1-240 | 1-240 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCE DU MERCREDI 3 FÉVRIER 1999 |
VERGADERING VAN WOENSDAG 3 FEBRUARI 1999 |
Algemene bespreking
Artikelsgewijze bespreking
M. le président. Nous abordons l'examen du projet de loi.
We vatten de bespreking aan van het wetsontwerp.
Conformément à notre Règlement, le texte adopté par la commission servira de base à notre discussion. (Voir document nº 1-1197/3 de la commission de l'Intérieur et des Affaires administratives du Sénat. Session 1998/1999.)
Volgens het Reglement geldt de door de commissie aangenomen tekst als basis voor de bespreking. (Zie gedrukt stuk nr. 1197/3 van de commissie voor de Binnenlandse en de Administratieve Aangelegenheden van de Senaat. Zitting 1998/1999.)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
Het woord is aan de heer Verreycken.
De heer Verreycken (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, ik zou mij willen beroepen op artikel 63 van het Reglement van de Senaat om mijn vraag tot raadpleging van de Raad van State over dit onderwerp toe te lichten. Volgens dat artikel heb ik daarvoor vijf minuten.
Toen dit ontwerp in de Kamer werd besproken, werd twee keer advies gevraagd aan de Raad van State. Dat advies was telkens zo negatief dat het ontwerp grondig moest worden aangepast. Voor de laatste versie, welke door de Kamer werd aangenomen en hier nu voorligt, werd echter geen advies meer gevraagd. Het risico voor een derde negatief advies was blijkbaar te groot. Nochtans waren er nogal wat juridische bezwaren. Die werden niet alleen geuit door leden van de Vlaams Blok-fractie van de Kamer, maar ook door juristen uit andere partijen.
Zo was er nogal wat bezwaar tegen de beroepsmogelijkheid bij het Hof van Cassatie. We kunnen het daar niet mee eens zijn omdat het Hof van Cassatie nooit ten gronde, maar alleen over de vorm uitspraken doet. Het ontwerp is ook strijdig met de taalwetgeving in gerechtszaken. De beoordeling van de in dit ontwerp geviseerde geschillen moet immers door een tweetalige kamer gebeuren. Een Vlaamse partij zal daarbij zeker worden benadeeld, omdat een paritair samengestelde tweetalige kamer voorbij gaat aan de bevolkingsverhoudingen in het land. Meer dan 60 % van de bevolking is Nederlandstalig.
Dat de procedure moet worden vastgelegd bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit zal door de Raad van State negatief worden geëvalueerd. Het betekent dat een juridische procedure, die hier manifest gericht is tegen één oppositiepartij, elke legislatuur opnieuw door een toevallige politieke meerderheid kan worden herschreven.
Met dit wetsontwerp worden partijpolitieke spelletjes mogelijk. Ik denk dat de Raad van State zich daaraan niet zal laten vangen. Daarom vraag ik dat dit ontwerp aan de Raad van State wordt voorgelegd.
De voorzitter. Artikel 63 voorziet in twee mogelijkheden. De voorzitter moet het advies van de Raad van State vragen wanneer ten minste één derde van de leden van de Senaat hierom verzoeken. Dat is thans niet het geval. Een andere mogelijkheid is dat de voorzitter van de Senaat zelf het advies van de Raad van State vraagt. Dat is dan zijn discretionaire bevoegdheid. De heer Verreycken heeft mij dit reeds eerder gevraagd, maar ik ben daar niet op ingegaan. Tot daar de mogelijkheden die artikel 63 biedt. Er zal dus geen advies aan de Raad van State worden gevraagd.
Het woord is aan de heer Verreycken.
De heer Verreycken (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, ik wijs erop dat artikel 63, punt 2, derde alinea, bepaalt : « Wordt echter in de loop van de bespreking een dergelijk verzoek mondeling tot de voorzitter gericht, dan wordt de bespreking geschorst en doet de vergadering uitspraak. » Deze bepaling is niet voor discussie vatbaar.
De voorzitter. U vergist zich, mijnheer Verreycken. Het verzoek waarover het in deze alinea gaat, moet door 24 senatoren worden gesteund.
De heer Verreycken (Vl. Bl.). Dat is niet juist, mijnheer de voorzitter. Het Reglement maakt een onderscheid tussen een schriftelijk verzoek, dat inderdaad door 24 leden ondertekend moet zijn en een mondeling verzoek dat in de loop van de bespreking wordt ingediend. Dit laatste kan uiteraard uitgaan van een enkele senator.
De voorzitter. Mijns inziens moet een dergelijk verzoek altijd door voldoende leden worden gesteund, onafgezien van de omstandigheid of dit schriftelijk dan wel mondeling tijdens de vergadering wordt ingediend. Ik stel vast dat uw verzoek niet aan die voorwaarde voldoet.
De heer Verreycken (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, een mondeling verzoek gaat per definitie altijd uit van één senator. Vervolgens is het aan u om na te gaan of dat verzoek door voldoende senatoren wordt gesteund. Dat kunt u alleen maar weten door het te vragen aan de vergadering. Zolang daarover geen uitsluitsel is, blijft artikel 63 van toepassing.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Van Hauthem.
De heer Van Hauthem (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, er zijn verschillende mogelijkheden om een verzoek in te dienen om een ontwerp naar de Raad van State te verzenden. Ofwel doet u dat als voorzitter, ofwel beslist de vergadering dit te doen. Dat kan op twee manieren.
Ten eerste, met een schriftelijk verzoek met een voldoende aantal handtekeningen, waardoor het ontwerp automatisch, zonder verdere discussie naar de Raad van State verwezen wordt of met een mondeling verzoek, zoals beschreven in de derde alinea van punt 2 van artikel 63.
Concreet houdt dit laatste in dat een senator dit verzoek mondeling tot de voorzitter richt, waarna de bespreking onmiddellijk wordt geschorst en de vergadering zich over het verzoek uitspreekt door middel van een stemming. Alleen op die manier kunt u vaststellen of één derde van de senatoren akkoord gaat om het ontwerp naar de Raad van State te verzenden. Het Reglement kan niet op een andere manier worden begrepen. Bij een schriftelijk verzoek moet de vergadering geen uitspraak doen, omdat dan onmiddellijk blijkt of voldoende senatoren het verzoek hebben gesteund. Alleen bij een mondeling verzoek moet volgens paragraaf 2, derde alinea, de vergadering zich uitspreken, dus tot een stemming overgaan.
De voorzitter. Ik verschil van mening met u, mijnheer Verreycken en mijnheer Van Hauthem, in die zin dat een dergelijk verzoek wel degelijk wordt gevraagd in punt 2 van artikel 63 en dat dit door 24 leden moet worden ondersteund.
De heer Van Hauthem (Vl. Bl.). Het valt inderdaad onder punt 2 en dat wil zeggen dat de vergadering en niet de voorzitter beslist of men naar de Raad van State gaat of niet. Er zijn daartoe twee mogelijkheden. Hetzij schriftelijk en dan is het verzoek automatisch vastgesteld, hetzij mondeling en dan moet met een stemming worden vastgesteld of er 24 senatoren het verzoek steunen.
De voorzitter. De vergadering wordt 10 minuten geschorst. De Senaat zal zich daarna uitspreken.
De vergadering is geschorst.
La séance est suspendue.
De vergadering wordt geschorst om 14.25 uur.
La séance est suspendue à 14 h 25.
Ze wordt hervat om 14.35 uur.
Elle est reprise à 14 h 35.
De voorzitter. De vergadering is hervat.
La séance est reprise.
De voorzitter. Conform artikel 63 van het Reglement zal de Senaat zich nu uitspreken over de vraag van de heer Verreycken. We moeten nagaan of 24 leden het voorstel van de heer Verreycken steunen.
Het woord is aan de heer Verreycken.
De heer Verreycken (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, het is juist dat de Senaat moet nagaan of 24 leden mijn voorstel steunen. Indien dit het geval is, wordt tegelijkertijd beslist het wetsontwerp voor advies naar de Raad van State te zenden. Dit is de consequentie van ons besluit. Artikel 46 van het Reglement stelt zeer duidelijk : « De assemblee kan slechts een besluit nemen indien de meerderheid van de leden aanwezig is. » Hetzelfde artikel zegt ook : « Wanneer er bij zitten en opstaan moet worden gestemd, ... kan ieder lid de verwijzing naar een volgende vergadering vragen. » Ieder lid dus. De eerste paragraaf van dit artikel is voor ons vooral van belang. We kunnen dus slechts een besluit nemen als de meerderheid van de leden aanwezig is. Zo'n besluit kunnen we niet aan toevallige meerderheden overlaten.
De voorzitter. Uw opmerking is pertinent, maar de discussie is reeds vroeger gevoerd. Het gaat in dit geval niet om een besluit van de Senaat, maar wel om de vaststelling dat 24 leden uw verzoek al dan niet steunen. Als er geen 24 leden uw verzoek steunen, vervalt het automatisme en zijn we terug bij uw verzoek aan de voorzitter om discretionair te beslissen of de Raad van State om advies moet worden gevraagd.
De heer Verreycken (Vl. Bl.). Ik kan het daar in principe mee eens zijn. Wanneer moet worden vastgesteld of 24 leden mijn voorstel steunen, dan zouden toch alle senatoren de mogelijkheid moeten hebben om zich over dit voorstel uit te spreken. Paragraaf 2 van artikel 46 is juist in het leven geroepen om de leden de mogelijkheid te bieden een verwijzing naar een volgende vergadering te vragen wanneer er bij zitten en opstaan moet worden gestemd, zodat kan worden voorkomen dat de senatoren worden overvallen met de beslissing van een toevallig aanwezige groep. De opsteller van het Reglement heeft hierin duidelijk voorzien omdat anders te pas en te onpas bij zitten en opstaan kan worden gestemd. Artikel 46 is in dit geval wel degelijk van toepassing. Als we ons bij zitten en opstaan moeten uitspreken zonder dat de meerderheid van de leden aanwezig is, dan vraag ik uitdrukkelijk de verwijzing naar een volgende vergadering.
De voorzitter. Zoals ik reeds heb uitgelegd, gaat het hier niet om een besluit van de Senaat, maar wel om de vaststelling dat 24 leden uw voorstel al dan niet steunen. De Senaat zal zich daar nu over uitspreken.
De heer Verreycken (Vl. Bl.). Is paragraaf 2 van artikel 46 hier van toepassing ? Bij paragraaf 1 wordt een besluit genomen. In dat geval, meen ik dat de meerderheid aanwezig moet zijn. Als paragraaf 2 van toepassing is, vraag ik de verwijzing naar een volgende vergadering. Een van de twee paragrafen is in ieder geval van toepassing.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Moens.
De heer Moens (SP). Mijnheer de voorzitter, ik meen dat de vraag onontvankelijk is. Artikel 63, punt 2, alinea 3, luidt : « Wordt in de loop van de bespreking een dergelijk verzoek mondeling tot de voorzitter gericht... » Wanneer tijdens de debatten plots de noodwendigheid opduikt om snel te beslissen, dan is de mondelinge procedure van toepassing. Het verzoek moet dan evenwel door 24 aanwezige senatoren worden ondersteund en de aanvrager dient die 24 personen te vernoemen. Dat is de letter en de geest van artikel 63.
De heer Van Hauthem (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, er staat in artikel 63 dat de vergadering uitspraak moet doen. Wat is uitspraak doen ?
De heer Moens (SP). Mijnheer de voorzitter, u stelt voor een telling te houden. Dit is echter niet nodig indien de heer Van Hauthem die 24 senatoren niet kan noemen.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Van Hauthem.
De heer Van Hauthem (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, de heer Moens doet artikel 63 geweld aan. Wanneer een verzoek mondeling aan de voorzitter wordt gericht, dan wordt de bespreking geschorst en doet de vergadering uitspraak. Dit betekent niet dat slechts 24 mensen uitspraak doen. Uitspraak doen betekent in dit geval besluiten om al dan niet naar de Raad van State te gaan. Het betekent dat artikel 46 van toepassing is. Hoe kan een besluit worden genomen wanneer de meerderheid van de senatoren niet aanwezig is. Dit zou betekenen dat tijdens de bespreking van een ontwerp nooit zou kunnen worden beslist om het naar de Raad van State te verzenden. Beslissen of het ontwerp al dan niet naar de Raad van State gaat, is een besluit van deze vergadering. Men geeft de leden zelfs niet de mogelijkheid zich uit te spreken. Het kunnen namelijk meer dan 24 leden zijn die een verzending naar de Raad van State wensen.
Mijnheer de voorzitter, we stellen vast dat de meerderheid hier niet in aantal is en dat bijgevolg dat besluit niet kan worden genomen. De beslissing moet desnoods worden verdaagd naar de vergadering van morgen. Er moet aan de leden worden meegedeeld dat er op een bepaald moment een stemming zal plaatsvinden waarbij de assemblee een uitspraak zal doen over het al of niet verzenden van het ontwerp naar de Raad van State. Over de artikelen 46 en 63 kan geen enkele betwisting bestaan.
De voorzitter. Mijnheer Van Hauthem, het spijt me dat ik u moet tegenspreken. U beroept er zich op dat de senatoren niet bij verrassing mogen worden gepakt door een toevallig klein aantal aanwezigen. Daarom voorziet het Reglement erin dat een dergelijk verzoek, gesteund door 24 leden, gericht wordt aan de voorzitter. Het volstaat niet dat één lid het in zijn hoofd krijgt om de Raad van State te raadplegen. Er zijn formele procedures ingeschreven in artikel 63, punten 1 en 2. Het verzoek ter verzending wordt ingediend. Teneinde te voorkomen dat de Senaat voor een verrassing wordt geplaatst, laat het Reglement toe dat de vergadering kort wordt geschorst en dat de Senaat daarna overgaat tot de uitspraak. Een fundamenteel onderscheid is, dat dit geen besluit is zoals bedoeld in artikel 46. Dit is gewoon het geven van de gelegenheid aan alle leden om zich eventueel aan te sluiten bij het verzoek van de 24 senatoren om de voorzitter te dwingen het advies in te winnen.
Om aan het verzoek van het Vlaams Blok te kunnen voldoen, moeten minstens 24 leden het verzoek steunen. Daarmee is alles gezegd.
De heer Van Hauthem (Vl. Bl.). Daarmee is absoluut niet alles gezegd.
De voorzitter. Ik blijf bij mijn beslissing. Ze is gebaseerd op precedenten en is ook ingegeven door het gezond verstand.
De heer Van Hauthem (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, waarom bepaalt artikel 63 van het Reglement dat de bespreking moet worden geschorst wanneer het verzoek mondeling tot de voorzitter wordt gericht ? Volgens mij wordt hiermee duidelijk gemaakt dat er een meerderheid aanwezig moet zijn om tot een besluit te komen. Alleen maar een schorsing van een aantal minuten ten gevolge van een mondeling verzoek verandert immers niets aan de zaak. Een schorsing impliceert dat naar een quorum wordt gezocht om een uitspraak te kunnen doen. Indien een derde van de senatoren instemt met het verzoek, moet het advies van de Raad van State worden ingewonnen. Zo maar een schorsing heeft geen enkele zin.
De voorzitter. Toch wel, want op die manier krijgen de senatoren de gelegenheid zich naar het halfrond te begeven en zich bij het verzoek aan te sluiten.
Het woord is aan de heer Coveliers.
De heer Coveliers (VLD). Mijnheer de voorzitter, over de grond van de zaak zullen we het later hebben.
De interpretatie van de heer Van Hauthem houdt een discriminatie in. Die interpretatie zou immers betekenen dat 24 senatoren een schriftelijk verzoek tot verzending naar de Raad van State kunnen indienen, maar dat een mondeling verzoek door de meerderheid, dus 36 senatoren, moet worden gesteund. Het Reglement houdt in dat 24 senatoren het verzoek steunen. Ik denk dat we kunnen aannemen dat onze voorgangers hebben getracht een zinvol Reglement op te stellen.
De voorzitter. Ik verzoek de leden die de vraag van de heer Verreycken steunen, op te staan.
Je prie les membres qui appuient la demande de M. Verreycken de se lever.
5 leden staan op.
