2-110/2

2-110/2

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

28 OKTOBER 1999


Voorstel tot wijziging van de artikelen 23 en 30 van het reglement van de Senaat


VERSLAG

NAMENS HET BUREAU UITGEBRACHT DOOR DE HEER MONFILS


Het Bureau van de Senaat heeft twee vergaderingen gewijd aan de bespreking van het voorstel tot wijziging van de bepalingen die betrekking hebben op het voorzitterschap dat de voorzitter van de Senaat van rechtswege bekleedt in de vaste commissies.

Overeenkomstig artikel 30-1, tweede lid, van het Reglement is de voorzitter van de Senaat van rechtswege lid van de commissie die bevoegd is voor de institutionele aangelegenheden.

Overeenkomstig artikel 23-1, tweede lid, van het Reglement is de voorzitter van de Senaat van rechtswege voorzitter van de commissies waarvan hij deel uitmaakt.

De combinatie van beide bepalingen, die dateren uit de vorige eeuw, leidt ertoe dat de voorzitter van de Senaat automatisch voorzitter is van de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Hoewel die regel gedurende meer dan een eeuw tot ieders voldoening werd toegepast, is de context waarbinnen hij past sedert de jongste hervorming van de Senaat toch heel wat veranderd. Het aantal commissies werd aanzienlijk beperkt sedert het aantal senatoren in 1995 van 184 tot 71 werd teruggebracht. In een veel minder talrijke vergadering met steeds meer fracties en waarin het gebruikelijk is bij de aanwijzing van commissievoorzitters rekening te houden met het principe van de evenredige vertegenwoordiging, komt de verplichte toewijzing van het voorzitterschap van de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden er de facto op neer dat de Senaatsvoorzitter geen andere keuze meer heeft.

De hervorming van ons tweekamerstelsel heeft evenwel de rol van de nieuwe Senaat niet beperkt tot het terrein van de institutionele aangelegenheden. Hoewel de Senaat ongetwijfeld de bevoorrechte ontmoetingsplaats is voor de gemeenschappen en de gewesten, mag zijn rol zeker niet daartoe beperkt worden. De Senaat heeft eveneens een belangrijke rol te spelen op andere domeinen.

Om rekening te houden met die ontwikkelingen en met die nieuwe omstandigheden, wordt voorgesteld de regels terzake te versoepelen.


Het voorstel dat ter onderzoek voorligt, werd ingediend na een eerste informele gedachtewisseling over een voorontwerp van tekst, voorbereid op verzoek van de voorzitter.

De tekst van dit voorontwerp luidde als volgt :

« Art. 23. ­ Artikel 23-1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat wordt vervangen door de volgende leden :

« Geen enkel lid mag meer dan één van de vaste commissies, bedoeld in artikel 21-1, voorzitten.

Onverminderd het vorige lid is de voorzitter van de Senaat van rechtswege voorzitter van de vaste commissies waarvan hij deel uitmaakt. »

« Art. 30. ­ Artikel 30-1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat wordt opgeheven. »

De opheffing van de bepaling die de voorzitter van de Senaat verplicht om van rechtswege lid te zijn van de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden (artikel 30-1, tweede lid) heeft geen aanleiding gegeven tot opmerkingen.

Het verbod voor de leden om het voorzitterschap van meer dan één vaste commissie te cumuleren (eerste lid van de nieuwe tekst voorgesteld in artikel 23-1), kreeg eveneens de instemming van eenieder.

De discussie ging hoofdzakelijk over de bepaling met betrekking tot het voorzitterschap van rechtswege van de commissies door de voorzitter van de Senaat (tweede lid van de nieuwe tekst voorgesteld in artikel 23-1).

Een lid merkt op dat de voorgestelde tekst de voorzitter van de Senaat een soort van keuzerecht verleent, waardoor hij, wanneer hij dat wenst, te allen tijde tijdens de zittingsperiode van commissie kan veranderen. Een dergelijk idee is voor het lid moeilijk aanvaardbaar.

