2-626/3

2-626/3

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

21 MEI 2002


Wetsvoorstel betreffende het recht van minderjarigen op toegang tot de rechter


AMENDEMENTEN


Nr. 9 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ De minderjarige kan zich burgerlijke partij stellen indien hij het slachtoffer is van feiten gepleegd door een van zijn ouders, door zijn voogd of door enige andere persoon die geheel of gedeeltelijk de bevoegdheden van het ouderlijk gezag uitoefenen, of indien deze personen verzuimen zijn rechten te doen gelden naar aanleiding van feiten waarvan hij het slachtoffer is. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 13.

Nr. 10 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 3

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 3. ­ De rechter beveelt de persoonlijke verschijning van de partijen. Hij hoort de minderjarige zonder dat de andere partijen aanwezig zijn.

Hij beslist bij met redenen omklede beschikking over de procesbekwaamheid van de minderjarige jonger dan veertien jaar en over het uitblijven van actie van de personen bedoeld in artikel 2 of over een eventuele strijdigheid van belangen, nadat hij geprobeerd heeft de partijen te verzoenen en hun aandacht heeft gevestigd op de mogelijkheden tot bemiddeling. Tegen deze beslissing kan geen beroep ingesteld worden. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 13.

Nr. 11 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 4

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 4. ­ Indien de rechter die kennisneemt van de burgerlijke partijstelling, van oordeel is dat de minderjarige van minder dan veertien jaar voor het geschilpunt dat het onderwerp van de vordering vormt niet over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikt, verzoekt hij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg een ad-hoc voogd aan te stellen die het geding zal overnemen. De zaak wordt verdaagd in afwachting van deze aanstelling.

Indien de minderjarige zich wegens zijn leeftijd of om enige andere reden geen burgerlijke partij heeft gesteld, stelt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg met dat doel een ad hoc-voogd aan op eenzijdig verzoek van het openbaar ministerie of enige belanghebbende persoon. Indien nodig wordt de zaak verdaagd in afwachting van deze aanstelling. De ad hoc-voogd moet in de plaats van de wettelijke vertegenwoordigers beslissen of met de mening van het kind al dan niet rekening moet worden gehouden. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 13.

Nr. 12 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 5

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 5. ­ De ad hoc-voogd kan een beroep doen op een advocaat, die niet de raadsman van de minderjarige mag zijn. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 13.

Nr. 13 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 6

Een artikel 6 (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 6. ­ De Koning wijst een commissie aan die gemachtigd is de deontologische code van de voor minderjarigen aangewezen ad-hocvoogden op te stellen. Deze code wordt bij koninklijk besluit aangenomen. »

Verantwoording

Dit amendement is gebaseerd op artikel 37 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd en maakt het mogelijk de systemen in overeenstemming te brengen. Ook in het besluit van de Vlaamse executieve tot coördinatie van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand en in het decreet over de jeugdbijstand van de Duitstalige Gemeenschap van 20 maart 1995 wordt de leeftijd van 14 jaar vooropgesteld als de leeftijd waarop de minderjarige bepaalde verantwoordelijkheden krijgt.

De 14 jaar oude minderjarige krijgt dus het recht zich burgerlijke partij te stellen indien de ouders niet in zijn naam vorderen of belangen hebben die strijdig zijn met die van de minderjarige. In dat geval spreekt de rechter zich vooraf uit, niet over de procesbekwaamheid van de minderjarige maar over het uitblijven van actie van de ouders of over een eventuele strijdigheid van belangen tussen de minderjarige en zijn ouders. Hij probeert de partijen te verzoenen (bijvoorbeeld om de ouders ertoe te brengen in naam van hun kind te vorderen) en licht hen in over het bestaan van bemiddeling en de mogelijkheden ervan. Hij hoort de minderjarige zonder dat de andere partijen aanwezig zijn.

