1-155

1-155

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 18 DÉCEMBRE 1997

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 18 DECEMBER 1997

(Vervolg-Suite)

COMMISSION D'ENQUÊTE PARLEMENTAIRE

CONCERNANT LES ÉVÉNEMENTS DU RWANDA

Votes réservés

Vote sur l'ensemble

PARLEMENTAIRE COMMISSIE VAN ONDERZOEK

BETREFFENDE DE GEBEURTENISSEN IN RWANDA

Aangehouden stemmingen

Stemming over het geheel

M. le président. ­ En conclusion de la discussion du rapport de la Commission d'enquête parlementaire concernant les événements du Rwanda, deux motions ont été déposées, la première par MM. Vandenberghe, Lallemand, Erdman et Mme Delcourt et la deuxième par MM. Coveliers, Desmedt, Anciaux, Jonckheer et Boutmans.

Tot besluit van de bespreking van het verslag van de Parlementaire commissie van onderzoek betreffende de gebeurtenissen in Rwanda werden twee moties ingediend, de eerste door de heren Vandenberghe, Lallemand, Erdman en mevrouw Delcourt en de tweede door de heren Coveliers, Desmedt, Anciaux, Jonckheer, en Boutmans.

Nous examinons d'abord la première motion à laquelle deux amendements ont été déposés, le premier par M. Coveliers et consorts et le deuxième par M. Vandenberghe et consorts.

Wij behandelen eerst de eerste motie. Hierbij werden twee amendementen ingediend, het eerste door de heer Coveliers c.s., het tweede door de heer Vandenberghe c.s.

Nous allons d'abord nous prononcer sur le premier amendement.

Wij spreken ons eerst uit over het eerste amendement.

La parole est à M. Jonckheer pour une explication de vote.

M. Jonckheer (Écolo). ­ Monsieur le président, je ne souhaite pas revenir sur le débat d'hier, mais je voudrais simplement m'exprimer sur les motions qui nous sont présentées.

En effet, c'est avec une certaine surprise que j'ai découvert hier, en fin de matinée, une motion déposée par les partis de la majorité. Ce rapport avait été voté à l'unanimité en commission, hormis deux abstentions, celle de Mme Dua et la mienne.

Au départ, la logique de cette motion déposée par la majorité m'a échappé. Par la suite, en relisant la motion, j'ai découvert ce qui se dit en termes feutrés, à savoir que l'on appelle le gouvernement à prendre en considération les recommandations. Voilà donc quatre chapitres du rapport voté à l'unanimité qui passent à la trappe.

La différence entre la motion de la majorité et celle de ce qu'il faut bien appeler l'opposition ­ malgré le vote unanime en commission ­, est qu'effectivement, cette dernière demande au gouvernement et au Parlement de tirer les conclusions de l'ensemble du rapport. En égard au débat qui s'est déroulé hier, et à l'attention qu'il convient de porter aux proches des victimes belges, il faut apprendre à dire les choses clairement, telles qu'elles l'ont été en séance plénière et dans les médias.

Une motion considère que les responsabilités politiques des ministres ne sont pas posées et qu'il n'y a pas matière à le faire, tandis que l'autre motion indique, au contraire, que les responsabilités politiques sont engagées et que chacun ­ en particulier les ministres ­ doit en tirer les conclusions qui s'imposent.

Je considère regrettable, par rapport à notre débat et au vote intervenu en commission, que la majorité ait déposé une telle motion, ce qui a incité l'opposition à en déposer une autre.

Je voudrais également faire un commentaire sur l'amendement, totalement ahurissant, déposé par la majorité. Cet amendement demande au gouvernement de prendre connaissance du rapport. Or, hier, le Premier ministre nous a répondu au nom du gouvernement sur le contenu du rapport. Cela me conforte dans l'idée que le rapport n'est pas aussi clair qu'il ne le dit et que notre abstention se justifie pleinement.

Je répète une fois de plus que j'aurais préféré une motion générale, unique, votée en séance plénière, et demandant au gouvernement, comme M. Dehaene l'a fait hier, de tirer les conclusions de l'ensemble du rapport. Cette attitude me paraîtrait politiquement cohérente par rapport aux votes en commission et correcte à l'égard de tous ceux qui nous ont écouté hier. (Applaudissements.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Boutmans voor een stemverklaring.

De heer Boutmans (Agalev). ­ Mijnheer de voorzitter, aangezien ik nog niet de gelegenheid heb gehad om in mijn eigen naam en in naam van al degenen die ik vertegenwoordig, medeleven te betuigen met de Rwandese en de Belgische slachtoffers van de tragische gebeurtenissen in Rwanda, doe ik het nu in mijn stemverklaring. In de beide moties wordt trouwens ook uitdrukkelijk hulde gebracht aan de nagedachtenis van de slachtoffers.