5 membres se lèvent.
Ik stel vast dat het verzoek niet wordt gesteund door een voldoende aantal leden.
Je constate que la demande n'est pas appuyée par un nombre suffisant de membres.
De algemene bespreking wordt hervat.
La discussion générale est reprise.
La parole est au rapporteur.
M. Happart (PS), rapporteur. Monsieur le président, le projet de loi examiné par la commission est le résultat d'une longue discussion à la Chambre des représentants.
Deux propositions de loi sont à la base du texte actuel : la proposition de MM. Eerdekens et Janssens complétant les articles 15bis et 25 de la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour les élections des Chambres fédérales, ainsi qu'au financement et à la comptabilité ouverte des partis politiques; la proposition de MM. Viseur et Deleuze modifiant la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour les élections des Chambres fédérales, ainsi qu'au financement et la comptabilité ouverte des partis politiques, en vue de sanctionner financièrement certains actes inspirés par le racisme ou la xénophobie.
Les deux propositions de loi visaient à conditionner la dotation que les partis reçoivent de la Chambre et du Sénat en vertu de la loi du 4 juillet 1989.
Le projet adopté à la Chambre et qui est examiné aujourd'hui, vise à réserver le bénéfice du financement public aux partis qui s'engagent à faire respecter, par leurs différentes composantes et leurs mandataires, les droits de l'homme et les libertés fondamentales garantis par la Convention européenne de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales et par ses protocoles additionnels.
Le texte rend compétent le Conseil d'État pour prendre connaissance et pour se prononcer par voie d'arrêt sur toute plainte déposée par au moins cinq membres de la commission parlementaire de contrôle.
Cette plainte peut être déposée lorsque cinq membres au moins de ladite commission estiment qu'un parti politique, par son propre fait ou par celui de ses composantes, de ses listes, de ses candidats ou de ses mandataires élus, montre, de manière manifeste et à travers plusieurs indices concordants, son hostilité envers les droits et libertés garantis par la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales du 4 novembre 1950.
Le Conseil d'État peut décider de supprimer la dotation, soit à concurrence du double du montant des dépenses financées ou réalisées pour l'accomplissement de cet acte, soit pendant une période qui ne peut être inférieure à trois mois ni supérieure à un an.
Au cours des travaux en commission, il a été envisagé de demander l'avis du Conseil d'État ainsi que celui d'un constitutionnaliste, mais la commission a finalement décidé de ne pas avoir recours à ces consultations.
Pour l'examen au fond et la discussion des articles, je me référerai au rapport écrit. J'ajouterai simplement que la commission n'a finalement pas amendé le projet transmis par la Chambre mais qu'elle a introduit des corrections purement techniques avec l'accord de la Chambre des représentants.
Les enjeux politiques du projet de loi dépassent le contexte de la procédure retenue. Ils touchent à l'idée même de démocratie et à des principes fondamentaux.
Dans le régime parlementaire qui est le nôtre, les droits de l'opposition sont garantis, notamment celui de s'opposer à un projet, de tenter de le modifier ou d'en retarder le vote. Mais, dans une démocratie sainement comprise, une opposition de mauvaise foi ne peut jamais saboter la volonté déterminée d'une large majorité.
Le texte adopté a parfaitement intégré, quant à la forme et aux modalités, les préoccupations et les sensibilités de tous ceux qui ont partagé son objectif. Certains préféreront sans doute assumer un choix qui les placera dans l'isolement.
Le projet de loi est l'expression de la volonté de tous ceux qui, dans ce pays, placent la dignité humaine au-devant de leurs préoccupations. C'est bien de dignité humaine qu'il s'agit puisque cette proposition a en fait pour unique but de supprimer la dotation publique « d'un parti ou d'une de ses composantes, qui aurait montré d'une manière manifeste et à travers plusieurs indices concordants son hostilité envers les droits et libertés garantis par la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales du 4 novembre 1950 ».
On aurait pu imaginer qu'une telle condition allait de soi dans une démocratie. Il faut cependant se rendre à l'évidence : ce n'est pas le cas. Il n'est pas facile de reconnaître que les droits de l'homme ne sont pas respectés.
Le projet veut sanctionner des actes racistes, contraires à la Convention des droits de l'homme. Ces derniers ne sont certainement pas limités par une frontière linguistique. La dignité humaine est une matière qui n'est pas régionalisable.
Le vrai défi à relever, c'est un combat pédagogique et non démagogique, un combat de terrain et d'éducation contre les idées d'extrême droite et les idées racistes. C'est ce défi qu'ont bien compris les signataires du texte qu'après la Chambre, nous voterons dans cette assemblée à une très large majorité.
Ce jour marquera un pas important pour la démocratie : une victoire de l'humanisme sur la haine et sur le repli sur soi.
La Convention de Rome sur les droits de l'homme n'est pas une banalité. C'est une convention internationale fondamentale souscrite par la plupart des pays de cette planète, en tout cas par tous les pays hautement développés, par tous les pays vraiment démocratiques.
Cette Convention de Rome fait partie de notre droit. Dès que notre pays approuve une convention internationale, celle-ci doit être en vigueur en Belgique, et notre Constitution comme les lois doivent scrupuleusement respecter ces conventions internationales. L'article 14 de cette Convention de Rome vise les discriminations, notamment les discriminations raciales. Il est donc légitime de sanctionner les partis racistes, car il n'est pas concevable de voir des démocrates financer les ennemis da la démocratie.
C'est dans cet esprit qu'en 1995, la loi sur les financements des partis politiques est modifiée de façon à obliger tout parti désireux de bénéficier du financement public à inscrire, dans ses statuts, qu'il respectera la Convention de Rome sur les droits de l'homme. Différentes formules ont été envisagées pour procéder à la sanction.
La formule retenue est certainement satisfaisante. Aux yeux d'aucuns, ce n'est peut-être pas la meilleure, mais il peut exister sur la question autant d'appréciations que de juristes. Peu importe la formule trouvée pour autant qu'elle soit applicable et c'est précisément le cas.
Une majorité de partis démocratiques, du nord comme du sud, de l'opposition comme de la majorité, se sont ralliés à cette solution, avec comme ultime recours une cassation par le biais d'un pouvoir qui n'apprécie pas le fond mais vérifie tout simplement si les règles de forme ont été scrupuleusement respectées.
On ne peut plus reprocher à certains parlementaires de vouloir en sanctionner d'autres à partir du moment où le Conseil d'État, qui représente une structure juridictionnelle tout à fait indépendante du pouvoir exécutif comme du pouvoir législatif, reçoit la mission d'apprécier si les propos, les écrits, le programme d'un parti sont contraires ou non à la Convention de Rome sur les droits de l'homme.
Être de droite n'est pas plus condamnable que d'être de gauche. Être d'extrême droite est condamnable à partir du moment où l'on défend des idées prônant une discrimination basée sur la race, sur la religion, sur la langue, ou sur le sexe. Les programmes d'un parti ou les déclarations de ses membres en feront foi. Qui se sentira morveux n'aura qu'à se moucher !
Il est certain que dans les prochains mois, des parlementaires ou des partis seront confrontés à l'épreuve de vérité. Mais ce ne sont pas d'autres parlementaires qui décideront de leur sort. Ce sera le Conseil d'État et donc des magistrats indépendants qui s'en chargeront dans le cadre de la séparation des pouvoirs. Leur mission ne sera pas aisée, mais leur rôle n'est-il pas précisément de remplir des tâches parfois difficiles que leur confie le législateur ? C'est aussi à partir de ce moment qe l'on verra qui est vraiment démocrate, vraiment progressiste et qui ne l'est pas.
Rarement une loi aura été concernée autant par l'esprit que par la lettre. Et je me sens particulièrement bien placé pour juger de l'importance d'une application de bonne foi de l'esprit des lois.
À cet égard, la confiance dont on a investi le Conseil d'État peut sembler paradoxale. Mais il ne faut pas oublier que le Conseil d'État est une juridiction fédérale et que sa composition paritaire est donc particulièrement justifiée en la matière. Car, comme je l'ai dit précédemment, la notion de démocratie ignore les frontières linguistiques.
Les formes d'atteintes à la démocratie ont changé depuis la Seconde Guerre mondiale. La démocratie elle-même évolue; son essence veut qu'elle soit presque définie en permanence, comme le manifeste une institution parlementaire qui fonctionne bien.
Il est donc normal, nécessaire et aussi salutaire d'adapter de la même manière les moyens de défense de la démocratie.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Coveliers.
De heer Coveliers (VLD). Mijnheer de voorzitter, het hoeft geen betoog dat we ons met deze tekst op het gevaarlijke pad van de interpretatie van de democratische vrijheden begeven. Het recht op vrije meningsuiting is in dit systeem niet absoluut. Over een heel aantal zaken kan ik mijn mening moeilijk verkondigen zonder bepaalde risico's te lopen. Ik zou daarvan voorbeelden kunnen aanhalen.
Op strafbare daden is uiteraard de strafwet van toepassing, maar het is de vraag in hoeverre de relatieve vrijheid van meningsuiting nog verder mag worden beperkt door bepaalde opinies hoe fout en afschuwelijk ze ook zijn te beknotten en zelfs financieel te bestraffen. Ons systeem berust nu eenmaal op geld en financiële sancties zijn dan ook de enige echte sancties waarin wordt voorzien.
Ik zou graag, naar het voorbeeld van collega Dewael in de Kamer van volksvertegenwoordigers, Voltaire citeren. Ik verontschuldig mij ten aanzien van collega Happart, maar ik zal deze romantische zinsnede van weleer in het Nederlands uitspreken : « Ik verafschuw uw mening, maar ik ben bereid te sterven voor het verdedigen van uw recht op vrije meningsuiting. » « Ervoor sterven » moeten we wellicht relativeren, maar we moeten mijns inziens toch pogen het recht op vrije meningsuiting in een zo groot mogelijke mate te beschermen. In recente wetgeving werd aan dit principe al afbreuk gedaan. Het ging ook toen over meningen die fout en afschuwelijk zijn, maar we moeten ons toch afvragen of onze democratie dan zo zwak is dat ze die meningen niet kan tolereren en onmachtig is zich ertegen te verzetten.
In deze tekst wordt overvloedig gezwaaid met het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Dit verdrag was uiteraard niet bedoeld om bepaalde politieke partijen, hoe afschuwelijk de ideëen die ze verdedigen, ook zijn, financieel te bestraffen.
Verder wil ik waarschuwen voor de definitie van racisme en xenofobie. De fobos tegen alles wat vreemd is, valt misschien ook bij sommige zogenaamde democratische partijen te ontwaren. Zijn er ook bij de onzen geen mensen die lijden aan een fobie tegen wat hen niet eigen is en die fobie kenbaar maken ?
Van administratieve rechters verwachten we nu dat ze de strafwet zullen toepassen. In de tekst van de wet worden immers begrippen gehanteerd uit de sfeer van de strafwet. Racisme en xenofobie zijn immers in de strafwet opgenomen als opiniedelicten. Maar wat te zeggen van andere overtredingen van de strafwet waaraan een aantal politici zich in het kader van hun partijpolitieke activiteiten schuldig hebben gemaakt ? Die politici riepen zelfs de partijpolitieke omstandigheid in bij hun veroordeling. Zal de veroordeling wegens corruptie van een aantal prominente leden van een politieke partij aanleiding kunnen geven tot financiële sancties ? Zal het dubbele van het smeergeld dat de partijen hebben ontvangen, van hun dotatie worden afgetrokken ?
In bepaalde programmaboekjes en artikels van de SP worden de liberalen als vijanden afgeschilderd, net zoals de Islam al wie geen rechtgeaarde gelovige is, als heiden beschouwt. Ik vraag me bij deze lectuur af of ook dit geen vorm van racisme is, waarmee beter voorzichtiger wordt omgesprongen.
Mijn waarschuwing zal wel in de wind worden geslagen, maar brede definities in deze zijn mijns inziens uit den boze, ook in de strafwet. De rechtspraak inzake racisme en xenofobie is overigens nog zeer beperkt.
Ik begrijp wel dat het Vlaams Blok de pret nog wat wil rekken, want betere propaganda voor het Vlaams Blok kon moeilijk worden gevoerd. Ik verdenk er het Blok zelfs van de PS te steunen of te sponsoren in ruil voor deze propagnda. Mocht de PS de bel niet hebben aangebonden, dan zou het Blok dit zelf voor elkaar hebben moeten krijgen, want maandenlang zijn ze als underdogs in de Vlaamse pers kunnen blijven. In Vlaanderen heeft het Blok daarvan niet het minste nadeel geleden. Het Blok is bovendien rijk genoeg om tegen een financieel stootje te kunnen. Al bij al is dit wettelijk initiatief een dwaasheid gebleken.
Dit initiatief is ook een dwaasheid, omdat politieke partijen uitgaan van verschillende maatschappelijke visies en elkaar dus mogen en zelfs moeten bestrijden. Die visies convergeren soms, maar veelal zijn ze tegenstrijdig. Die strijd moet worden gevoerd via de geëigende kanalen en met politieke argumenten. Ik zal net als in het verleden politieke argumenten tegen de verklaringen van het Vlaams Blok blijven aanvoeren, telkens als dit nodig blijkt.
Alle hardnekkige voorvechters van deze wet wekken eigenlijk de indruk het niet van het Blok te kunnen halen en hun toevlucht te moeten nemen tot het optreden van een andere autoriteit, de rechters. Spijtig genoeg hebben ze zich bovendien tot de verkeerde rechtbank gericht, maar daarop kom ik onmiddellijk terug.
De gebruikte methode is dus fout. Ofwel gaat het om strafbare daden en dan moet de strafrechter optreden, ofwel gaat het om een opinie, waartegen andere opinies politiek moeten reageren. Een discriminatoire financiële regeling kan hierin geen heil brengen.
Vanuit juridisch oogpunt is deze wettekst evenmin goed. Hij hangt niet alleen met haken en ogen aaneen, maar hij zet ook een aantal principes van ons rechtssysteem op de helling. Voor het bevoegd maken van de Raad van State wordt het principe van de scheiding der machten ingeroepen. Als onafhankelijk lichaam zou de Raad van State de vereiste waarborgen bieden. De burgerlijke rechtbanken zijn echter even onafhankelijk of zouden het moeten zijn. De Raad van State is en blijft een administratief rechtscollege daaraan verandert deze tekst niet en beschikt bijgevolg alleen over een toegewezen bevoegdheid. Artikel 160 van de Grondwet heeft de burgerlijke rechten niet aan deze bevoegdheid toegevoegd, want de grondwetgever heeft deze rechten terecht steeds buiten het bereik van de administratieve rechters willen houden en daarvoor burgerlijke rechtbanken opgericht.
In het gedeelte van het verslag van de heer Happart dat ik heb kunnen verstaan, heeft hij aangetoond dat het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, de burgerlijke rechten in grote mate beschermt. Ik denk bijvoorbeeld aan het recht op privacy, een bij uitstek burgerlijk recht. Het recht op seksuele gelijkheid is ook een burgerlijk recht. In dit verband kan trouwens nog veel worden gezegd over de religieuze groepen in dit land.
De beoordeling over burgerlijke rechten worden nu toegekend aan een administratief rechtscollege, de Raad van State meer nog aan een tweetalige kamer. Blijkbaar was het vertrouwen van vooral de Franstalige socialisten in de eentalige Vlaamse kamers niet zeer groot. De arresten van de Vlaamse en de Franstalige kamers van de Raad van State, bijvoorbeeld inzake politiek asiel, tonen een verschil in interpretatie. Aan Vlaamse kant stel ik een striktere wetsgebonden interpretatie vast; aan Franstalige kant is de interpretatie breder en lankmoediger.
Nu zullen Vlamingen worden beoordeeld door tweetalige kamers. Is dit wel conform de wet op het taalgebruik in gerechtszaken ? Is dit wel conform de wet op het taalgebruik in bestuurlijke aangelegenheden ? Ik betwijfel dit zeer sterk. Het ontwerp zal terzake zeker tot moeilijkheden leiden.
