1-154 | 1-154 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCES DU JEUDI 18 DÉCEMBRE 1997 |
VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 18 DECEMBER 1997 |
Algemene bespreking
Artikelsgewijze bespreking
Discussion générale
Examen des articles
De voorzitter. Wij vatten de bespreking aan van het wetsontwerp.
Nous abordons l'examen du projet de loi.
Overeenkomstig het reglement geldt de door de commissie geamendeerde tekst als basis voor de bespreking. (Zie document nr. 1-705/4 van de commissie voor de Justitie van de Senaat. Zitting 1997-1998.)
Conformément à notre règlement, le texte amendé par la commission servira de base à notre discussion. (Voir document nº 1-705/4 de la commission de la Justice du Sénat. Session 1997-1998.)
De algemene bespreking is geopend.
La discussion générale est ouverte.
Het woord is aan de rapporteur.
De heer Bourgeois (CVP), rapporteur. Mijnheer de voorzitter, het wetsontwerp tot aanvulling van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de benoeming van toegevoegde rechters vloeit voort uit een aantal wetsvoorstellen van leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers en een wetsontwerp van de regering met als gemeenschappelijk oogmerk het verhogen van de flexibiliteit en de mobiliteit van magistraten. Het ontwerp bevat daarom maatregelen ter bevordering van de mobiliteit van het korps van zittende magistraten enerzijds en maatregelen tot versterking van het korps anderzijds.
Het hoeft geen betoog dat dit ontwerp zeer innoverend is. Er wordt immers afgestapt van het tot nu toe algemeen geldende principe dat rechters slechts bij één bepaalde rechtbank worden benoemd.
Ik zal eerst de vijf maatregelen tot verhoging van de mobiliteit van de magistraten toelichten.
Ten eerste maakt het ontwerp het mogelijk dat voortaan plaatsvervangende rechters terzelfder tijd bij meerdere vredegerechten of politierechtbanken worden benoemd.
Ten tweede zullen titularissen-vrederechters voortaan bijkomend kunnen worden benoemd als toegevoegd rechter bij een ander vredegerecht of als toegevoegd rechter bij een politierechtbank.
Ten derde zullen voortaan op rust gestelde vrede- en politierechters kunnen worden aangewezen als plaatsvervangend magistraat.
Ten vierde zullen de rechters van de rechtbank van eerste aanleg, van de rechtbank van koophandel of van de arbeidsrechtbank door de eerste voorzitter van het hof van beroep naar een andere rechtbank van dezelfde aard gelegen in hetzelfde rechtsgebied kunnen worden gedelegeerd om aldaar bijkomend en voor een bepaalde periode hun ambt waar te nemen. Dit is wellicht de meest verregaande innovatie.
Ten vijfde zullen de raadsheren bij het hof van beroep of het arbeidshof door de Koning kunnen worden aangewezen om hun ambt tijdelijk waar te nemen bij een ander hof van beroep of arbeidshof. Ook van deze maatregel zal het innoverend karakter aan niemands aandacht ontsnappen.
Laten we nu de maatregelen ter versterking van het korps overlopen. Het ontwerp voorziet in de oprichting van een korps van toegevoegde rechters bij de rechtbanken van eerste aanleg, de rechtbanken van koophandel en de arbeidsrechtbanken. Oneerbiedig zou men hen de vliegende magistraten van eerste aanleg kunnen noemen. Deze toegevoegde rechters zullen door de Koning worden benoemd voor het ganse rechtsgebied van elk hof van beroep of arbeidshof en zullen vervolgens worden aangewezen in verschillende in dit rechtsgebied gelegen voornoemde rechtbanken.
Het aantal toegevoegde rechters zal per rechtsgebied niet meer dan 10 % van het aantal zittende magistraten mogen bedragen. Dat is toch reeds een belangrijke versterking.
De aanwijzing van de toegevoegde rechters zal moeten zijn gerechtvaardigd door de behoefte van de dienst. Dit zal meer bepaald het geval zijn wanneer een rechter verhinderd is zitting te nemen of wanneer dit nodig blijkt uit een globale evaluatie van de werking van de betrokken rechtbanken. Met betrekking tot deze evaluatie zal een beroep kunnen worden gedaan op een deskundige die niet tot de rechterlijke orde behoort.
Ik geef u nu een overzicht van de belangrijkste discussiepunten die aan bod kwamen tijdens de bespreking van het ontwerp in de commissie voor de Justitie.
De vraag werd gesteld hoe een benoeming van plaatsvervangend rechter bij meerdere vredegerechten of politierechtbanken in rekening wordt gebracht. Dit is belangrijk omdat elk vredegerecht slechts op maximum zes plaatsvervangende rechters recht heeft. De minister antwoordde dat de eerste aanstelling in rekening wordt gebracht.
