2-256/9

2-256/9

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

30 JANUARI 2002


Wetsvoorstel tot instelling van jeugdadvocaten voor minderjarigen


AMENDEMENTEN


Nr. 100 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

Art. 2

Dit artikel wijzigen als volgt :

A. Paragraaf 1 vervangen als volgt :

« Onverminderd de juridische bijstand voorzien in andere wetten of in decreten, wordt de minderjarige in elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging waarin hij partij is, en in elke stand van het geding, bijgestaan door een advocaat naar zijn keuze.

Wanneer de minderjarige geen advocaat heeft, wordt hem ambtshalve een jeugdadvocaat toegewezen door de stafhouder van de balie of door het bureau voor juridische bijstand overeenkomstig artikel 508/21 van het Gerechtelijk Wetboek, tenzij de minderjarige daar uitdrukkelijk van afziet. De minderjarige kan deze beslissing herroepen op welk ogenblik ook tijdens de procedure.

De vordering wordt geschorst tot de minderjarige door een advocaat wordt bijgestaan. »

B. De voorgestelde § 2 vervangen als volgt :

« In geval van een tussenkomst of een verhoor, in elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging die hem betreft of aanbelangt, kan de minderjarige, op zijn uitdrukkelijk verzoek, bijgestaan worden door een advocaat naar zijn keuze of, indien hij geen advocaat kiest, door een jeugdadvocaat die hem overeenkomstig § 1, tweede lid, wordt toegewezen.

Dit kan ook op uitdrukkelijk verzoek van de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen, van het openbaar ministerie of van de rechter bij wie de zaak aanhangig is.

De rechter bij wie de zaak aanhangig is, ziet erop toe dat de minderjarige op de hoogte is van de mogelijkheid zich te laten bijstaan door een advocaat. »

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe de vrije keuze van een advocaat voor de minderjarige in te voeren. Dit is slechts nodig in de veronderstelling dat de minderjarige geen advocaat heeft gekozen en niet uitdrukkelijk heeft geweigerd dat hem een jeugdadvocaat wordt toegewezen.

In overeenstemming met de aanbevelingen van de werkgroep « UCL Formation droit de la jeunesse », wordt de rechtspleging waarin de minderjarige partij is, geschorst tot hij wordt bijgestaan door een advocaat, tenzij hij uitdrukkelijk heeft afgezien van het recht om een advocaat te hebben.

Voor zaken waarin de minderjarige een advocaat kan maar niet moet hebben (tussenkomst of verhoor), bepaalt het amendement dat de rechter bij wie de zaak aanhangig is, de minderjarige inlicht over de mogelijkheid zich te laten bijstaan door een raadsman.

Nr. 101 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 84)

Art. 3

Het tweede lid van dit artikel vervangen als volgt :

« Hij moet bovendien het bewijs leveren van een stage van zes maanden bij een lid van de jeugdpermanentie die het bewijs kan leveren van twee jaar dienst bij de jeugdpermanentie. »

Verantwoording

De permanente opleiding en de stage met toezicht, dus de twee andere delen van de opleiding bepaald in amendement nr. 84, lijken overdreven.

Een basiskennis van het intern en internationaal recht bezitten en een stage van zes maanden bij een gespecialiseerde advocaat doorlopen, lijken voldoende.

Iedere rechtstak is ingewikkeld en vergt permanente opleiding. Net als voor andere domeinen, zal de permanente opleiding in jeugdrecht gebeuren via de praktijk en via het lezen van vakliteratuur. Er is geen enkele reden om meer verplichtingen op te leggen aan advocaten die zich in jeugdrecht willen specialiseren, dan aan anderen.

Nathalie de T'SERCLAES.

