2-554/3

2-554/3

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

28 FEBRUARI 2001


Wetsvoorstel tot wijziging van verschillende bepalingen over het recht van minderjarigen om door de rechter te worden gehoord


AMENDEMENTEN


Nr. 3 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 2

In het 5º van het eerste lid van de voorgestelde § 3, de woorden « tenzij de rechter, bij een bijzonder gemotiveerde beschikking, oordeelt dat het een zaak betreft van kennelijk ondergeschikt belang » vervangen door de woorden « tenzij de rechter, bij een bijzonder gemotiveerde beschikking, oordeelt dat de instemming van de partijen met de maatregelen betreffende de minderjarige een afdoende waarborg vormt voor de bescherming van het belang van de minderjarige ».

Verantwoording

De term « een zaak van kennelijk ondergeschikt belang » bevat een onnauwkeurige formulering die aanleiding kan geven tot uiteenlopende interpretaties. Deze uitzondering op het recht van de minderjarige om door de rechter gehoord te worden, moet duidelijk worden omschreven. In het geval dat de ouders van de minderjarige het eens zijn over de maatregelen met betrekking tot deze minderjarige, en dit akkoord geen nadeel berokkent aan het belang van het kind, moet volgens ons het kind niet worden gehoord. Het kind kan hierdoor zelfs de dubbelzinnige indruk krijgen dat het beslissingsrecht heeft.

Nr. 4 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 2

In de Franse tekst, in het 5º van het derde lid van de voorgestelde § 3, de woorden « le concernant et l'intéressant » vervangen door de woorden « le concernant ou l'intéressant ».

Verantwoording

Overeenstemming met de Nederlandse tekstversie.

Nr. 5 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 4)

Art. 2

In het 5º van het derde lid van de voorgestelde § 3, de woorden « of aanbelangt » doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 4.

Nr. 6 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 2

In de Franse tekst, in het 5º van het eerste lid van de voorgestelde § 3, de woorden « le concernant et l'intéressant » vervangen door de woorden « le concernant ou l'intéressant ».

Verantwoording

Overeenstemming met de Nederlandse tekstversie.

Nr. 7 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 6)

Art. 2

In het 5º van het eerste lid van de voorgestelde § 3, de woorden « of aanbelangt » doen vervallen.

Verantwoording

Om een duidelijke tekst te krijgen, gebruike men beter een van de termen die in amendement nr. 2 voorkomen. Dit amendement stelt voor een keuze te maken voor het woord « betreft », dat mevrouw de Bethune in haar wetsvoorstel gebruikt en dat overeenstemt met de term die het huidige artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek gebruikt.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 8 VAN DE DAMES de BETHUNE EN DE SCHAMPHELAERE

Art. 2

In het voorgestelde eerste lid van dit artikel, de woorden « of door de persoon die deze aanwijst » doen vervallen.

Verantwoording

De hoorzittingen wezen uit dat het van belang is dat enkel de rechter, en geen door hem aangewezen persoon, de minderjarige hoort.

Men moet inderdaad vermijden dat het horen van minderjarigen voor de rechtbank gelijkgesteld wordt met het horen van minderjarigen in het kader van een maatschappelijk of deskundigenonderzoek. In deze laatste gevallen worden de kinderen eveneens gehoord, maar de externe persoon die voor dit « verhoor » instaat (maatschappelijk assistent, psycholoog, arts, ...) zal hetgeen hij verneemt van de minderjarige noodzakelijkerwijs interpreteren in functie van de hem opgedragen taak.

De notie van het spreekrecht voor de minderjarige op zich reeds veronderstelt dat men de tussenkomst van derden tot een minimum beperkt, om elke beïnvloeding of « verkleuring » van het relaas van de minderjarige te vermijden.

Bovendien is het directe contact tussen rechter en minderjarige ook van belangrijke symbolische waarde voor de minderjarige zelf.

Nr. 9 VAN DE DAMES de BETHUNE EN DE SCHAMPHELAERE

Art. 2

In het voorgestelde eerste lid van dit artikel, de woorden « tenzij de rechter bij een speciaal gemotiveerde beslissing oordeelt dat het een zaak betreft van kennelijk ondergeschikt belang » en de laatste zin doen vervallen.

Verantwoording

De huidige voorgestelde bepaling in het wetsvoorstel voorziet dat de rechter bij gemotiveerde beslissing kan afwijken van de oproepingsplicht, wanneer het een zaak betreft van kennelijk ondergeschikt belang.