Sommige leden van de commissie wezen op de noodzaak tot herschikking van de kantons voor de vredegerechten. Ondermeer door grote verschillen inzake inwonertal bestaat er tussen de verschillende kantons een verschil van werklast dat moeilijk uit te wissen zal zijn door de benoeming van titularissen-vrederechters als toegevoegd rechter bij een ander vredegerecht. Sinds de fusies van de gemeenten in 1977 zijn de grenzen van de kantons inderdaad nog niet aan de nieuwe situatie aangepast, wat aanleiding geeft tot heel wat moeilijkheden en zelfs misverstanden, bijvoorbeeld bij het optreden van deurwaarders. De minister verklaarde dat de administratie bezig is met een analyse van het probleem, maar dat het verslag nog niet klaar is. Indien er een herschikking van de indeling in kantons en van de grenzen van de kantons komt, dan moet dit in elk geval meteen voor het hele land gebeuren en niet voor enkele kantons afzonderlijk.
Een volgend punt betrof het delegeren van rechters van de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel of de arbeidsrechtbank naar een rechtbank van dezelfde aard. Hierbij werd opgemerkt dat de toestemming van de betrokkene hiervoor niet vereist is, in tegenstelling tot het delegeren van raadsheren van het ene hof van beroep naar het andere. Er werd op gewezen dat de betrokkene waarschijnlijk zeer weinig gemotiveerd zal zijn om zijn taak op te nemen indien zijn akkoord niet wordt gevraagd, en dat dit een negatieve invloed op de efficiëntie van deze mobiliteitsregeling zal hebben.
De minister verklaarde dit verschil in procedure door erop te wijzen dat voor het delegeren van de rechters de eerste voorzitter van het hof van beroep beslist, terwijl voor het delegeren van de raadsheren de Koning beslist. In het laatste geval wordt de betrokkene van het ene rechtsgebied naar het andere gedelegeerd, zodat de beslissing daartoe niet kan worden overgelaten aan de eerste voorzitter van een van de betrokken hoven van beroep. Wegens de scheiding der machten kan de Koning een raadsheer niet verplichten zijn ambt tijdelijk in een ander hof waar te nemen. De eerste voorzitter kan een rechter in zijn rechtsgebied daartoe wel verplichten.
Met het oog op een grotere doeltreffendheid van het nieuwe systeem acht de minister het wenselijk dat in het laatste geval de betrokken rechter verplicht kan worden gevolg te geven aan de opdracht die de eerste voorzitter van het hof van beroep hem geeft.
Hierover ontspon zich een hele discussie. Er werd verwezen naar artikel 152 van de Grondwet dat bepaalt dat een rechter slechts met toestemming van hemzelf kan worden overgeplaatst. Volgens de minister is er hier echter geen sprake van overplaatsing, aangezien de rechter die in opdracht van de eerste voorzitter zijn ambt bijkomend en voor een bepaalde termijn in een andere rechtbank uitoefent, benoemd blijft bij het rechtscollege waaraan hij normaal verbonden is. Deze argumentatie heeft het echter niet gehaald. Gelet op de bestaande rechtsleer en de rechtspraak van de Raad van State zijn de commissieleden ervan uitgegaan dat het delegeren naar een andere rechtbank als een verborgen sanctie kan worden aangezien. Uiteindelijk werd een amendement aangenomen dat ervoor zorgt dat ook voor het delegeren van een rechter van de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel of de arbeidsrechtbank naar een rechtbank van dezelfde aard, de toestemming van de betrokkene is vereist.
Ook werd er een amendement aangenomen dat bepaalt dat bij de aanwijzing van een rechter om zijn ambt bijkomend en voor een bepaalde tijd in een andere rechtbank uit te oefenen, de taalwetgeving wordt geëerbiedigd.
Een toegevoegd rechter kan onder dezelfde voorwaarden als een gewoon rechter door de eerste voorzitter van het hof van beroep worden gedelegeerd naar een andere rechtbank gelegen binnen het rechtsgebied. De mobiliteit en de flexibiliteit gelden dus zowel voor de rechters-titularissen als voor de nieuwe categorie toegevoegde rechters.
De nood tot oprichting van een mobiel korps van toegevoegde rechters blijkt volgens de minister uit de volgende vaststellingen. Om allerlei redenen zoals ziekte, bijscholing en het blijven openstaan van sommige vacatures is de personeelsformatie bij een rechtbank bijna nooit volledig bezet. Dat is vooral zeer nadelig voor de werking van de kleine rechtbanken. Bovendien kampen sommige rechtbanken met een conjunctureel verhoogde werklast, denken wij maar aan de rechtbank van Neufchâteau, of met een stijgende werkdruk tijdens het toeristisch seizoen, zoals de rechtbanken van Brugge en Veurne, en moeten bepaalde rechtbanken rechters delegeren om zitting te houden in de assisenhoven.