Nr. 102 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 2

Paragraaf 3 van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zoals blijkt uit de hoorzittingen naar aanleiding van wetsvoorstel nr. 2-626 betreffende het recht van minderjarigen op toegang tot de rechter, lijkt het meer aangewezen deze bepaling in wetsvoorstel nr. 2-626 op te nemen, en ze te bespreken tijdens de behandeling van dit voorstel, dat betrekking heeft op het recht van minderjarigen om in rechte op te treden.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 103 VAN DE REGERING

Art. 2

Dit artikel wijzigen als volgt :

A. De voorgestelde § 1 vervangen als volgt :

« § 1. Behoudens andersluidende bepalingen in wetten of decreten, wanneer er strijdigheid van belangen bestaat met de persoon die hem in rechte vertegenwoordigt en wanneer er geen voogd ad hoc is aangewezen, wordt de minderjarige in elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging waarin hij partij is, bijgestaan door een jeugdadvocaat, behalve wanneer hij een andere advocaat kiest.

Wanneer de minderjarige geen advocaat heeft of er geen gekozen heeft wordt hem, op verzoek van de voorzitter gevat van het geschil, een jeugdadvocaat toegewezen door de stafhouder van de balie of door het bureau voor juridische bijstand.

De minderjarige kan uitdrukkelijk afzien van de bijstand van een advocaat. De toegewezen advocaat ziet na of deze afstand vrijwillig is gedaan en deelt het resultaat van dit nazicht mee aan de voorzitter gevat aan het geschil en aan de stafhouder van de balie of het bureau voor juridische bijstand. »

B. De voorgestelde § 2 vervangen als volgt :

« § 2. Behoudens andersluidende bepalingen in wetten of decreten kan de minderjarige, op zijn verzoek, in elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging, die hem betreft of aanbelangt en waarin hij geen partij is, bijgestaan worden door een jeugdavocaat die hem wordt toegewezen door de stafhouder van de balie of door het bureau voor juridische bijstand.

Dit kan ook op verzoek van zijn ouders of van andere personen die het ouderlijk gezag over hem uitoefenen, van het openbaar ministerie of van de voorzitter gevat aan het geschil, behalve wanneer de minderjarige hiervan uitdrukkelijk afziet of wanneer hij een andere advocaat kiest. »

Verantwoording

Het onderscheid tussen de verplichte bijstand aan een minderjarige wanneer hij partij is (§ 1), bijvoorbeeld wanneer hij tussenkomt in een geschil, en de mogelijkheid op bijstand wanneer de rechtspleging de minderjarige slechts betreft of aanbelangt, zonder dat hij partij is (§ 2), wordt behouden. Het is echter niet opportuun te bepalen in deze wet wat onder « partij » moet worden verstaan. Het algemeen recht is hierop van toepassing.

In paragraaf 1 wordt verduidelijkt dat de bijstand door een jeugdadvocaat slechts mogelijk is behoudens andersluidende bepalingen in wetten of decreten, met andere woorden wanneer een andere reglementering niet reeds in een andere vorm van bijstand voorziet. Aldus wordt uitgesloten dat wanneer terzake reeds een andere wetgeving van toepassing is bijkomend een jeugdadvocaat moet worden toegekend.

Bovendien wordt als voorwaarde voor de bijstand van een jeugdadvocaat toegevoegd dat er een strijdigheid moet zijn tussen de belangen van de minderjarige en deze van de persoon die hem vertegenwoordigt (meestal zijn ouders, maar ook bijvoorbeeld een provoogd). Wanneer er geen strijdigheid van belangen is, is er geen reden om de minderjarige een afzonderlijke jeugdadvocaat toe te kennen en evenmin als een voogd ad hoc is aangewezen. Dit neemt uiteraard niet weg dat het recht op bijstand van een advocaat wordt behouden wanneer deze nadrukkelijk bij wet aan een minderjarige wordt toegekend, zoals bijvoorbeeld in de jeugdbeschermingswet.

Het derde lid van § 1 wordt gewijzigd in die zin dat de toegewezen advocaat nagaat of het weigeren van bijstand al dan niet vrijwillig is gebeurd.

Paragraaf 2 is van toepassing wanneer de minderjarige, onafhankelijk van zijn vertegenwoordiger, bijvoorbeeld overweegt een proces te beginnen (hij is dus nog geen partij). Aan deze minderjarige wordt de mogelijkheid geboden een beroep te doen op de bijstand van een advocaat, hetzij in het kader van een eerstelijns- of tweedelijnsbijstand. Hij moet hiertoe een mondeling of schriftelijk verzoek richten tot de stafhouder van de balie of het bureau voor juridische bijstand.