Bij het binnenkomen vonden wij een appel op onze banken. De symboliek ervan ontgaat mij. In dit debat, moeten wij die appel waarschijnlijk zien als een appel van tweedracht. Op mijn fractie na ­ die zich onthield om redenen die mevrouw Dua gisteren heel goed toelichtte ­ hebben de leden van de commissie, die het vertrouwen van hun fractie genieten, zich in de Rwandacommissie akkoord verklaard met het verslag. Vandaag stellen wij vast dat het vertrouwen van de meerderheid in haar vertegenwoordigers in de commissie heel eigenaardig is. In de oorspronkelijke tekst van de motie van de meerderheid werd de regering verzocht de aanbevelingen van de onderzoekscommissie, maar niet het verslag, in overweging te nemen. Nu wordt in het meerderheidsamendement de regering gevraagd niet alleen de aanbevelingen in overweging te nemen, maar ook kennis te nemen van het verslag.

Kan een van de fractieleiders die dit meerderheidsamendement mee indiende, zeggen waarom men nu de regering, die gisteren bij monde van premier Dehaene uitvoerig haar standpunt over het verslag toelichtte en het dus kennelijk gelezen heeft, vraagt van het verslag kennis te nemen, dit wil zeggen het te lezen, en alleen de aanbevelingen in overweging te nemen ? Waarom zou de regering nog de rest van het verslag lezen, als ze die niet in overweging moet nemen ?

Kortom, het onderscheid tussen « kennis nemen van » en « in overweging nemen » in het regeringsamendement is volstrekt byzantijns en heeft blijkbaar alleen tot doel de meningsverschillen tussen de meerderheidsfracties of in een bepaalde meerderheidsfractie te verdoezelen. Met deze motie en het amendement erop desavoueert de meerderheid haar vertegenwoordigers in de onderzoekscommissie.

De regering moet uiteraard kennis nemen van het verslag, het verslag en de aanbevelingen in overweging nemen en hieruit conclusies trekken. Welke conclusies de regering moet trekken, staat niet in onze motie. De regering krijgt dus veel vrijheid. Het verslag lezen en het niet in overweging nemen of het in overweging nemen zonder er conclusies uit te trekken getuigen allebei van een hypocrisie die alleen in een volstrekt verdeelde meerderheid en vooral in één fractie daarvan kan bestaan. (Applaus.)

M. le président. ­ La parole est à Mme Willame pour une explication de vote.

Mme Willame-Boonen (PSC). ­ Monsieur le président, la séance publique d'hier, consacrée à la discussion du rapport sur les événements du Rwanda, s'est déroulée dans une grande dignité. Les parlementaires ont posé des questions plus ou moins tranchées, plus ou moins fortes, et le Premier ministre y a donné une réponse dont le ton en a étonné plus d'un. Cependant, dans l'opposition, certains ont décidé de ne pas s'en satisfaire.

Nous avons également assisté hier à une extraordinaire transformation. Sous nos yeux, tel un phénix, un rapporteur, dit objectif et mesuré, ayant la carrure d'un homme d'État, s'est transformé en un chef de l'opposition réclamant des têtes au nom de sa propre responsabilité de parlementaire dans ce dossier. (Exclamations.)

L'astuce est habile et si le procédé oratoire est excellent, il ne dupe que ceux qui ont envie d'être dupés.

En désignant le ministre de la Défense nationale, député au moment des faits, comme victime expiatoire (Exclamations.) ... et bouc émissaire du gouvernement actuel, M. Verhofstadt a commis une double faute. Il a communautarisé le problème en refusant d'accepter que seuls des ministres de son rôle linguistique étaient compétents dans les matières concernées à l'époque, (Exclamations.) et il a voulu faire plaisir au Vlaams Blok qui, pour les raisons que l'on sait, n'aime pas le ministre de la Défense nationale. En cela, il est allé un pont trop loin.

Même s'il s'agit d'un simple problème de sémantique, mon groupe votera l'amendement et le texte déposés par MM. Vandenberghe, Lallemand, Erdman et par Mme Delcourt. Il le fera sans l'ombre d'un état d'âme, en cohérence avec mon intervention d'hier après-midi. (Applaudissements.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Ceder voor een stemverklaring.

De heer Ceder (Vl. Bl.). ­ Mijnheer de voorzitter, het gaat hier om een al te doorzichtige poging om het verslag, dat een eenheid vormt, op te splitsen en alleen de aanbevelingen ervan goed te keuren zonder in te gaan op de hoofdstukken « Vaststellingen » en « Disfuncties, fouten en verantwoordelijkheden ».

Als ik de PSC goed heb begrepen, is de opzet niet meer of niet minder minister Poncelet, « Pietje de leugenaar », uit de wind te zetten. Het hele verslag is unaniem geodgekeurd en iedereen weet dat de aanbevelingen niet kunnen worden begrepen zonder de in het verslag opgenomen fouten en disfuncties.