De vraag werd echter gesteld of men door de oprichting van een afzonderlijk korps toegevoegde magistraten niet twee soorten magistraten creëert, enerzijds magistraten die zich volledig kunnen beroepen op de onafhankelijkheid van hun functie en anderzijds magistraten die vandaag niet weten waar zij morgen zitting zullen hebben. Sommige commissieleden stelden voor af te stappen van de huidige wijze van benoeming per rechtbank en met het oog op een nog grotere flexibiliteit en coherentie, voortaan alle rechters te benoemen per rechtsgebied van het hof van beroep. De minister volgde dit standpunt niet, maar hij vond het wel een interessant idee. Hij verwees trouwens naar het gelijkaardig advies van de professoren van het interuniversitair centrum.
Op de vraag of ook niet moest worden gedacht aan een systeem van toegevoegde raadsheren antwoordde de minister dat hij het voor de hoven van beroep nuttiger acht, indien nodig te voorzien in een uitbreiding van het kader.
In antwoord op de vraag hoe deze wet kadert binnen het onlangs aangekondigde meerjarenplan voor justitie, waarin wordt voorzien in de aanstelling van 240 bijkomende magistraten, gaf de minister te kennen dat de te benoemen toegevoegde rechters deel zullen uitmaken van het pakket nieuw te benoemen rechters.
De toegevoegde rechters moeten, zoals de andere kandidaat-rechters, slagen voor het examen gerechtelijk stagiair of voor het bekwaamheidsexamen. De aanwijzing van toegevoegde rechters moet worden gerechtvaardigd door de behoeften van de dienst. Er was echter onduidelijkheid over de deskundige die door de Koning kan worden ingeschakeld voor een globale evaluatie van de werking van de betrokken rechtbanken die de behoeften van de diensten moet aantonen.
Meer bepaald vroeg men zich af wie deze deskundige precies dient bij te staan. De korpsoverste die omtrent de behoeften van de dienst advies moet uitbrengen of de Koning. Volgens de oorspronkelijke tekst ging het eerder om de korpsoverste. Sommigen vreesden evenwel dat een evaluatie van de behoeften van de dienst door de magistraten zelf met behulp van deze deskundige, wel eens tot gevolg zou kunnen hebben dat de Koning met handen en voeten is gebonden aan het advies dat deskundige geeft, te meer daar dit in overleg met de magistratuur wordt opgemaakt. Daarom werd ervoor gekozen dat ook de minister op deze deskundige een beroep kan doen om het advies van de magistratuur te toetsen en zelf een evaluatie te maken. De deskundige zal bijgevolg zowel de minister als de magistraten die advies moeten verlenen kunnen bijstaan.
Voorts werd gezegd dat bij dit alles vanzelfsprekend ook rekening moet worden gehouden met het advies van de magistraat-coördinator en met het overleg dat plaatsvindt in het kader van de algemene vergadering van magistraten. De mogelijkheid tot evaluatie dient volgens sommige commissieleden optimaal te worden benut onder meer door ook een evaluatie te maken van de huidige organisatie en van de input en output van de magistraten.
Aangaande de bezoldiging van de toegevoegde rechter merkte de minister op dat deze in beginsel niet zal verschillen van deze van een rechter-titularis. De commissie keurde echter wel een amendement goed waardoor aan de toegevoegde rechters een vergoeding voor reis- en verblijfkosten zal kunnen worden uitbetaald, aangezien zij hun ambt op verschillende plaatsen dienen uit te oefenen.
Er ontspon zich ook een lange discussie over de toepassing van de taalwetgeving inzake de toegevoegde rechters. In de commissie voor de Justitie werd een amendement ingediend dat bepaalt dat de toegevoegde rechters zitting moeten nemen in de taal van hun diploma. De indiener wees er namelijk op dat de taalwetgeving bij hun benoeming niet van toepassing kan zijn, aangezien de toegevoegde rechters geen titularis worden bij de rechtbank waaraan zij worden toegewezen. Uit de daaropvolgende discussie bleek dat de inschakeling van de toegevoegde rechters inderdaad los zal staan van de huidige verdeling volgens de taalrol van de personeelsformatie. Deze kwestie betreft uiteraard de rechtbanken van Brussel. Volgens de minister is de niet-toepassing van de taalwet noodzakelijk omwille van de door het ontwerp beoogde flexibiliteit. Deze vereist immers enerzijds dat tweetalige toegevoegde rechters zitting nemen in beide talen, anderzijds dat eentalige toegevoegde rechters worden ingeschakeld op plaatsen waar dit anders niet mogelijk zou zijn omwille van de verplichting tot tweetaligheid ten belope van twee derde van het volledige kader. Uiteraard kan een eentalige toegevoegde rechter nooit zitting houden in de andere taal. Het amendement werd door de commissie dan ook verworpen.