Ook hier zal de regeling maar gelden wanneer een andere regelementering niet reeds in een andere vorm van bijstand voorziet.

De minister van Justitie,

Marc VERWILGHEN.

Nr. 104 VAN DE HEER GALAND

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ In artikel 931, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek vervallen de woorden « die over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikt. »

Verantwoording

Het wordt algemeen aanvaard dat het onderscheidingsvermogen in de zin van artikel 12 van het Verdrag van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind niet impliceert dat het kind blijk geeft van een absolute maturiteit aangezien dat artikel bepaalt dat « aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid ». Dat onderscheidingsvermogen is niet op een eenvormige wijze vast te stellen op een bepaalde leeftijd maar hangt af van de ontwikkeling van het kind, van zijn achtergrond, van zijn vermogen om de zaken waarmee het geconfronteerd wordt, te begrijpen, van de aard en de ernst van het gerezen probleem.

Wij zijn evenwel van mening dat het niet wenselijk is het recht van de minderjarige om gehoord te worden afhankelijk te maken van zijn onderscheidingsvermogen, daar dit laatste slechts logisch en nauwkeurig kan worden beoordeeld indien de minderjarige ten minste één keer door de rechter is gehoord. Voortaan is de rechter verplicht de minderjarige te horen indien die laatste daarom verzoekt. De rechter kan aldus het onderscheidingsvermogen van de minderjarige beoordelen en niet a priori bepalen. Alleen daarna en op basis van die beoordeling kan de rechter, bij het opstellen van zijn vonnis, het belang inschatten dat aan de mening van het kind moet worden gehecht.

Paul GALAND.

Nr. 105 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.

Art. 1bis (nieuw)

Een artikel 1bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Artikel 1bis. ­ In het tweede deel van het Gerechtelijk Wetboek wordt een boek IIIter ingevoegd, dat de artikelen 508/24 tot 508/27 bevat, met als opschrift : « Juridische bijstand door jeugdadvocaten. »

Nr. 106 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.

Art. 2

In dit artikel een inleidende zin invoegen, luidende :

« In het Gerechtelijk Wetboek wordt een artikel 508/24 ingevoegd, luidende : »

Nr. 107 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.

Art. 3

In dit artikel een inleidende zin invoegen, luidende :

« In het Gerechtelijk Wetboek wordt een artikel 508/25 ingevoegd, luidende : »

Nr. 108 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.

Art. 4

In dit artikel een inleidende zin invoegen, luidende :

« In het Gerechtelijk Wetboek wordt een artikel 508/26 ingevoegd, luidende : »

Nr. 109 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.

Art. 5

In dit artikel een inleidende zin invoegen, luidende :

« In het Gerechtelijk Wetboek wordt een artikel 508/27 ingevoegd, luidende : »

Jeannine LEDUC.
Didier RAMOUDT.
Martine TAELMAN.

Nr. 110 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 103 van de regering)

Art. 2

Dit artikel wijzigen als volgt :

A. In het eerste lid van § 1 doen vervallen de woorden « wanneer er strijdigheid van belangen bestaat met de persoon die hem in rechte vertegenwoordigt en ».

B. In het tweede lid van § 1 doen vervallen de woorden « of er geen gekozen heeft ».

Nr. 111 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 103 van de regering)

Art. 2

In het eerste lid van de voorgestelde § 2, na de woorden « kan de minderjarige, op zijn verzoek, » invoegen de woorden « wanneer hij tussenkomt of gehoord wordt ».

Verantwoording

Conflicten tussen personen mogen niet nodeloos in de gerechtelijke sfeer worden getrokken, vooral wanneer het gaat om problemen waarbij de minderjarige niet rechtstreeks betrokken is. Daarom moet de minderjarige alleen dan worden bijgestaan door een advcoaat wanneer hij wil tussenkomen of gehoord worden.

Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 112 VAN MEVROUW KAÇAR

Art. 5bis (nieuw)

Een artikel 5bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 5bis. ­ Artikel 54bis, § 1, eerste lid, van de wet op de jeugdbescherming wordt vervangen als volgt :

« § 1. Wanneer een persoon beneden de achttien jaar partij is in het geding en geen advocaat heeft, wordt hem ambtshalve een jeugdadvocaat toegewezen. »

Verantwoording

Het is evident dat in de wetgeving op de jeugdbescherming de advocaat die wordt aangesteld overeenkomstig artikel 52ter en 54bis van de wet op de jeugdbescherming een jeugdadvocaat behoort te zijn.

