2-348/2

2-348/2

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

17 MAART 2000


Wetsontwerp tot wijziging van de rechterlijke organisatie ten gevolge van de invoering van een procedure van onmiddellijke verschijning


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEER VAN QUICKENBORNE

Art. 4

In de voorgestelde wijziging van artikel 91 van het Gerechtelijk Wetboek, 2º, de woorden « voor zijn eerste verhoor door de rechter ten gronde » vervangen door de woorden « bij het uitvaardigen van een bevel tot aanhouding met het oog op onmiddellijke verschijning door de onderzoeksrechter ».

Verantwoording

De huidige tekst bepaalt dat de verdachte het verzoek tot verwijzing naar een kamer met drie rechters kan formuleren voor zijn eerste verhoor door de feitenrechter. Dat betekent een sabotage van heel het systeem van bevel tot aanhouding met het oog op onmiddellijke verschijning (BAOV) : als hij voor de feitenrechter de verwijzing kan vragen, kan de zaak uiteraard diezelfde dag niet meer worden behandeld door drie rechters. Dit zal waarschijnlijk zijn invrijheidsstelling meebrengen wegens overschrijding van de termijn van zeven dagen. Daarom is het aangewezen te vermelden dat de verdachte het verzoek tot verwijzing naar een kamer met drie rechters moet formuleren bij het uitvaardigen van het BAOV door de onderzoeksrechter.

Nr. 2 VAN DE HEER VAN QUICKENBORNE

Art. 4bis (nieuw)

Een artikel 4bis (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Art. 4bis. ­ In artikel 92, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 3 augustus 1992, wordt een 7º toegevoegd, luidend als volgt :

« 7º de strafzaken waarin de beklaagde opgeroepen voor de correctionele rechtbank in het kader van een procedure tot onmiddellijke verschijning zoals bedoeld in artrikel 216quinquies van het Wetboek van strafvordering, een verzoek tot verwijzing naar een kamer met drie rechters heeft geformuleerd. »

Verantwoording

Het is onduidelijk of het huidige artikel 92, § 1, 4º, van het Gerechtelijk Wetboek ook van toepassing is inzake de BAOV. Om alle twijfel weg te werken, opteren wij ervoor om dat artikel aan te vullen met een nieuw lid, waarin de BAOV uitdrukkelijk wordt vermeld.

Vincent VAN QUICKENBORNE.

Nr. 3 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 1 tot 7

Deze artikelen doen vervallen.

Verantwoording

Om redenen die in de algemene uiteenzettingen zijn aangehaald, kunnen wij de ons voorgelegde wetsontwerpen niet steunen. Bijgevolg verzoeken wij om hun intrekking. Ter vervanging hebben wij een reeks amendementen voorbereid.

Nr. 4 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op haar amendement nr. 3)

Hoofdstuk IIbis (nieuw)

Een hoofdstuk IIbis (nieuw) invoegen, luidende :

« Hoofdstuk IIbis

Bepaling betreffende de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

Art. 4bis. ­ Artikel 43, § 5, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken wordt aangevuld als volgt :

« Van 1 maart 2000 tot 1 maart 2005 wordt de eis dat twee derde van alle magistraten van de rechtbank van eerste aanleg, zowel van de zetel als van het parket, blijk moeten geven van de kennis van de Nederlandse en van de Franse taal, tijdelijk opgeschort. De magistraten die blijk geven van de kennis van de Nederlandse en de Franse taal, worden bij voorrang benoemd. Zijn er geen magistraten die aan deze eis voldoen, dan wordt uitsluitend rekening gehouden met de behoeften van de dienst. » »

Verantwoording

De succesvolle toepassing van de nieuwe procedure zal afhangen van de mensen en de materiële middelen die ervoor worden ingeschakeld. Gezien de dramatische situatie in de Brusselse rechtscolleges ­ vooral in de rechtbank van eerste aanleg ­ waar het gebrek aan personeel vanwege een achterhaalde taalwetgeving zeer flagrant is, valt te vrezen dat de nieuwe procedure niet toegepast zal kunnen worden, zal leiden tot nieuwe disfuncties of ten koste zal gaan van andere belangrijke taken.

Artikel 43, § 5, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken bepaalt dat de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank en de rechtbank van koophandel die hun zetel hebben te Brussel, evenals de parketten van die rechtbanken, ten minste een derde magistraten moeten tellen die door hun diploma bewijzen dat zij voldoende Nederlands kennen, alsook een derde magistraten die door hun diploma bewijzen dat zij het Frans voldoende machtig zijn. Voor dat laatste derde wordt de vereiste taal van het diploma afhankelijk gemaakt van het aantal kamers dat respectievelijk zaken in het Nederlands en in het Frans moet behandelen. Het aantal kamers per rechtbank wordt door de voorzitter vastgesteld op grond van het aantal behandelde zaken.

