2-691/2

2-691/2

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

2 MEI 2001


Wetsontwerp tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 4

In het 3º, de woorden « de minister van Justitie » vervangen door de woorden « het college van procureurs-generaal ».

Verantwoording

Zoals procureur-generaal Schins terecht heeft benadrukt, is het dankzij het college mogelijk om de federale procureur effectief te controleren en hem tegelijkertijd bij te staan en te beschermen aangezien zijn isolement hem kwetsbaar maakt voor beïnvloeding door criminele milieus.

Op blz. 17 van het verslag van de Kamercommissie voor de Justitie staat : « De oplossing mag dus geen afbreuk doen aan de idee van de oprichting van een federaal parket, noch aan het beginsel dat de kerntaak van het college van procureurs-generaal zich op het beleidsmatige vlak moet situeren, noch aan het principe dat de goede werking van een federaal parket een kordate besluitvorming impliceert. » Verder staat er ook dat « het principe van de invoering van een federaal parket in de praktijk zou worden omgezet door zoveel als mogelijk een parallellisme met de bestaande structuren na te streven ». « Vandaag staan de nationaal magistraten onder het gezag van het college van procureurs-generaal dat impliceert dat het principe van de controle wordt gevrijwaard en dat de nationaal magistraten (tijdig) zo nodig ter verantwoording kunnen worden geroepen. Bovendien betekent deze gezagsrelatie dat zij uit eigen beweging het college (...) kunnen consulteren, wanneer zij een erg belangrijke of delicate beslissing moeten nemen, zodat zij zich achteraf ook geruggesteund weten. »

Er moet benadrukt worden dat het gezag dat het college heeft over het federaal parket, een controle door het onderzoeken van dossiers niet uitsluit.

Deze dubbele rechtvaardiging wordt nog vervolledigd door het streven naar het behoud van de onafhankelijkheid van het federaal parket, overeenkomstig artikel 151 van de Grondwet. Het is inderdaad zeer de vraag of binnen het oorspronkelijke voorstel de macht die aan de minister werd gegeven, niet verder reikt dan het positief injunctierecht als bepaald in het vermelde grondwetsartikel. De minister kan immers in naam van de federale procureur bevel geven tot vervolging, wat neerkomt op een zijdelings negatief injunctierecht voor het lokaal parket waar de zaak aanhangig is gemaakt. Deze keuze van de minister tussen het federaal parket en een lokaal parket gaat de bevoegdheden te buiten die artikel 151 van de Grondwet hem toekent.

Nr. 2 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 5

In dit artikel een 1ºbis (nieuw) invoegen, luidende :

1ºbis paragraaf 2 wordt aangevuld met een 3º, luidende : « 3º de goede werking van de uitvoering van de opdrachten van federaal procureur als bepaald in artikel 144bis, § 2. »

Verantwoording

Er moet verduidelijkt worden dat het college op basis van zijn opdracht als bedoeld in het 2º, bevoegd is om te bepalen volgens welke regels en binnen welk kader de federale procureur zijn opdracht kan en moet vervullen en het college op de hoogte moet houden van zijn vorderingen.

Zoals procureur Schins terecht opmerkte : « De evaluatie door het college van procureurs-generaal blijft behouden maar sluit controle door nazicht van dossiers niet uit. » (blz. 18 van het verslag van de Kamercommissie voor de Justitie).

Nr. 3 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 6

Paragraaf 3 van het voorgestelde artikel 144bis doen vervallen.

Verantwoording

Achttien magistraten moet in eerste instantie ruimschoots voldoende zijn. Mocht nadien het tegendeel blijken, volstaat het de wet aan te passen om dit aantal op te trekken.

Het systeem van overdracht van bevoegdheden en van detachering kan rampzalig zijn voor de parketten van grote steden als Brussel, Antwerpen en Luik, die momenteel al te kampen hebben met een ernstig personeelstekort. Om te voorkomen dat de oversten van de parketten, en in het bijzonder van de parketten in de grote steden, gedemotiveerd raken, moet het gebruik van deze procedures worden uitgesloten. Dit amendement is eveneens verantwoord door het feit dat de federale procureur het meest geneigd zal zijn de beste krachten binnen de parketten van grote steden te gebruiken.

Nr. 4 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 3)

Art. 6

Paragraaf 3 van het voorgestelde artikel 144bis wijzigen als volgt :

A) In het vierde lid, de woorden « beslist de federale procureur » vervangen door de woorden « beslist het college van procureurs-generaal of de procureur-generaal met opdracht overeenkomstig artikel 143bis, § 2, 2º, van dit Wetboek. »

B) Een nieuw lid toevoegen, luidende : « De procedures voor detachering en overdracht van bevoegdheden mogen er in geen geval toe leiden dat het parket meer dan een kwart van zijn organiek kader moet afstaan. »

Verantwoording

Dit amendement, geïnspireerd door het advies van de Hoge Raad voor de Justitie, wil het overleg tussen de federale procureur en het betrokken parket bevorderen en voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van de procedures van overdracht van bevoegdheden en detachering door de minister of de federale procureur. Volgens het huidige artikel 143bis, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek heeft het college onder andere tot taak alle maatregelen te nemen voor « de goede algemene en gecoördineerde werking van het openbaar ministerie ». De wetgever wilde dat het college de eenheid binnen de parketten zou waarborgen en het moet deze rol kunnen blijven spelen.

