90 dagen die geldt voor wie aanspraak maakt om zich kenbaar te maken, moet worden verlengd en hij moet de mogelijkheid krijgen om een rechtsvordering aan te wenden tot schadevergoeding per equivalent, indien de termijn waarbinnen hij zijn recht kan laten gelden, verstreken is.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 9 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 4

Het eerste lid van het voorgestelde artikel 43quater, § 1, vervangen als volgt :

« Op vordering van het openbaar ministerie kunnen de zaken als bedoeld in artikel 42, 3º, die worden gevonden in het vermogen of in het bezit van een persoon verbeurd worden verklaard, indien deze persoon schuldig werd bevonden hetzij aan een misdrijf dat gepleegd werd in het raam van een criminele organisatie zoals omschreven in artikel 324bis, hetzij aan een misdrijf dat gepleegd werd in het kader van ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédés van internationale omvang worden aangewend, hetzij aan één van de strafbare feiten als bedoeld in : »

Verantwoording

De omkering van de bewijslast is een uitzonderlijke maatregel die slechts verantwoord wordt door uitzonderlijke omstandigheden. Wij verkiezen derhalve de oorspronkelijke tekst van het voorontwerp dat de omkering van de bewijslast beperkt tot de misdrijven gepleegd in het kader van een criminele organisatie. Dit beantwoordt bovendien beter aan de opmerkingen van de Raad van State die stelt dat het toepassingsgebied van de wet niet algemeen mag zijn.

Nr. 10 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 4

In § 2 van het voorgestelde artikel 43quater na de woorden « ernstige en concrete aanwijzingen » de woorden « die steun vinden in andere bewijsmiddelen » invoegen.

Verantwoording

Het ontworpen artikel beantwoordt niet aan de rechtspraak van het Europese Hof voor mensenrechten in de mate het niet volstaat dat er ernstige aanwijzingen bestaan ten laste van de veroordeelde om deze te veroordelen tot de verbeurdverklaring van een gedeelte van zijn patrimonium. Zoals de Raad van State het zeer juist heeft opgemerkt moet men op zijn minst het begrip « ernstige aanwijzingen » definiëren. Op zich zijn vermoedens in het strafrecht aanvaardbaar, maar het betreft slechts een « tweedegraadsbewijs ». In het strafrecht kunnen vermoedens slechts als indirect bewijs fungeren ter ondersteuning van andere bewijsmiddelen.

Nr. 11 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 4

In § 2 van het voorgestelde artikel 43quater de woorden « of uit identieke feiten » vervangen door de woorden « en uit feiten die samenhangend zijn en waarvoor de veroordeelde schuldig is bevonden ».

Verantwoording

Dit amendement beoogt beter te beantwoorden aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de mensenrechten. De uitbreiding van de verbeurdverklaring kan onder geen beding worden gebruikt om de personen te straffen die nog niet schuldig zijn bevonden voor wel bepaalde en wel gekwalificeerde feiten. Dit is niet alleen strijdig met het legaliteitsbeginsel, maar ook met het vermoeden van onschuld. Bovendien merkt de Raad van State terecht op dat dit tevens een uitbreiding zou betekenen van de verbeurdverklaring. De verbeurdverklaring moet steeds speciaal zijn en mag zich niet uitstrekken over de totaliteit van het patrimonium. Door de verbeurdverklaring mogelijk te maken voor « identieke feiten » zonder te eisen dat hiervoor een veroordeling zou bestaan geeft men aan de verbeurdverklaring een algemeen karakter wat verboden wordt door artikel 17 van de Grondwet.

Nr. 12 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 8

In het voorgestelde artikel 35ter, § 1, na de woorden « ernstige en concrete aanwijzingen » de woorden « die steun vinden in andere bewijsmiddelen » invoegen.

Verantwoording

Het ontworpen artikel beantwoordt niet aan de rechtspraak van het Europese Hof voor mensenrechten in de mate het niet volstaat dat er ernstige aanwijzingen bestaan ten laste van de veroordeelde om deze te veroordelen tot de verbeurdverklaring van een gedeelte van zijn patrimonium. Zoals de Raad van State het zeer juist heeft opgemerkt moet men op zijn minst het begrip « ernstige aanwijzingen » definiëren. Op zich zijn vermoedens in het strafrecht aanvaardbaar, maar het betreft slechts een « tweedegraadsbewijs ». In het strafrecht kunnen vermoedens slechts als indirect bewijs fungeren ter ondersteuning van andere bewijsmiddelen.

Mia DE SCHAMPHELAERE.