Na de poging gisteren van eerste minister Dehaene om op een min of meer overtuigende wijze zijn excuses aan te bieden, is het ongehoord dat men vandaag opnieuw probeert de fouten en verantwoordelijkheden van de tafel te vegen.

Dames en heren van de meerderheid, heb de moed door de zure appel heen te bijten. (Applaus.)

M. le président. ­ La parole est à M. Destexhe pour une explication de vote.

M. Destexhe (PRL-FDF). ­ Monsieur le président, je me limiterai à la justification de l'amendement puisque mon chef de groupe justifiera l'ensemble de nos positions par la suite.

Lors ce cette commission, nous avons, selon les statistiques du Sénat, siégé plus de 500 heures dont 6 ou 7 au maximum furent consacrées au chapitre des recommandations.

Même vous, madame Willame, qui venez de faire une intervention totalement hors de propos par rapport au débat, déploriez hier que nous n'ayons accordé davantage de temps aux recommandations.

Je voudrais m'adresser à mes collègues : M. Swaelen, président du Sénat et président de la commission d'enquête parlementaire sur les événements du Rwanda, M. Mahoux, rapporteur de cette commission d'enquête parlementaire, Mme Lizin dont le combat pour l'Afrique des Grands Lacs est bien connu, M. Hostekint qui a fait preuve d'une indépendance dont je n'aurais peut-être pas été capable moi-même si j'avais été membre de la majorité, M. Caluwé avec qui ­ malgré des différends qui nous ont opposés de manière extrêmement dure ­ j'ai pu m'accorder sur un texte et, enfin, Mme Thijs dont la collaboration fut également très précieuse.

Je demanderai donc au président du Sénat, aux rapporteurs et à tous mes collègues membres de la commission s'ils voteront le texte qui nous est présenté par les quatre présidents de groupe de la majorité. Allez-vous aussi accepter que 495 heures de débat en commission passent à la trappe à cause d'une manoeuvre politicienne de dernier moment ? J'espère que vous ne le ferez pas ! (Applaudissements.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Coveliers voor een stemverklaring.

De heer Coveliers (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, het verbaast mij een beetje dat wij op het einde van dit debat nog een dergelijke discussie moeten voeren.

Het debat van gisteren was bijzonder interessant en hoogstaand. Iedereen heeft dit debat gevoerd op de wijze die van hem werd verwacht, met uitzondering van enkele uitschieters. Ik sluit mij in dit verband aan bij de appreciatie van de heer Destexhe voor de heer Hostekint.

Waarover gaat het hier ? De commissie heeft een verslag van 736 bladzijden goedgekeurd. Hierbij kwamen nog enkele honderden bladzijden bijlagen. Wij discussiëren nu over twee woorden : « het verslag ». Wij vragen dat men in de tweede paragraaf van de tekst van de meerderheidsmotie, die luidt « De Senaat verzoekt de betrokken overheden, inzonderheid de regering, de aanbevelingen van de commissie in overweging te nemen » wijzigen in « ...het verslag en de aanbevelingen van de commissie... ». Indien de meerderheid hiertoe bereid, is, zijn wij bereid haar motie goed te keuren.

Als ik de intelligentie van mijn collega-fractieleiders onderschatte, zou ik me over deze zaak niet druk maken en ervan uitgaan dat het om een lapsus gaat, maar ik ken de zeer hoogstaande intelligentie van mijn collega's-fractieleiders. Ik weet dus dat het niet om een lapsus gaat, maar dat het werkelijk de bedoeling is om deze twee woorden uit de tekst te laten.

Dit kan ik moeilijk begrijpen. Ik kan niet begrijpen dat een commissie waarin vertegenwoordigers van alle partijen zitten, het verslag goedkeurt en dat men nadien aan de regering zegt om de aanbevelingen in overweging te nemen, maar het verslag zelf niet. Dit kan volgens mij niet. Daarom zeg ik ook dat als de meerderheid bereid is om mijn amendement te aanvaarden en deze twee woorden in de tekst van de motie op te nemen, de VLD bereid is om de motie van de meerderheid goed te keuren en de motie van de oppositie in te trekken.

Als fractieleider van de VLD ben ik verplicht om te reageren op de uitlatingen van mevrouw Willame. Ik heb zelf vastgesteld dat collega Verhofstadt de afgelopen twee jaar in het kader van de Rwandacommissie zeer hard en op een zeer degelijke wijze heeft gewerkt. De Senaat weet waarom ik zelf niet in die commissie zat. Bij de oprichting ervan heb ik me dermate geërgerd aan de heersende hypocrisie, dat ik er de voorkeur aan gaf dat een ander lid van de VLD-fractie zich met deze zaak bezighield. Collega Verhofstadt heeft dit op een schitterende wijze gedaan.