De oplossing waarvoor in het oorspronkelijke voorstel was gekozen, kan niet alleen leiden tot onenigheid tussen de federale procureur en de andere leden van het openbaar ministerie en dus tot een sfeer van wantrouwen veeleer dan van samenwerking, maar ook tot het vertrek van de beste krachten uit de lokale parketten. Dat is des te erger als men weet dat de parketten momenteel met nooit geziene rekruteringsproblemen kampen.

Het quotum van 25 % moet voorkomen dat de parketten, die al grote personeelsproblemen hebben, leeglopen.

Voor het overige zij verwezen naar de verantwoording bij het amendement nr. 3.

Nr. 5 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 7

In § 2 van het voorgestelde artikel 144ter, tussen de woorden « De procureur des Konings, » en de woorden « of in de gevallen bepaald in de artikelen 479 en volgende van het Wetboek van strafvordering, de procureur-generaal, » de woorden « de arbeidsauditeur, » invoegen.

Verantwoording

In de oorspronkelijke tekst is de arbeidsauditeur blijkbaar vergeten.

Nr. 6 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 7

Het voorgestelde artikel 144ter wijzigen als volgt :

A. Paragraaf 3 vervangen als volgt : « § 3. In de gevallen bedoeld in § 1 bepaalt het akkoord dat voortvloeit uit overleg tussen de federale procureur en het lid van het betrokken openbaar ministerie wie de strafvordering uitoefent. Bij onenigheid maakt de federale procureur of het lid van het betrokken openbaar ministerie de zaak aanhangig bij het college van procureurs-generaal of bij de bevoegde procureur-generaal die binnen 48 na het aanhangig maken uitspraak moet doen. »

B. In het eerste lid van § 1, tussen de woorden « de strafvordering » en de woorden « uitgeoefend door de federale procureur », de woorden « gelijktijdig en bij voorrang » invoegen.

C. Het 3º van § 1 vervangen als volgt : « 3º de misdrijven die verschillende rechtsgebieden betreffen of een internationale dimensie hebben en die gepleegd worden in het kader van een criminele organisatie; »

Verantwoording

A. Dit amendement vrijwaart de vorderingsrechten en de motivatie van de lokale parketten en voorkomt dat de federale procureur geïsoleerd raakt. Zo vangt het de kritiek op het oorspronkelijke voorstel op. De beroepsvereniging van magistraten heeft er immers met name op gewezen dat de beslissingsbevoegdheid zonder beroepsmogelijkheid waarin het oorspronkelijke voorstel voorzag, indruist tegen het principe van de rechtsstaat (volgens hetwelk geen enkele instantie zijn eigen bevoegdheid mag vaststellen zonder enige vorm van controle); het ontbreken van elk tegenwicht verstoort het bestaande evenwicht binnen de rechterlijke macht.

B. Dit amendement is ingegeven door het advies van de Hoge Raad voor de Justitie en de hoorzitting van procureur Schins, waaruit bleek dat de oorspronkelijke tekst de kiemen voor bevoegdheidsconflicten bevatte. In het verslag van de Kamercommissie voor de Justitie staat hierover (blz 14) : « De bevoegdheid van de lokale parketten en het federale parket zou best volledig concurrerend zijn, waarbj de wet evenwel de materies bepaalt die bij voorrang door het federaal parket worden behandeld. Om deze materies te bepalen, zal worden uitgegaan van het principe van een limitatieve lijst van misdrijven, met daarnaast alle misdrijven, wanneer ze gepleegd worden in het kader van een criminele organisatie, en, als alternatief, twee kwalitatieve criteria (het geographisch criterium en het veiligheidscriterium). »

C. Er zij verwezen naar de verantwoording bij B.

Bovendien moeten de woorden « georganiseerde criminaliteit » worden vervangen door de woorden « criminele organisatie ». De georganiseerde criminaliteit is immers een ruim en vaag concept uit de criminologie. Bij de vaststelling van de bevoegdheden moet men precies tewerkgaan en concepten gebruiken uit het strafrecht.

Het huidige 3º is overdreven onduidelijk : wat betekenen de termen « georganiseerde criminaliteit » en « in belangrijke mate » ?

Bovendien verleent het een te ruime bevoegdheid aan het federale parket aangezien die niet beperkt blijft tot de georganiseerde criminaliteit, die alleen bij wijze van voorbeeld wordt genoemd.