Nr. 113 VAN MEVROUW KAÇAR

Art. 2

De voorgestelde § 1, derde lid, doen vervallen.

Verantwoording

Het ambtshalve toewijzen van een advocaat is in essentie een beschermingsregel, waarbij een recht op bijstand wordt toegekend aan categorieën van mensen die als te zwak worden aanzien om de procesgang alleen aan te kunnen, zij het omwille van hun leeftijd en/of bekwaamheid, zij het omwille van de aard van de procedure, minderjarigen in de jeugdbescherming, geestesgestoorden, psychiatrische commissie, voorlopige hechtenis, assisen.

Bovendien blijft de wet op de jeugdbescherming buiten huidige wet vallen. Met betrekking tot de wet op de jeugdbescherming zeggen de rechtsleer en de dominante rechtspraak dat de minderjarige niet kan afzien van een advocaat. De huidige tekst zou de rechtsleer en rechtspraak van mening kunnen doen veranderen.

Hoe kan een advocaat nagaan of een jongere vrijwillig heeft afgezien van een advocaat ?

Is dit een besparingsreflex of het toekennen van autonomie aan de jongere ? Een jongere die niet bekwaam wordt geacht te oordelen of hij een procedure wil starten, maar wel bekwaam zou zijn te oordelen dat hij geen advocaat wil ?

De vrees bestaat dat er druk zal gezet worden op de jongere om afstand te doen van zijn advocaat.

Nr. 114 VAN MEVROUW KAÇAR

Art. 3

In het 3º de woorden « de bemiddelingstechnieken » invoegen tussen de woorden « ... de sociologie, » en de woorden « ..., de pedagogie ... ».

Verantwoording

Het is belangrijk dat de jeugdadvocaat notie van bemiddeling heeft om ervoor te zorgen dat men niet steeds vanuit een conflictmodel moet vertrekken. Dit is ook de teneur van de ontwikkeling van het personen-familierecht, met name de proceduregebonden bemiddeling in familiezaken is een concrete invulling die de wetgever eraan heeft gegeven.

Meryem KAÇAR.

Nr. 115 VAN DE HEER GALAND

(Subamendement op amendement nr. 103 van de regering)

Art. 2

De voorgestelde § 2 van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De tussenkomst van minderjarigen in rechtsplegingen waarin zij geen partij zijn, maar die hen wel aanbelangen, wordt geregeld door artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek. Bijgevolg moet men deze bepaling wijzigen teneinde een minderjarige in staat te stellen om, bijgestaan door een advocaat of een persoon die hij zelf kiest, gehoord te worden in iedere procedure die hem aanbelangt.

Nr. 116 VAN DE HEER GALAND

Art. 2

De voorgestelde § 3 van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze bepaling schept verwarring tussen de taken van de advocaat en die van de voogd.

Nr. 117 VAN DE HEER GALAND

Art. 2

De voorgestelde § 4 van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze bepaling komt niet te pas, aangezien zij een fundamenteel deontologisch principe bevat. Onafhankelijk is een wezenlijk kenmerk van de taak van de advocaat, welke ook de hoedanigheid is van de partijen die hij bijstaat en vertegenwoordigt.

Bovendien is deze bepaling in strijd met het geval in § 3, waar de advocaat de rol van voogd ad hoc wordt toebedeeld. De voogd oefent dan immers bevoegdheden uit die in principe alleen de ouders toekomen (hij vertegenwoordigt en verleent bijstand bij burgerlijke handelingen en rechtsvorderingen omtrent de persoon en de goederen van het kind) omdat er een belangenconflict bestaat. Deze bevoegdheden houden rekening met het belang van het kind (rechten-taken) en evolueren met de leeftijd van dit kind. De voogd neemt dus de plaats in van de wettelijke vertegenwoordigers (de ouders) om de belangen van het kind te vertegenwoordigen, in plaats van de rechten van het kind te verdedigen.