Het Hof van Cassatie, dat reeds overbelast is en steeds meer personeel bijvraagt, krijgt er nog een taak bij waarvoor het bovendien niet werd opgericht. Of beschouwen de indieners van het ontwerp het cassatieberoep enkel als een toetsing aan de vormvoorschriften ? Ik kan me dat niet inbeelden, want wanneer een commissie van vijf parlementsleden moet beslissen om klacht in te dienen, vrees ik dat er dikwijls vormvoorschriften zullen worden overschreden. Het Hof van Cassatie is niet de aangewezen rechtbank om arresten ten gronde te vellen. Het recente Agusta- en Dassaultproces heeft dat nog aangetoond. Geen enkel Supreme Court ter wereld, althans in een democratie, oordeelt over de grond van de zaak. Het Hof van Cassatie zal deze beroepstaak niet in dank afnemen. Het leidt immers opnieuw tot een totale scheeftrekking van de taak van dit Hof.
De heer Mahoux, eerste ondervoorzitter,
treedt als voorzitter op
Ik heb nog een laatste juridisch argument. De wet kan pas uitvoerbaar worden na de publicatie van een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. Is het niet delicaat de uitvoeringsmaatregelen van een dergelijke wet, waarvan de structuur betwistbaar is, waarvan het opzet misschien wel lovenswaardig is, maar waarvan iedereen de bedoeling kent, aan een koninklijk besluit over te laten ?
Tot slot nog dit. Wat de rapporteur ook moge zeggen, dit is geen hoogmis van de democratie. Ik herhaal dat ik de standpunt van de geviseerde partij niet deel, sommige ervan zelfs verafschuw, en dat ik mij tegen die standpunten altijd zal blijven verzetten. Maar ik vind het geen goed idee die standpunten te bestrijden door de partij haar financiële middelen af te nemen. Een democratie moet haar sterkte putten uit haar overtuigingskracht. Het wordt tijd dat we onze krampachtige houding laten varen. Het is niet omdat het Vlaams Blok naar aanleiding van een vaststelling een standpunt verkondigt, dat we niet meer over die vaststelling mogen praten. Sommige Brusselse centra zijn daar nochtans specialist in. Dat bij een daderspopulatie het aantal allochtonen groter is dan het aantal autochtonen is geen racistische, maar een wetenschappelijke vaststelling. Uit die vaststelling afleiden dat alle allochtonen gangsters zijn, zoals het Vlaams Blok doet, dat is racisme en dat kan niet. De loutere vaststelling maken en proberen het systeem daarop te laten inspelen houdt echter geen racisme in. Hier dreigt weer het gevaar dat men, als het goed uitkomt, van louter feitelijke vaststellingen uitingen van racisme zal proberen te maken.
Mijns inziens beleven we vandaag dus geen hoogmis van de democratie. Ik ben ervan overtuigd dat deze wet haar doel zal voorbijschieten. In het verslag van de Kamer las ik dat men zelfs niet van plan is vóór de verkiezingen een klacht in te dienen. Dan moet de wet ook niet worden goedgekeurd. Laat het ontwerp dan voor wat het is. De slechtste wetten zijn wetten die niet worden toegepast. De enige die in Vlaanderen bij dit schouwspel voordeel heeft gehad is het Vlaams Blok. Ze hebben dat voordeel gehaald dankzij de partij van de heer Happart. We stellen dus een merkwaardige alliantie vast, maar goed, les extrêmes se touchent . De Parti socialiste heeft dus, misschien om andere zaken te verbergen, propaganda gemaakt voor extreem rechts in Vlaanderen. Omdat ze zich daarbij gedragen heeft als een olifant in een porseleinkast, is deze propaganda nog geslaagd ook.
Ik blijf het recht op vrije meningsuiting verdedigen, maar ik blijf me ook verzetten tegen de meningen die ik verkeerd vind en waarop ik meen te moeten reageren. Ik vind het voor dat verzet niet nodig financiële middelen af te nemen van degenen wier mening mij niet aanstaat. De VLD-fractie kan dus moeilijk akkoord gaan met dit wetsontwerp.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Caluwé.
De heer Caluwé (CVP). Mijnheer de voorzitter, artikel 17 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt dat « geen der bepalingen van dit verdrag mag worden uitgelegd als zou ze voor een staat, een groep of een persoon het recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te verrichten welke ten doel heeft de rechten of vrijheden welke in dit verdrag zijn vermeld, te vernietigen of deze rechten en vrijheden meer te beperken dan bij dit verdrag is voorzien ».
Het Europees Verdrag voor de rechten van de mens maakt het dus zelf mogelijk beperkingen op te leggen aan de rechten en vrijheden die in het verdrag zijn opgenomen, precies ter bescherming ervan. Deze bepaling is terecht, want de geschiedenis heeft uitgewezen dat een democratie ook langs democratische weg kan worden uitgeschakeld. Hiertegen dient men zich te wapenen.
Dit soort van beperkingen en belemmeringen mogen echter slechts uiterst restrictief en selectief worden gehanteerd. Ook het Europees Verdrag voor de rechten van de mens zelf vraagt om dit restrictief gebruik. Artikel 18 dat niet voor niets vlak na artikel 17 komt bepaalt dat « de beperkingen welke volgens dit verdrag op bovengenoemde rechten en vrijheden zijn toegestaan, slechts mogen worden toegepast met het doel waarvoor daartoe de bevoegdheid is gegeven ».
Het oorspronkelijke voorstel dat in de Kamer werd ingediend, gaf op zijn minst de indruk dat het niet beantwoordde aan de beperkingen van artikel 18. Het toepassingsgebied ervan was erg ruim. Zoals de Raad van State opmerkte, kon een partij haar subsidies al verliezen, wanneer ze te goeder trouw een wetsontwerp goedkeurde dat nadien op een of ander punt door het Hof van Straatsburg beschouwd zou worden als in strijd met een of andere bepaling van het verdrag. Zoals alle andere Europese Staten heeft ook België reeds verscheidene veroordelingen opgelopen. Het kan niet de bedoeling zijn dat een dergelijke veroordeling aanleiding geeft tot dit soort van sancties. Nochtans zou dat met de oorspronkelijke formulering wel het geval zijn geweest. Gelukkig werd uiteindelijk de tekst die door de Raad van State werd voorgesteld, in het ontwerp opgenomen, ook al roept hij nog vragen op. Ik kom daarop nog terug.
Een ander zeer belangrijk bezwaar was dat in het oorspronkelijk voorstel de afweging of er al dan niet nood was aan een sanctie, alsook de definitieve beslissing, aan een politiek orgaan werd overgelaten, de controlecommissie op de verkiezingsuitgaven. Dit zou minstens de schijn wekken van partijdigheid. We mogen beperkingen opleggen aan de rechten en de vrijheden, maar enkel ter bescherming ervan en niet om een politieke tegenstander uit te schakelen. Zelfs al hadden de indieners in eer en geweten zuivere bedoelingen, als de beslissingen door de politici zouden worden genomen, zou de schijn van partijdigheid blijven. In de laatste versie van de tekst die door de Kamer werd aangenomen, werd de eindbeslissing dan toevertrouwd aan de Raad van State. Het oorspronkelijk voorstel is dus grondig verbeterd.
De voorliggende tekst roept evenwel nog steeds een aantal, ook juridische, vragen op. De Raad van State heeft verschillende sanctiemogelijkheden. Hoe moet de afweging worden gemaakt ? Wat is de juiste draagwijdte van de mogelijkheid tot cassatie ? Naar welke instantie moet het geschil worden verwezen, wanneer het Hof van Cassatie de uitspraak van de Raad van State verbreekt ? We twijfelden om opnieuw het advies van de Raad van State te vragen, ook al had de Raad zich reeds tweemaal over eerdere versies uitgesproken. Uiteindelijk hebben we geen advies gevraagd om niet de indruk te wekken dat we de besprekingen wilden rekken en we de pret van sommigen niet nog langer wilden laten duren. Die problemen moeten trouwens toch nog worden voorgelegd aan de Raad van State, ook nadat deze wet door de Senaat zal zijn aangenomen. Ter uitvoering van deze wet is immers nog een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit nodig, dat hoe dan ook het advies van de Raad van State moet krijgen. Het is niet uitgesloten dat op grond van dat advies nog wetswijzigingen noodzakelijk zullen zijn vooraleer het systeem in werking kan treden.
Een bijkomende reden waarom we nu geen advies aan de Raad hebben gevraagd, is dat de definitieve beslissing over een eventuele sanctie bij de Raad van State ligt. We zijn ervan overtuigd dat de Raad van State niet zal overgaan tot lichtvaardige veroordelingen, maar nauwgezet rekening zal houden met de bewoordingen van artikel 17 en met de restrictie die in artikel 18 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens is opgenomen.
De Raad van State heeft gekozen voor de bewoordingen « met duidelijke en overeenstemmende tekenen aantonen dat de partij vijandig staat tegen rechten en vrijheden die worden gewaarborgd door het verdrag ». Dat lijkt mij overeen te stemmen met de bepalingen van artikel 17 van het verdrag : « ... Tot doel hebben de rechten en vrijheden welke in het verdrag zijn vermeld, te vernietigen ».
Ik neem aan dat de Raad dus niet één standpunt of één feit op zich in rekening zal brengen, want anders zouden we tot niet-gewilde resultaten komen.
Ik zal dat even illustreren. Ik ben een absoluut tegenstander van de doodstraf, maar het moet mogelijk zijn dat partijen opkomen voor een wederinvoering ervan onder bepaalde voorwaarden. Ik zou een dergelijk voorstel nooit goedkeuren en ik hoop dat een grote meerderheid van het Parlement dat evenmin zal doen, maar er moet daarover kunnen worden gedebatteerd. Nochtans is de doodstraf in strijd met het zesde aanvullend protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Bij een ruime interpretatie van deze wet zouden partijen die opkomen voor de herinvoering van de doodstraf of waarvan militanten pleiten voor de herinvoering, moeten worden bestrafd door inhoudingen op hun subsidies.
Ik ben een groot voorstander van het recht op eigendom. In het verleden waren er in het Parlement echter partijen die voorstander waren van een collectivisering van de eigendom. Dat deze partijen met die standpunten voor de kiezer konden komen, zodat de discussie op een democratische en niet op een revolutionaire wijze kon worden beslecht, is voor mij een sterk punt van onze democratie. Mochten die partijen evenwel in het Parlement terugkeren, dan zouden ze bij een ruime interpretatie van de onderhavige wet geen aanspraak kunnen maken op subsidies. De collectivisering van de eigendom is immers in strijd met het eerste aanvullend protocol bij het verdrag.
Ik ben een groot voorstander van het huwelijk en ik ben van oordeel dat dit in onze samenleving positief gediscrimineerd moet worden. Andere partijen in het Parlement volgen mij daarin niet. Niet iedereen is ervan overtuigd dat de bestaande discriminaties ten nadele van het huwelijk moeten worden weggenomen. Het lijkt mij ook normaal dat men daarover van mening kan verschillen. Dit behoort tot de normale politieke discussie. Nochtans lopen de tegenstanders van het huwelijk bij een ruime interpretatie van de wet het gevaar hun subsidies te verliezen. Artikel 12 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens waarborgt immers het recht te huwen. Trouwens, op grond van een gelijkaardige bepaling in de Duitse Grondwet heeft het Duitse grondwettelijk hof recentelijk een gedeelte van een Duitse fiscale bepaling die het huwelijk en het gezin met kinderen discrimineerde, vernietigd.
Zelfs diegenen die dit ontwerp bekijken vanuit de optiek van de bestrijding van het racisme, raad ik toch enige voorzichtigheid aan. Persoonlijk geloof ik dat het voorstel dat momenteel in de Kamer wordt behandeld daarvoor een veel beter spoor is, omdat het in het kader van het normale strafrecht blijft. Ook al worden racistische persmisdrijven makkelijker vervolgbaar, het zal steeds gaan om concrete daden die worden vervolgd voor normale rechtbanken, maar waarbij de veroordeling politieke consequenties kan hebben, zoals dit ook bij andere misdrijven het geval kan zijn. Het lijkt mij geen lichtvaardige interpretatie van deze wet, wanneer de Raad van State zou overgaan tot de inhouding van subsidies aan een partij, nadat een aantal militanten ervan op basis van het voorstel dat momenteel in de Kamer wordt besproken, zijn veroordeeld.
Indien de Raad echter een bredere interpretatie aan deze wet zou geven in het kader van de strijd tegen het racisme, dan mag ook het FDF zich zorgen beginnen maken. Niet ik of één of andere Vlaming, maar een vorser van de Universiteit van Louvain-la-Neuve is immers na een grondige studie, op basis van met elkaar overeenstemmende tekenen van het ideologisch discours van het FDF, in juni 1998 tot de conclusie gekomen dat de essentie van die ideologie er kort samengevat op neerkomt dat de Franstaligen niet alleen anders zijn dan de Vlamingen, maar vooral dat ze beter zijn dan de Vlamingen. Door het spreken van de Franse taal zijn ze immers opgenomen in de Franse cultuur, waardoor ze meer belang hechten aan waarden als rechtvaardigheid, verdraagzaamheid en respect en waardoor ze over grotere intellectuele capaciteiten beschikken. In de Franse taal zou men zich duidelijker en meer geordend kunnen verwoorden, zodat de geformuleerde gedachten meer logische consistentie vertonen. Is dit niet de essentie van racisme : niet zo zeer omdat men verschillen met de anderen vaststelt, maar vooral omdat dit de aanzet vormt om de anderen als minderwaardig aan de eigen groep te beschouwen ?
Het leek mij voor de toekomstige interpretatie van de wet die we nu bespreken, zeer nuttig om deze bedenkingen te verwoorden.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Verreycken.
De heer Verreycken (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, ik wil enkel de vorige spreker een verduidelijking vragen. Er ontgaat mij namelijk iets in zijn betoog. Hij gaf daarnet een uitgebreide argumentatie ten beste, die hij met verschillende voorbeelden illustreerde, waaruit blijkt dat een advies van de Raad van State eigenlijk nodig is. Toch zegt hij in dezelfde uiteenzetting uidrukkelijk dat hij dit niet nodig acht. In het verslag van de commissie die met gesloten deuren vergaderde voor sommigen is dat maar goed ook , lees ik dat vier van de tien aanwezige leden de verzending naar de Raad van State vroegen. Ik durf het vermoeden uiten dat de fractie van de vorige spreker daar ook voor heeft gestemd.
Mijn vraag is nu wanneer de « omschakeling » van de vorige spreker is gebeurd. Alleszins niet tijdens de commissiewerkzaamheden, want daar bleef zijn fractie tot op het einde het advies van de Raad van State vragen. Pas vandaag hoor ik in zijn uiteenzetting dat hij dat niet langer noodzakelijk vindt, maar illustreren al zijn voorbeelden een tegenovergestelde denkrichting. Ik meen dat we van alle sprekers duidelijkheid mogen eisen. Ofwel vinden ze dat deze wet krakkemikkig en slecht is en dat erover dringend een advies van de Raad van State moet komen, ofwel vinden ze dit een goede wet en is een verzending naar de Raad van State niet noodzakelijk. Tegelijk zeggen dat het ontwerp niet aan de Raad van State moet worden voorgelegd, maar dat het toch nergens op lijkt, is natuurlijk het summum van vaagheid. Ik denk dat we hier voor eerlijkheid moeten pleiten. Dit wou ik voorafgaandelijk aan mijn eigenlijk betoog toch nog even kwijt.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Caluwé.
De heer Caluwé (CVP). De Raad van State zal zich hoe dan ook nog moeten uitspreken over het geheel. De procedures moeten in een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit worden opgenomen. Vóór publicatie van een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit moet altijd het advies van de Raad van State worden gevraagd. Natuurlijk is het juist dat de Kamer al tweemaal het advies van de Raad van State heeft gevraagd over dit wetsvoorstel. Een derde maal lijkt mij geen slechte zaak. Een vierde maal is toch wel wat overdreven.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Verreycken.