Voor alle duidelijkheid wijs ik erop dat daarentegen de eerste voorzitter van het hof van beroep die een rechter-titularis aanwijst om zijn ambt bijkomend in de rechtbank van Brussel uit te oefenen, wel rekening moet houden met de in de taalwetgeving vastgelegde taalquota. Zoals reeds gezegd nam de commissie een amendement aan dat zegt dat bij een dergelijke aanwijzing de taalwetgeving moet worden gerespecteerd.
Ten slotte werd ook de vraag behandeld wat er in een latere fase gebeurt met een toegevoegd rechter en of deze na verloop van tijd automatisch rechter-titularis wordt. Het wetsontwerp bepaalt hieromtrent dat een toegevoegd rechter voor een dergelijke benoeming geen enkele voorrang geniet op mogelijke andere kandidaten.
Het wetsontwerp in zijn geheel werd goedgekeurd met vijf stemmen voor, bij drie onthoudingen. (Applaus.)
M. le président. La parole est à M. Desmedt.
M. Desmedt (PRL-FDF). Monsieur le président, le projet de loi que nous sommes amenés à examiner aujourd'hui fait partie de l'ensemble des mesures visant à s'attaquer à l'arriéré judiciaire.
L'essentiel du projet concerne la création d'un corps de juges de complément auprès des juridictions de premier ressort, les désignations se faisant par ressort de cour d'appel.
Quelques autres mesures ponctuelles sont instaurées par le projet, ainsi des juges de paix suppléants pourront être affectés à plusieurs cantons tandis que des juges de paix titulaires pourront devenir également juges de complément auprès d'autres cantons ou tribunaux de police.
Par ailleurs, les délégations de juges de première instance dans d'autres arrondissements seront facilitées tandis que cette même possibilité de désignation est créée au niveau des cours d'appel.
Mais, l'élément essentiel du projet est bien la création des juges de complément.
En réalité, l'idée de ces « juges volants » n'est pas nouvelle : elle a été souvent évoquée dans le passé mais, cette fois, et il faut s'en réjouir, elle se concrétise.
La désignation de ces juges se fera donc par ressort de cour d'appel. Leur nombre ne pourra pas dépasser 10 % du nombre de juges titulaires. Ils seront affectés temporairement dans des juridictions de premier ressort, soit les tribunaux de première instance, de commerce ou du travail.
Ces affectations se feront en fonction des besoins du service et avec une réelle flexibilité, selon une expression chère au ministre de la Justice. Cette affectation devra répondre à des critères précis et objectifs. Il s'agira soit d'assurer le remplacement d'un magistrat temporairement absent soit de répondre aux nécessités du service après une évaluation globale de la juridiction concernée et en précisant les circonstances exceptionnelles justifiant la désignation.
Sur ce point, les débats en commission furent un peu confus. On peut finalement conclure que l'évaluation sera faite par le Roi après avoir recueilli l'avis du premier président de la cour d'appel, tandis qu'il pourra être fait appel à un expert externe qui pourra tout à la fois assister le Roi dans son appréciation et le premier président dans son avis.
L'expérience démontrera si cette méthode est la bonne mais, sur ce point précis, le texte de l'article 4 aurait pu être rédigé de façon plus heureuse.
À l'article 5, nous nous réjouissons que l'amendement introduit par M. Foret et moi-même ait été adopté à l'unanimité. Cet amendement vise à ce que toute délégation d'un juge dans un autre arrondissement ne puisse se faire qu'avec son accord, ce qui n'était pas prévu dans le texte initial.
Cette précision nous semblait indispensable pour un double motif. Tout d'abord, elle est conforme au prescrit de l'article 152 de la Constitution suivant lequel le déplacement d'un juge ne peut avoir lieu qu'avec son consentement. Sur ce point, les arguments du ministre n'ont guère convaincu la commission. En outre, le texte initial qui prévoyait l'exigence de ce consentement pour les conseillers à la cour d'appel mais non pour les juges de première instance créait entre eux une discrimination injustifiable et psychologiquement inadmissible.