Wanneer iemand rapporteur of voorzitter van een commissie wordt, wil dat niet zeggen dat hij plotseling geen lid meer is van een politieke partij. De heer Verhofstadt heeft gisteren duidelijk een onderscheid gemaakt tussen zijn toelichting als rapporteur en zijn bedenkingen als VLD-lid. Ik weet dat het hemd nader is dan de rok. Als collega Verhofstadt het niet over de PSC-minister Poncelet had gehad, dan had mevrouw Willame haar opmerkingen waarschijnlijk niet gemaakt, maar feiten zijn zelfs eerbiedwaardiger dan de lord Mayor van London. Men heeft dus het recht om deze feiten te benadrukken.

De aanval van mevrouw Willame op onze collega is dan ook totaal misplaatst, want hij heeft zijn opdracht als rapporteur voorbeeldig vervuld. Het was niet alleen zijn recht, maar zelfs zijn plicht als lid van onze fractie om samen met collega Goris het standpunt van de VLD naar voren te brengen. Men kan hem dus niets verwijten.

We mogen het debat van gisteren niet in mineur laten eindigen. Als het amendement van de meerderheid wordt aanvaard en de aldus geamendeerde meerderheidsmotie wordt goedgekeurd, zal men, misschien niet morgen, misschien niet op kerstavond, maar zeker na de volgende nieuwjaarsrecepties zeggen dat het verslag alleen is goedgekeurd door die brave zeloten van de commissie, maar dat de plenaire vergadering alleen gevraagd heeft om de aanbevelingen in overweging te nemen.

Ik vraag met aandrang om uit respect voor de tienduizenden slachtoffers de hypocrisie die de start van deze commissie omringde, maar nadien gelukkig is weggeëbd, ook vandaag achterwege te laten. Ik vraag dan ook om de twee woorden, die niet zomaar vergeten zijn in de meerderheidsmotie, in de motie op te nemen, zodat we de motie eenparig kunnen aannemen. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Loones voor een stemverklaring.

De heer Loones (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, wij hebben de contouren van het debat geschetst. Het Rwandadossier is niet langer de zaak van de onderzoekscommissie, maar van de voltallige Senaat.

De geloofwaardigheid van de Senaat staat vandaag op het spel. Wij hebben de, zij het moeizaam bereikte, eensgezindheid over dit dossier toegejuicht. Thans bestaat het gevaar dat wij vervallen in het spel van gemotiveerde en eenvoudige moties. Nu zal iedereen kunnen zien hoe er in de Senaat wordt gewerkt, hoe beredeneerde en gefundeerde standpunten van de tafel worden geveegd en zonder meer wordt overgegaan tot de orde van de dag.

Ik was verrast bij het lezen van het amendement van de meerderheid bij de motie die ze zelf heeft ingediend. De manier waarop zij poogt de eigen verantwoordelijkheid te ontvluchten, wekt afgrijzen. Als niet-lid van de onderzoekscommissie roep ik hier vandaag de geloofwaardigheid van de Senaat in.

Ik was niet van plan het woord te vragen. Ik heb het echter toch gedaan uit oprechte verontwaardiging over de uitlatingen van mevrouw Willame, fractievoorzitter van de PSC en lid van de onderzoekscommissie. Ik dring er bij de fractievoorzitters van de meerderheid op aan dat zij dit amendement bij de door hen ingediende motie persoonlijk toelichten. Ofwel moet men zo eerlijk zijn het amendement in te trekken, ofwel moet men de juiste bedoeling ervan duidelijk maken.

Ik richt mij tot de heren Vandenberghe, Lallemand en Erdman en tot mevrouw Delcourt. De motivering van het amendement door mevrouw Willame heeft immers tot algehele verontwaardiging geleid. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Caluwé voor een stemverklaring.

De heer Caluwé (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, ik betreur dat de serene en de op enkele nuances na, vrijwel eensgezinde sfeer van gisteren thans wordt doorbroken ten gevolge van een woordenstrijd.

Ik neem het woord omdat sommigen beweren dat de leden van de onderzoekscommissie, door de goedkeuring van de onderhavige motie, worden gedesavoueerd. Ik beschouw deze bewering als een manoeuvre om op het einde van het debat kunstmatig verdeeldheid te zaaien en een serene afsluiting van de discussie te verhinderen.

Eerlijk gezegd, begrijp ik niet goed wat de bedoeling is van de motie en van het amendement van de oppositie. In haar motie verklaart de oppositie dat er uit het verslag besluiten moeten worden getrokken en in haar amendement zegt zij dat het verslag in overweging moet worden genomen. In het eerste deel van het verslag wordt een opsomming gegeven van de feiten. Hoe kan men feiten in overweging nemen ? Vervolgens worden de feiten onderzocht en worden de fouten en gebreken aangewezen.

Op basis van deze fouten en gebreken, heeft de commissie aanbevelingen geformuleerd. Dat zijn toch onze besluiten. Dat anderen besluiten moeten trekken uit onze werkzaamheden lijkt mij dan ook niet logisch.