De heer Verreycken (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, ik stel eerst en vooral vast dat uit deze vergadering vanmiddag blijkt wat hier belangrijk is. Toen de vergadering aanvatte met een vraag over de procedure, liep het halfrond bijna vol. Alle commissievergaderingen werden geschorst en alle senatoren werden opgevorderd. Wanneer er echter opmerkingen worden gemaakt over de grond van de zaak, stel ik vast dat er maar enkelen aanwezig zijn. De procedure tegen het Vlaams Blok is duidelijk veel belangrijker dan de eigenlijke taak van de senatoren, namelijk de teksten evalueren, nakijken wat er juist inzit, welke opmerkingen er zijn van senatoren, al dan niet lid van de commissie.
Niettemin heet ik al de moedigen die deze vergadering toch bijwonen, welkom op deze « uitvaartvergadering ». Vandaag bij de bespreking en morgen ongetwijfeld bij de stemming, zullen enkele belangrijke democratische principes ten grave worden gedragen. Ik weet dat sommigen deze uitspraak veel te bombastisch zullen vinden en menen ze alleen maar te doen wat ze hun democratische plicht achten. De volgorde van de activiteiten is toch minstens hallucinant te noemen.
Zonder dat de verklaringen aan het partijprogramma van het Vlaams Blok worden getoetst, wordt het Vlaams Blok als een ondemocratische partij bestempeld door de, om het met de woorden van collega Coveliers te zeggen, zogenaamde democratische partijen. Vervolgens wordt gesteld dat met ondemocratische partijen niet kan worden gepraat. Men kan zich met andere woorden vanaf dan beperken tot volledig vrijblijvende slogans. De tegenstrever mag zelfs niet meer worden gehoord. Daarna wordt op kosten van de belastingbetaler een regeringsinstelling in het leven geroepen met als enige opdracht : de partij die als ondemocratisch wordt bestempeld zwart te maken en te bestrijden. Ik kies in dit verband bewust voor de term zwart maken. Bovendien is hier geen recht op tegenspraak.
Zij die anderen van « ondemocratie » beschuldigen, voeren door de instandhouding van de gedachtepolitie van pater Leman, een belemmering in op de vrijheid van spreken, op de vrijheid van vereniging en zelfs op de vrijheid van denken.
Dit wetsontwerp is de triomf van de politieke lafheid. Telkens de schutkring toch doorbroken werd en een debat mogelijk was, bleek dat de woordvoerders van het Vlaams Blok duidelijke, heldere, burgervriendelijke en recht-verdedigende taal spraken. Dat werd in de media afgedaan als goedkope one-liners en dus volksmisleiding. Men heeft er nooit aan gedacht om het gezond verstand van het aangroeiende leger van kiezers te aanvaarden en aan te nemen dat het Vlaams Blok misschien wel eens gelijk zou kunnen hebben. Neen, de meerderheid heeft verklaard dat het Vlaams Blok ondemocratisch is. Vervolgens werd een schutkring uitgeroepen omdat met ondemocraten niet wordt gepraat en ten slotte heeft men ook nog de pretentie om de wetgevende opdracht te misbruiken om een politieke tegenstrever uit te schakelen.
Op 26 november 1998 werd in Rusland een politica omgebracht. Tijdens de uitvaart verklaarde een Russisch politicus : « Ze vermoorden geen zwakken, maar wel degenen die hen aanklagen en hun macht bedreigen. » Eén en ander is symptomatisch. Ook hier zijn politici en partijen die aan het lijntje en in het rijtje willen lopen welkom in de Belgische politieke arena. Rebellen echter, die de macht van de gewoontepartijen bedreigen, moeten met alle middelen worden bestreden. Of ze zich aan de democratische spelregels onderwerpen doet helemaal niet terzake. De strijd wordt met alle middelen gevoerd. Een tijd geleden stelde ik de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, de socialist Tobback, een vraag naar aanleiding van het doodstampen van een tachtigjarige in Borgerhout door vreemdelingen, een incident waarvoor geen enkele minister ontslag nam. Toen ik de minister vroeg of die « alle middelen » ook doodslag inhielden, weigerde hij mij daarop te antwoorden. Nochtans staat zwijgen volgens velen nog steeds gelijk met instemmen.
Dit wetsontwerp past samen met andere anti-Vlaams Blokwetten die reeds werden goedgekeurd of nog worden verwacht, in een strategie die reeds in de hele wereld werd toegepast. Rebellen, die menen dat een staat enkel levensrecht heeft zo lang hij de burgers dient, werden en worden steeds van alle democratische werkingsmiddelen weggehouden. In ons specifiek geval heeft de kiezer de meerderheid in snelheid gepakt waardoor nu pas de maatregelen worden doorgeduwd die rebellen in andere staten reeds werden opgelegd.
Na het wegnemen van de werkingsmiddelen volgde in de meeste buitenlandse gevallen die als voorbeeld dienen, een verbod op werking. Waarna de rebellen zich in de illegaliteit moesten terugtrekken.
Deze illegaliteit geeft dan weer aan de machthebbers, de staatsbewuste paleisdweilen, de mogelijkheid om elk repressiemiddel te gebruiken, en om de rebellen te vuur en te zwaard te bestrijden. Na deze operatie bleek in de meeste buitenlandse gevallen dat de echte macht, « zijne majesteit het volk », zoals Jef Van Hoof ze ooit nog heeft genoemd, niet te stoppen was. Nadat de voormalige potentaten hun bezittingen in het buitenland in veiligheid hadden gebracht, werd de voormalige, zo genadeloos bestreden, rebellenleider wel eens tot president benoemd. Ik denk hier aan Eamon de Valera, aan Lech Walesa, en waarom niet aan Nelson Mandela. Wat is er met al deze mensen niet gebeurd nadat de overheid al haar macht aangewend had om hun bewegingen in de illegaliteit te duwen.
Indien dat de bedoeling is, dan zien we elkaar over enkele jaren weer. Het « een tegen allen »-effect, waarnaar daarnet al is verwezen, hebben we nooit gezocht. Het is ons opgedrongen en zorgt vandaag reeds voor een groeiende sympathie in Vlaanderen. De schutkring zorgt er tegelijk voor dat iedereen weet dat het Vlaams Blok zeer propere handen heeft.
Misschien is de wrevel om die propere handen wel een van de redenen voor dit wetsontwerp. We mogen daarbij niet vergeten dat de omzendbrief aan de postmeesters, het begin van het monddood maken van politieke tegenstrevers, uitging van een PS-minister, een minister van een partij die veroordeeld werd voor gesjoemel, niet gratuit beschuldigd, maar wel degelijk veroordeeld. De nieuwe regelgeving voor drukpersmisdrijven, het begin van de boekverbranding, was een initiatief van de SP, de partij van de geldverbranders. Misschien is het daarom dat ze voor de boekverbranding kiezen. Ook dit ontwerp, het begin van het verbod van een rebelse oppositie, vloeit voort uit een PS-initiatief. Het rookgordijn van de PS rond de eigen totalitaire gedachten wordt doorprikt door de feiten. Die feiten zijn niet vastgesteld door Vlaamse rechters, maar door Belgische rechters. Dat rookgordijn zorgt echter voor een groeiende wrevel in Vlaanderen, maar daar ligt de PS blijkbaar niet wakker van.
Ik citeer hierover het weekblad Knack van 25 november 1998 : « Het komt de PS wellicht goed uit dat ze kan mobiliseren tegen deze, als het ware buitenlandse, vijand. Weg van de schandalen en veel grauwe ellende in de eigen Waalse steden. De mensen daar zouden wel eens vragen kunnen stellen over dat bangelijke cijfer van Cepess, dat de welvaart in Wallonië een derde lager ligt dan in Vlaanderen. Veel dynamiek om daar iets aan te doen heeft de PS niet aan de dag gelegd. Terwijl die partij het toch overal voor het zeggen heeft. »
Dat rookgordijn is duidelijk bedoeld om een en ander te verbergen. Dat de Vlaamse partijen een klein beetje tegenwind gaven, blijkt uit de verklaringen dat dit wetsontwerp, indien het wet wordt, in geen geval nog voor de verkiezingen mag worden toegepast. Dat zou te veel publiciteit voor het Vlaams Blok betekenen.
De democratische bewogenheid van de indieners is heel ver te zoeken. Ze zouden beter een amendement indienen dat luidt : « Deze wet wordt niet toegepast indien ze te veel publiciteit biedt aan de benadeelden. » Misschien kan deze bepaling aan alle wetten worden toegevoegd.
De indieners weten dat ze het bij het verkeerde eind hebben, anders zouden ze de publiciteit niet vrezen, maar het recht zijn beloop laten. Ze vrezen de verontwaardiging van de kiezer ingevolge de onheuse bejegening van een partij die luidop zegt wat de kiezer stilletjes denkt. Deze partij wordt uitsluitend geviseerd omdat ze de volksmening op een luide en rebelse manier vertolkt.
De Senaat zou vandaag kunnen aantonen dat hij zijn nalezingstaak, de controletaak door een instelling waarin de gemeenschappen worden geacht elkaar te ontmoeten, ernstig neemt. De Senaat zou de Kamer kunnen terugfluiten en erop wijzen dat de democratische beginselen niet mogen worden getoetst aan kleine partijpolitieke belangen. Indien de Senaat morgen beslist om bij gewone meerderheid het spelletje van de socialistische familie mee te spelen, dan getuigt dat niet van democratische bewogenheid. Daar bewijzen de senatoren dan wel hun slaafse onderworpenheid aan de oekazen van de partijhoofdkwartieren. Indien de stemming morgen aantoont dat het bevel tot bestrijding van het Vlaams Blok met alle middelen kritiekloos wordt geslikt en opgevolgd, dan is dit spijtig voor de waarde van deze instelling. Ik herhaal dat sommige senatoren deze uitspraak wellicht opnieuw te bombastisch vinden. Gedurende mijn jarenlang mandaat als senator meen ik echter te hebben aangetoond dat ik wel degelijk geloof in de waarde van een Senaat op voorwaarde dat deze de waardigheid kan opbrengen om bevelen vanuit partijhoofdkwartieren te negeren en trouw te blijven aan de eigen overtuiging.
Een wet mag niet enkel normeren, ze moet tegelijkertijd aandacht hebben voor de bescherming van de burger tegen een al te opdringerige wetgevende overheid. Ik begrijp dat de socialistische familie gelooft in het model van de ter ziele gegane volksdemocratieën waarin de staat en de socialistische partijen oppermachtig waren. Het is echter de opdracht van de Senaat en van de politieke partij die ik vertegenwoordig de Vlamingen te beschermen tegen een dergelijke aanfluiting van de democratie.
Dit wetsontwerp wijst 500 000 Vlamingen aan als potentiële misdadigers, als wetsovertreders, van wie de mandatarissen moeten worden gestraft. Deze 500 000 Vlamingen mogen niet langer worden geïnformeerd over de wijze waarop hun mandatarissen de opdracht tot het verwoorden van hun opinie vervullen. Dit ontwerp is dus manifest anti-Vlaams. Indien ook Waalse partijen zouden worden geviseerd, dan zou deze wet ook worden gebruikt om de partijfinanciering in te houden van partijen waarvan de top werd veroordeeld wegens corruptie en fraude. In dat geval zouden de 80 miljoen worden afgeschaft die het Waalse Gewest als extra partijfinanciering aan de Waalse partijen uitkeert. Dit wetsontwerp is anti-Vlaams, anti-grondwettelijk en anti-democratisch. Aan de Waalse voorrechten, ook de financiële voorrechten, zal nooit worden geraakt.
De heer Swaelen treedt opnieuw als voorzitter op
De machtsgetrouwheid aan de belgitude van de socialistische familie staat hiervoor borg. Voor hen de vleespotten om in te graaien en voor de volkse partijen de financiële woestijn !
Ik verwittig de Vlaamse partijen dat er een tijd komt dat deze wet tegen alle andere partijen kan worden gebruikt. Ooit zullen ze aanklagen dat machtsgetrouwen hun macht misbruiken. Op dat ogenblik zullen ook zij worden uitgespuwd en op basis van de onderhavige tekst met alle middelen worden bestreden.
De heer Coveliers (VLD). Mijnheer de voorzitter, als de tekst tegen alle partijen kan worden gebruikt, is er geen probleem. Er is alleen een probleem als hij tegen bijna alle partijen kan worden gebruikt en tegen sommige niet.
De heer Verreycken (Vl. Bl.). Het probleem is zeker dat in een toekomstige volksdemocratie een welbepaalde socialistische familie zal uitmaken wat juist is of niet, en dus niet het volk, noch zijn stemhouders. Wanneer ze de stem van het volk te luid laten weerklinken, zullen ze worden veroordeeld bij middel van de wet die momenteel in de Kamer wordt besproken.
We weten vandaag dat we nog liever gebroodroofd worden dan ook maar één druppel water in de wijn te doen van onze democratisch verkregen opdracht. Ik vraag mij af of de andere Vlaamse partijen de moed zullen opbrengen om vandaag of morgen het spook van de socialistische volksdemocratie, dat gelijkstaat met anti-volks totalitair denken, af te wijzen.
Ik kijk benieuwd uit naar het stemgedrag van morgen. (Applaus.)
De voorzitter. Het woord is aan de heer Van Hauthem.
De heer Van Hauthem (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, ik stel vast dat voor een ontwerp waarvan men zegt dat het de democratie moet beschermen en versterken, er haast geen belangstelling is. Dat uitgerekend de heer Happart verslaggever is, is een cynische vaststelling. Uitgerekend hij heeft zijn politieke carrière onder andere uitgebouwd rond het in een bezemhok steken van Vlaamse kleuters in Voeren. Precies de partijen die met een loodzwaar arrest van het Hof van Cassatie naar de verkiezingen gaan, komen ons nu de les spellen.
Dit is het ontwerp van de hypocrisie. Ik herinner mij de waarschuwing van de heer Vandenberghe naar aanleiding van de wetswijziging omtrent de parlementaire onschendbaarheid die hier een tijd geleden werd besproken. De heer Vandenberghe zei toen uitdrukkelijk dat de integriteit van een politiek mandataris, van een parlementslid, niet te grabbel mag worden gegooid, dat politiek moet worden bedreven in de instellingen die daarvoor zijn gecreëerd. Politiek mag volgens hem niet worden bedreven voor de rechtbanken, maar in het Parlement, in het kieshokje. Was de heer Vandenberghe hier vandaag geweest, dan had ik hem de vraag gesteld of dit ontwerp iets anders is dan een poging om een lastige politieke opponent via een rechtbank monddood te maken.
De redenering dat dit ontwerp het racisme bestrijdt of de democratie beschermt, gaat niet op. Het geldt niet voor alle politieke partijen. Alleen het Vlaams Blok wordt duidelijk geviseerd. Men moet daarover niet hypocriet doen, want vooral de Franstalige partijen hebben van bij de aanvang van de bespreking van wat toen nog een voorstel was, bij herhaling duidelijk gemaakt dat het Vlaams Blok en het Vlaams Blok alleen werd geviseerd.
Ik herinner mij de bespreking in de Controlecommissie naar aanleiding van een brief waarin een bepaalde geestelijke, pater Leman, vroeg de overheidsdotatie van het Vlaams Blok af te nemen, omdat hij ons racisten vond. Daar is men uiteindelijk niet in geslaagd, maar toen al zei de heer Deleuze van Écolo dat het duidelijk de bedoeling was de overheidsdotatie van het Vlaams Blok af te nemen om het ons nagenoeg onmogelijk te maken aan politiek te doen, ook al stonden ze hiervoor op dat ogenblik wettelijk gezien nog nergens.
Ik heb nog een derde voorbeeld. Toen minister Grouwels van de Vlaamse regering opmerkte dat deze wet ook wel eens kon worden toegepast op het FDF, kwam men onmiddellijk in het verweer en zei onder meer de SP dat dat eigenlijk niet de bedoeling was. Men wilde het programma en de standpunten van het FDF niet onderzoeken om na te gaan of ze wel in overeenstemming zijn met het EVRM. Mevrouw Grouwels werd dus openlijk teruggefloten.