Aldus wordt vermeden dat de rechter de minderjarige ook moet oproepen in geval van vrij minieme geschilpunten tussen de ouders of ingeval het slechts bijkomstige aspecten van de problematiek van gezag of omgang betreft.

Evenwel is de inschatting van dit « kennelijk ondergeschikt belang » mogelijks verschillend naargelang een volwassen rechter, dan wel de minderjarige zelf deze aangelegenheid benadert. Het belang en de inzichten van de minderjarige moeten hierbij primeren. Om derhalve elk risico te vermijden dat een minderjarige niet wordt opgeroepen, omdat de zaak ­ vanuit de visie van de minderjarige ten onrechte ­ « van kennelijk ondergeschikt belang » is, wordt voorgesteld deze bepaling te schrappen.

Nr. 10 VAN DE DAMES de BETHUNE EN DE SCHAMPHELAERE

(Subsidiair amendement op amendement nr. 9)

Art. 2

De laatste zin van het voorgestelde eerste lid van dit artikel aanvullen met de woorden « bij dezelfde rechter ».

Verantwoording

Er dient verduidelijkt te worden dat het bezwaar dat de minderjarige kan aantekenen tegen de weigering van de rechter om hem te horen, dient te gebeuren voor dezelfde rechtsinstantie die deze gemotiveerde beslissing heeft genomen.

Nr. 11 VAN DE DAMES de BETHUNE EN DE SCHAMPHELAERE

Art. 2

Aan het voorgestelde tweede lid van dit artikel, volgende wijzigingen aanbrengen :

1º de woorden « of door de persoon die deze aanwijst », doen vervallen.

2º de woorden « of de persoon die hij daartoe heeft aangewezen, », doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 8.

Nr. 12 VAN DE DAMES de BETHUNE EN DE SCHAMPHELAERE

Art. 2

In het voorgestelde tweede lid van dit artikel, de voorlaatste zin doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 9.

Nr. 13 VAN DE DAMES de BETHUNE EN DE SCHAMPHELAERE

Art. 2

In het voorgestelde tweede lid van dit artikel, de laatste zin aanvullen met de woorden « bij dezelfde rechter ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 10.

Nr. 14 VAN DE DAMES de BETHUNE EN DE SCHAMPHELAERE

Art. 2

Het voorgestelde derde lid van dit artikel vervangen als volgt :

« De minderjarige kan weigeren aan de oproeping van de rechter gevolg te geven. Deze weigering moet worden medegedeeld door de minderjarige door terugzending van het door hem ondertekende oproepingsbericht aan de griffie van de rechtbank. Het oproepingsbericht vermeldt de bepalingen van dit lid.

De advocaat van de minderjarige ontvangt in elk geval een afschrift van het oproepingsbericht. Indien de minderjarige weigert aan de oproeping van de rechter gevolg te geven, dient deze weigering eveneens door de advocaat te worden medegedeeld door terugzending van het door de advocaat ondertekende afschrift van het oproepingsbericht aan de griffie van de rechtbank. De advocaat kan de minderjarige, die weigert aan de oproeping van de rechter gevolg te geven, vertegenwoordigen. »

Verantwoording

De hoorzittingen wezen uit dat de verschijningsplicht voor de minderjarige soms een ongewenste belasting kan uitmaken voor de minderjarige. Een oproepingsplicht kan derhalve volstaan.

Om evenwel te vermijden dat de minderjarige onder externe druk zou weigeren aan de oproeping van de rechter gevolg te geven en te garanderen dat de minderjarige wel degelijk geïnformeerd werd nopens zijn recht om te worden gehoord, wordt voorzien dat de minderjarige zijn weigering om te verschijnen enkel kan mededelen door terugzending van het door hem ondertekende oproepingsbericht aan de griffie van de rechtbank.

Het amendement dient te worden samengelezen met het wetsvoorstel tot instelling van jeugdadvocaten voor minderjarigen van mevrouw Lindekens (Stuk Senaat, nr. 2-256/1, 1999-2000). Dit wetsvoorstel voorziet dat elke minderjarige in elk geding dat hem aanbelangt wordt bijgestaan door een advocaat, die ambtshalve kan worden aangeduid ingeval de minderjarige zelf geen jeugdadvocaat heeft gekozen.

Deze toevoeging van de advocaat voor de minderjarige creëert een bijkomende waarborg in het kader van de effectiviteit van de oproepingsplicht van de minderjarige en de informatieplicht van de rechtbank hieromtrent.