De oplossing in dit amendement houdt er rekening mee dat een te ruime definitie van de bevoegdheden de magistraten van de lokale parketten kan demotiveren.

Zoals procureur Schins heeft benadrukt, is de achterliggende logica dan duidelijk : de federale procureur is bevoegd voor alle misdrijven, maar dient die bevoegheid bij voorrang aan te wenden voor een aantal materies. De beoordeling door het college van procureurs-generaal krijgt dan ook zin, aangezien het college moet nagaan of de federale procureur daadwerkelijk materies laat voorgaan die hem door de wet zijn opgedragen (zie blz. 16 van het verslag van de Kamercommissie voor de Justitie).

Nr. 7 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 6, B en C)

Art. 7

Het voorgestelde artikel 144ter wijzigen als volgt :

A. In het 1º van § 1 de eerste drie streepjes vervangen als volgt :

« de artikelen bedoeld in artikel 90ter, § 2, van het Wetboek van strafvordering ».

B. In het 3º van § 1, de woorden « in belangrijke mate » doen vervallen en de woorden « de georganiseerde criminaliteit » vervangen door de woorden « de criminele organisatie ».

C. Het 2º van § 1 vervangen als volgt :

« de misdrijven als bedoeld in de artikelen 322 tot 337 van het Strafwetboek ».

Verantwoording

A. Tijdens zijn hoorzitting heeft procureur-generaal Schins voorgesteld deze tekst te vervangen door de misdrijven die de telefoontap kunnen wettigen.

B. Er zij verwezen naar de vorige verantwoording (amendement nr. 6c).

C. In overeenstemming met het advies van de Raad van State moeten de bevoegdheden van het federale parket precies worden vastgesteld, dat wil zeggen door zoveel mogelijk te verwijzen naar bestaande strafrechtelijke bepalingen.

Daarom wordt verwezen naar de bepalingen uit de hoofdstukken I, II, III van titel VI van het Strafwetboek, die respectievelijk betrekking hebben op de vereniging met het oogmerk om een aanslag te plegen op personen of op eigendommen; op de bedreigingen met een aanslag op personen of op eigendommen en op valse inlichtingen betreffende ernstige aanslagen; op de ontvluchting van gevangenen.

Nr. 8 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 7

In § 2 van het voorgestelde artikel 144ter, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. De woorden « bedoeld in § 1 » vervangen door de woorden « waarvoor de federale procureur overeenkomstig § 1 bij voorrang de strafvordering uitoefent ».

B. De tweede volzin doen vervallen.

Verantwoording

A. Zoals § 2 nu is geformuleerd, zijn de lokale parketten verplicht een massaal aantal gegevens door te spelen. Wegens gebrek aan personeel zijn zij daartoe niet in staat. Bovendien wordt in deze bepaling noch de vorm, noch de inhoud van die gegevens gepreciseerd.

Dit amendement biedt het voordeel dat het selectiever is en dat het doorspelen van gegevens beperkt blijft tot de misdrijven die bij voorrang door het federaal parket worden behandeld.

B. De tweede zin is overbodig en te ruim : er wordt in verondersteld dat de lokale parketten alle informatie die zij ter beschikking hebben, moeten doorspelen. Het gevaar is groot dat aan een dergelijke eis niet wordt voldaan, daar dit heel wat werk vergt.

Nr. 9 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 7

Het voorgestelde artikel 144ter aanvullen met een § 6 luidende :

« § 6. Neemt de federale procureur kennis van een misdrijf bedoeld in artikel 1, dan kan hij de zaak niet uit handen geven. »

Verantwoording

De huidige tekst bepaalt niet of een aanhangigmaking bij de federale procureur eens en voor altijd beslist is. Men moet hierover een beslissing nemen. Het is verstandiger te bepalen dat de federale procureur de zaak waarvan hij heeft kennis genomen, niet uit handen kan geven.

Nr. 10 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 13

In het tweede lid van het voorgestelde artikel 208, na de woorden « van het openbaar ministerie » de woorden « of van de zittende magistratuur » invoegen.

Verantwoording

Er is geen reden om de magistraten van de zittende magistratuur uit te sluiten bij de aanwijzing van een federaal procureur. De ervaring van de magistraten van de zittende magistratuur kan immers waardevol blijken. Dat is in het bijzonder het geval voor de onderzoeksrechters die op de hoogte zijn van de nieuwe opsporingsmethoden.