Wij, commissieleden, vragen onze aanbevelingen in overweging te nemen en in de mate van het mogelijke uit te voeren. Wij vragen niet er andere conclusies uit te trekken.

M. le président. ­ La parole est à M. Mahoux pour une explication de vote.

M. Mahoux (PS). ­ Monsieur le président, je me demande ce qui subsistera des propos qui viennent d'être tenus. Peu de choses, probablement... Le rapport de la commission est le fruit, pour certains, de 18 mois de travail, pour d'autres, de 14 mois. Au terme de l'ensemble des interventions, j'en arrive à la conclusion qu'il convient de rendre au rapport toute son importance et de considérer le reste comme des futilités.

De voorzitter. ­ Wij stemmen over het amendement van de heer Coveliers c.s.

Nous passons au vote sur l'amendement de M. Coveliers et consorts.

­ Er wordt tot naamstemming overgegaan.

Il est procédé au vote nominatif.

66 leden zijn aanwezig.

66 membres sont présents.

36 stemmen neen.

36 votent non.

28 stemmen ja.

28 votent oui.

2 onthouden zich.

2 s'abstiennent.

Derhalve is het amendement niet aangenomen.

En conséquence, l'amendement n'est pas adopté.

Neen hebben gestemd :

Ont voté non :

MM. Bourgeois, Busquin, Caluwé, Mme Cantillon, MM. Chantraine, G. Charlier, Ph. Charlier, Mmes de Bethune, Delcourt-Pêtre, MM. Delcroix, Erdman, Happart, Hotyat, Mme Jeanmoye, M. Lallemand, Mme Lizin, M. Mahoux, Mmes Maximus, Merchiers, Milquet, MM. Moens, Mouton, Nothomb, Olivier, Pinoie, Poty, Santkin, Staes, Swaelen, Mme Thijs, MM. Tobback, Urbain, Vandenberghe, Mme Van der Wildt, M. Weyts et Mme Willame-Boonen.

Ja hebben gestemd :

Ont voté oui :

MM. Anciaux, Bock, Boutmans, Buelens, Ceder, Coene, Mme Cornet d'Elzius, MM. Daras, De Decker, Desmedt, Destexhe, Devolder, Mme Dua, MM. Foret, Goovaerts, Goris, Hazette, Jonckheer, Mme Leduc, M. Loones, Mmes Mayence-Goossens, Nelis-Van Liedekerke, MM. Raes, Van Hauthem, Vautmans, Vergote, Verhofstadt et Verreycken.

Onthouden hebben zich :

Se sont abstenus :

MM. Coveliers et Hostekint.

De voorzitter. ­ Ik verzoek de leden die zich hebben onthouden, de reden van hun onthouding mede te delen.

Les membres qui se sont abstenus sont priés de faire connaître les motifs de leur abstention.

De heer Coveliers (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, ik ben afgesproken met mevrouw Sémer die zich zowel vandaag als gisteren om gezondheidsredenen liet verontschuldigen.

De heer Hostekint (SP). ­ Mijnheer de voorzitter, ik sta erop mijn stemgedrag bij de eindstemming te motiveren.

De voorzitter. ­ Wij stemmen over het amendement van de heer Vandenberghe c.s.

Nous passons au vote sur l'amendement de M. Vandenberghe et consorts.

­ Er wordt tot naamstemming overgegaan.

Il est procédé au vote nominatif.

65 leden zijn aanwezig.

65 membres sont présents.

35 stemmen ja.

35 votent oui.

20 stemmen neen.

20 votent non.

10 onthouden zich.

10 s'abstiennent.

Derhalve is het amendement aangenomen.

En conséquence, l'amendement est adopté.

Ja hebben gestemd :

Ont voté oui :

MM. Bourgeois, Busquin, Caluwé, Mme Cantillon, MM. Chantraine, G. Charlier, Ph. Charlier, Mmes de Bethune, Delcourt-Pêtre, MM. Delcroix, Erdman, Happart, Hotyat, Mme Jeanmoye, M. Lallemand, Mme Lizin, M. Mahoux, Mmes Maximus, Merchiers, MM. Moens, Mouton, Nothomb, Olivier, Pinoie, Poty, Santkin, Staes, Swaelen, Mme Thijs, MM. Tobback, Urbain, Vandenberghe, Mme Van der Wildt, M. Weyts et Mme Willame-Boonen.

Neen hebben gestemd :

Ont voté non :

MM. Anciaux, Boutmans, Buelens, Ceder, Coene, Daras, Devolder, Mme Dua, MM. Goovaerts, Goris, Jonckheer, Mme Leduc, M. Loones, Mme Nelis-Van Liedekerke, MM. Raes, Van Hauthem, Vautmans, Vergote, Verhofstadt et Verreycken.