Voorts bepaalt dat artikel nog dat twee derde van alle magistraten het bewijs moet leveren Nederlands en Frans te kennen. Niettemin mogen de magistraten de rechtszaken alleen maar in de taal van hun diploma behandelen. Het tweetaligheidsbewijs voor magistraten wordt bij een wet geregeld. Het is genoegzaam bekend dat de magistraten moeten slagen voor een aartsmoeilijk examen om wettelijk als tweetalig te worden beschouwd.

Dat quotum van twee derde zeer goed tweetalige magistraten is sinds 1935 nog nooit bereikt. Een dergelijk quotum dient hoegenaamd nergens toe, aangezien Brusselse rechters net als hun collega's in andere gerechtelijke arrondissementen alleen maar in de taal van hun diploma zitting houden. Erger nog is evenwel het feit dat de Brusselse rechtbanken wegens die vereiste sinds enkele jaren met een structureel tekort aan zowel Nederlandstalige als Franstalige magistraten zijn opgezadeld (vermeldenswaard is dat het lage slaagcijfer geen specifiek Franstalig probleem is, tenminste als men er de cijfers op naslaat die de minister van Justitie op 14 december 1999 in de commissie voor de Justitie heeft vernoemd. Het slaagcijfer aan Nederlandstalige kant bedraagt 8 op 20, dat aan Franstalige kant 9 op 25, wat proportioneel neerkomt op zowat hetzelfde aantal wettelijk tweetaligen aan beide kanten). Een en ander staat een correcte en doeltreffende rechtsbedeling in de weg, wat dan weer de rechtzoekende niet ten goede komt.

De handhaving van dat quotum van twee derde zeer goed tweetalige magistraten is bijzonder nadelig voor zowel Nederlandstalige als Franstalige rechtzoekenden die voor een Brusselse rechtbank moeten verschijnen. Er zijn grote inspanningen geleverd om de rechtsbedeling te verbeteren en de personeelsformatie van alle rechtbanken is aangepast aan de billijke verwachtingen die de burgers jegens het gerechtelijke apparaat koesterden. Alleen in Brussel bleef die uitbreiding van de personeelsformatie dode letter, aangezien de aanpassing alleen maar op papier heeft plaatsgevonden.

Die toestand sleept nu al enkele jaren aan en heeft zo stilaan de omvang van een crisis aangenomen. Voor honderden zowel Nederlandstalige als Franstalige burgerlijke zaken wordt op de rechtbank van eerste aanleg zelfs niet langer een rechtsdag bepaald, ook al hebben de advocaten ze voorbereid. De kasten puilen gewoon uit van de dossiers ! Die toestand is onhoudbaar. Bovendien geeft een en ander aanleiding tot discriminatie, want burgers uit gerechtelijke arrondissementen in de nabijheid van de hoofdstad kunnen rekenen op een rechtsbedeling binnen een redelijke termijn, terwijl rechtzoekenden uit Brussel daarvan verstoken blijven.

Thans gaat men er op grond van een door de Raad van State uitgebracht advies van uit dat die wettelijke voorschriften van openbare orde zijn en dat er niet van mag worden afgeweken ­ zelfs niet om de continuïteit van de dienstverlening te garanderen. In afwachting dat wettelijk tweetalig bevonden kandidaten zich aanmelden, wordt derhalve niemand meer benoemd. Bovendien verslechtert de toestand al jaren, is een terzake door de vorige regering ingediend wetsontwerp uiteindelijk geen wet geworden, en leidt de thans geldende formulering van artikel 43, § 5, van de wet van 15 juni 1935, tot een structureel tekort aan magistraten bij de Brusselse rechtbanken, waardoor de werking van het gerecht in de hoofdstad sterk wordt belemmerd. Om al die redenen moet de wetgeving terzake onverwijld worden aangepast.

Dat het quotum van twee derde te hoog ligt, neemt niet weg dat sommige magistraten van Brusselse rechtbanken tweetalig moeten zijn. Dat is met name vanzelfsprekend voor de korpschefs. Uit de praktijk in de Brusselse rechtbanken blijkt dat het slechts zelden gebeurt (volgens sommige berekeningen in 0,072 % van de gevallen) dat een magistraat wettelijk wordt gemachtigd een zaak voort te behandelen in een taal die niet met die van zijn diploma overeenstemt.

In het licht daarvan en teneinde de thans heersende noden te lenigen, lijkt een verhouding van een derde wettelijk tweetalige magistraten voldoende.

Als de meerderheid evenwel blijft weigeren om artikel 43, § 5, van de wet van 1935 te wijzigen stellen wij voor dat zij ten minste instemt met een tijdelijke wijziging van deze bepaling. Deze « crisismaatregel » blijft beperkt tot de rechtbank van eerste aanleg van Brussel en heft voor enkele jaren het vereiste op dat tweede derde van de magistraten hun kennis van het Frans en het Nederlands kunnen bewijzen. Zo zou de personeelsformatie eindelijk volledig bezet raken. Voorrang wordt verleend aan tweetalige kandidaten. Bij gebrek daaraan gaat de minister over tot benoemingen in een « buitengewone formatie », volgens de noden van de dienst.