Het is pas wanneer de minderjarige zelf niet vordert, dat het parket of een andere belanghebbende persoon (een grootvader, een verwant, ...) kan vragen dat er een ad-hocvoogd wordt aangesteld om het geding over te nemen (artikel 4, tweede lid, « of om enige andere reden »). Het is de taak van deze laatste om dat te doen met het belang van de minderjarige in gedachten, na hem gehoord te hebben en rekening houdend met zijn wensen, in het bijzonder wanneer zijn beslissing om zijn vorderingsrecht niet uit te oefenen een vrije en doordachte keuze van zijn kant is.

Ook de minderjarige jonger dan 14 jaar krijgt het recht zich burgerlijke partij te stellen. Indien de rechter echter oordeelt dat het kind niet over het nodige onderscheidingsvermogen beschikt ­ niet zozeer in de algemene zin (waarom anders een onderscheid maken met de volwassenen) maar wel wat het onderwerp van het geschil betreft ­ kan hij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg vragen om een ad-hocvoogd aan te stellen om het geding over te nemen (artikel 4, eerste lid). In dat geval spreekt de rechter zich vooraf uit over de procesbekwaamheid van de minderjarige en over het uitblijven van actie van de ouders of over een eventuele strijdigheid van belangen tussen de minderjarige en zijn ouders. Hij probeert eveneens de partijen te verzoenen en licht hen in over de mogelijkheden van bemiddeling. De rechter kan het gebrek aan onderscheidingsvermogen pas vaststellen na het kind gehoord te hebben. De rechter die kennis neemt van de burgerlijkepartijstelling moet dat nagaan. Dat kan dus de onderzoeksrechter zijn, een onderzoeksgerecht of de feitenrechter.

Er zijn verschillende redenen waarom de mogelijkheid een ad-hocvoogd aan te stellen moet bestaan, onder meer omdat een minderjarige in een geschil kan betrokken raken zonder veel kans op succes. De aangestelde ad-hocvoogd kan in geval van mislukking de rol van « katalysator » op zich nemen, zodat de minderjarige hier minder onder gebukt gaat : de schuld ligt dan bij de ad-hocvoogd en niet bij de minderjarige zelf.

Voor kinderen jonger dan 14 jaar moet ook rekening worden gehouden met het geval waarin zij niet zelf vorderen, of het tegen hun belang zou kunnen ingaan om te vorderen.

Artikel 4, tweede lid, bepaalt de voorwaarden volgens welke een ad-hocvoogd kan worden aangesteld. Stelt de minderjarige zich geen burgerlijke partij ofwel wegens zijn leeftijd of wegens gebrek aan onderscheidingsvermogen ofwel omdat hij daartoe vrijwillig heeft beslist, dan moet niettemin elke belanghebbende en indien nodig de procureur des Konings de mogelijkheid hebben aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te vragen een ad-hocvoogd aan te stellen. Deze laatste moet in de plaats van de wettelijke vertegenwoordigers beslissen of met de mening van het kind al dan niet rekening moet worden gehouden.

Men moet bepalen dat de zaak kan worden uitgesteld om de aanstelling te kunnen uitvoeren, zodat men zich kan verweren tegen het argument van het Gerechtelijk Wetboek volgens hetwelk de hervatting van geding de procedure niet mag vertragen.

De ad-hocvoogd kan een beroep doen op een advocaat, die evenwel niet de raadsman van de minderjarige mag zijn. Anders duikt het probleem opnieuw op van de verwarring tussen de ad-hocvoogd en de raadsman van de minderjarige. Is de advocaat de vertolker van de mening van de minderjarige, dan kan hij immers niet terzelfder tijd de wettelijke vertegenwoordigers vervangen bij het beoordelen van het belang van het kind. Hij zou snel geprangd zitten tussen « wat het kind wil » en « wat zou moeten worden gedaan in het belang van het kind ». Dat laatste beantwoordt niet steeds aan de wensen van de minderjarige. De ad-hocvoogd oefent de rechten uit die verbonden zijn aan het ouderlijk gezag in het belang van het kind, terwijl de advocaat tot taak heeft de mening van de minderjarige te vertolken.