Nr. 118 VAN DE HEER GALAND

Art. 5bis (nieuw)

Een artikel 5bis (nieuw) invoegen luidende :

« Art. 5bis. ­ Artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 931. ­ Een minderjarige beneden de volle leeftijd van vijftien jaar mag niet onder ede worden gehoord. Zijn verklaringen kunnen enkel als inlichtingen gelden.

Bloedverwanten in nederdalende lijn mogen niet worden gehoord in zaken waarin hun bloedverwanten in opgaande lijn tegengestelde belangen hebben.

De minderjarige kan in elk geding dat hem betreft, op eenvoudig verzoek of bij beslissing van de rechter worden gehoord zonder dat de partijen aanwezig zijn en met in voorkomend geval verdeling van de kosten over de partijen, onverminderd de wettelijke bepalingen betreffende de vrijwillige tussenkomst en de toestemming van de minderjarige. Tegen de beslissing van de rechter kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Wanneer de rechter beslist om de minderjarige te horen, kan laatstgenoemde weigeren gehoord te worden. In het andere geval beslist de minderjarige of hij rechtstreeks gehoord wordt of door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling.

Tijdens zijn verhoor heeft de minderjarige het recht zich te laten bijstaan door een advocaat of door enige andere zelf gekozen meerderjarige.

Het horen van de minderjarige heeft niet tot gevolg dat hij partij in het geding wordt. Het onderhoud geschiedt op een plaats die door de rechter geschikt wordt geacht. Hiervan wordt een proces-verbaal opgemaakt dat bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd, zonder dat evenwel een afschrift ervan aan de partijen wordt bezorgd. »

Verantwoording

1. Het wordt algemeen aanvaard dat het onderscheidingsvermogen in de zin van artikel 12 van het Verdrag van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind niet impliceert dat het kind blijk geeft van een absolute maturiteit aangezien dat artikel bepaalt dat « aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid ». Dat onderscheidingsvermogen is niet op een eenvormige wijze vast te stellen op een bepaalde leeftijd maar hangt af van de ontwikkeling van het kind, van zijn achtergrond, van zijn vermogen om de zaken waarmee het geconfronteerd wordt, te begrijpen, van de aard en de ernst van het gerezen probleem.

Wij zijn evenwel van mening dat het niet wenselijk is het recht van de minderjarige om gehoord te worden afhankelijk te maken van zijn onderscheidingsvermogen. Daar dit laatste slechts logisch en nauwkeurig kan worden beoordeeld indien de minderjarige ten minste één keer door de rechter is gehoord.

Voortaan is de rechter verplicht de minderjarige te horen indien die laatste daarom verzoekt. De rechter kan aldus het onderscheidingsvermogen van de minderjarige beoordelen en niet a priori bepalen. Alleen daarna en op basis van die beoordeling kan de rechter, bij het opstellen van zijn vonnis, het belang inschatten dat aan de mening van het kind moet worden gehecht. Het derde lid van artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek wordt in die zin gewijzigd.

2. Belangrijk is dat de rechter zelf de minderjarige hoort in de gedingen die hem betreffen en dat hij die taak niet opdraagt aan een derde. Wanneer het kind gehoord wordt, is het immers de bedoeling de « ongekuiste » mening van het kind te horen zonder die te interpreteren want het is niet de persoon die het kind hoort, maar wel de rechter die moet oordelen welk belang hij hecht aan de woorden van het kind. Het tegenovergestelde komt neer op het verwarren van het horen van het kind als onderzoeksmaatregel en het recht van het kind om gehoord te worden in de zin van artikel 12 van het Verdrag inzake de rechten van het kind. Het derde lid van het huidige artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek wordt eveneens in die zin gewijzigd.

3. Zodra men een minderjarige het recht toekent om gehoord te worden, is het raadzaam die minderjarige te laten uitmaken of hij al dan niet rechtstreeks gehoord wil worden. Die keuze moet niet door de rechter gemaakt worden, in tegenstelling tot wat het huidige derde lid van artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek laat uitschijnen.