Nr. 11 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 40

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 40. ­ Artikel 330bis van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een tweede lid luidende :

« Onverminderd de toepassing van artikel 329bis kan de minister van Justitie na overleg met de procureur van het betrokken parket of de betrokken auditeur en, bij mislukking van het overleg, overeenkomstig de beslissing van het college van procureurs-generaal, op grond van artikel 143bis of van de procureur-generaal met opdracht, aan de parketjuristen, hoofdsecretarissen, adjunct-secretarissen, vertalers, opstellers en beambten bij het parket, opdracht geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun parket, in het federaal parket of in een ander burgerlijk of militair parket, in ministeriële departementen of kabinetten, in regeringscommissies, -instellingen of -diensten. Overeenkomstig een bijzondere wets- of verordeningsbepaling kan artikel 327bis op hen worden toegepast. »

Verantwoording

De Hoge Raad voor de Justitie heeft opgemerkt dat in het oorspronkelijk voorstel over de detacheringen van parketjuristen door de minister van Justitie geen overleg diende te worden gepleegd. Op die detacheringen werd ook geen enkele controle uitgeoefend.

Nr. 12 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 45

Het 2º van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Men begrijpt niet waarom de korpsvergadering van het federaal parket niet zou kunnen beraadslagen en beslissen over onderwerpen die van algemeen belang zijn. De Hoge Raad voor de Justitie merkt terecht op dat het niet wenselijk is de onderwerpen waarover de korpsvergadering van het federaal parket zich moet uitspreken, te beperken, vooral niet in het licht van de omvang van de bevoegdheden ervan.

Nr. 13 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 49

In het voorgestelde artikel 355bis, § 2, derde lid, de woorden « een vierde » vervangen door de woorden « een derde ».

Verantwoording

Volgens de Raad van State is er geen objectieve motivering aan te voeren voor het verschil in wedde van een magistraat die gedetacheerd wordt uit zijn oorspronkelijk parket en van een magistraat die dossiers op zich moet nemen van het federale parket. Men weet evenwel dat een weddenverschil pas in overeenstemming met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet is wanneer het door de wetgever beoogde doel dat vereist en wanneer het op objectieve criteria steunt. In de parlementaire voorbereiding wordt geen enkele verantwoording gegeven voor dit verschil.

Nr. 14 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 57bis (nieuw)

Een artikel 57bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 57bis. ­ In artikel 62bis van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A. Het artikel wordt aangevuld met een § 2, luidende :

« § 2. Indien een goede rechtsbedeling het vereist, kan de federale procureur de eerste voorzitter van het hof van beroep verzoeken om bij gemotiveerde beschikking in zijn ambtsgebied één van de onderzoeksrechters aan te wijzen die over een bijzondere kwalificatie beschikt voor de zaak die hij wenst te onderzoeken.

In dat geval wordt de onderzoeksrechter of worden de onderzoeksrechters die reeds van de zaak hadden kennis genomen automatisch aan het onderzoek onttrokken ten voordele van de in het vorige lid bedoelde rechter.

De eerste voorzitter van elk hof van beroep stelt jaarlijks bij gemotiveerde beschikking de lijst van de onderzoeksrechters met een bijzondere kwalificatie op. »

B. De huidige tekst van het artikel wordt § 1. »

Verantwoording

Deze bepaling maakt het mogelijk het onderzoek te centraliseren bij een enkele magistraat. Ze maakt het ook mogelijk een rechter te kiezen die bijzonder geschikt geacht wordt voor een bepaalde zaak zonder dat die aanwijzing aan het toeval wordt overgelaten.

Ten slotte voorkomt zij de oprichting van een duur nationaal onderzoeksgerecht.

Nr. 15 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 62

Het voorgestelde artikel 2 aanvullen met een tweede lid, luidende :

« De aanwijzing van een federaal magistraat kan slechts op voorwaarde dat gelijktijdig voorzien wordt in de vervanging van de kandidaat in zijn oorspronkelijk parket. »

Verantwoording

Dit amendement is een antwoord op de vrees van de Hoge Raad voor de Justitie dat de lokale parketten leeglopen ten gunste van het federaal parket. Het zou inderdaad het toppunt zijn dat de oprichting van het federaal parket de wervingsproblemen op de andere parketten nog verergert.

Nr. 16 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 67

In dit artikel het woord « ingetrokken » vervangen door het woord « opgeheven ».

Verantwoording

Zoals de Raad van State opmerkt, is de opheffing van deze artikelen perfect mogelijk aangezien de bepalingen van de wet van 22 december 1998 nog niet in werking zijn getreden.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 17 VAN DE HEREN VANDENBERGHE EN D'HOOGHE

Art. 4

In het 3º, de woorden « de minister van Justitie » vervangen door de woorden « het college van procureurs-generaal ».

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe het federaal parket onder het gezag van het college van procureurs-generaal te plaatsen en derwijze, enerzijds, de onafhankelijkheid van het federaal parket te waarborgen en, anderzijds, een daadwerkelijke controle op de federale procureur mogelijk te maken.