Onthouden hebben zich :

Se sont abstenus :

M. Bock, Mme Cornet d'Elzius, MM. Coveliers, De Decker, Desmedt, Destexhe, Foret, Hazette, Hostekint et Mme Mayence-Goossens.

M. le président. ­ Nous devons nous prononcer sur la motion amendée, qui est libellée comme suit :

Wij stemmen over de aldus geamendeerde motie die luidt :

« Le Sénat a pris connaissance du rapport de la Commission d'enquête parlementaire concernant les événements du Rwanda, rapport approuvé à l'unanimité par les membres effectifs de cette commission.

Le Sénat prie les autorités concernées, en particulier le gouvernement, de prendre connaissance du rapport, de prendre en considération les recommandations de la commission d'enquête et, ainsi qu'il a été demandé, de faire régulièrement rapport sur leur exécution.

À l'occasion de ce débat, le Sénat rend à nouveau hommage aux victimes militaires et civiles belges qui ont laissé leur vie dans l'accomplissement de leur mission de paix. Avec grande émotion, il salue la mémoire des innombrables Rwandais victimes du génocide. »

« De Senaat heeft kennis genomen van het verslag van de Parlementaire commissie van onderzoek betreffende de gebeurtenissen in Rwanda, dat door de vaste leden van de commissie eenparig is goedgekeurd.

De Senaat verzoekt de betrokken overheden, inzonderheid de regering, kennis te nemen van het verslag, de aanbevelingen van de onderzoekscommissie in overweging te nemen en, zoals gevraagd, geregeld verslag uit te brengen over de uitvoering ervan.

Naar aanleiding van dit debat brengt de Senaat nogmaals hulde aan de nagedachtenis van de Belgische militaire en burgerlijke slachtoffers die hun leven lieten bij het vervullen van hun vredesopdracht. Hij herdenkt met grote ontroering de ontelbare Rwandese slachtoffers van de volkenmoord. »

La parole est à M. Foret pour une déclaration de vote.

M. Foret (PRL-FDF). ­ Monsieur le président, plus de 700 pages de rapport, dont une quarantaine sont consacrées à l'établissement systématique des dysfonctionnements, erreurs et responsabilités diverses, porteront pour toujours le dramatique témoignage des tragiques événements vécus en 1994 par le peuple rwandais tout entier et par dix soldats belges dont la destinée s'est, elle aussi, brutalement interrompue en terre d'Afrique.

Pendant près de deux années, l'opinion publique, relayée par certains milieux parlementaires, a revendiqué avec opiniâtreté la mise en oeuvre de tous les moyens démocratiques susceptibles d'apporter des réponses à ces deux questions lancinantes surgies en ce sinistre printemps africain de 1994 : pourquoi un million de morts rwandais, hommes, femmes et enfants, victimes d'un des plus affreux génocides de ce siècle ? Pourquoi le lâche massacre de dix militaires belges qui officiaient comme soldats de la paix ?

La réponse à ces questions passait indiscutablement par la constitution d'une commission d'enquête parlementaire.

Dès la fin 1995, des parlementaires libéraux Alain Destexhe, Hugo Coveliers, Pierre Hazette et moi-même, avaient réclamé semblable création; cette demande fut renouvelée en janvier puis encore, en février 1996. Pendant que ces parlementaires exigeaient que le Sénat se dote des moyens susceptibles d'apporter toute la lumière sur les événements du Rwanda, plus de 250 000 citoyens belges entendaient, eux aussi, par le biais d'une pétition déposée entre les mains du Premier ministre belge, lutter contre l'oubli et rechercher la vérité.

Je passerai sur les diverses péripéties qui, depuis la mise sur pied d'un Comité des sages, en passant par une commission spéciale, ont finalement débouché sur la constitution d'une véritable commission parlementaire d'enquête dotée de toutes ses attributions classiques.

Il aura fallu pour cela surmonter bien des réticences, que la lecture des conclusions actuelles permet de comprendre a posteriori. Mais le courage et l'opiniâtreté s'imposaient. Au silence, aux doutes, à l'oubli dans lesquels certains voulaient se confiner et se réfugier, il fallait préférer l'éclatante lumière de la vérité.

Je suis heureux que ce choix ait été finalement retenu.

Je rends hommage au sérieux avec lequel les travaux ont été menés, au souci d'aborder toutes les facettes directes et indirectes du drame rwandais, à la qualité du rapport établi et à la clarté avec laquelle les responsabilités militaires, diplomatiques et politiques y sont mises en évidence. Tout cela conforte ma satisfaction d'avoir, pendant près de deux ans, avec l'ensemble des membres de mon groupe, opiniâtrement lutté contre l'oubli et contre l'impunité dont ni l'un ni l'autre ne sont compatibles avec les fondements démocratiques de l'État de droit.