De voorzitter stelt spreker gerust : hij heeft niet in het minst de bedoeling om op die manier van de tekst misbruik te maken. Over de formele tekst van het Reglement heen, zijn er ongeschreven regels waaraan hij zich duidelijk wenst te houden. Het spreekt vanzelf dat een eventuele uitwisseling van voorzitters tijdens de zittingsperiode slechts kan plaatshebben na gemeen overleg tussen de fracties die bij die wijzigingen zijn betrokken. Een ander lid bevestigt die interpretatie en stelt voor die uitdrukkelijk in het verslag op te nemen.

Sommige leden hadden liever dat dit privilege van de Senaatsvoorzitter eenvoudigweg werd afgeschaft. Er wordt opgemerkt dat het een traditionele regel is die bijna tot de oorsprong van de Senaat teruggaat. Een van de vorige sprekers kan dit argument aanvaarden. Hij stelt evenwel voor het tweede lid van de voorgestelde tekst in overeenstemming te brengen met het eerste, door de woorden « de commissies waarvan hij deel uitmaakt » te vervangen door de woorden « de vaste commissie waarvan hij deel uitmaakt » . Verschillende leden steunen die suggestie.

Met die formulering is de voorzitter van de Senaat verzekerd van het voorzitterschap van één van de zes vaste commissies (er wordt op gewezen dat hij op grond van artikel 23-1 van ten minste één ervan lid moet zijn), maar ze verbiedt hem terzelfder tijd gewoon lid te zijn van een van de andere commissies. Verschillende leden zien daarin geen bezwaar, omdat het feit van geen lid te zijn van een commissie niet verhindert dat men er kan optreden (artikel 23-5). Anderen verkiezen echter dat geen nieuwe discriminatie wordt ingevoerd ten nadele van de Senaatsvoorzitter.

Ook al heeft de huidige voorzitter helemaal niet de bedoeling van een andere vaste commissie lid te zijn dan van die welke hij voorzit, toch is het uiteindelijk beter dat die mogelijkheid voor de toekomst opengehouden wordt. Er wordt daarom voorgesteld de woorden « de vaste commissie waarvan hij deel uitmaakt » te vervangen door de woorden « één van de vaste commissies waarvan hij deel uitmaakt » .

Een lid merkt ten slotte op dat de aldus gewijzigde tekst niet meer van toepassing is « onverminderd het vorige lid » , maar integendeel « overeenkomstig het vorige lid » en er wordt overeengekomen de tekst in die zin te wijzigen.

Na deze verkennende bespreking dient mevrouw Leduc c.s. het volgende voorstel in tot wijziging van de artikelen 23 en 30 van het reglement van de Senaat :

« Art. 23. ­ Artikel 23-1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat wordt vervangen door de volgende leden :

« Geen enkel lid mag meer dan één van de vaste commissies, bedoeld in artikel 21-1, voorzitten.

Overeenkomstig het vorige lid is de voorzitter van de Senaat van rechtswege voorzitter van één van de vaste commissies waarvan hij deel uitmaakt. »

« Art. 30. ­ Artikel 30-1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat wordt opgeheven. »


Op een latere vergadering bevestigt het Bureau zijn instemming met de tekst voorgesteld door mevrouw Leduc c.s.

Er wordt opgemerkt dat in het nieuwe artikel 23-1, derde lid, de woorden « overeenkomstig het vorige lid » technisch gezien geen nut hebben en bijgevolg dienen te vervallen.

Het Bureau is evenwel van mening dat de aldus geredigeerde tekst duidelijker is. Het besluit dan ook de tekst als zodanig te handhaven.

Het voorstel wordt zonder wijzigingen eenparig aangenomen door de 14 aanwezige leden.

Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur,
Philippe MONFILS.
De voorzitter,
Armand DE DECKER.

TEKST AANGENOMEN DOOR HET BUREAU


Zie Stuk nr. 2-110/3