Deze twee fundamentele bezorgdheden werden zowel door de Raad van State als de Hoge Raad voor de Justitie in hun adviezen geuit, meer bepaald :

1. de nood om de onafhankelijkheid van het openbaar ministerie in de individuele opsporing en vervolging, waarvan sprake in het nieuwe artikel 151 van de Grondwet, te waarborgen;

2. de nood om een daadwerkelijke controlemogelijkheid op de nieuwe figuur van de federale procureur te voorzien, waarbij een eventueel disfunctioneren in reële tijd en niet a posteriori kan worden vastgesteld en aangepakt.

Door de federale procureur onder het gezag te plaatsen van het college van procureurs-generaal wordt aan beide bezorgdheden afdoende tegemoetgekomen.

1. Onafhankelijkheid van het openbaar ministerie ­ artikel 151 van de Grondwet

De verwarring, ontstaan door deze rechtstreekse gezagsverhouding van de minister van Justitie ten aanzien van de federale procureur, als zou deze bepaling ertoe strekken dat de minister van Justitie rechtstreeks zou kunnen interfereren in de lopende dossiers van de federale procureur en derwijze een grotere invloed krijgen op het parket en onrechtstreeks de werking van de hoven en rechtbanken (cf. advies Hoge Raad voor de Justitie, blz. 5) wordt hierdoor teniet gedaan.

Zowel de Hoge Raad voor de Justitie als de Raad van State waarschuwden immers voor een interpretatie van deze passus die verwarrend zou zijn en strijdig met het nieuwe artikel 151 van de Grondwet. Deze gezagsstructuur zou immers geenszins kunnen betekenen dat de minister van Justitie over een negatief injunctierecht zou beschikken (ook geen algemeen negatief injunctierecht).

Door de federale procureur onder het gezag van het college van procureurs-generaal te plaatsen behoudt de minister van Justitie onverminderd zijn recht positieve injuncties (bevelen tot de vervolging over te gaan) uit te vaardigen maar wordt verdere verwarring omtrent de draagwijdte van het gezag van de minister van Justitie en diens impact op de individuele opsporing en vervolging uitgesloten.

Bovendien staat het college van procureurs-generaal onverminderd onder het gezag van de minister van Justitie, overeenkomstig artikel 143bis, § 1, eerste lid, waardoor het college als buffer fungeert tussen de minister van Justitie en de federale procureur en het gezag van de minister van Justitie over de federale procureur onrechtstreeks behouden blijft.

2. Controle over de federale procureur

Deze bufferfunctie van het college van procureurs-generaal maakt ook een daadwerkelijke controle over de federale procureur mogelijk. In het huidige wetsvoorstel dreigt deze controle dode letter te blijven, aangezien zij gestoeld is op een a posteriori evaluatie van gegevens die door de federale procureur zelf worden aangebracht.

Deze globale evaluatie laat noch een controle op individuele dossiers, noch een disciplinair toezicht op basis van artikel 400 van het Gerechtelijk Wetboek toe. Zij biedt slechts de mogelijkheid tot een algemene controle.

Nochtans is een grondige controle voorwaarde voor het goed functioneren van de federale procureur, rekening houdende met het spanningsveld waaraan de federale procureur zal blootstaan ingevolge zijn bijzondere positie (de mogelijkheid tot detachering en delegatie ten aanzien van de procureurs des Konings en de andere parketmagistraten, de mogelijkheid de strafvordering in concrete dossiers naar zich toe te trekken, het bij voorrang beslag leggen op politionele capaciteit) en de gevoelige materie waarin hij werkzaam is.

Het gezag van het college laat de federale procureur toe het college of één van de procureurs-generaal te consulteren bij het nemen van een delicate beslissing en zich hierdoor achteraf geruggensteund te weten. Het college zal tevens controle door nazicht van dossiers kunnen uitoefenen zonder zich daarom dagelijks in de operationele dossiers te mengen.

Een dergelijke controle is volkomen vergelijkbaar met deze die het college heden over de nationaal magistraten uitoefent en heeft in de praktijk reeds haar functionaliteit aangetoond.

Nr. 18 VAN DE HEREN VANDENBERGHE EN D'HOOGHE

Art. 4

Het 3º vervangen als volgt :

« 3º het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende :

« De federale procureur voert, in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet, onder het gezag van het college van procureurs-generaal, alle opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken uit bij de hoven van beroep, de hoven van assisen, de rechtbanken van eerste aanleg en de politierechtbanken. »

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe het federaal parket onder het gezag van het college van procureurs-generaal te plaatsen en derwijze enerzijds de onafhankelijkheid van het federaal parket te waarborgen en anderzijds een daadwerkelijke controle op de federale procureur mogelijk te maken.

Deze twee fundamentele bezorgdheden werden zowel door de Raad van State als de Hoge Raad voor de Justitie in hun adviezen geuit, meer bepaald :

1. de nood om de onafhankelijkheid van het openbaar ministerie in de individuele opsporing en vervolging, waarvan sprake in het nieuwe artikel 151 van de Grondwet, te waarborgen;

2. de nood om een daadwerkelijke controlemogelijkheid op de nieuwe figuur van de federale procureur te voorzien, waarbij een eventueel disfunctioneren in reële tijd en niet a posteriori kan worden vastgesteld en aangepakt.