Het is voorts ook nodig om voor de ad-hocvoogden een code van plichtenleer op te stellen, naar het voorbeeld van de Code voor de jeugdhulp van de Franse Gemeenschap, om herkenningspunten en referenties te geven. Deze code wordt opgesteld door een door de Koning aangestelde commissie en wordt bij koninklijk besluit aangenomen.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 14 VAN DE HEER MAHOUX EN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 9 van mevrouw Nyssens)

Art. 2

Het voorgestelde artikel 2 vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ De minderjarige, slachtoffer van een overtreding gepleegd door een persoon die het ouderlijk gezag uitoefent of door een derde, kan zich burgerlijke partij stellen indien de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen, verzuimen zijn rechten te doen gelden of wanneer er tussen hen en de minderjarige een belangenconflict bestaat.

Onverminderd de wettelijke bepalingen waarbij aan de minderjarige vorderingsrecht wordt verleend, kan de minderjarige persoonlijk optreden wanneer de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen geen actie ondernemen of wanneer er met hen een belangenconflict bestaat in gerechtelijke en administratieve bewarende procedures of met betrekking tot de aan zijn persoon verbonden rechten. »

Verantwoording

De indieners van dit amendement menen dat de toegang tot de rechter voor minderjarigen ook wettelijk moet worden aangepast aan de huidige ontwikkeling in de rechtspraak. Dat zal leiden tot een grotere rechtszekerheid ­ het vorderingsrecht van minderjarigen zou niet verschillen van rechtbank tot rechtbank ­ en toch de mogelijkheid openlaten dat de rechtspraak nog evolueert.

Naast de wettelijke bepalingen waarbij de minderjarige vorderingsrecht krijgt ­ en die door dit amendement niet worden gewijzigd (bijvoorbeeld wanneer de minderjarige handelt als ouder van zijn kind) ­ heeft de rechtspraak dit recht ook toegekend in de volgende gevallen :

1. strikt bewarende rechtsvordering en bij gewone beroepen wanneer de termijnen bijna verstrijken :

­ vordering tot verzegeling in dringende gevallen,

­ bewarend beslag op de goederen van de schuldenaar;

2. uitoefening van persoonlijke rechten :

­ beroep tegen een beslissing van de militeiraad,

­ vordering van de minderjarige tegen zijn ouders op basis van artikel 203 van het Burgerlijk Wetboek,

­ zaak aanspannen inzake sociale bijstand,

­ zaak aanspannen over schoolaangelegenheden,

­ vordering tot schorsing van een uitwijzingsbevel.

Philippe MAHOUX.
Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 15 VAN MEVROUW TAELMAN

Art. 2bis (nieuw)

Een artikel 2bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 2bis. ­ In het vierde deel, boek IV, van het Gerechtelijk Wetboek wordt hoofdstuk IXbis dat artikel 1237bis bevat, hersteld in de volgende lezing :

« Hoofdstuk IXbis : rechtsvordering van minderjarigen.

Art. 1237bis. ­ § 1. Onverminderd de wettelijke bepalingen die aan een minderjarige het recht verlenen om in rechte op te treden, kan de minderjarige die de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt, of indien hij de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt doch in staat is zijn of haar mening te vormen, persoonlijk een rechtsvordering instellen in geval van stilzitten van zijn wettelijke vertegenwoordigers, in geval van tegenstrijdigheid van belangen met deze laatsten ten bewarende titel in gerechtelijke of administratieve procedures of in procedures die betrekking hebben op zijn persoon.

§ 2. De vordering van de minderjarige wordt ingeleid bij een eenvoudig verzoekschrift voor de ratione loci en ratione materiae bevoegde rechtbank. De rechter beveelt de persoonlijke verschijning van de verzoekende partij en de gedaagde partijen en tracht partijen te verzoenen.