Het gaat dus niet om de versterking van de democratie, maar om de verkrachting ervan, om het uitschakelen van wie niet politiek correct denkt. Het wetsontwerp is de emanatie van « een kroniek van een geplande politieke moord » op één partij, waarop de klopjacht reeds jaren geleden werd geopend, onder meer met het zogenaamde cordon sanitaire . Indien deze wet van toepassing zou zijn op iedereen, indien het de bedoeling zou zijn het racisme te bestrijden, zoals niet in de tekst, maar wel in de commentaren staat, dan wil ik het volgende opmerken. Niet wij, maar één van de indienende partijen, namelijk de PRL, heeft jarenlang een figuur als Nols in haar rangen geduld. Hij heeft in het Brusselse nog verkiezingspropaganda gemaakt met de slogan « Met Nols en een C130 zouden ze er al lang zijn ». Het ging daarbij niet om afgewezen asielzoekers. Niet wij, maar de heer Simonet van de PRL heeft niet eens zo lang geleden in de Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken openlijk gepleit voor het aanwenden van ontwikkelingshulp voor het organiseren van een terugkeerbeleid voor wie zich niet kan integreren.
Mijnheer Happart, u kunt er de Handelingen van de commissie op nalezen. Niet wij, maar de heer Simonet pleitte ervoor een terugkeerpremie uit te keren aan langdurig werkloze vreemdelingen. Indien zij die premie niet zouden aanvaarden, zou hun werkloosheidsuitkering progressief worden teruggeschroefd. Ik wil u gerust de Handelingen bezorgen, indien u mij niet gelooft. Niet wij, maar de PS verklaarde in 1993, naar aanleiding van een opvolgingsprobleem, dat het voor hen niet kon dat een Vlaming burgemeester van Brussel-hoofdstad zou worden. Daarvoor is er rond deze partijen echter nooit een cordon sanitaire gelegd. Ze werden nog altijd als valabele en fatsoenlijke coalitiepartners beschouwd.
Dit wetsontwerp viseert dus wel degelijk onze partij. Al jaren is er tegen ons een pogrom bezig met halve waarheden en hele leugens, lastercampagnes, broodroof en verdraaiingen waaraan Goebbels een puntje kan zuigen, maar toch heeft men het Vlaams Blok in het kieshokje niet klein gekregen.
Bijna 500 000 Vlamingen stemmen voor het Vlaams Blok. We zouden wel genieën zijn wat we niet zijn als we erin zouden slagen een half miljoen Vlamingen te misleiden. In plaats van een beleidsmatige oplossing te bieden voor de problememen die zich in de samenleving voordoen en die het Vlaams Blok op de politieke agenda plaatst, wil men de boodschapper zelf aanpakken. Het stemhokje is de enige plaats waar de vrije meningsuiting ten volle kan spelen, want daar wordt men niet op de vingers gekeken. Via het stemhokje kreeg men het Vlaams Blok echter niet klein. Daarom moet het via een omweg, meer bepaald via de partijfinanciering. Die moet partijen in staat stellen op een vrij evenwaardige manier een politieke boodschap aan de man te brengen.
De wet op de partijfinanciering wordt evenwel schaamteloos misbruikt. De bedoeling van die wet was enerzijds belangenvermenging vermijden, zodat de partijen niet langer afhankelijk waren van bedrijven, en anderzijds streven naar een open boekhouding. Daartoe werd de overheidsdotatie op basis van objectieve criteria ingevoerd. Sinds enige tijd wordt de dotatie echter gekoppeld aan inhoudelijke criteria, met het argument dat het geld niet mag worden gebruikt om de democratie te ondermijnen. Daar tegenover staat dat het geld van de belastingbetaler wel mag worden gebruikt om bijvoorbeeld de legalisering van drugs te bepleiten of om homohuwelijken te promoten, of om door een partij onterecht verkregen smeergeld terug te betalen. De belastingbetaler betaalt in dat laatste geval twee keer, want corruptiegeld is ook belastinggeld.
Met dit ontwerp is het als met een man tegen wie wordt gezegd : « Je bent vrij, maar uw handen en voeten worden geboeid en u krijgt een pleister op uw mond. »
De wijze waarop de tekst in de Kamer tot stand kwam deed denken aan een vaudeville, niet door de duizenden amendementen van het Vlaams Blok, maar wel door de schuld van de indieners die het uiteindelijk zelf ook niet meer zo goed wisten. Ze werkten ontelbare constructies uit. Aanvankelijk werd de overheidsdotatie gekoppeld aan artikel 14 van het EVRM en de wet tegen het racisme waarbij het advies zou worden gevraagd van het Arbitragehof, en de Controlecommissie een eventuele sanctie zou kunnen uitspreken. Uit de voorbereidende werkzaamheden in de Kamer blijkt dat voor een verwijzing naar het Arbitragehof een grondwetswijziging nodig zou zijn en dat het niet wenselijk was de Raad van State erbij te betrekken omdat dat een administratief rechtscollege is. In een later stadium is dan gekozen voor een college van voorzitters van de Raad van State, het Arbitragehof en het Hof van Cassatie. Dat college zou advies moeten verlenen aan de Controlecommissie, die als een Comité du salut public zou optreden en eventueel een sanctie uitspreken. Die constructie is genadeloos neergesabeld in een advies van de Raad van State die het had over een uitzonderingsrechtbank wat grondwettelijk is verboden.
Op een bepaald ogenblik heeft men het denkspoor gevolgd om de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie in te schakelen, maar uiteindelijk opteert men toch voor de Raad van State en het Hof van Cassatie.
Als ik al deze constructies en de vaudeville die daarrond werd gecreëerd overloop, dan moet ik besluiten dat men alleen nog niet aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft gedacht om het programma van onze partij te laten onderzoeken.
De heer Coveliers heeft er al op gewezen dat de uiteindelijke tekst met haken en ogen aaneenhangt. « Indien een politieke partij » ik citeer artikel 2 « door eigen toedoen of door toedoen van haar componenten, lijsten, kandidaten of gekozenen, duidelijk en door middel van verscheidene, met elkaar overeenstemmende tekenen, aantoont dat ze vijandig staat tegenover de rechten en de vrijheden die worden gewaarborgd door het Europees Verdrag voor de rechten van de mens », dan kan de Raad van State op klacht van vijf leden van de Controlecommissie beslissen een deel van of geheel de dotatie af te nemen.
Kan iemand in dit halfrond mij verduidelijken wat het betekent « Verscheidene met elkaar overeenstemmende tekenen », waardoor aangetoond wordt dat men vijandig staat tegenover de rechten zoals opgesomd in het EVRM ? Is dat een partijprogramma of één pamflet of één folder ? Is dat een toespraak van een mandataris ergens op een congres of op een meeting ?
Ik weet het totaal niet en in al de tot nu toe gevoerde debatten heeft niemand mij kunnen uitleggen waar dit precies op slaat. De Belgische Staat is reeds herhaaldelijk veroordeeld voor overtreding van het EVRM, niet door een of andere Belgische rechtbank of een politieke instantie, maar door het daarvoor bevoegde hof, namelijk dat van Straatsburg. Zijn die veroordelingen « verscheidene met elkaar overeenstemmende tekenen » ? Als een partij de herinvoering van de doodstraf in haar programma heeft staan, wat bij ons niet het geval is, maar dat is de kwestie niet, zijn dat « verscheidene met elkaar overeenstemmende tekenen » ? Dat gaat immers eveneens regelrecht in tegen een aanvullend EVRM-protocol.
Na het congres van het Vlaams Blok, dat, stel u voor, het lef had om in Brussel een congres over Brussel te organiseren, verklaarde burgemeester de Donnéa : « Ik geef geen enkele zaal meer aan het Vlaams Blok. Geen enkele stadszaal of gelegenheid waarover ik iets te zeggen heb, zal nog aan het Vlaams Blok verhuurd worden. » Zijn dat « verscheidene met elkaar overeenstemmende tekenen » dat de heer de Donnéa en de partij waartoe hij behoort de vrijheid van vreedzaam vergaderen in het gedrang brengen. Ik dacht dat de vrijheid van vergaderen wordt gegarandeerd in een van de artikelen van het EVRM ? Niemand kan ons hier vandaag zeggen wat deze tekst precies inhoudt.
Bovendien bevat de tekst ook juridische nonsens. Dat de Raad van State bevoegd wordt verklaard voor deze kwestie, is ongrondwettelijk en onwettelijk. De Grondwet bepaalt in artikel 160 wel degelijk dat de Raad van State een administratief rechtscollege is, dat de taak heeft besluiten van overheden te controleren, te schorsen en/of te vernietigen. Artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State zegt met zoveel woorden precies hetzelfde. Als we de Raad van State werkelijk de bevoegdheid willen geven om partijprogramma's inhoudelijk te controleren, dan moeten we eerst de Grondwet wijzigen.
Dat was trouwens ook de opmerking in de commissie van de heer Caluwé die het vandaag blijkbaar niet nodig vindt het advies van de Raad van State te vragen, terwijl hij daarvoor nochtans uitvoerig heeft gepleit in de commissie. Dan is er een zogenaamde beroepsinstantie, het Hof van Cassatie, waar in de Kamer de CVP heeft op aangedrongen. De CVP stelde dat er een beroepsinstantie moest zijn, een soort van tweede aanleg. Men heeft dan het Hof van Cassatie gekozen. Maar, dit is geen beroepsinstantie. Het kan alleen maar wegens procedure- of vormfouten bepaalde uitspraken vernietigen en zelfs dat kan het niet in geval van arresten van de Raad van State. De gecoördineerde wetten op de Raad van State zeggen zeer duidelijk dat het Hof van Cassatie niet bevoegd is om inhoudelijke arresten van de Raad van State te vernietigen.
De uitvoering van een dergelijke procedure wordt overgelaten aan de regering en moet met een koninklijk besluit worden geregeld, wat bijzonder eigenaardig blijkt. De Senaat, waarvan ik dacht dat het een reflectiekamer was die zou toezien op de efficiëntie en het legistiek correct zijn van een aantal wetteksten die onder meer uit de Kamer komen wat in het verleden ook gebeurd is gaat een tekst goedkeuren die door juristen waarschijnlijk kan worden omschreven als een emmer juridisch snot.
Wanneer een student later de esbattementen van Kamer en Senaat van de jongste jaren en vooral van de jongste maanden omtrent dit onderwerp zal bestuderen, dan zal die student maar tot één conclusie komen : de wijze waarop één politieke partij wordt achtervolgd kent zijn gelijke niet in de naoorlogse politieke geschiedenis van dit land. Dit werd zelfs nooit met de communistische partij van België gedaan. Het ergst van al is dat dit gebeurt in naam van de democratie.
Het recept van een dergelijk iets is vrij eenvoudig : men verklare zich zelf democraat en men vinde een paar gelijkgezinden die het bevestigen en die ook zichzelf uitroepen als de enige ware democraten. Dit is een stap vooruit natuurlijk. Dan is het zichzelf tot democraat uitroepen, meteen verheven tot een dogma, of voor niet gelovigen onder ons, tot een axioma, in ieder geval een stelling die geen bewijsvoering nodig heeft. Vanuit dat dogma of axioma wordt naar wellust gedecreteerd wie wel of niet democratisch is. Wie dus de speelplaats op mag of niet.
Argumenten en enige vorm van bewijsvoering zijn hierbij uiteraard overbodig. De tegenspeler mag dan nog 85 keer aanvoeren dat hij van mening is dat hij wel degelijk een democratische ingesteldheid heeft. Hij mag dan nog een congres over democratie houden waar 70 resoluties worden goedgekeurd. Het mag niet baten. Men wil de resoluties zelfs niet lezen. De zelfverklaarde democraten debatteren om elkaar gelijk te geven. Daarbij wentelen ze zich in een arrogante zelfgenoegzaamheid. Ze zetelen als een soort rechters of hogepriesters en vragen zich af welke gepaste straf ze moeten uitspreken. Ze doen dit echter bij uitstek in de afwezigheid van de beklaagde. Deze methode doet denken aan de praktijken tijdens de Naziperiode, ofschoon in die tijd de beklaagde tenminste nog aanwezig was. Het ging hoe dan ook om show-processen waarbij het vonnis reeds op voorhand vastlag.
De leden van de weldenkende partijen zullen dit wetsontwerp morgen goedkeuren in naam van de democratie en van de verdraagzaamheid. Ze hebben zich getooid in de kleren van de nieuwe Mozes. Die kwam ditmaal niet met 10 geboden van de berg, maar met slechts 1 gebod : « Gij zult het Vlaams Blok politiek liquideren. »
We worden vandaag met een Waals front geconfronteerd. Dit wordt uiteraard aangevuld met de CVP die andermaal gezwicht is voor de morele chantage van dat front. Uiteraard mag de SP, die reeds te veel kiezers aan ons heeft verloren, niet ontbreken. Hierbij komt nog de lafheid van een bepaalde intellectuele kaste die het politiek correct denken hoog in het vaandel voert. Op 9 augustus 1995 schreef de inmiddels overleden Frans Verleyen in zijn woord vooraf over dat politiek correct denken : « Het collectieve onderbewustzijn bevat steeds meer vanzelfsprekende waarheden die eigenlijk nooit goed onderzocht zijn. Wie er spontaan mee instemt, ondervindt echter een nieuwsoortig sociaal comfort. Hij is politically correct , afgekort PC. Dat levert hem het beveiligende gevoel op een fatsoenlijk mens te zijn die redelijk en in eenklank met de tijdsgeest probeert te handelen. PC ligt trouwens wat in de buurt van progressief alhoewel dat een onduidelijk begrip is en eigenlijk niet strookt met een mentaal conformisme waaraan de PC'er zich behaaglijk schurkt. »
In naam van dat politiek correct denken, die verdraagzaamheid en die democratie wordt het totalitarisme onbewust als sluipend gif binnengevoerd. Anders kan ik het niet noemen. Alle totalitaire regimes, zowel die van rechts als van links, hebben gemeen dat de oppositie moet worden uitgeschakeld.
Dit is nog niet het einde. Vandaag hebben we het over de partijfinanciering, morgen zal omwille van hetzelfde principe een deel van de persvrijheid op de helling worden gezet. Een artikel dat de beoordeling van persdelicten aan het Hof van Assisen toewijst staat sinds 1830 in de Grondwet. Dit is niet zomaar gebeurd. Omwille van die heilige verdraagzaamheid en het zelfverklaard democraat-zijn wordt nu ook nog eens de persvrijheid aan banden gelegd. Het zal de buitenwereld als cynisch overkomen dat uitgerekend het Vlaams Blok uiteindelijk nog de enige partij zal zijn die de persvrijheid hoog in het vaandel voert.
Dit wetsontwerp is een belediging voor 475 000 kiezers. Vandaag is het Vlaams Blok het slachtoffer, maar wie zal het morgen zijn ? Misschien de CVP, misschien Leo Peeters en zijn omzendbrieven ? Hoe komt dit alles over bij de bevolking ? Metrobestuurders worden in elkaar geramd, leraren worden door hun leerlingen met een mes neergestoken en Turken steken de huizen van Koerden in brand. Op een dergelijk moment roept de politieke kaste het Vlaams Blok uit tot maatschappelijk probleem nummer een. Men gaat handjes schudden bij Chinese regeringsleiders. Men prijst Fidel Castro de hemel in. Heel wat socialistische kopstukken zijn nog steeds ereburger van steden van de voormalige DDR. Ondertussen wordt evenwel het Vlaams Blok uitgeroepen tot de grote vijand van de democratie.
Ik ben ervan overtuigd dat de bevolking dit niet in dank zal afnemen. Ze weet wel beter. Morgen wordt dit ontwerp ongetwijfeld met een grote meerderheid goedgekeurd. Dit is, in tegenstelling tot wat de heer Happart heeft gezegd, helemaal geen hoogdag van de democratie. Integendeel, het is het perverteren van de democratie. Ik dacht dat democratie debat betekende, botsing van ideeën, meningen die vrij moeten kunnen worden geuit. Dat is dus duidelijk niet het geval.