Door de federale procureur onder het gezag te plaatsen van het college van procureurs-generaal wordt aan beide bezorgdheden afdoende tegemoetgekomen.

1. Onafhankelijkheid van het openbaar ministerie ­ artikel 151 van de Grondwet

De verwarring, ontstaan door deze rechtstreekse gezagsverhouding van de minister van Justitie ten aanzien van de federale procureur, als zou deze bepaling ertoe strekken dat de minister van Justitie rechtstreeks zou kunnen interfereren in de lopende dossiers van de federale procureur en derwijze een grotere invloed krijgen op het parket en onrechtstreeks de werking van de hoven en rechtbanken (cf. advies Hoge Raad voor de Justitie, blz. 5) wordt hierdoor teniet gedaan.

Zowel de Hoge Raad voor de Justitie als de Raad van State waarschuwden immers voor een interpretatie van deze passus die verwarrend zou zijn en strijdig met het nieuwe artikel 151 van de Grondwet. Deze gezagsstructuur zou immers geenszins kunnen betekenen dat de minister van Justitie over een negatief injunctierecht zou beschikken (ook geen algemeen negatief injunctierecht).

Door de federale procureur onder het gezag van het college van procureurs-generaal te plaatsen behoudt de minister van Justitie onverminderd zijn recht positieve injuncties (bevelen tot de vervolging over te gaan) uit te vaardigen maar wordt verdere verwarring omtrent de draagwijdte van het gezag van de minister van Justitie en diens impact op de individuele opsporing en vervolging uitgesloten.

Bovendien staat het college van procureurs-generaal onverminderd onder het gezag van de minister van Justitie, overeenkomstig artikel 143bis, § 1, eerste lid, waardoor het college als buffer fungeert tussen de minister van Justitie en de federale procureur en het gezag van de minister van Justitie over de federale procureur onrechtstreeks behouden blijft.

2. Controle over de federale procureur

Deze bufferfunctie van het college van procureurs-generaal maakt ook een daadwerkelijke controle over de federale procureur mogelijk. In het huidige wetsvoorstel dreigt deze controle dode letter te blijven, aangezien zij gestoeld is op een a posteriori evaluatie van gegevens die door de federale procureur zelf worden aangebracht.

Deze globale evaluatie laat noch een controle op individuele dossiers, noch een disciplinair toezicht op basis van artikel 400 van het Gerechtelijk Wetboek toe. Zij biedt slechts de mogelijkheid tot een algemene controle.

Nochtans is een grondige controle voorwaarde voor het goed functioneren van de federale procureur, rekening houdende met het spanningsveld waaraan de federale procureur zal blootstaan ingevolge zijn bijzondere positie (de mogelijkheid tot detachering en delegatie ten aanzien van de procureurs des Konings en de andere parketmagistraten, de mogelijkheid de strafvordering in concrete dossiers naar zich toe te trekken, het bij voorrang beslag leggen op politionele capaciteit) en de gevoelige materie waarin hij werkzaam is.

Het gezag van het college laat de federale procureur toe het college of één van de procureurs-generaal te consulteren bij het nemen van een delicate beslissing en zich hierdoor achteraf geruggensteund te weten. Het college zal tevens controle door nazicht van dossiers kunnen uitoefenen zonder zich daarom dagelijks in de operationele dossiers te mengen.

Een dergelijke controle is volkomen vergelijkbaar met deze die het college heden over de nationaal magistraten uitoefent en heeft in de praktijk reeds haar functionaliteit aangetoond.

Nr. 19 VAN DE HEREN VANDENBERGHE EN D'HOOGHE

Art. 45

Het 2º van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het voorgestelde artikel 44, § 2, van het wetsvoorstel sluit expliciet uit dat de korpsvergaderingen voor de behandelingen van onderwerpen die van algemeen belang zijn zouden worden samengeroepen.

De memorie van toelichting bij de artikelen 38-47 van het wetsvoorstel stelt slechts dat hierin een hele reeks technische aanpassingen worden doorgevoerd die zich opdringen ingevolge de creatie van de federale procureur, een federaal parket en een federaal parketsecretariaat.

Het bewuste artikel kan evenwel bezwaarlijk worden beschouwd als een louter technische aanpassing. Derhalve wordt in de memorie van toelichting voor deze aanpassing geen motivering gegeven.

In navolging van de Hoge Raad voor de Justitie dient de vraag gesteld waarom de korpsvergadering van het federaal parket zou worden uitgesloten van de mogelijkheid te beraadslagen en te beslissen omtrent onderwerpen die van algemeen belang zijn.