Deze advocaat dient immers steeds een afschrift van het oproepingsbericht te ontvangen. Zo de advocaat van de minderjarige verneemt dat hij niet wenst te verschijnen, dient ook deze advocaat het afschrift van het oproepingsbericht te ondertekenen en terug te zenden aan de griffie van de rechtbank. In elk geval kan de advocaat de minderjarige voor de rechter vertegenwoordigen, zo de minderjarige niet wenst te verschijnen.

Nr. 15 VAN DE DAMES de BETHUNE EN DE SCHAMPHELAERE

Art. 2

Het voorgestelde zesde lid van dit artikel vervangen als volgt :

« De minderjarige wordt alleen gehoord, met bijstand van zijn advocaat. Hij kan zich ook laten vergezellen door een vertrouwenspersoon die onafhankelijk is van de partijen in het geding. Deze vertrouwenspersoon kan op eigen verzoek de mening van de minderjarige toelichten. »

Verantwoording

Om belangentegenstelling te vermijden dient te worden bepaald dat de vertrouwenspersoon die de minderjarige kan vergezellen bij het uitoefenen van het spreekrecht van deze minderjarige, onafhankelijk moet zijn van de partijen in het geding.

Tevens dient gespecifieerd dat deze vertrouwenspersoon niet enkel de minderjarige kan vergezellen, maar de rechtbank ook het woord kan vragen om de mening van de minderjarige toe te lichten. De vertrouwenspersoon kan aldus de functie van « geheugen » van de minderjarige vervullen, waar de advocaat zich essentieel als vertolker van de mening van de minderjarige opstelt.

Nr. 16 VAN DE DAMES de BETHUNE EN DE SCHAMPHELAERE

Art. 2

Het voorgestelde laatste lid van dit artikel aanvullen als volgt :

« Het proces-verbaal wordt aan de minderjarige voorgelezen en door hem ondertekend voor akkoord. »

Verantwoording

Om elk risico op foutieve interpretatie en mogelijke betwistingen te vermijden, is het noodzakelijk dat de minderjarige zijn akkoord dient te geven aan het opgemaakte proces-verbaal. Deze procedure verzekert dat de rechter en de minderjarige elkaar tijdens het onderhoud duidelijk hebben begrepen.

Sabine de BETHUNE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 17 VAN MEVROUW de BETHUNE

Art. 4

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Artikel 4 van het wetsvoorstel strekt ertoe artikel 51 van de jeugdbeschermingswet in zijn geheel op te heffen.

Evenwel heeft dit artikel 51 niet enkel betrekking op de oproepingsplicht van de minderjarige in een aantal specifieke gevallen, maar evenzeer op de oproepingsplicht van de ouders, de voogd of de personen aan wie de bewaring van het kind is toevertrouwd (onder meer in het kader van een huwelijk van de minderjarige, beslissingen met betrekking tot het ouderlijk gezag, intrekking van ontvoogding bij ontvoogde minderjarigen, ...)

De gehele schrapping van dit artikel is dus niet wenselijk.

Dat artikel 51, in de mate het een oproepingsplicht instelt voor de minderjarige, aldus een dubbel gebruik zou uitmaken volstaat evenmin om deze bepalingen ten zijnen opzichte te schrappen. Integendeel is het aangewezen dat de wet duidelijk voorziet dat, naast de gemeenrechtelijke regeling zoals die wordt voorgesteld in artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek, in de opgesomde gevallen de minderjarige zeker dient te worden opgeroepen : aldus wordt een extra waarborg gecreëerd, waarop de bepalingen van artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing zijn.

Deze specificatie met betrekking tot de oproepingsplicht wordt overigens ook voorzien voor concrete gevallen in het kader van het wetsontwerp tot wijziging van verschillende bepalingen inzake de voogdij over de minderjarigen (Stuk Senaat, nr. 2-509), zonder dat de algemene regeling van artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek, hierdoor wordt aangetast.

Bovendien voorziet artikel 51, derde lid een ­ strafrechtelijk gesanctioneerde ­ verschijningsplicht voor de andere gevallen waaromtrent de jeugdrechtbank bevoegd is, en die niet uitdrukkelijk vernoemd zijn in dit artikel 51. Het betreft hier een verschijningsplicht inzake de als misdrijf omschreven feiten; de verschijningsplicht is in dit geval gerechtvaardigd.

Nr. 18 VAN MEVROUW de BETHUNE

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 2

Het voorgestelde 2º doen vervallen.