Finalement, le projet qui nous est présenté est un projet équilibré qui permettra non pas de résoudre le problème de l'arriéré judiciaire mais au moins de répondre à certains besoins urgents. Observons cependant que les juges de complément qui seront nommés viendront en déduction des 240 créations de nouveaux postes de magistrats annoncés lors de la rentrée parlementaire, ce qui réduira sensiblement ce nombre.
Je dois à présent envisager l'aspect linguistique concernant le Tribunal de première instance de Bruxelles. Assez curieusement, ce problème ne semble pas avoir été évoqué à la Chambre.
Croyez bien que je ne suis pas obsédé par ce genre de problèmes et que je ne le considère pas comme l'essentiel dans ce projet. Mais il faut savoir ce que l'on veut.
Au Tribunal de première instance de Bruxelles, l'arriéré judiciaire prend une importance catastrophique que l'on peut presque assimiler à un déni de justice. Cet arriéré est présent au niveau des procédures en langue française, les procédures en langue néerlandaise pouvant être menées dans des délais normaux. C'est donc au niveau des affaires en langue française que des mesures s'imposent. À Bruxelles, une quinzaine de juges pourront être affectés. Le problème est donc de voir si les dispositions légales en matière d'emploi des langues en matière judiciaire qui s'imposent pour les juges titulaires, doivent être appliquées aux magistrats de complément.
Soyons clairs ! Si on nous répond oui, rien ne sera résolu à Bruxelles puisque l'on ne trouve pas suffisamment de candidats francophones bilingues légaux pour être nommés juges titulaires, a fortiori, on ne trouvera aucun candidat francophone juge de complément qui remplirait ces conditions.
En commission, le ministre a déclaré que les lois linguistiques ne s'appliqueraient pas et qu'il agirait selon les besoins du service. Fort bien ! Mais il est évident que nous sommes en droit d'exiger que les procédures françaises soient traitées par des magistrats ayant obtenu leur diplôme en langue française.
Cette exigence légale trouve son origine dans une revendication flamande tout à fait justifiée. Pourquoi y renoncer aujourd'hui alors que les rôles sont inversés ?
Nous ne pourrions donc pas accepter qu'à Bruxelles des procédures françaises soient traitées par des magistrats de l'autre rôle linguistique. Pourquoi imposer à Bruxelles ce que bien sûr on ne fera pas dans les autres arrondissements de la même cour d'appel ? Il est donc essentiel, pour nous francophones, et particulièrement pour les Bruxellois, que vous affectiez au Tribunal de Bruxelles des magistrats de complément du rôle français pour traiter les procédures françaises, l'exigence du bilinguisme ne se justifiant pas pour ces magistrats qui ne seront évidemment pas appelés à traiter des dossiers flamands.
Je crois que ce point de vue est partagé par l'ensemble des sénateurs francophones.
Je conclurai donc en disant que ce projet nous semble globalement positif mais que l'attitude du groupe PRL-FDF sera déterminée par les réponses que vous nous apporterez concernant les affectations des juges de complément au Tribunal de Bruxelles. (Applaudissements.)
De voorzitter. Het woord is aan de heer Vandenberghe.
De heer Vandenberghe (CVP). Mijnheer de voorzitter, ik feliciteer de rapporteur voor het uitstekende verslag dat het belang van het wetsontwerp onderstreept en de bespreking ervan zal vergemakkelijken.
De geloofwaardigheid van de justitie hangt niet alleen af van de kwaliteit van het werk, maar ook van de termijn waarbinnen het werk geleverd wordt. Spijtig genoeg wordt de werking van het gerechtelijk apparaat nog steeds in belangrijke mate door de gerechtelijke achterstand gehypothekeerd. Toch werden er al heel wat positieve maatregelen genomen om de achterstand weg te werken. Een voorbeeld daarvan is het recente wetsontwerp met betrekking tot het wegwerken van de gerechtelijke achterstand bij de hoven van beroep. Ongetwijfeld zullen de effecten van deze maatregelen binnen afzienbare tijd merkbaar zijn.
Het voorliggende wetsontwerp zal ook bijdragen tot het wegwerken van de achterstand. Het beoogt een flexibele organisatie van de rechterlijke macht en dus een betere werkverdeling. Dankzij de maatregelen die in het wetsontwerp vervat zijn, kunnen andere magistraten de werkoverlast waarmee sommige hoven en rechtbanken nu te kampen hebben, opvangen.
Het wetsontwerp streeft, net zoals in de economische wereld, naar een zo efficiënt mogelijke aanwending van het personeel van de hoven en rechtbanken. Justitie mag dan wel geen consumptieproduct zijn hoewel sommigen dat wél vinden toch is deze efficiënte aanwending ongetwijfeld een goede zaak.