§ 3. Wanneer de minderjarige geen advocaat heeft, wordt er hem een toegewezen conform de bepalingen van het vierde deel, boek IV, hoofdstuk IXbis, van het Gerechtelijk Wetboek. »

Verantwoording

§ 1. Het is duidelijker om de bepalingen met betrekking tot de burgerlijke partijstelling in te voegen in de bepalingen van het Wetboek van strafvordering. De tekst wordt in overeenstemming gebracht met het wetsvoorstel met betrekking tot het recht van minderjarigen om gehoord te worden.

§ 2. Paragraaf 2 beschrijft de manier waarop de vordering wordt ingeleid, namelijk zo soepel mogelijk. Er wordt voorzien in een verplichte en voorafgaande bemiddeling.

§ 3. Zie procedure advocaten voor minderjarigen.

Nr. 16 VAN MEVROUW TAELMAN

(Subamendement op amendement nr. 14 van de heer Mahoux en mevrouw de T' Serclaes)

Art. 2

Aan het voorgestelde artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. Een inleidende zin invoegen, luidende :

« In de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering wordt een artikel 3ter ingevoegd, luidende : »

B. Het eerste lid vervangen als volgt :

« Art. 3ter. ­ De minderjarige, slachtoffer van een misdrijf gepleegd door ieder persoon die ouderlijk gezag uitoefent of door een derde, kan zich burgerlijke partij stellen bij stilzitten van deze personen met ouderlijk gezag of in geval van tegenstrijdigheid van belangen. De minderjarige wordt ambtshalve een advocaat toegewezen conform de bepalingen van boek IIIbis, hoofdstuk IV, van het Gerechtelijk Wetboek. »

C. Het tweede lid doen vervallen.

Verantwoording

A. Het is duidelijker om de bepalingen met betrekking tot de burgerlijke partijstelling in te voegen in de bepalingen van het Wetboek van strafvordering.

B. De link dient te worden gelegd naar het wetsvoorstel met betrekking de jeugdadvocaten voor minderjarigen.

C. Deze tekst dient hernomen in het Gerechtelijk Wetboek.

Martine TAELMAN.

Nr. 17 VAN DE DAMES TAELMAN ET de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 16 van mevrouw Taelman)

Art. 2

In het voorgestelde artikel 3ter, na de woorden « tegenstrijdigheid van belangen » de zin « Indien de minderjarige niet in staat is zijn mening te vormen duidt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg onverwijld een persoon aan om de minderjarige in rechte te vertegenwoordigen » invoegen.

Martine TAELMAN.
Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 18 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 16 van mevrouw Taelman)

Art. 2

De laatste zin van het voorgestelde artikel 3ter vervangen als volgt :

« Wanneer de minderjarige geen advocaat heeft, wordt hem ambtshalve een advocaat aangegewezen, overeenkomstig artikel 508/24 van het Gerechtelijk Wetboek. »

Nr. 19 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 15 van mevrouw Taelman)

Art. 2bis

1. In de voorgestelde § 2 de volgende woorden doen vervallen : « voor de ratione loci en ratione materiae bevoegde rechtbank ».

2. In de voorgestelde § 3 de woorden « conform de bepalingen van het vierde deel, boek IV, hoofdstuk IXbis, van het Gerechtelijk Wetboek » vervangen door de woorden « overeenkomstig artikel 508/24 van het Gerechtelijk Wetboek ».

Verantwoording

Het spreekt vanzelf dat men het verzoekschrift bij de bevoegde rechter moet indienen.

Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 20 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 15 van mevrouw Taelman)

Art. 2bis

De laatste zin van § 2 vervangen als volgt :

« De rechter beveelt de persoonlijke verschijning van de partijen. Hij hoort de minderjarige zonder dat de andere partijen aanwezig zijn. Hij beslist bij een met redenen omklede beschikking over de bekwaamheid van de minderjarige van jonger dan twaalf jaar om in rechte op te treden, nadat hij gepoogd heeft de partijen te verzoenen en hun aandacht heeft gevestigd op de mogelijkheden tot bemiddeling. Tegen die beschikking is geen beroep mogelijk. »

Verantwoording

Zie bij amendement nr. 10.

Clotilde NYSSENS.