Het betreft hier immers onder meer ook onderwerpen van algemeen belang voor de werking van de dienst, zoals regelingen voor de nachtdiensten, permanentie, vervangingsregelingen, ... waarover de korpsvergadering van het federaal parket voor haar werking moet kunnen beraadslagen en beslissen.

Nr. 20 VAN DE HEREN VANDENBERGHE EN D'HOOGHE

Art. 5

In dit artikel een 1ºbis invoegen, luidende :

« 1ºbis Paragraaf 3 wordt aangevuld met een derde lid, luidende :

« Het college van procureurs-generaal evalueert, op geregelde tijdstippen de wijze waarop de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid door de federale procureur worden uitgevoerd, de wijze waarop de federale procureur zijn bevoegdheden uitoefent en de werking van het federaal parket. Zij kan daartoe nazicht doen van alle dossiers die de federale procureur behandelt, de federale procureur horen en, indien daartoe grond bestaat, hem verzoeken schriftelijk verslag uit te brengen. Deze evaluatie wordt opgenomen in het verslag bedoeld in § 7. »

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe in het derde lid van artikel 143bis, § 3, ingevoerd bij artikel 5, 2º, van de wet van 22 december 1998 betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de Raad van de procureurs des Konings, de evaluatie te voorzien, op geregelde tijdstippen, van de werkzaamheden van de federale procureur door het College van procureurs-generaal.

Dit amendement strekt er dus toe het college van procureurs-generaal de mogelijkheid te bieden controle uit te oefenen op de federale procureur.

De in het wetsvoorstel reeds voorziene controle die door het college van procureurs-generaal op de werking van het federaal parket kan worden uitgeoefend, beperkt zich tot een a posteriori controle van de werking, uitsluitend op basis van de gegevens die door de federale procureur zelf worden aangebracht.

Om een daadwerkelijke controle mogelijk te maken, die het college zal toelaten om bij problemen de werking van het federaal parket in reële tijd bij te sturen, dient in de wet expliciet de mogelijkheid te worden voorzien nazicht uit te oefenen op de operationele dossiers van het federaal parket, zonder dat het college zich daarom in deze dagelijks zal inmengen.

Nr. 21 VAN DE HEREN VANDENBERGHE EN D'HOOGHE

Art. 67

In dit artikel de woorden « 5-2º » invoegen tussen de woorden « 5-1º » en de woorden « 5-5º ».

Verantwoording

In het amendement nr. 20 wordt een nieuw 1ºbis ingevoegd, dat ertoe strekt § 3 van artikel 143bis, ingevoegd bij artikel 5, 2º, van de wet van 22 december 1998 betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de Raad van procureurs des Konings, aan te vullen met een derde lid. Het oude artikel 5, 2º, dient bijgevolg bij dit amendement te worden ingetrokken.

Nr. 22 VAN DE HEREN VANDENBERGHE EN D'HOOGHE

Art. 7

In het voorgestelde artikel 144ter, de §§ 2 tot 4 vervangen als volgt :

« § 2. De procureur des Konings of de arbeidsauditeur licht ambtshalve de federale procureur in wanneer hij kennis neemt van een misdrijf bedoeld in § 1. Zij lichten bovendien de federale procureur in, telkens dit voor de uitoefening van de strafvordering door de federale procureur van belang is.

§ 3. De federale procureur beslist of, hetzij de procureur des Konings, hetzij de arbeidsauditeur, hetzij hijzelf de strafvordering uitoefent. De beslissing wordt, behoudens dringende en noodzakelijke omstandigheden, genomen na overleg met de procureur des Konings en de arbeidsauditeur. Tegen de beslissing staat geen verhaal open.

§ 4. De federale procureur licht de procureur des Konings of de arbeidsauditeur in, telkens dit voor de uitoefening van de strafvordering door de procureur des Konings van belang is. »

Verantwoording

Dit amendement strekt er vooreerst toe een technische aanpassing door te voeren in artikel 7 van het wetsontwerp. Het ontwerp verwijst immers naar artikel 144ter, § 1, tweede lid, hoewel in dit artikel geen tweede lid terug te vinden is. Het is noodzakelijk dat de materies waarvoor de federale procureur (bij voorrang) bevoegd is met de vereiste nauwkeurigheid worden omschreven. Op basis van deze bepaling zullen de parketten een massa informatie overmaken waaruit de federale procureur zal moeten putten om beslissingen te nemen met betrekking tot de vraag of een goede rechtsbedeling zijn optreden dan wel dat van de procureur des Konings vereist.

Het komt aan het college van procureurs-generaal toe, dat krachtens de wet ook verantwoordelijk is voor de goede algemene werking van het openbaar ministerie, de nodige initiatieven en richtlijnen te nemen om deze informatie-uitwisseling te stroomlijnen en in goede banen te leiden.