Aujourd'hui, l'opinion publique sait. Elle sait que des missions humanitaires ou pacificatrices décrétées par les Nations unies peuvent être mal coordonnées; que des militaires de haut grade peuvent manifester des hésitations aux conséquences désastreuses; que des ministres peuvent commettre des erreurs d'appréciation et, fait plus grave, des fautes inadmissibles à un tel degré de responsabilité. Des innocents ont payé de leur vie ce que la commission qualifie pudiquement « d'erreurs, manquements et dysfonctionnements ».

Il importe maintenant, face à ces accablantes mises en évidence, de dégager les indispensables leçons. Deux considérations s'imposent selon moi.

D'une part, il faut que la force et la vigueur des réactions qu'appellent les comportements fautifs dénoncés par la commission nous prémunissent, pour l'avenir, contre le retour de semblables négligences, incompétences ou insouciances inadmissibles.

D'autre part, il faut également que les responsabilités qui ont été dégagées, au niveau individuel ou collectif, au niveau juridique ou politique, soient traitées et sanctionnées en dehors de tout jeu partisan. À cet égard, je me réjouis que les conclusions de la commission aient été votées à l'unanimité de ses membres. Cette circonstance prouve que, à ce moment, le sens de l'honneur et de la dignité a prévalu sur toute autre considération.

Les familles meurtries, l'opinion publique, les commissaires qui se sont investis pendant des mois dans un travail d'une telle ampleur et d'une telle importance sur le plan des principes démocratiques, tous étaient en droit d'attendre que cette attitude de dignité perdure jusqu'au terme de nos délibérations. Or il n'en n'est malheureusement rien.

Quand l'opinion publique ­ ébranlée par les révélations du rapport ­ exige des excuses et envisage même des démissions dans le chef de certains responsables, la majorité parlementaire de cette assemblée se révèle en fin de compte incapable d'exorciser totalement ses anciens réflexes partisans.

La motion par laquelle la majorité nous propose de clore notre enquête n'est pas cette réaction forte et vigoureuse que j'appelle de mes voeux, à l'instar de tous ceux qui, depuis des mois, étaient en attente de vérité et de courage politique. Le courage, selon Stendhal, c'est « de savoir choisir le moindre mal, si affreux qu'il soit encore ». Entre le dépôt du rapport de la commission d'enquête et celui de la motion de la majorité, certains ont manifestement oublié de relire Stendhal.

Clore dix mois d'enquête parlementaire approfondie en invitant simplement le gouvernement « à prendre connaissance du rapport et à prendre en considération les recommandations de la commission » m'apparaît indécent. C'est faire fi des espérances que cette même majorité avait fait entrevoir aux familles et à l'opinion publique. C'est vouloir réduire à peau de chagrin l'immense travail accompli par les commissaires dans un esprit consensuel au service de la vérité. C'est vouloir, en omettant délibérément toute référence au chapitre 4 du rapport consacré aux responsabilités, minimiser les erreurs et les manquements qui y sont longuement et minutieusement relatés. C'est renouer avec d'anciennes attitudes partisanes qui ne sont pas de mise dans des situations douloureuses. C'est montrer que l'on n'a rien appris, rien compris. C'est détruire l'avenir au nom d'une fausse sérénité partisane.

J'attendais ­ nous attendions ­ mieux. Le groupe PRL-FDF ne s'associera pas à cette motion de la majorité. À notre sens, toutes les autorités concernées et en particulier, le gouvernement, devraient tirer les conclusions de l'ensemble du rapport de la commission d'enquête et faire régulièrement rapport.

Ces attitudes présentes me font particulièrement regretter que les nouvelles règles constitutionnelles ne permettent plus à notre assemblée de rechercher les responsabilités politiques, puisque celles-ci sont désormais de la compétence exclusive de la Chambre.

Les mots heureux du Premier ministre pour les victimes et leurs familles, et le ton apaisant qu'il a adopté hier à cette tribune, sont une première réponse encourageante. Celle-ci est-elle suffisante ? Nous ne le croyons pas; nous sommes même persuadés du contraire. Mais, au-delà de la confrontation à la voix de leur conscience, de la réprobation de leurs pairs et du très large opprobre de l'opinion publique qui frappe déjà les responsables, c'est à la Chambre seule qu'il appartient désormais d'apprécier s'il y a lieu ou non de réserver d'autres prolongements à notre débat de ce jour.

Pour ma part, au nom du groupe PRL-FDF, je regrette qu'au terme de ces 506 heures de travail de la commission d'enquête parlementaire du Sénat, ce soit à une conclusion en forme d'eau de boudin que vous nous conviez. L'honneur et la dignité du Sénat, notre système parlementaire démocratique, le Rwanda meurtri, toutes les victimes méritaient décidément mieux que cela ! (Applaudissements.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Hostekint voor een stemverklaring.