De goedkeuring van het wetsontwerp over de procedure van onmiddellijke verschijning lijkt ons ondenkbaar zonder een wetswijziging die het mogelijk maakt om de personeelsformaties van de Brusselse rechtscolleges op te vullen.

Nr. 5 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op haar amendement nr. 3)

Art. 4

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 4. ­ Artikel 92, § 1, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een 7º, luidende :

« 7º de procedures van onmiddellijke verschijning als bedoeld in artikel 216quinquies van het Wetboek van strafvordering. »

Verantwoording

Het blijkt van belang te voorzien in een college van feitenrechters aangezien de nieuwe procedure, doordat ze afwijkt van het gemeenrecht, tot een snellere afwikkeling van de dossiers zou moeten leiden en bijgevolg mogelijk tot een toenemend aantal fouten. Overigens is uit de georganiseerde hoorzittingen duidelijk gebleken dat de kamer met drie rechters die stelselmatig uitspraak doet in die aangelegenheden, in Frankrijk als een onmisbaar onderdeel van de regeling wordt beschouwd. Wij vragen derhalve dat voor de procedure van onmiddellijke verschijning systematisch wordt voorzien in kamers met drie rechters, zoals was bepaald in het voorontwerp van wet dat aan de Raad van State is overgezonden.

Nr. 6 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op haar amendement nr. 3)

Art. 7

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Er is geen reden om af te wijken van de normale regel dat een wet in werking treedt op de tiende dag na die waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, tenzij dit anders bepaald is.

Nr. 7 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op haar amendement nr. 3)

Art. 5bis (nieuw)

Een artikel 5bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 5bis. ­ In hoofdstuk II, titel I, eerste boek, van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling 6bis ingevoegd, luidende :

« Afdeling 6bis. ­ In elke rechtbank van eerste aanleg is er een dienst van erkende medische experts, die de wachtdiensten bemannen die nodig zijn voor de procedure van onmiddellijke verschijning als bedoeld in artikel 216quinquies van het Wetboek van strafvordering. »

Verantwoording

Om een correcte toepassing van de nieuwe procedure mogelijk te maken en de slachtoffers zo snel mogelijk medisch te kunnen onderzoeken, dient er bij elke rechtbank van eerste aanleg een dienst van medische experts opgericht te worden. Dit systeem bestaat in Frankrijk en vormt een onmisbare schakel in de « productieketen » van de procedure van onmiddellijke verschijning.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 8 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 4

Het 2º vervangen als volgt :

« 2º Het volgende lid wordt tussen het zesde en het zevende lid ingevoegd :

« Wanneer de procureur des Konings een bevel tot aanhouding vordert met het oog op de onmiddellijke verschijning van de verdachte overeenkomstig artikel 216quinquies, § 1, van het Wetboek van strafvordering, vraagt de onderzoeksrechter, voor hij zich over het bevel tot aanhouding uitspreekt, aan de verdachte of hij de verwijzing naar een kamer met drie rechters wenst. »

Verantwoording

Door de vraag om te verschijnen voor een kamer met drie rechters toe te laten tot op het ogenblik dat de zaak op het punt staat ten gronde te worden behandeld, wordt de snelrechtprocedure uitgehold en staat ze open voor misbruik. Situaties waarbij twee rechters, die geen kennis hebben kunnen nemen van de zaak, zullen geroepen worden om zich uit te spreken zijn bovendien niet ondenkbaar.

Nr. 9 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 5

Dit artikel aanvullen als volgt :

« 7º een weddebijslag van 105 000 frank aan de rechters en substituut-procureurs des Konings die overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs hebben geleverd van de kennis van de andere taal. »

Verantwoording

Krachtens het voorgestelde artikel 5 krijgen toegevoegde rechters en toegevoegde substituut-procureurs des Konings een weddebijslag.

Met de toegevoegde rechters en substituten wordt geen rekening gehouden voor het berekenen van de taalverhouding binnen het kader van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel. In de praktijk komt dit erop neer dat deze toegevoegde rechters en subsituten eentalig zullen zijn.

Vermits nu de toegevoegde rechters en substituten meer zullen gaan verdienen dan hun « gewone » (tweetalige) collega's, zal men niet meer gemotiveerd zijn om deel te nemen aan het zware taalexamen. De nieuwe bepaling is dan ook nefast voor de taalverhoudingen binnen de Brusselse rechtbank.

Daarom dient er minstens een gelijkaardige weddebijslag te worden toegekend aan tweetalige rechters en substituut-procureurs des Konings.

Hugo VANDENBERGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.