Het voorgestelde artikel is tevens lacunair op het stuk van de ambtshalve verplichtingen van de arbeidsauditeur om de federale procureur in te lichten wanneer hij kennis neemt van misdrijven waarvoor de federale procureur bij voorrang en in het bijzonder bevoegd is om de strafvordering uit te oefenen.

Dit amendement strekt ertoe dit artikel aan te vullen.

Nr. 23 VAN DE HEREN VANDENBERGHE EN D'HOOGHE

Art. 6

In § 1 van het voorgestelde artikel 144bis, tussen de woorden « De federale procureur is » en de woorden « belast met de leiding », de woorden « onder het gezag van het college van procureurs-generaal » invoegen.

Verantwoording

Middels dit amendement wordt ook hier in § 1 van het in te voegen artikel 144bis van het Gerechtelijk Wetboek de gezagsverhouding van het college van procureurs-generaal over de federale procureur ingeschreven.

Nr. 24 VAN DE HEREN VANDENBERGHE EN D'HOOGHE

Art. 6

In § 3, eerste lid, van het voorgestelde artikel 144bis, de woorden « zijn standplaats » vervangen door de woorden « zijn ambt ».

Verantwoording

Het gaat om een legistieke verbetering. Magistraten bekleden immers een ambt en geen « standplaats », welke uitdrukking eerder een commerciële connotatie heeft, hetgeen strijdig is met de waardigheid van de magistratuur.

Nr. 25 VAN DE HEREN VANDENBERGHE EN D'HOOGHE

Art. 13

De eerste volzin van het tweede lid van het voorgestelde artikel 208 aanvullen met de woorden « of van de zittende magistratuur ».

Verantwoording

Er wordt afgeweken van het beginsel dat alle functies van korpschef in beginsel toegankelijk zijn voor magistraten van de zetel en het openbaar ministerie.

De afwezigheid van een personeelsformatie voor benoemde magistraten kan hiertoe geen redelijke verantwoording zijn, vermits ook deze situatie een afwijking vormt. Bovendien gaat dit argument niet op vermits een vergelijkbare situatie bij bepaalde rechtbanken van koophandel (Hoei, Aarlen en Neufchâteau). Daar telt de personeelsformatie enkel een voorzitter en geen benoemde magistraten, terwijl de leden van het openbaar ministerie voor de functie van voorzitter kandidaat kunnen zijn.

Hugo VANDENBERGHE.
Jacques D'HOOGHE.

Nr. 26 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 13

In het tweede lid van het voorgestelde artikel 208, de woorden « magistraat van de rechtelijke orde » vervangen door de woorden « zittende magistraat of magistraat van het openbaar ministerie ».

Verantwoording

Het gaat om een legistieke verbetering. Dit brengt de terminologie gebruikt in het tweede lid van het artikel in overeenstemming met de terminologie van het eerste lid.

Bovendien zijn, stricto sensu, slechts magistraten van de zittende magistratuur leden van de rechtelijke orde, terwijl het parket deelneemt aan de uitoefening van de rechterlijke macht, zonder lid te zijn van de rechterlijke orde.

Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 27 VAN MEVROUW de T' SERCLAES EN DE HEER MONFILS

Art. 13

In het voorgestelde artikel 208 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In het eerste lid, na de woorden « procureur-generaal bij het hof van beroep », de woorden « of tot federaal procureur » invoegen.

B) Het tweede lid doen vervallen.

Verantwoording

Het heeft geen zin het ambt van procureur-generaal voor te behouden aan magistraten van het openbaar ministerie.

Nathalie de T' SERCLAES.
Philippe MONFILS.

Nr. 28 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 7bis (nieuw)

Een artikel 7bis invoegen, luidende :

« Art. 7bis. ­ Wanneer een politiedienst aan de federale procureur niet het vereiste personeel en de nodige middelen kan geven, kan deze laatste het dossier meedelen aan het college van procureurs-generaal dat de nodige initiatieven neemt. »

Verantwoording

Artikel 28ter, § 3, van de zogenaamde wet-Franchimont voorziet in een mechanisme waardoor het college van procureurs-generaal initiatieven kan nemen wanneer een politiedienst de procureur des Konings niet het vereiste personeel en de nodige middelen kan geven. Een soortgelijk mechanisme moet ter beschikking staan van de federale procureur.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 29 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 7

Het voorgestelde artikel 144ter aanvullen met een § 6, luidende :

« § 6. Telkens de federale procureur, nadat hij een dossier heeft geëvoceerd, beslist de zaak niet te onderwerpen aan een gerechtelijk onderzoek of de zaak te seponeren, licht hij de procureur des Konings van wie hij het dossier heeft geëvoceerd, in van zijn beslissing. »

Verantwoording

Dit amendement beoogt te vermijden dat de federale procureur, door middel van de evocatie, zou kunnen beslissen een bepaalde zaak niet te vervolgen, zonder dat de betrokken procureur des Konings hiervan zou worden ingelicht.

Hugo VANDENBERGHE.