De heer Hostekint (SP). ­ Mijnheer de voorzitter, ik zal mij ook bij de stemming over de geamendeerde motie onthouden, niet om de held uit te hangen, want dat zou niet gepast zijn gezien de omvang en de ernst van het drama in Rwanda. Wij hebben in de commissie een jaar lang zeer ernstig en hard gewerkt, in alle objectiviteit, in alle sereniteit. Ik vind het dan ook jammer dat men nu over een paar woorden, over een semantische discussie struikelt.

Het verheugt mij dat de eerste minister gisteren zijn verontschuldigingen aan de families heeft aangeboden en heeft verklaard dat de regering van plan is om 7 april uit te roepen tot dag van eerbetoon aan alle militairen die bij vredesoperaties zijn omgekomen. Ik heb hem daarvoor geloofd en ik was tevreden met zijn antwoord. Het spektakel dat hier vandaag wordt opgevoerd is beneden alle peil. De reactie van mevrouw Willame is een onafhankelijk lid van de commissie onwaardig. Ook zij heeft een jaar deel uitgemaakt van deze commissie en er actief meegewerkt. Haar reactie is ongepast en haar functie van fractievoorzitter onwaardig. Om al deze redenen zal ik mij onthouden. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux voor een stemverklaring.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, kritiek geven op de slaafsheid van vertegenwoordigers van het volk wordt doorgaans beschouwd als negativisme en antipolitiek. De politiek is mij echter te dierbaar, de democratie mij te kostbaar om ze te laten verkrachten. De motie die de meerderheid voorstelt, is een kaakslag voor de commissie, voor de publieke opinie, voor de slachtoffers en hun families. Dat een aaneenschakeling van leugens, fouten, onverantwoordelijkheden en onverschilligheid is vastgesteld, is voor de meerderheid blijkbaar niet voldoende om er conclusies uit te trekken. Men gaat over tot de orde van de dag.

Dames en heren van de meerderheid, dit zal als een boemerang in uw eigen gezicht terechtkomen. (Applaus.)

M. le président. ­ La parole est à M. Jonckheer pour une explication de vote.

M. Jonckheer (Écolo). ­ Monsieur le président, hier matin, mon groupe s'apprêtait à voter sur une motion unanime qui aurait confirmé l'ensemble du rapport, même si nous nous étions abstenus lors du vote en commission. Aujourd'hui, nous nous prononcerons contre une motion amendée par la majorité qui veut amputer le travail effectué par la commission d'enquête.

Heureusement, M. Mahoux a raison, nous savons que le rapport subsistera au-delà de ces paroles. Je continue à espérer que les changements annoncés par le Premier ministre hier, dans cette assemblée, se concrétiseront rapidement. (Applaudissements.)

M. le président. ­ Nous passons au vote.

Wij gaan over tot de stemming.

­ Il est procédé au vote nominatif.

Er wordt tot naamstemming overgegaan.

64 membres sont présents.

64 leden zijn aanwezig.

34 votent oui.

34 stemmen ja.

28 votent non.

28 stemmen neen.

2 s'abstiennent.

2 onthouden zich.

En conséquence, la motion amendée est adoptée.

Derhalve is de geamendeerde motie aangenomen.

Ont voté oui :

Ja hebben gestemd :

MM. Bourgeois, Busquin, Caluwé, Chantraine, G. Charlier, Ph. Charlier, Mmes de Bethune, Delcourt-Pêtre, MM. Delcroix, Erdman, Happart, Hotyat, Mme Jeanmoye, M. Lallemand, Mme Lizin, M. Mahoux, Mmes Maximus, Merchiers, MM. Moens, Mouton, Nothomb, Olivier, Pinoie, Poty, Santkin, Staes, Swaelen, Thijs, Tobback, Urbain, Vandenberghe, Mme Van der Wildt, M. Weyts et Mme Willame-Boonen.

Ont voté non :

Neen hebben gestemd :

MM. Anciaux, Bock, Boutmans, Buelens, Ceder, Coene, Mme Cornet d'Elzius, MM. Daras, De Decker, Desmedt, Destexhe, Devolder, Mme Dua, MM. Foret, Goovaerts, Goris, Hatry, Hazette, Jonckheer, Mme Leduc, M. Loones, Mmes Mayence-Goossens, Nelis-Van Liedekerke, MM. Raes, Van Hauthem, Vautmans, Vergote et Verhofstadt.

Se sont abstenus :

Onthouden hebben zich :

MM. Coveliers et Hostekint.

M. le président. ­ Je suppose que les membres qui se sont abstenus l'ont fait pour les motifs précédemment invoqués.

Ik veronderstel dat de leden die zich hebben onthouden, dit hebben gedaan om dezelfde reden als daarstraks opgegeven.

Het woord is aan de heer Erdman.

De heer Erdman (SP). ­ Mijnheer de voorzitter, ik breng hulde aan de collegialiteit van de heer Coveliers die in zo een geladen debat wou rekening houden met de gezondheidstoestand van mevrouw Sémer en een stemafspraak maakte. (Applaus.)