Het invoeren van een grotere flexibiliteit zal het probleem van de werklastverdeling in de vredegerechten niet dadelijk oplossen. Een herschikking van de kantons is dringend nodig. Men zou kunnen zeggen dat de lange verjaringstermijnen reeds overschreden zijn. De grote verschillen in inwonertal tussen de kantons leidt tot een ongelijkmatige verdeling van de werklast tussen de vredegerechten. De CVP-fractie dringt daarom aan op een snelle herschikking van de kantons van de vredegerechten.
De commissie voor de Justitie van de Senaat bracht een belangrijke wijziging aan in de tekst die door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd goedgekeurd. De Senaatscommissie oordeelde terecht dat een delegatie van rechters uit de rechtbanken van eerste aanleg, de rechtbanken van koophandel en de arbeidsrechtbanken door de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof naar een andere rechtbank van dezelfde aard maar kan plaatsvinden met toestemming van de betrokken rechter.
Er was in de Kamertekst een verschil in behandeling. De raadsheren moesten immers wel hun toestemming geven voor een delegatie naar een ander hof van beroep.
Bovendien kan men zich afvragen of een delegatie van een rechter zonder diens toestemming wel grondwettig is. Artikel 152 van de Grondwet bepaalt immers dat een rechter enkel met zijn toestemming kan worden overgeplaatst.
Ten slotte zal de betrokken rechter waarschijnlijk ook weinig gemotiveerd zijn wanneer de delegatie zonder zijn akkoord gebeurt. Uiteraard komt dit de efficiëntie van de rechtbank, waarnaar hij gedelegeeerd wordt, niet ten goede.
De oprichting van een korps van toegevoegde rechters maakt het mogelijk de verschillen in werklast die zich binnen een rechtsgebied voordoen tussen de verschillende rechtbanken, met een zekere soepelheid op te vangen. Soepelheid en flexibiliteit vragen immers een zekere marge in het beleid waardoor een bepaald deel van het personeel kan worden ingezet waar nodig. In het wetsontwerp is deze marge vastgesteld op 10 % van de formatie, wat verantwoord is op voorwaarde dat er een verband bestaat tussen de aanstelling van de toegevoegde rechter en de objectief vastgestelde werklast. Het is dan ook positief dat er een beroep zal kunnen worden gedaan op een deskundige, die bijstand zal verlenen aan de magistraten bij het opmaken van hun advies over de behoeften van de dienst en aan de minister, die dit advies moet toetsen en zelf een evaluatie moet maken.
De CVP-fractie gaat ermee akkoord dat het inschakelen van toegevoegde rechters in de rechtbanken van Brussel zal gebeuren los van de huidige verdeling van de personeelsformatie volgens taalrol. De aanwijzing van een toegevoegde rechter is per definitie immers tijdelijk en geschiedt enkel om het hoofd te bieden aan uitzonderlijke omstandigheden. Die erkennen we voor de rechtbanken te Brussel. Dit betekent dat er in Brussel eentalige toegevoegde rechters zullen kunnen zitting nemen, wat anders niet mogelijk is omdat volgens de taalwet twee derden van de formatie tweetalig moet zijn, en dat tweetalige toegevoegde rechters zullen kunnen zitting nemen in beide talen. Een Nederlandstalige toegevoegde rechter die geslaagd is voor het Franse taalexamen grondige kennis zal bijvoorbeeld kunnen zitting nemen in de Franse taal.
Ik wil hier even reageren op de heer Desmedt. De CVP is voor klare en duidelijke standpunten. De rechtbanken van Brussel zijn tweetalige rechtbanken en moeten dit ook blijven. Wij zijn het ermee eens dat in uitzonderlijke omstandigheden tijdelijke maatregelen kunnen worden genomen. De minister volgt hiervoor een dubbel spoor, namelijk de aanstelling van toegevoegde rechters en de detachering van rechters van auditoraten. Dit moet voldoende zijn om het probleem van de rechtbanken te Brussel op te lossen.
Ik wens deze zaak niet op de spits te drijven, maar ik begrijp niet dat men de problemen bij de rechtbanken te Brussel alleen tot een probleem van de taalwetgeving herleidt. Dat is volgens mij een volkomen verkeerde inschatting. De rechtbanken te Brussel zijn, zoals alles in de hoofdstad, een compromis. Zij zijn tweetalig en die tweetaligheid wordt geregeld in een bijzondere taalregeling. Het is voor ons onaanvaardbaar dat men geleidelijk overschakelt naar Franstalige rechtbanken, waar de Vlamingen een beschermde minderheid uitmaken. De tweetaligheid van Brussel moet, ook voor vele praktische redenen, tot uiting komen in de structuur van de rechtbanken. Wij blijven bij dat standpunt, maar wij zijn niet blind voor de moeilijkheden. Trouwens ook de Vlaamse juristenvereniging gaat akkoord met tijdelijke maatregelen om de bestaande problemen op te vangen.