Vlamingen zijn een verdraagzaam volk. Teveel is echter teveel. Tegen zoveel onrechtvaardigheid is zelfs de gematigde Vlaming niet bestand. Dat de PS haar schandalen poogt te camoufleren en een externe vijand zoekt, kan ik nog begrijpen. Dat ook de SP haar schandalen wil camoufleren en een externe vijand zoekt, kan ik ook nog begrijpen. Dat de CVP evenwel de moed niet heeft om te zeggen dat die waanzin moet stoppen, is onbegrijpelijk. De PS-mandatarissen zullen morgen naar de Volkshuizen kunnen gaan en daar als de behoeders van de democratie kunnen worden gevierd. De CVP-mandatarissen zullen in hun Gildenhuizen worden uitgespuwd, want het gezond verstand mag dan hier, in dit huis ver weg zijn, buiten zegeviert het nog wel.
Men zal na de stemming, na de goedkeuring van het ontwerp morgen, van het Vlaams Blok nog niet verlost zijn. (Applaus.)
De voorzitter. Het woord is aan de heer Ceder.
De heer Ceder (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, wanneer de media of sommige politici berichten over dit wetsontwerp, hebben ze het steeds over een wet tegen racistische partijen. Dit is vreemd, want het woord racisme komt zelfs niet in de wet voor. Dit is een wet die de partijfinanciering wenst te onttrekken aan partijen die vijandig staan tegenover het EVRM. Een partij zou volgens deze wet financieel kunnen worden gesanctioneerd indien ze « door eigen toedoen of door toedoen van haar componenten, lijsten, kandidaten of gekozenen, duidelijk en door middel van verscheidene met elkaar overeenstemmende tekenen aantoont dat ze vijandig staat tegenover de rechten en vrijheden die gewaarborgd worden door het EVRM ».
Juridisch-technisch gezien dient de verwijzing naar het EVRM als merkwaardig te worden beschouwd. Het EVRM, net als andere catalogi van grondrechten, legt immers geen verplichtingen op aan privé-personen een partij is een privé-persoon maar aan staten. Dit heeft de heer Coveliers hier reeds doen opmerken. Het EVRM regelt de relatie tussen de overheid en haar onderdanen. Het geeft rechten aan de onderdanen tegenover de overheid en legt die overheid corrolerende plichten op tegenover haar burgers. Het EVRM regelt niet de verhouding tussen de burgers onderling. Ik kan mij als privé-persoon, ook al sluit ik iemand op in mijn huis, niet schuldig maken aan onrechtmatige vrijheidsberoving zoals bedoeld in het EVRM. De Belgische Staat zou kunnen worden veroordeeld wanneer hij deze vrijheidsberoving zou toestaan of sanctioneren. Hoe kan men dan het al dan niet respecteren van de rechten van de mens door een privé-persoon of een privé-vereniging beoordelen ?
Deze denkfout werd reeds gemaakt door de vertegenwoordigers van de meerderheidspartijen in de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie. Ze verklaarden dat groeperingen die de mensenrechten schenden, onder de democratie-exceptie van artikel 3, paragraaf 1, van het Cultuurpact vallen. We hebben hier te maken met een juridisch probleem : privé-personen, zoals partijleden, of privé-verenigingen, zoals partijen, kunnen het Europees Verdrag voor de rechten van de mens niet overtreden, hoezeer ze dit ook zouden wensen. Het EVRM is geen horizontaal, maar een verticaal gegeven.
In het ontwerp wordt geprobeerd dit probleem op een vrij onvoorzichtige en ondoordachte manier op te vangen door te spreken over vijandigheid tegenover het EVRM. Behalve wanneer de partij in kwestie letterlijk verklaart dat ze vijandig staat tegenover het EVRM, kan deze vijandigheid enkel worden aangetoond door een intentieproces te voeren waarbij kan worden bewezen dat deze partij, bij een wetgevend of uitvoerend optreden, aanleiding geeft tot een veroordeling van ons land door Straatsburg. Tenzij een partij openlijk haar vijandigheid tegenover het EVRM belijdt, moet elk standpunt van een partij worden beoordeeld op basis van haar andere programmapunten en op basis van de jurisprudentie van Straatsburg, om te kunnen besluiten dat deze partij van plan is het EVRM te schenden.
Hiermee is het probleem niet opgelost. Bij de totstandkoming van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens heeft men onmiddellijk begrepen dat de toepassing van dit verdrag moet worden gecontroleerd en dat de eenheid van interpretatie moet worden gewaarborgd. Dit is de taak van het Europees Hof voor de rechten van de mens. In laatste instantie kan de burger wiens rechten door de overheid zijn geschonden, zijn toevlucht zoeken in Straatsburg. De interpretatie van het EVRM is geen voor de hand liggende zaak. Het Hof heeft reeds herhaaldelijk veroordelingen uitgesproken ten aanzien van staten waarvan we moeilijk kunnen aannemen dat ze de rechten van de mens wetens en willens met voeten willen treden. Sommige artikelen van het verdrag interpreteerden deze echter op een andere manier dan het Hof.
Volgens deze wet wordt aan de Raad van State, maar ook aan de Financiële Controlecommissie een definitieve interpretatie van het EVRM gevraagd. De Raad van State moet oordelen over de strijdigheid van bepaalde partijstandpunten met het EVRM. De Controlecommissie moet een oordeel uitspreken indien geen vijf leden bereid zijn een klacht in te dienen. In dit geval mag de Raad van State volgens deze wet immers geen uitspraak doen. Indien we een klacht indienen tegen bepaalde standpunten van het FDF, zullen we nooit vier andere leden bereid vinden om deze klacht te steunen. Dit betekent niet dat iedereen het altijd eens is met het FDF, maar de wet is bedoeld om het Vlaams Blok te treffen en niemand zal een devaluatie van de procedure willen door andere partijen op dezelfde manier te behandelen en te controleren als het Vlaams Blok.
De partij die in haar interpretatie van het EVRM door een meerderheid van politieke tegenstanders in het ongelijk wordt gesteld en door de Raad van State wordt veroordeeld tot een financiële sanctie, kan haar bestreden standpunten nooit voorleggen aan het Europees Hof voor de rechten van de mens. Wanneer een partij haar partijfinanciering verliest, kan ze zich wel tot het Hof in Straatsburg richten om te vragen of deze wet en de manier waarop ze werd toegepast en uitgevoerd in overeenstemming is met het EVRM. Ze kan echter niet vragen een inhoudelijk onderzoek te verrichten om na te gaan of haar omstreden standpunten al dan niet in overtreding zijn met het EVRM.
Over wat precies wordt bedoeld met vijandigheid tegenover het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, spreekt de wet zich niet duidelijk uit. Gaat het over een algemene vijandigheid tegenover het verdrag als geheel, zoals de bepalingen van de tekst lijken te suggereren ? Of gaat het over vijandigheid tegenover één of meer concrete in het verdrag of zijn protocollen vastgelegde mensenrechten ? Wat moet er met een partij die het verdrag als geheel zonder nuances respecteert, maar ontegensprekelijk vijandig staat tegenover één precies artikel en dat « door middel van verscheidene, met elkaar overeenstemmende tekenen » ?
Sinds kort is doodstraf in dit land een overtreding van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Het Vlaams Blok heeft als partij nog nooit een standpunt pro doodstraf ingenomen. De partij laat haar mandatarissen in geweten een individueel standpunt innemen. Wat moet er gebeuren met een partij die zonder omwegen zou pleiten voor de herinvoering van de doodstraf voor bepaalde zware misdrijven ? Een partij kan met andere woorden niet verwijzen naar het geslaagde anticriminaliteitsbeleid van de Verenigde Staten, waarvan de doodstraf een onafscheidelijk onderdeel vormt, zonder haar dotatie te verliezen. Hoe kan worden uitgelegd dat dit geen inperking van de democratie of van het recht op vrije meningsuiting inhoudt ?
Wat doen we met een partij die een of meer standpunten inneemt die strijdig zijn met één of meerdere protocollen, maar dit zelf erkent en eerlijk streeft naar een wijziging van het Europees Verdrag om haar standpunten te kunnen verwezenlijken ? Mag de afschaffing worden bepleit van artikel 16 waarmee de overheid nog beperkingen kan opleggen aan de politieke activiteit van vreemdelingen ? Mag, om een subtieler voorbeeld te geven, worden gepleit tegen artikel 17 waarin het genot van de rechten en vrijheden wordt ontzegd aan diegenen die deze rechten en vrijheden pogen te ondergraven ? Of mag een uitbreiding van dit artikel worden betracht en mag het genot van deze rechten zodoende nog verder worden beperkt ?
Een partij kan haar dotatie ten hoogste voor de duur van één jaar verliezen. Dat betekent dat er elk jaar opnieuw een proces zal moeten worden gevoerd. Hoe ver zal er in de tijd worden teruggegaan om de houding van de betrokken partij ten overstaan van het Europees Verdrag van de rechten van de mens te evalueren ? Zal een bepaalde controversiële tekst steeds weer opnieuw kunnen worden ingeroepen ? Ik denk hierbij in het bijzonder aan een proces van de Liga voor Mensenrechten tegen twee kleine garnalen van het Vlaams Blok wegens vermeende schending van de wet op het racisme omdat ze lid zouden zijn van een vermeend racistische vereniging. De Liga heeft bij monde van collega Boutmans het vermeend racistische karakter willen aantonen aan de hand van teksten die grotendeels waren verjaard, maar die volgens de Liga wel nog nuttig waren om het huidige racistische karakter van het Vlaams Blok aan te tonen. Dit is toch wel sterk want geen enkele tekst hield ook maar één overtreding van de wet op het racisme in.
Kunnen voor de beoordeling van een partij, teksten in aanmerking worden genomen die meer dan een jaar voordien of misschien zelfs vóór de goedkeuring van deze wet werden verspreid ? Het verbod op retroactief toepassen geldt immers enkel voor strafwetten. Uit de logica van het voorgestelde systeem, namelijk dat de dotatie ten hoogste voor één jaar kan worden verminderd of ingehouden, zou kunnen worden afgeleid dat voor de beoordeling van een partij nooit verder dan een jaar zal worden teruggegaan. Er zal mijns inziens dus een onderscheid dienen te worden gemaakt tussen gelegenheidsteksten, zoals artikels in een partijblad, folders, uitspraken van een mandataris tijdens een debat en fundamentele teksten met een blijvend karakter zoals het partijprogramma. Hoe zit het dan met een verkiezingsprogramma ? Geldt dat voor de hele zittingperiode ? Wat als een partij bepaalde teksten of uitspraken later herroept ? Zal daaraan geloof worden gehecht of zal dit worden afgedaan als schijnheiligheid ?
Het berust op een massa logische en interpretatieproblemen die allemaal uit dezelfde fout voortvloeien : de pogingen om het politieke programma van een partij te beoordelen zijn fout, kunstmatig en in se strijdig met de democratie.
Sommigen zullen zeggen : wie het schoentje past, trekke het aan. Of nog : als het Vlaams Blok zich aangesproken voelt door deze wet, bewijst dit dat het beseft dat zijn programma in strijd is met het EVRM. Ik zou zeggen : allerminst. Als we ons ongerust maken, heeft dat met een paar vaststellingen te maken.
Ten eerste. Als een dergelijke draconische wet wordt goedgekeurd, moet er een aanleiding toe zijn. Deze wet wordt toch niet met zo'n grote haast gecreëerd in de theoretische veronderstelling dat zich ooit eens partijen kunnen aandienen die niet hoog oplopen met het EVRM. Men heeft één of meerdere bestaande partijen voor ogen. De vraag is welke partij men bedoelt.
Ten tweede steken sommigen hun bedoelingen niet onder stoelen of banken en noemen ze het Vlaams Blok de hond die moet worden geslagen. Dit is trouwens geen wet die poogt het EVRM te beschermen. Waarom werd anders eerst gesproken over een wet tegen « racistische partijen » en daarna tegen « ondemocratische partijen » ? Uiteindelijk is men geëindigd met een wet tegen partijen die vijandig staan tegenover het EVRM. Het model van stok is niet belangrijk, als men de hond er maar mee kan slaan. Sommigen zijn totaal niet geïnteresseerd in democratie, racisme of mensenrechten, maar willen het Vlaams Blok kraken.
Ten derde ben ik als belanghebbend mandataris van het Vlaams Blok vrij gerust in deze wet. Het partijprogramma van het Vlaams Blok is hoe dan ook niet strijdig met het EVRM. Ik ben ervan overtuigd dat een Vlaamse kamer van de Raad van State nooit zou vaststellen dat we onder de toepassing van deze wet vallen. Men tracht het toeval een handje te helpen door expliciet een tweetalige kamer bevoegd te maken. Waarom niet een kamer van de taalrol van de betrokken partij ?
Bestaat de angst voor een verschillende rechtspraak tussen Vlaamse en Franstalige kamers ? Dit argument werd aangevoerd tijdens de commissiebesprekingen en ook tijdens de plenaire vergadering. Als dit zo is, is dit geen goed nieuws voor de rest van de rechtzoekenden in dit land. Ze moeten wel voor eentalige kamers procederen. Ze kunnen dus, afhankelijk van de taalrol, een verschillende uitspraak verwachten.
Of vreest men dat een Vlaamse kamer het Vlaams Blok te gemakkelijk zal vrijspreken en rekent men op een vooroordeel bij Franstalige rechters ? Maar zelfs Franstalige rechters zullen, na kennismaking met het Vlaams Blok-programma, recht doen geschieden en in ons programma niets vinden dat ingaat tegen het EVRM, dit in tegenstelling tot de programma's van de meeste partijen hier aanwezig, die niet hoog oplopen met de artikelen 9, 10 en 11 van het EVRM.
Ten vierde zijn we niet bang, maar wel principieel tegenstander van elke wet die het recht op vrije meningsuiting en op die manier ook het normale democratische proces aantast.
Wat mij eveneens verontrust is dat sommige partijen veronderstellen dat deze wet het Vlaams Blok op droog zaad zal zetten, dat het Vlaams Blok inderdaad tegen het EVRM gekant is en dat verschillende zaken hierop wijzen. De hetze tegen het Vlaams Blok berust vooral op bewuste desinformatiecampagnes. Het totstandkomingsproces van deze wet lijkt echter te suggereren dat sommigen, vooral aan Franstalige zijde, in die zelf gecreëerde mythes geloven. Denken sommigen nu werkelijk dat het Vlaams Blok-programma vol staat van aanfluitingen van het EVRM en dat een veroordeling door de Raad van State dus zo goed als zeker is ? Wanneer het ooit tot een procedure zal komen, zal hun ontgoocheling even groot zijn als die van de Liga voor Mensenrechten, die tijdens een door haar ingespannen racismeproces tegen het Vlaams Blok inhoudelijk over geen enkel argument bleek te beschikken.
Ik moet nog altijd de eerste tekst van het Vlaams Blok vinden die tegen het EVRM ingaat. De enige poging die ooit werd ondernomen om zoiets aan te tonen, kwam van CEPESS, de studiedienst van de CVP, die ons niet noodzakelijk goed gezind is. Het document, gebaseerd op grondig onderzoek, komt tot de povere conclusie dat twee punten van het 70-puntenprogramma wel eens strijdig zouden kunnen zijn met het EVRM, maar zeker was dat dus niet. Dat is alles wat men heeft gevonden.
Wie wil weten hoe het Vlaams Blok over het EVRM denkt, moet nochtans niet ver gaan zoeken. Op 8 juni 1996 hebben we een congres rond het thema van de democratie gehouden. We waren de eerste partij om dat te doen en sindsdien zijn de Volksunie en onlangs nog het FDF ons gevolgd. Op dat congres hebben we ons aan een aantal principes van de democratie gebonden. Er is een tekst met ons officiële standpunt die iedereen kan inkijken. Hij bevat ook een hoofdstuk over de rechten en vrijheden en de resoluties 6 en 7 die door het congres werden aangenomen, gaan precies over het EVRM.
Ik citeer resolutie 6 : « Het Vlaams Blok bepleit de eerbiediging van de mensenrechten zoals die hier geldingskracht hebben. Het EVRM maakt deel uit van onze rechtsstaat. »
Ik citeer resolutie 7 : « Het Vlaams Blok klaagt de ideologische lobby's aan die de fundamentele mensenrechten aan waarde doen verliezen ten gevolge van hun pogingen de lijst der mensenrechten onbegrensd uit te breiden. De systematische begripsverwarring die het debat over mensenrechten vaak kenmerkt, komt de echt fundamentele mensenrechten zelden of nooit ten goede. »
We hebben ons en daarmee wil ik besluiten reeds in onverdachte tijden aan het EVRM gebonden. Het wetsontwerp dat we vandaag bespreken, is dus niet op ons van toepassing. Het blijft echter een slechte wet door haar dubieuze motieven, haar juridische foutenlast en haar ondemocratische inhoud. (Applaus.)