4. Wij schrappen eveneens het huidige vierde lid van artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek. Het is immers niet consequent te bepalen dat de rechter kan beslissen dat hij de minderjarige niet wil horen op grond van een gebrek aan onderscheidingsvermogen van die minderjarige. De rechter heeft immers de minderjarige niet ontmoet, precies omdat het principe van die ontmoeting verworpen werd door de weigering de minderjarige te horen.

Paul GALAND.

Nr. 119 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 103 van de regering)

Art. 2

De twee eerste delen van het voorgestelde A wijzigen als volgt :

« § 1. Onverminderd de juridische bijstand voorzien in andere wetten of in decreten, wordt de minderjarige in elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging waarin hij partij is en in elke stand van geding, bijgestaan door een advocaat.

De minderjarige kiest altijd vrij zijn advocaat.

Wanneer de minderjarige geen advocaat heeft, wordt hem ambtshalve en onverwijld, op verzoek van de voorzitter voor wie het geschil aanhangig is, of van elke belanghebbende, een advocaat voor minderjarigen toegewezen door de stafhouder van de balie of door het bureau voor juridische bijstand.

De vordering wordt geschorst totdat de minderjarige door een advocaat wordt bijgestaan. »

Verantwoording

Duidelijkheidshalve moet het eerste lid van deze wettekst bevestigen dat de minderjarige verplicht wordt bijgestaan door een advocaat. Dat is het centrale beginsel van dit wetsvoorstel. De toevoeging « in elke stand van het geding » stond in de oorspronkelijk goedgekeurde tekst en moet behouden blijven.

Het tweede lid bevestigt het principe van de vrije keuze van de advocaat. Dit principe houdt verband met de eerbiediging van de rechten van de verdediging. Het is de jongere die recht heeft op bijstand door een advocaat en het komt de andere partijen niet toe om zijn keuze te bekritiseren, behalve wanneer een belangenconflict moet worden beslecht. Als de minderjarige zijn advocaat gekozen heeft, moet die keuze geëerbiedigd worden, maar er moet wel worden toegezien op de onafhankelijkheid van die advocaat ten aanzien van de andere partijen in het geding en van derden.

Als de minderjarige echter geen advocaat heeft gekozen, wijst de stafhouder een gespecialiseerd advocaat aan (advocaat voor minderjarigen).

Wij zien dus twee beperkingen op het principe van de vrije keuze, namelijk wanneer de minderjarige geen advocaat heeft gekozen en wanneer hij een advocaat heeft gekozen die niet de nodige waarborgen biedt met betrekking tot de vereiste onafhankelijkheid tegenover de partijen in het geding of tegenover derden.

Het voorgestelde amendement nr. 103 (§ 1, eerste lid) is verwarrend omdat het allerlei kwesties door elkaar haalt : de bijstand van de minderjarige door een advocaat, het recht van de minderjarige om in rechte op te treden, zijn vertegenwoordiging door zijn ouders of voogd en de eventuele aanwijzing van een voogd ad hoc. Al die hypothesen moeten afzonderlijk worden behandeld. De bijstand van de minderjarige door een advocaat moet gewaarborgd zijn, ongeacht of hij alleen handelt of vertegenwoordigd wordt. Dat principe moet vaststaan.

Voorts moet de onafhankelijkheid van de advocaat gewaarborgd zijn. Zo moet worden voorkomen dat de raadsman van de minderjarige door diens ouders of een van diens ouders wordt betaald. Momenteel ziet de stafhouder of het bureau voor juridische bijstand er in alle procedures waarin de minderjarige door een advocaat wordt bijgestaan, bij belangenconflicten op toe dat de betrokkene bijstand krijgt van een andere advocaat dan die op wie zijn vader, moeder, voogd of personen die hem onder hun bewaring hebben of die bekleed zijn met een vorderingsrecht, een beroep zouden hebben gedaan (artikel 54bis, § 3, wet van 8 april 1965). Dit systeem is overgenomen in amendement nr. 81 en moet behouden blijven.