M. le président. La parole est à M. Desmedt.
M. Desmedt (PRL-FDF). Monsieur le président, je voudrais attirer l'attention de M. Vandenberghe sur le fait que j'ai simplement déclaré que, pour moi, le problème linguistique n'était pas l'essentiel dans le fonctionnement du Tribunal de Bruxelles mais que celui-ci devait être bilingue. Le seul élément que je tenais à souligner, c'est le principe selon lequel on doit être jugé par des magistrats de son rôle linguistique. C'est à ce principe-là que nous sommes attachés. Je n'ai rien dit de plus.
De heer Vandenberghe (CVP). Mijnheer de voorzitter, de opmerking van de heer Desmedt is niet relevant. De CVP-fractie heeft juist tegen de selectieve toepassing van de taalwetgeving gestemd omdat een bepaling die aan rechters die beide talen grondig beheersen, verbiedt in een andere taal dan die van hun diploma zitting te nemen tegen de eisen van de flexibiliteit ingaat. Rechters die tweetalig zijn, kan men op dinsdag in een Nederlandstalige kamer laten zitting nemen en op donderdag in een Franstalige. Als men aanvaardt dat de Brusselse rechtbanken tweetalig zijn, waarom kan men deze tweetaligheid dan niet ten volle benutten ?
Het beginsel dat een rechter volgens de taal van het diploma wordt ingezet, wordt voor het Hof van Cassatie niet toegepast. Twee derden van de zaken bij het Hof van Cassatie zijn Nederlandstalig. De Franstalige raadsheren moeten in Nederlandstalige zaken zitting nemen omdat de Nederlandstalige rechters er overbelast zijn. Ook in het Hof van Justitie te Luxemburg en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg zal niemand eraan denken om te eisen dat men wordt beoordeeld door rechters met een diploma in de taal van de verzoekende of de verdedigende partij. De taal van het diploma is geen algemeen beginsel. Het algemeen beginsel is dat men een grondige kennis van het dossier heeft, dat men begrijpt wat er wordt gepleit en dat men in staat is zonder enige hinder over de zaak te oordelen.
Officieel vasthouden aan de tweetaligheid van de rechtbanken te Brussel, maar niet aanvaarden dat rechters die goed tweetalig zijn, in de twee talen kunnen zitting hebben, ik zie niet hoe men dit kan rijmen.
De Franstaligen moeten beseffen dat zij de tweede taal moeten leren en moeten slagen in het examen. Ik ben het wel eens met het voorstel waarin wordt gepleit voor één gezamenlijke taaljury voor de Nederlandstaligen en de Franstaligen. Zo kan men meer objectiviteit nastreven. Men kan echter niet ontkennen dat het probleem van de rechtbanken te Brussel is dat de Franstaligen niet voldoende tweetalige kandidaten hebben. Dat is het probleem. Men moet bijkomende inspanningen doen om de tweetaligheid te bevorderen, maar de tweetaligheid moet blijven gehandhaafd.
De CVP-fractie dringt er dan ook op aan dat de minister alle mogelijke inspanningen doet om de bestaande formatie in Brussel in te vullen. Wij moeten onderzoeken of er eventueel bijkomende financiële middelen moeten worden vrijgemaakt. Als de huidige formatie wordt ingevuld en men over de toegevoegde rechters en gedetacheerde rechters van de auditoraten kan beschikken, kan het probleem in Brussel volgens mij worden opgelost.
Het oorspronkelijke wetsvoorstel betreffende de toegevoegde rechters, dat door mijn CVP-collega Van Deurzen in de Kamer werd ingediend, had als basisidee dat een ingrijpende uitbreiding van de formatie van de rechtbanken om budgettaire redenen onmogelijk was. Ondertussen heeft de regering in het meerjarenplan voor Veiligheid en Justitie een uitbreiding van de formatie met 240 magistraten vooropgesteld. Dit betekent evenwel niet dat het voorliggend wetsontwerp aan belang heeft verloren. Ook als er geen overmatige werklast is, is men gebaat bij een optimale inzet van de beschikbare magistraten.
De CVP-senaatsfractie zal het wetsontwerp met overtuiging goedkeuren. De geloofwaardigheid van de rechterlijke macht wordt bepaald door de mate waarin zij in staat is zich van haar taak te kwijten. Het wetsontwerp levert hiertoe een positieve bijdrage. Samen met de reeds eerder genomen maatregelen zal het ongetwijfeld een keerpunt teweegbrengen op de moeizame weg naar een goed werkend justitieel apparaat.