Verantwoording

1. Het regeringsamendement strekt ertoe dat een minderjarige niet langer beneden de volle leeftijd van vijftien jaar niet onder ede mag worden gehoord (zoals de huidige bepaling van artikel 931, eerste lid van Gerechtelijk Wetboek voorziet), maar dat een minderjarige reeds vanaf 12 jaar onder ede mag worden gehoord.

Deze wijziging is niet wenselijk, nu een minderjarige van 12 jaar weliswaar in staat is om zich een eigen mening te vormen, maar niet steeds de draagwijdte van verklaringen onder ede afgelegd kan inschatten.

Deze verklaringen kunnen enkel als inlichtingen gelden.

2. De door de regering voorgestelde wijziging is volgens de verantwoording van het amendement tevens ingegeven om eenvormigheid te bereiken met de door de regering voorgestelde leeftijdsgrens van 12 jaar in de andere leden van artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek.

De door de regering voorgestelde leeftijdsgrens van 12 jaar houdt echter geen rekening met het feit dat minderjarigen reeds vanaf de leeftijd van 7 jaar in staat zijn om een mening te hebben, om een klare en eerlijke kijk op hun dagelijkse leeftijdsstituatie te hebben en aan een rechter te vertellen wat ze voelen en wat ze denken in aangelegenheden die hen persoonlijk aanbelangen (zie ook Maes, C., Stappers, L., Bouteligier, L., Degrande, D. et Van Gils, J. (red) Mogen wij nu iets zeggen ? Over kinderen, echtscheiding en hun recht om gehoord te worden, Brugge, Die Keure, 1996, blz. 21).

Omdat de leeftijdsgrens van 12 jaar dus niet kan weerhouden worden in de verdere bepalingen van artikel 931, kan het argument van de « eenvormigheid » met het eerste lid niet worden weerhouden.

Nr. 19 VAN MEVROUW de BETHUNE

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 2

In het 5º, eerste lid, van de voorgestelde § 3, het woord « twaalf » vervangen door het woord « zeven ».

Verantwoording

De door de regering voorgestelde leeftijdsgrens van 12 jaar houdt geen rekening met het feit dat minderjarigen reeds vanaf de leeftijd van 7 jaar in staat zijn om een mening te hebben, om een klare en eerlijke kijk op hun dagelijkse leeftijdssituatie te hebben en aan een rechter te vertellen wat ze voelen en wat ze denken in aangelegenheden die hen persoonlijk aanbelangen (zie ook Maes, C., Stappers, L., Bouteligier, L., Degrande, D. en Van Gils, J. (red.), Mogen wij nu iets zeggen ? Over kinderen, echtscheiding en hun recht om gehoord te worden, Brugge, Die Keure, 1996, blz. 21).

Omdat de leeftijdsgrens van 12 jaar dus niet kan weerhouden worden in de verdere bepalingen van artikel 931, kan het argument van de « eenvormigheid » met het eerste lid niet worden weerhouden.

Om deze redenen is het dan ook realistisch om het invoeren van de oproepingsplicht te laten ingaan vanaf zeven jaar, zijnde de leeftijd waarop een kind verbaal zijn mening behoorlijk kan weergeven. Deze leeftijdsgrens van zeven jaar werd overigens bijgetreden door een grote meerderheid van de experten tijdens de hoorzittingen.

Nr. 20 VAN MEVROUW de BETHUNE

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 2

In het 5º, aan de voorgestelde § 3, volgende wijzigingen aanbrengen :

1º In het eerste lid de woorden « tenzij de rechter bij een bijzonder gemotiveerde beschikking, oordeelt dat het een zaak betreft van kennelijk ondergeschikt belang » doen vervallen.

2º Het tweede lid doen vervallen.

Verantwoording

1º Deze bepaling voorziet dat de rechter bij gemotiveerde beslissing kan afwijken van de oproepingsplicht, wanneer het een zaak betreft van kennelijk ondergeschikt belang.

Aldus wordt vermeden dat de rechter de minderjarige ook moet oproepen in geval van vrij minieme geschilpunten tussen de ouders of ingeval het slechts bijkomstige aspecten van de problematiek van gezag of omgang betreft.

Evenwel is de inschatting van dit « kennelijk ondergeschikt belang » mogelijks verschillend naargelang een volwassen rechter, dan wel de minderjarige zelf deze aangelegenheid benadert. Het belang en de inzichten van de minderjarige moeten hierbij primeren. Om derhalve elk risico te vermijden dat een minderjarige niet wordt opgeroepen, omdat de zaak ­ vanuit de visie van de minderjarige ten onrechte ­ « van kennelijk ondergeschikt belang » is, wordt voorgesteld deze bepaling te schrappen.