De voorzitter. Het woord is aan de heer Raes.
De heer Raes (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, het debat dat we vandaag voeren, komt me enigszins surrealistisch over. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat de motivering van het wetsontwerp die naar voren wordt geschoven, beslist niet de echte is. Ik heb het gevoel dat hier totaal andere elementen in het spel zijn. Men wil politieke partijen die « door middel van verscheidene, met elkaar overeenstemmende tekenen zich vijandig gedragen tegenover het Europees Verdrag tot bescherming van de mensenrechten » financieel treffen. Dit is een lovenswaardige opdracht, maar waar gaat het in werkelijkheid om ? Het is voor iedereen duidelijk dat in de praktijk één enkele partij wordt geviseerd, zonder dat haar naam ooit in de tekst wordt genoemd. Collega Ceder legde zojuist uit dat onze partij zich noch in theorie, noch in de praktijk schuldig maakt aan systematische vijandigheid tegenover het EVRM. Men hoeft enkel de teksten van onze congresresoluties, tijdschriften en allerlei andere uitgaven objectief te lezen om te besluiten dat men ons op dit terrein niets ernstigs kan verwijten.
Het motief moet dus elders liggen en ver moeten we niet zoeken. Dit is de zoveelste stap in de escalatie die maanden geleden op gang werd gebracht en die een nieuwe etappe vormt in de strijd die minister Tobback destijds aankondigde met de woorden : « Het Vlaams Blok moet met alle, ik zeg : alle, middelen worden bestreden. » In oktober vorig jaar stelden we onze veiligheidscampagne voor. Van toen af werd tegen ons en ons gedachtegoed de ene aanval na de andere gelanceerd, de ene al wat demagogischer en platvloerser dan de andere. De traditionele partijen vonden alle middelen goed om de opgang van onze partij en de doorbraak van ons politiek programma te fnuiken en er werd enkel hartig gebakkeleid over de vraag welk strijdmiddel het eerst moest worden aangewend en wat er allemaal daarna nog zou volgen.
Het is hier niet de plaats om uitvoerig terug te komen op de hatelijke en potsierlijke vaudeville rond ons Brusselcongres eind vorig jaar. Als ik de reactie van de Franstalige partijen en hun pers bekijk, dan is dat volgens mij collectieve hysterie. Men moest en zou het een politieke partij, die naar getalsterkte de vierde is in het Vlaamse landsgedeelte, die vertegenwoordigd is in alle parlementen, alle Vlaamse provincieraden en in meer dan honderd gemeenteraden, onmogelijk maken om vreedzaam en rustig te congresseren in Brussel, de stad die ook en vooral de hoofdstad van de Vlamingen is.
De ongehoorde houding van zo veel politieke onverantwoordelijken werd enkel afgewend door de vastberaden houding van een minister van Binnenlandse Zaken die daarmee heeft bewezen dat hij karakter paart aan zin voor objectiviteit en verantwoordelijkheid. Het congres is dus doorgegaan tot verbijstering en razernij van zogenaamde democraten die meenden de nationaal bewuste Vlamingen vrijheid van meningsuiting te kunnen ontzeggen.
Men kon dit niet zo maar laten voorbijgaan. De dagen daarop werden op de Franstalige televisiezenders, weliswaar niet zeer hoogstaande, debatten gevoerd rond de cruciale vraag : « Hoe maken we het Vlaams Blok monddood ? »
Een eerste proeve van politieke moord op een politieke stroming ligt hier nu ter bespreking. Men wil immers kort en goed de wettelijke financiële steun aan in het Parlement vertegenwoordigde politieke partijen gedeeltelijk inhouden. Men hoopt zo een politieke stroming die in Vlaanderen in volle opgang is, af te remmen.
Op het ogenblik wordt in de Kamer een discussie gevoerd over de vraag hoe men de vrije meningsuiting kan beperken rond het thema racisme maar daar wordt heel wat meer mee bedoeld om zo de nationalisten in Vlaanderen en straks wellicht ook elders monddood te maken.
Ander inititiatieven wachten op een spoedige behandeling. Wat zit hier achter ?
Het Vlaams Blok, erfgenaam van het sinds meer dan een eeuw bestaande en agerende Vlaams nationalisme is een groeiende politieke kracht. Dat kan niemand ontkennen.
De politiek die we voorstaan, vindt in steeds ruimere kringen gehoor; we zitten ontegensprekelijk in de lift. Dat komt omdat we in onze standpunten de mening vertolken van steeds bredere lagen van de bevolking. Ik zal het in dit verband niet hebben over veiligheids-, gezins- of sociale thema's. Ik wil alleen de aandacht vestigen op het hoofdthema van onze politieke actie. We zijn een Vlaams nationalistische, een Vlaamse onafhankelijkheidspartij. Die partij werd precies om die reden in 1977 opgericht. We ageren op politiek vlak omdat we ervan overtuigd zijn dat het na anderhalve eeuw Vlaamse beweging en een eeuw Vlaams nationalisme tijd is om tot definitieve oplossingen te komen.
We hebben onze bedoelingen nooit verborgen. We wensen een onafhankelijk Vlaanderen, liefst in de beste vestandhouding met een Wallonië dat zijn toekomst zelf zal bepalen. We willen de Vlaamse staat uitbouwen, niet als een verkrampt en geïsoleerd ministaatje, maar als een zelfbewuste over haar eigen inrichting en toekomst beslissende entiteit. Precies die eis komt hard aan bij vele politieke tegenstrevers. Dat we die onafhankelijkheidseis onderbouwen met een verantwoord politiek programma, stoort wellicht nog meer.
Een romantische, louter gevoelsmatige, oubollige Vlaamse beweging kon men wellicht nog dulden en eventueel gemoedelijk weglachen. Een stevig gestructureerde politieke partij met goed onderbouwde standpunten en een duidelijk, realistisch profiel, ligt wel wat moeilijker. Alleen daarom worden de batterijen in stelling gebracht. Men wil of kan met ons niet van gedachten wisselen. Daarom wordt gekozen voor het « cordon sanitaire ». Men ziet met lede ogen hoe onze stellingen belangstelling en sympathie wekken, zelfs bij de verfransten in Brussel en precies daarom zoekt men naar efficiëntere bestrijdingsmiddelen. Men neemt zijn toevlucht tot de ondemocratische praktijken die men aan dictaturen verwijt, namelijk financiële drooglegging, censuur, beroepsverbod en inquisitie, om ons te treffen.
Dit wetsontwerp is een schakel in het geheel van de opzet een politieke opinie en de partij die ze vertolkt, namelijk het Vlaams Blok te minimaliseren. We blijven ons verbazen over het gemak en de intellectuele oppervlakkigheid waarmee zo veel ervaren en naar wij veronderstellen, intelligente politici meehuilen in dit anti-nationalistisch koor.
We kunnen er perfect mee leven dat de andere partijen onze ideeën bekampen. Dat hoort bij de politieke activiteit. Dat men echter een politieke tegenstrever monddood wil maken, financieel wil wurgen, de middelen tot meningsuiting wil ontnemen en zijn verkozen of te verkiezen mandatarissen wil bestraffen, dat gaat er bij ons niet in.
Dit wetsontwerp is tegelijk verhullend en oncorrect geformuleerd. Men zou de veel te lange titel best vervangen door een andere, veel eenvoudigere. Aangezien het doel toch is het onafhankelijkheidsstreven van het Vlaams Blok, erfgenaam van het Vlaamse nationalisme, zwaar en fataal te bestraffen, zouden we er goed aan doen de titel gemaks- en duidelijkheidshalve te veranderen in « wetsontwerp ter bestrijding van het nationalistisch gedachtegoed » of nog « wetsontwerp ter bestrijding van elke separatistische partij ». Dit zou de zaken alleen maar duidelijker en eerlijker naar voren brengen. Die weg durft men echter niet op te gaan, men verkiest een omschrijving waarbij het programma en de ideële inhoud van onze partij worden verdachtgemaakt, gecriminaliseerd en als onmenselijk worden voorgesteld. Zo tracht men belangstellenden af te schrikken, onze mogelijkheden tot het verspreiden van ons programma in te perken en, als het even kan, ons tegelijk ook financieel droog te leggen.
We laten ons niet afschrikken en zullen morgen en overmorgen in respect voor alle geldende wetten onze standpunten blijven verdedigen. Vanzelfsprekend zullen we met grote overtuiging dit ondemocratisch en onrechtvaardig wetsontwerp niet goedkeuren. (Applaus.)
De voorzitter. Het woord is aan de heer Buelens.
De heer Buelens (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, het wetsontwerp tot invoeging van een artikel 15ter in de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen en van een artikel 16bis in de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State, dat is de typisch kurkdroge en nietszeggende titel waarachter de regering en haar volgzame meerderheid en zelfs sommige oppositiefracties hun ware bedoeling camoufleren. Het Vlaams Blok verkiest klare taal en zou deze titel willen wijzigen in « wetsontwerp ter bestrijding van een partij die de gezinswaarden verdedigt ».
Uit de grondbeginselen van onze partij citeer ik een zin die kernachtig weergeeft waar het om gaat : « Het gezin, principieel gebouwd op een monogaam huwelijk dat openstaat voor kinderen, is de stevigste grondslag van een evenwichtige samenleving. » Dat strijkt natuurlijk tegen de haren in van het overgrote deel van de libertijnse partijen in wiens twijfelachtige en halfslachtige directieven of zogenaamd gedoogbeleid alle normen of waarden maar al te vaak zoek geraken. Dit gebeurt allemaal onder de leiding van een dictator en een regering die het Parlement zo nodig monddood maken, wat ze meer dan eens ook deden. De mannetjesputter aan het hoofd van die regering heeft de onhebbelijke gewoonte de weinige partijmensen die onder druk van hun kiezers een tegengestelde mening verdedigen en zijn dictaten trachten te omzeilen, met een sneer wandelen te sturen. Het is echter niet alleen de Grote Gids die een hekel heeft aan onze doelstellingen, ook de andere partijen spelen hier het spel om een tegenstander niet met argumenten maar met het droogleggen van de partijfinanciering de mond te snoeren.
Een van de doelstellingen waar een steeds groeiend deel van de bevolking en dus kiezers achter staan, is ons gezinsbeleid. Voor het Vlaams Blok blijft het gezin de hoeksteen van de maatschappij. We blijven allerlei evoluties bestrijden die het gezin als instituut ondermijnen. We blijven ons afzetten tegen de trend om samenlevingsvormen zoals homohuwelijken en andere samenlevingscontracten als evenwaardig op te dringen.
In een artikel van de Franse uitgeverij F-X De Guibert wordt door een ex-homofiel, die na 20 jaar terug tot natuurlijke seksualiteit kwam, getuigd over de miserie van de homofielen. Daar valt niet mee te lachen, mijnheer Boutmans. Het gaat hier om schrijnende miserie van mensen. Het artikel handelt over het probleem van de ouderwordende en niet meer attractieve gay, over de koppelvorming die dikwijls maar enkele jaren standhoudt en over de grote promiscuïteit in het homomilieu. Indien de wetgever dit soort verbintenissen legaliseert, voorspelt de man eerst een explosie van huwelijken en daarna een zelfde explosie van echtscheidingen. Hij noemt het een installeren van een steeds grotere wanorde. Zulke getuigenissen krijgen we uiteraard niet van onze klassieke media, maar moeten we uit het politiek incorrect maandblad Nucleus halen.
De zogenaamde samenlevingscontracten worden op een piëdestal gezet en de brave gehuwde mannen en vrouwen worden in de kou gelaten en worden fiscaal afgestraft. Een voorstel van het Vlaams Blok tot opheffing van fiscale discriminatie van gehuwden werd in de Kamer mede door de tegenstem van de CVP en een onthouding van de VLD afgeblazen.
Voor de CVP moeten we wachten tot Sint-Juttemis en de VLD vindt het wat te verregaand. De reeds genoemde slavendrijver liet één van zijn slaven van de regeringsploeg botweg verklaren dat er geen centen zijn. Het is dan ook begrijpelijk dat onze partij, die zulke voorstellen durft te lanceren, best uit de circulatie verdwijnt. Hiertoe moet het wetsontwerp dat we thans bespreken, dienen. We hebben het ene gezinsonvriendelijke voorstel na het andere bestreden en we zullen ze blijven bestrijden. Het voorgenomen gedoogbeleid inzake soft drugs, alweer een misleidende terminologie die doet veronderstellen dat deze drugs geen schade toebrengen aan de gezondheid, zal nooit onze goedkeuring wegdragen en blijft voor ons een regelrechte aanslag op de jeugdigen uit onze gezinnen. Een confrontatie met moeders van gestorven of verslaafde kinderen zal velen van die drugpromotors wat wijzer en minder euforisch maken over hun verderfelijke voorstellen. Het is begrijpelijk dat een hinderlijke partij die een harde aanpak van drughandelaars eist, droog wordt gelegd.
Ook onze beginselvaste standpunten inzake abortus en euthanasie, ergeren de partijen. Als verdedigers van het gezin kunnen we niet anders dan zowel het leven van het ongeboren kind als van de kwijnende ouderling beschermen. Aan beide barbaarse praktijken zullen we « njet » blijven zeggen. De gemakzuchtige oplossing om onder de noemer noodsituatie die alles en nog wat kan omvatten, gaande van een gemiste vakantie, het gebrek aan plaats, tot gewoon niet gewenst, het ongeboren maar onloochenbaar menselijk leven te doden, zullen we blijven afwijzen. Dat zullen we ook blijven doen als deze verschrikkelijke daad hypokriet zwangerschapsonderbreking wordt genoemd, alsof na het verdwijnen van de ingeroepen noodsituatie de zwangerschap kan worden hernomen. Iedereen weet dat beroep kan worden gedaan op onze zo geroemde sociale zekerheid om de geboorte financieel lichter te maken en moeder en kind ook psychisch te helpen. Indien de moeder het kind niet wil behouden, om welke reden ook, kan een versoepelde adoptiewetgeving een mens- en gezinsvriendelijke oplossing bieden. De term noodsituatie moet ook als excuus dienen om euthanasie in de wetgeving te krijgen.
Het Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek deed vier mogelijke voorstellen aan de regering gaande van totale liberalisering van euthanasie tot totaal verbod. Het Vlaams Blok was de enige partij die voor het laatste koos. Palliatieve zorg is de enige gezinsvriendelijke oplossing die de stervende op een menselijke en levensrespecterende manier begeleidt tot aan het einde. Begrijpelijk dat een partij die zo dwars ligt ten overstaan van het libertijnse gedachtegoed moet worden verwijderd.
Toch wil ik vooral de CVP ervoor waarschuwen dat niet iedere gelovige en zelfs niet iedere partijman achter haar halfslachtige visie staat. Dezelfde Nucleus van deze maand publiceert een bijdrage van een CVP-lid met als ondubbelzinnige titel : « De betwiste houding van de CVP-Euthanasie. » De eindzin van dit artikel kan zo uit het programma van het Vlaams Blok komen : « De partij zou zich sieren haar beginselen trouw te beleven en behoeder te zijn voor het leven van bij de oorsprong tot aan het natuurlijk einde. » De schrijver deelt in de inleiding mee dat dit stuk als interne nota in de partij werd rondgedeeld. Wie oren heeft...
Al deze doelstellingen kosten geld, veel geld. De « Grote Roerganger » of een van zijn regeringslakeien gebruiken dit argument als drogreden om een menselijk beleid, waarbij het leven wordt beschermd, uit te stellen of erger nog botweg te weigeren. Er is nochtans geld, veel geld. Het stroomt echter al jaren naar het behoeftige zuiden onder het mom van solidariteit. Het gaat naar het zuiden dat de noordelijke melkkoe, om het met de woorden van een voormalige CVP-partijvoorzitter te zeggen, al jaren uitmelkt.