Bovendien moet worden verduidelijkt, zoals dat gebeurt in § 2, wie kan vragen om de aanwijzing van een advocaat voor minderjarigen wanneer de minderjarige geen advocaat heeft. Het openbaar ministerie en de rechter zijn de aangewezen personen om de stafhouder of het bureau voor juridische bijstand te vragen ambtshalve een advocaat aan te wijzen wanneer de minderjarige er geen heeft of wanneer een andere moet worden gekozen vanwege een belangenconflict. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat bij bepaalde procedures geen parket of geen magistraten te pas komen (bijvoorbeeld schoolrecht, minderjarige vreemdelingen, ...). Niets belet dat het verzoek dan wordt geformuleerd door de minderjarige, diens ouders, een administratieve instantie of onverschillig welke belanghebbende. De formulering in dit amendement ­ « of van elke belanghebbende » ­ is dus ruimer dan die in amendement nr. 103 ­ « de voorzitter gevat van het geschil » ­ en behelst al deze mogelijkheden. De aanwijzing moet ook onmiddellijk gebeuren opdat de procedure niet te lang hoeft te worden opgeschort. Het amendement bepaalt immers ook dat de vordering wordt opgeschort totdat de minderjarige effectief wordt bijgestaan door een advocaat. Zo niet kan de beoogde bescherming haar doel missen.

In het Frans gaat de voorkeur naar « commis d'office » boven « attribué » omdat de tekst gaat over de verplichte bijstand door een advocaat. In dit geval krijgt de advocaat zijn opdracht immers niet van de minderjarige maar van het gerecht.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 120 VAN MEVROUW de T' SERCLAES C.S.

(Subamendement op amendement nr. 103 van de regering)

Art. 2

A. De voorgestelde § 1 van het A vervangen als volgt :

« § 1. Behoudens andersluidende bepalingen in wetten of decreten wordt de minderjarige in elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging waarin hij partij is, waarin hij tussenkomt of in het kader van zijn verhoor, bijgestaan door een jeugdadvocaat, behalve wanneer hij een andere advocaat kiest.

Wanneer de minderjarige geen advocaat heeft wordt hem, op verzoek van de rechter voor wie het geschil aanhangig is, een jeugdadvocaat toegewezen door de stafhouder van de balie of door het bureau voor juridische bijstand.

De minderjarige kan uitdrukkelijk afzien van de bijstand van een advocaat. De toegewezen advocaat ziet na of deze afstand vrijwillig is gedaan en deelt het resultaat van dit nazicht mee aan de rechter voor wie het geschil aanhangig is, en aan de stafhouder van de balie of het bureau voor juridische bijstand. »

B. De voorgestelde § 2 van het B vervangen als volgt :

« § 2. In elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging die hem betreft of aanbelangt kan de minderjarige, op eenvoudig verzoek, bijgestaan worden door een jeugdadvocaat die hem wordt toegewezen door de stafhouder van de balie of door het bureau voor juridische bijstand, behalve wanneer hij een andere advocaat kiest.

Dit kan ook op verzoek van de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen, van het openbaar ministerie of van de rechter voor wie het geschil aanhangig is, behalve wanneer de minderjarige hiervan uitdrukkelijk afziet of wanneer hij een andere advocaat kiest. »

Verantwoording

De indiener van het amendement meent dat de minderjarige verplicht moet worden bijgestaan door een advocaat in drie niet-cumulatieve gevallen : wanneer hij partij is, wanneer hij tussenkomt (en hij nog geen partij is) of wanneer hij wordt verhoord.

Een volgend amendement handelt over het feit dat de mindarjarige die wordt vertegenwoordigd door zijn ouders of zijn voogd ad hoc enkel wordt bijgestaan door een advocaat wanneer er een belangenconflict rijst tussen de minderjarige en zijn vertegenwoordigers.

Het amendement laat de keuze van de advocaat vrij. Zo kan een advocaat voor minderjarigen worden aangewezen wanneer de minderjarige geen andere advocaat heeft gekozen.

De minderjarige kan afzien van de bijstand van een advocaat.

De tweede paragraaf van het amendement voorziet in juridische eerstelijnsbijstand.

Aangezien hier enkel de mogelijkheid wordt geboden van bijstand van een advocaat, kan de jongere deze bijstand niet weigeren wanneer hij er zelf om verzocht heeft. Hij kan deze bijstand daarentegen wel weigeren wanneer iemand anders dan hijzelf om deze bijstand heeft verzocht.