2º Nu deze weigeringsmogelijkheid in geval van « kennelijk ondergeschikt belang » wordt geschrapt, is de bepaling houdende een mogelijkheid van bezwaar tegen deze weigeringsbeschikking overbodig, en dient deze te worden geschrapt.

Nr. 21 VAN MEVROUW de BETHUNE

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 2

In het 5º, in de voorgestelde § 3, derde lid, het woord « twaalf » vervangen door het woord « zeven ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 19.

Nr. 22 VAN MEVROUW de BETHUNE

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 2

In het 5º, in de voorgestelde § 3, derde lid, de woorden « op dezelfde wijze » vervangen door de woorden « in elke zaak die hem betreft of aanbelangt ».

Verantwoording

Het is niet duidelijk wat wordt bedoeld met de woorden « op dezelfde wijze », nu in de voorgaande leden van § 3 geen bepaling wordt opgenomen over « de wijze » waarop de minderjarige die de voorgestelde leeftijdsgrens wél heeft bereikt wordt gehoord.

Allicht wordt bedoeld dat de minderjarige die de leeftijdsgrens niet heeft bereikt, wordt gehoord onder dezelfde voorwaarden als dit het geval is voor de minderjarige die de leeftijdsgrens wel heeft bereikt, met name : « in elke zaak die hem betreft of aanbelangt ». Het is dan ook aangewezen om dit aldus op te nemen in de tekst.

Nr. 23 VAN MEVROUW de BETHUNE

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 2

Het vierde lid van de voorgestelde § 3 vervangen als volgt :

« De minderjarige kan weigeren aan de oproeping van de rechter gevolg te geven. Deze weigering moet worden medegedeeld door de minderjarige door terugzending van het door hem ondertekende oproepingsbericht aan de griffie van de rechtbank. Het oproepingsbericht vermeldt de bepalingen van dit lid.

De advocaat van de minderjarige ontvangt in elk geval een afschrift van het oproepingsbericht. Indien de minderjarige weigert aan de oproeping van de rechter gevolg te geven, dient deze weigering eveneens door de advocaat te worden medegedeeld door terugzending van het door de advocaat ondertekende afschrift van het oproepingsbericht aan de griffie van de rechtbank. De advocaat kan de minderjarige, die weigert aan de oproeping van de rechter gevolg te geven, vertegenwoordigen. »

Verantwoording

De hoorzittingen wezen uit dat de verschijningsplicht voor de minderjarige soms een ongewenste belasting kan uitmaken voor de minderjarige. Een oproepingsplicht kan derhalve volstaan.

Om evenwel te vermijden dat de minderjarige onder externe druk zou weigeren aan de oproeping van de rechter gevolg te geven en te garanderen dat de minderjarige wel degelijk geïnformeerd werd nopens zijn recht om te worden gehoord, wordt voorzien dat de minderjarige zijn weigering om te verschijnen enkel kan mededelen door terugzending van het door hem ondertekende oproepingsbericht aan de griffie van de rechtbank.

Het amendement dient te worden samengelezen met het wetsvoorstel tot instelling van jeugdadvocaten voor minderjarigen van mevrouw Lindekens (Stuk Senaat, nr. 2-256/1). Dit wetsvoorstel voorziet dat elke minderjarige in elk geding dat hem aanbelangt wordt bijgestaan door een advocaat, die ambtshalve kan worden aangeduid ingeval de minderjarige zelf geen jeugdadvocaat heeft gekozen.

Deze toevoeging van de advocaat voor de minderjarige creëert een bijkomende waarborg in het kader van de effectiviteit van de oproepingsplicht van de minderjarige en de informatieplicht van de rechtbank hieromtrent.

Deze advocaat dient immers steeds een afschrift van het oproepingsbericht te ontvangen. Zo de advocaat van de minderjarige verneemt dat hij niet wenst te verschijnen, dient ook deze advocaat het afschrift van het oproepingsbericht te ondertekenen en terug te zenden aan de griffie van de rechtbank. In elk geval kan de advocaat de minderjarige voor de rechter vertegenwoordigen, zo de minderjarige niet wenst te verschijnen.

Nr. 24 VAN MEVROUW de BETHUNE

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 2

In het 5º, in de voorgestelde § 3, vijfde lid, tussen de woorden « wie ook » en de woorden « de griffie », de woorden « zijn advocaat » invoegen.