Aanvankelijk werden nochtans ernstige studies van eminente professoren en economische specialisten weerlegd. Inmiddels heeft men het echter moeten toegeven. De onvoorwaardelijke en ongecontroleerde solidariteit blijft echter onveranderd. Ook dat zou het Vlaams Blok willen omkeren in het belang van de Vlaamse gezinnen, wat niet wil zeggen dat we de arme en hulpbehoevende buren uit het zuiden willen laten vallen. We wensen wel de financiële hulp en economische samenwerking in overleg te bespreken en niet als een dictaat te moeten ervaren. Dan zouden we ons zuurverdiende geld niet langs ongecontroleerde en duistere wegen zien verdwijnen. Daarom streeft het Vlaams Blok naar onafhankelijheid. We willen het gezinsbeleid op onze manier bepalen. Vooral de PS, maar ook de andere Waalse partijen, hebben hier echter geen oren naar. De haan die met zijn euro's op onze schuldenberg zit te pronken heeft geen tijd om daarmee bezig te zijn en zoals het een haan past, let hij op de gewillige parlementskiekens van de meerderheid.
Daarom moet het opschrift van dit wetsontwerp worden gewijzigd en moeten die partijen er maar eerlijk voor uitkomen dat het Vlaams Blok als gezinspartij wordt geviseerd en « geviseurd », althans voor zover het woord eerlijk nog enige politieke betekenis heeft. De aanhang van het Vlaams Blok groeit met de dag. Ik kan de politici van de grote partijen verzekeren dat zelfs de man in de straat hun strategie doorziet en hoegenaamd niet apprecieert. Spontane en ongevraagde reacties bij toevallige ontmoetingen bewijzen dat ten overvloede. De afgunstige meerderheid en de oppositiepartijen zien onze aanhang groeien en bij gebrek aan eerlijke politieke tegenstand proberen ze de vijand te treffen met het wegnemen van de partijfinanciering.
Ik kan hen echter verzekeren dat met of zonder geld, het Vlaams Blok nog over voldoende mensen beschikt. We hebben ouderen die de penibele pionierstijd hebben gekend en die terug op de baan willen, en jongeren die het niet pikken dat de gevestigde partijen de oude trukendoos bovenhalen terwijl ze met de mond de zogenaamde en geroemde nieuwe politieke cultuur beleiden.
In het besef dat « rechts » in deze tijden een scheldwoord is, dat het opkomen voor normen en waarden in vele oren vies klinkt en in het besef dat het Vlaams Blok ook op ethisch vlak tegen de decadente modestroom inroeit, blijf ik wat ik was : een rechtse conservatief die opkomt voor het eigen volk. Met het wegnemen van de parijfinanciering kan onze partij het financieel moeilijk krijgen. Eén ding kan niemand ons echter afnemen; het recht om te denken en te zeggen waar we voor staan. Wees gerust; we zullen dit blijven doen.
Ten slotte moet ik opmerken dat ik mij voor de zoveelste keer heb geërgerd aan een uitlating van een collega. Deze keer gaat het om de heer Coveliers, een universitair en geschoold jurist, van wie een ernstige en eerlijke reactie kan worden verwacht. Hij besloot zijn vrij redelijk betoog met de leugen dat het Vlaams Blok alle allochtonen als criminelen bestempelt. Dat pik ik niet. (Applaus.)
De voorzitter. Het woord is aan de heer Boutmans.
De heer Boutmans (Agalev). Mijnheer de voorzitter, mijn fractie en ikzelf hechten veel belang aan het bestrijden van het racisme. Dit is immers een volkenrechtelijke verplichting. Het is een van de fundamentele waarden die de internationale gemeenschap in het VN-verdrag tot uitbanning van alle vormen van rassenhaat heeft ingeschreven. Het is een essentieel vereiste om een harmonische en behoorlijk functionerende samenleving op te bouwen.
Subsidies toekennen aan verkozenen of partijen die rassenhaat prediken, kan volgens ons dan ook niet. Het is strijdig met bovengenoemd VN-verdrag. Ik gaf dan ook de voorkeur aan het oorspronkelijke voorstel om de partijsubsidiëring vooral afhankelijk te maken van het naleven van die wetgeving. In de loop van het debat is gebleken dat dit oorspronkelijk voorstel nogal wat problemen opleverde. Aan de ene kant gaat het in vele gevallen om drukpersmisdrijven, die in de praktijk bijna niet vervolgbaar zijn, of die de parketten niet willen vervolgen. Dit geldt zeker voor delicten gepleegd door politieke partijen. Aan de andere kant leggen onze bestuurlijke en politionele overheden niet veel ijver aan de dag om een proces-verbaal op te maken wanneer het niet om een persdelict gaat.
Het voorliggend wetsontwerp is niet het best mogelijke. Het schiet voor een deel zijn doel voorbij. Dat neemt niet weg dat we het zullen goedkeuren in de wetenschap dat het essentieel is dat er toch één middel bestaat om excessen inzake fundamentele mensenrechten te bestrijden. In de tekst staat dat de subsidie kan worden ingetrokken van partijen of verkozenen waarvan wordt aangetoond dat ze vijandig staan tegenover de rechten en vrijheden die door het EVRM worden gewaarborgd. Dit is wel degelijk een vertoog op het niveau van de fundamentele waarden en geen discriminatie van één bepaalde strekking. Ik zou op grond van de tekst trouwens niet weten welke strekking wordt bedoeld. Blijkbaar zijn hier mensen aanwezig die dit wel weten.
Ik zou liever hebben dat de controle op de partijfinanciering in de toekomst wordt overgeheveld naar een administratief rechtscollege, dat zich echter niet uitsluitend zou bezighouden met de problematiek die vandaag aan de orde is. Ook geschillen met betrekking tot regeringsmededelingen, overdrijvingen in persoonlijke of partijpropaganda en ontwijkingen van de wet kunnen best aan de Raad van State of aan een ander administratief rechtscollege worden toevertrouwd.
De voorzitter. Daar niemand meer het woord vraagt, is de algemene bespreking gesloten.
Plus personne ne demandant la parole, la discussion générale est close.
Er werden verschillende amendementen ingediend die ertoe strekken het opschrift van dit wetsontwerp te wijzigen.
Plusieurs amendements tendant à modifier l'intitulé de ce projet de loi ont été déposés.
Het eerste, ingediend door de heer Van Hauthem, amendement nr. 1 van de heer Verreycken c.s., luidt :
« Het opschrift van dit ontwerp te doen luiden als volgt :
« Wetsontwerp ter bestrijding van het Vlaams Blok. »
« Remplacer l'intitulé du projet par ce qui suit :
« Projet de loi visant à combattre le Vlaams Blok. »
Het tweede, ingediend door de heer Raes, amendement nr. 5 van de heer Verreycken c.s., luidt :
« Het opschrift van dit ontwerp doen luiden als volgt :
« Wetsontwerp ter bestrijding van een separatistische partij. »
« Remplacer l'intitulé du projet de loi par ce qui suit :
« Projet de loi visant à combattre un parti séparatiste. »
Het derde, ingediend door de heer Buelens, amendement nr. 6 van de heer Verreycken c.s., luidt :
« Het opschrift van dit ontwerp doen luiden als volgt :
« Wetsontwerp ter bestrijding van een Vlaamse partij die de waarden van het gezin verdedigt. »
« Remplacer l'intitulé du projet de loi par ce qui suit :
« Projet de loi visant à combattre un parti flamand qui défend la famille. »
Het vierde, ingediend door de heer Ceder, amendement nr. 12 van de heer Verreycken c.s., luidt :
« Het opschrift van dit ontwerp doen luiden als volgt :
« Wetsontwerp ter bestrijding van de vrije mening. »
« Remplacer l'intitulé du projet de loi par ce qui suit :
« Projet de loi visant à combattre la liberté d'opinion. »
De stemming over deze amendementen wordt aangehouden.
Le vote sur ces amendements est réservé.
We gaan nu over tot de artikelsgewijze bespreking.
Nous passons à l'examen des articles.
L'article premier est ainsi libellé :
Article 1er . La présente loi règle une matière visée à l'article 77 de la Constitution.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Adopté.
Aangenomen.
M. le président. L'article 2 est ainsi libellé :
Art. 2. Un article 15ter , libellé comme suit, est inséré dans la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour les élections des Chambres fédérales, ainsi qu'au financement et à la comptabilité ouverte des partis politiques :
« Art. 15ter . § 1er . Lorsqu'un parti politique par son propre fait ou par celui de ses composantes, de ses listes, de ses candidats, ou de ses mandataires élus, montre de manière manifeste et à travers plusieurs indices concordants son hostilité envers les droits et libertés garantis par la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales du 4 novembre 1950, approuvée par la loi du 13 mai 1955, et par les protocoles additionnels à cette Convention en vigueur en Belgique, la dotation, qui en vertu du présent chapitre est allouée à l'institution visée à l'article 22 doit, si une chambre bilingue du Conseil d'État le décide, être supprimée dans les quinze jours par la Commission de contrôle à concurrence du montant décidé par le Conseil d'État.
Toute plainte déposée par au moins cinq membres de la Commission de contrôle doit être adressée directement au Conseil d'État. La plainte ainsi transmise indique l'objet de la demande, l'auteur présumé de l'acte incriminé, la description détaillée de celui-ci et, le cas échéant, son mode de financement. Le Conseil d'État prononce, dans les deux mois de sa saisine, un arrêt dûment motivé et peut décider de supprimer la dotation qui, en vertu du présent chapitre, est allouée à l'institution visée à l'article 22, soit à concurrence du double du montant des dépenses financées ou réalisées pour l'accomplissement de cet acte, soit pendant une période qui ne peut être inférieure à trois mois ni supérieure à un an.
§ 2. Un pourvoi en cassation contre l'arrêt du Conseil d'État est ouvert devant la Cour de cassation dans un délai de trente jours. Ce pourvoi n'a pas d'effet suspensif. »
Art. 2. In de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, wordt een artikel 15ter ingevoegd, luidend als volgt :
« Art. 15ter . § 1. Indien een politieke partij door eigen toedoen of door toedoen van haar componenten, lijsten, kandidaten of gekozenen, duidelijk en door middel van verscheidene, met elkaar overeenstemmende tekenen, aantoont dat ze vijandig staat tegenover de rechten en vrijheden die gewaarborgd worden door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950, goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955, en door de aanvullende protocollen bij dat verdrag die in België van kracht zijn, moet de dotatie die krachtens dit hoofdstuk aan de in artikel 22 bedoelde instelling wordt toegekend, zo een tweetalige kamer van de Raad van State dat beslist, binnen vijftien dagen door de Controlecommissie worden ingetrokken, ten belope van het bedrag waartoe de Raad van State heeft beslist.
Elke klacht die wordt ingediend door ten minste vijf leden van de Controlecommissie moet rechtstreeks aan de Raad van State worden gericht. De aldus doorgegeven klacht vermeldt het onderwerp van de aanvraag, de vermeende steller van de betwiste daad, de gedetailleerde omschrijving ervan en, in voorkomend geval, de wijze waarop ze werd gefinancierd. De Raad van State brengt, binnen een termijn van twee maanden na de aanhangigmaking, een behoorlijk met redenen omkleed arrest uit en kan beslissen de dotatie die krachtens dit hoofdstuk aan de in artikel 22 bedoelde instelling wordt toegekend, in te trekken hetzij belope van het dubbele van het bedrag van de voor het stellen van die daad gefinancierde of gedane uitgaven, hetzij voor een periode die niet korter mag zijn dan drie maanden noch langer dan één jaar.
§ 2. Tegen het arrest van de Raad van State kan binnen een termijn van dertig dagen een voorziening in cassatie worden ingesteld bij het Hof van Cassatie. Die voorziening heeft geen schorsende kracht. »
De heer Verreycken c.s. stelt volgend amendement voor :
« In paragraaf 3 van het voorgestelde artikel 15ter, de woorden « worden vastgelegd bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit » vervangen door de woorden « worden vastgelegd op de volgende wijze :
via aangetekend schrijven met ontvangstbewijs worden de volgende personen uitgenodigd te verschijnen voor het College : de partijvoorzitter, de ondervoorzitter, de penningmeester, de fractievoorzitter van de Kamer, de fractievoorzitter van de Senaat, de fractievoorzitters in de gewest- en de gemeenschapsraden, de verantwoordelijke van de studiedienst indien aanwezig en, in voorkomend geval, de auteur van het gewraakte document of stuk;
de partijvoorzitter, de fractievoorzitter van de Kamer en de fractievoorzitter van de Senaat kunnen ieder maximaal vijf personen aanduiden die bovenop de hoger geciteerde personen via dezelfde weg opgeroepen worden te verschijnen;
de partijvoorzitter laat met een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aan de voorzitter van het College weten in welke taal de rechtspleging zal worden voltrokken. Bij gebreke van een dergelijk schrijven is deze taal het Nederlands;
de openingszetting vindt ten vroegste plaats zes maanden na de verzending van de laatste uitnodiging;
ieder van de uitgenodigde personen heeft het recht een memorie neer te leggen en zijn standpunt mondeling en gedurende minstens twee uren uiteen te zetten;
tijdens de debatten dienen die leden van de Kamer en/of van de Senaat die de klacht hebben ingediend permanent aanwezig te zijn;
het tussen te komen arrest wordt ten laatste binnen de 14 maanden na de sluiting van de debatten gewezen. »
« Au § 3 de l'article 15ter proposé, remplacer les mots « sont fixées par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres » par les mots « sont fixées de la manière suivante :
sont invitées, par lettre recommandée avec accusé de réception, à comparaître devant le Collège, les personnes suivantes : le président du parti, le vice-président, le trésorier, le chef de groupe de la Chambre, le chef de groupe du Sénat, les chefs de groupe des conseils de région et de communauté, le responsable du service d'études s'il y en a un et, le cas échéant, l'auteur du document contesté;
le président du parti, le chef de groupe de la Chambre et celui du Sénat peuvent désigner chacun au maximum cinq personnes qui seront, en plus des personnes citées ci-dessus, appelées à comparaître;
le président du parti fait savoir au président du Collège, par lettre recommandée avec accusé de réception, quelle sera la langue de la procédure. À défaut de pareille lettre, cette langue est le néerlandais;
l'audience d'ouverture a lieu au plus tôt six mois après l'envoi de la dernière invitation;
chacune des personnes invitées a le droit de déposer un mémoire et d'exposer son point de vue oralement et pendant deux heures au moins;
au cours des débats, les membres de la Chambre et ou du Sénat qui ont déposé la plainte doivent être présents en permanence;
l'arrêt est rendu au plus tard dans les quatorze mois de la clôture des débats. »
De stemming over het amendement en de stemming over artikel 2 worden aangehouden.
Le vote sur l'amendement et le vote sur l'article 2 sont réservés.
Art. 3. Un article 16bis , libellé comme suit, est inséré dans les lois sur le Conseil d'État coordonnées le 12 janvier 1973 :
« Art. 16bis . La section statue par voie d'arrêts sur les plaintes introduites en application de l'article 15ter de la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour les élections des Chambres fédérales, ainsi qu'au financement et à la comptabilité ouverte des partis politiques. »
Art. 3. In de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State wordt een artikel 16bis ingevoegd, luidend als volgt :
« Art. 16bis . De afdeling doet uitspraak, bij wijze van arresten, op de klachten die zijn ingediend met toepassing van artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen. »
Adopté.
Aangenomen.
De voorzitter. De commissie stelt voor het opschrift in het Nederlands als volgt te verbeteren : Wetsontwerp tot invoering van een artikel 15ter in de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen en van een artikel 16bis in de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
Is de Senaat het eens met die tekst ?
Ce texte rencontre-t-il l'accord du Sénat ? (Assentiment.)
Het nieuw opschrift is goedgekeurd.
Le nouvel intitulé est approuvé.
De aangehouden stemmingen en de stemming over het geheel van het wetsontwerp hebben later plaats.
Il sera procédé ultérieurement aux votes réservés ainsi qu'au vote sur l'ensemble du projet de loi.