Nathalie de T' SERCLAES.
Martine TAELMAN.
Meryem KAÇAR.

Nr. 121 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 103 van de regering)

Art. 2

De voorgestelde § 2 vervangen als volgt :

« § 2. De bepalingen van § 1 zijn van toepassing in geval van tussenkomst of van verhoor van de minderjarige in elke gerechtelijke of administratieve procedure die hem betreft of aanbelangt. »

Verantwoording

Zie subamendement nr. 76.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 122 VAN DE HEER GALAND

(Subamendement op amendement nr. 120 van mevrouw de T' Serclaes c.s.)

Art. 2

Het derde lid van de in punt A voorgestelde § 1 wijzigen als volgt : A. de woorden « de toegewezen advocaat » vervangen door de woorden « de rechter voor wie het geschil aanhangig is »; B. de woorden « aan de rechter voor wie het geschil aanhangig is, en » doen vervallen.

Verantwoording

De advocaat kan niet tegelijker tijd als rechter en partij optreden.

Paul GALAND.

Nr. 123 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 103 van de regering)

Art. 2

In de voorgestelde § 1, het woord « andersluidende » vervangen door het woord « gunstiger ».

Verantwoording

Zonder deze verduidelijking schiet het wetsvoorstel zijn doel voorbij. De voorgestelde tekst moet de algemeen geldende regeling zijn. Andere teksten kunnen er alleen van afwijken indien zij het recht op bijstand van de minderjarige op een nog gunstiger manier waarborgen, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van de rechtspleging. Bijzondere wetten zouden zelfs moeten verwijzen naar deze tekst.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 124 VAN MEVROUW KAÇAR

Art. 5ter (nieuw)

Een artikel 5ter (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 5ter. ­ In de eerste zin, in fine, van artikel 52ter, tweede lid, van de wet op de jeugdbescherming worden de woorden « een advocaat » vervangen door de woorden « een jeugdadvocaat. »

Verantwoording

Het is evident dat in de wetgeving op de jeugdbescherming de advocaat een jeugdadvocaat is en de artikelen 52ter en 54bis dienen met mekaar overeen te stemmen.

Meryem KAÇAR.

Nr. 125 VAN MEVROUW de BETHUNE C.S.

(Subamendement op amendement nr. 120 van mevrouw de T' Serclaes c.s.)

Art. 2

De voorgestelde § 1, eerste lid, aanvullen als volgt :

« Indien de minderjarige reeds in rechte wordt vertegenwoordigd wordt de minderjarige enkel bijgestaan door een jeugdadvocaat indien er strijdigheid van belangen bestaat tussen hemzelf en de persoon die hem vertegenwoordigt. »

Verantwoording

Amendement nr. 120 schrapt de voorwaarde voorzien in amendement nr. 103, volgens dewelke een minderjarige die reeds in rechte vertegenwoordigd wordt enkel wordt bijgestaan door een jeugdadvocaat indien er strijdigheid van belangen is met de persoon die hem vertegenwoordigt.

In het licht van een eventuele autonome procesingang voor minderjarigen ­ cf. voorstel van mevrouw Taelman c.s. ­ is het echter noodzakelijk om deze gedachte in te schrijven als uitzondering op het algemeen principe volgens hetwelk een minderjarige ­ zowel via autonome procesingang dan wel indien hij wettelijk in rechte wordt vertegenwoordigd ­ steeds een jeugdadvocaat wordt toegewezen indien hij partij is in het geding.

Sabine de BETHUNE.
Martine TAELMAN.
Nathalie de T' SERCLAES.
Meryem KAÇAR.

Nr. 126 VAN DE HEER GALAND

(Subamendement op amendement nr. 92 van de heren Mahoux en Istasse)

Art. 3

Het tweede lid van het voorgestelde 2º vervangen als volgt :

« De balies staan in voor de kwaliteit van en de controle op de opleiding van hun leden die kunnen optreden als advocaat voor minderjarigen. »

Verantwoording

De balie ziet toe en oefent controle uit op de kwaliteit doch hoeft niet noodzakelijkerwijze de opleiding te organiseren.

Paul GALAND.