Verantwoording

De lezing van de voorgestelde bepaling bepaalt dat enkel de rechter en de griffier aanwezig zijn bij het horen van de minderjarige.

Uiteraard dient ook zijn advocaat bij dit verhoor aanwezig te kunnen zijn.

Nr. 25 VAN MEVROUW de BETHUNE

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 2

In het 5º, in de voorgestelde § 3, derde lid, de woorden « behalve wanneer de rechter in het belang van de minderjarige beslist dat een door hem daartoe aangewezen persoon de minderjarige moet vergezellen, dan wel bijstaan » vervangen als volgt :

« Hij kan zich laten vergezellen door een vertrouwenspersoon die onafhankelijk is van de partijen in het geding. Deze vertrouwenspersoon kan op eigen verzoek de mening van de minderjarige toelichten. »

Verantwoording

De bepalingen het regeringsamendement voorzien dat een vertrouwenspersoon de minderjarige enkel kan vergezellen dan wel bijstaan, eenmaal de rechter hier de machtiging toe geeft en indien deze meent dat in het belang van de minderjarige is. Bovendien is het volgens het regeringsamendement aan de rechter om te bepalen of deze persoon enkel dient te vergezellen (« fysieke bijstand ») dan wel de minderjarige kan bijstaan (« wat meer is dan gewoon vergezellen »).

De mogelijkheid om te worden vergezeld door een vertrouwenspersoon, die in alle gevallen ook toelichting kan verschaffen bij de mening van de minderjarige, dient een recht te zijn van de minderjarige, en geen mogelijkheid die hem door de rechter kan worden toegestaan; dit werd tevens bevestigd in de hoorzittingen. Overigens kan het belang van de minderjarige vaak pas efficiënt worden getoetst precies door tussenkomst van de vertrouwenspersoon, om het oordeel van de rechter hierin te helpen vormen.

Om belangentegenstelling te vermijden dient te worden bepaald dat de vertrouwenspersoon die de minderjarige kan vergezellen bij het uitoefenen van het spreekrecht van deze minderjarige, onafhankelijk moet zijn van de partijen in het geding.

Tevens dient gespecifieerd dat deze vertrouwenspersoon niet enkel de minderjarige kan vergezellen, maar de rechtbank ook het woord kan vragen om de mening van de minderjarige toe te lichten. De vertrouwenspersoon kan aldus de functie van « geheugen » van de minderjarige vervullen, waar de advocaat zich essentieel als vertolker van de mening van de minderjarige opstelt.

Nr. 26 VAN MEVROUW de BETHUNE

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 2

In het 5º, in de voorgestelde § 3, vijfde lid, de voorlaatste en de laatste zin doen vervallen.

Verantwoording

Deze bepalingen van het regeringsamendement strekken ertoe om alle vergoedingen en kosten die verbonden zijn aan « het bijstaan door een door de rechter aangewezen persoon » te verdelen over de personen die voor hem onderhoudsplichtig zijn.

De verantwoording van het regeringsamendement geeft geen toelichting bij deze bepaling.

In het licht van de door de regering voorgestelde voorafgaande bepaling, waarbij de rechter een « persoon kan aanwijzen om de minderjarige bij te staan » (waarmee klaarblijkelijk de advocaat wordt bedoeld), komt deze bepaling er echter op neer dat de ouders van de minderjarige dienen in te staan voor de kosten verbonden aan deze advocaat.

Deze regeling is niet wenselijk : conform de bepalingen in het wetsvoorstel tot instelling van jeugdadvocaten voor minderjarigen (Stuk Senaat, nr. 2-256/1) van mevrouw Lindekens moeten de kosten en vergoedingen voor deze advocaat ten laste vallen van het ministerie van Justitie.

Nr. 27 VAN MEVROUW de BETHUNE

(Subamendement op amendement nr. 2 van de regering)

Art. 2

In het 5º, de voorgestelde § 3, zevende lid, aanvullen als volgt :

« Het verslag wordt aan de minderjarige voorgelezen en door hem ondertekend voor akkoord. »

Verantwoording

Om elk risico op foutieve interpretatie en mogelijke betwistingen te vermijden, is het noodzakelijk dat de minderjarige zijn akkoord dient te geven aan het opgemaakte proces-verbaal. Deze procedure verzekert dat de rechter en de minderjarige elkaar tijdens het onderhoud duidelijk hebben begrepen.

Sabine de BETHUNE.