M. le président. La parole est à M. Lallemand.
M. Lallemand (PS). Monsieur le président, après avoir écouté les intervenants, je puis marquer mon accord sur nombre de propos tenus, notamment par M. Desmedt, sur la nature et la qualité de cette réforme. Ce projet s'inscrit dans un vaste chantier de réformes de l'organisation judiciaire. Le Sénat a déjà voté pas mal d'entre elles; je citerai : les réformes concernant les greffes et les secrétariats de parquets, celles relatives aux lois sur les conseillers suppléants et l'évaluation du fonctionnement des cours d'appel, d'une part, aux lois instaurant le collège des procureurs généraux et aux lois instituant les commissions de libération conditionnelle, d'autre part. On peut souligner l'importance du travail législatif ainsi accompli.
D'autres réformes sont annoncées dont certaines nous paraissent particulièrement urgentes. La création du Conseil supérieur de la Justice est une exigence qui doit être remplie dans des délais rapprochés. Ce conseil sera le point d'orgue des réformes et l'instrument régulateur du fonctionnement de la justice. Sa création ne peut donc pas être différée.
Se pose le problème des nominations des magistrats. Le projet en examen se rapporte à cette question essentielle des effectifs qui sont requis pour le bon fonctionnement de la justice.
M. Vandenberghe a souligné que ce projet avait la qualité d'assurer la flexibilité des nominations, ce qui est fondamental. La nomination des magistrats de première instance au niveau du ressort de la cour d'appel et la possibilité de la désigner pour l'exercice de leur fonction, selon les nécessités, dans l'un ou l'autre tribunal du ressort, va permettre de répondre à certains problèmes d'organisation qui ne sont pas étrangers au développement de l'énorme arriéré judiciaire que connaît notre justice.
Il faut rappeler que les cadres ne sont pratiquement jamais complets du fait de l'absence, pendant une longue durée, de certains magistrats mais aussi que les procédures de nomination sont particulièrement longues.
J'émettrai deux considérations sur l'augmentation du cadre et sur l'augmentation des juges de complément.
Je me réjouis de ce que vous n'éludiez pas, monsieur le ministre, la nécessité d'augmenter les cadres organiques des tribunaux. C'est un point fondamental. Les magistrats de complément seront désignés en fonction des nécessités du service. Leur désignation doit répondre à des problèmes particuliers. Ils doivent en quelque sorte faire l'appoint pendant un temps déterminé et ne peuvent devenir des juges permanents d'un tribunal sans en avoir le statut.
Le manque de magistrats dans les tribunaux est un problème endémique. On peut se réjouir de ce que le plan pluriannuel de la justice prévoie, en plus des juges de complément, une augmentation des cadres de 240 unités. Il faut le rappeler, car les juges de complément ne sont pas la solution dernière des problèmes.
Viennent ensuite les problèmes linguistiques, et il est vrai qu'ils ne constituent pas l'essentiel des difficultés du tribunal de Bruxelles. Cependant, nous sommes attachés comme l'a dit M. Desmedt au principe selon lequel il est préférable d'être jugé par un juge qui connaît parfaitement sa langue, surtout à l'échelon des tribunaux correctionnels et des tribunaux à juge unique où le dialogue se réduit au colloque entre les parties et le magistrat.
À l'heure actuelle, la situation des tribunaux de Bruxelles est particulièrement inquiétante puisque plus de 90 % des affaires correctionnelles sont traitées en français alors que le cadre des magistrats francophones, arrêté à la proportion de deux tiers, est loin d'être complet et que, par ailleurs, le cadre des magistrats néerlandophones est, lui, semble-t-il, rempli. La situation spécifique des chambres francophones des tribunaux de Bruxelles doit être prise en considération par le ministre de la Justice et il doit y apporter des réponses claires. À cet égard, nous souhaitons qu'il précise ses intentions. Assez curieusement, on a souligné précédemment au Sénat, mais pas à la Chambre, que les lois linguistiques et les quotas en la matière ne s'appliquaient pas aux magistrats de complément. Il est donc indispensable de définir, au moins à titre provisoire, la politique de nomination pour régler les problèmes pendants à Bruxelles, car ces derniers minent la confiance à l'égard de la justice, du Parlement et du gouvernement.
Nous écouterons par conséquent la déclaration du ministre avec la plus grande attention. Elle sera certainement déterminante pour évaluer l'intérêt que nous portons à cette réforme. Je me dois de le dire clairement afin d'éviter toute ambiguïté : il faudrait confirmer que les nominations de juges de complément seront faites en fonction des nécessités du service et définies avec objectivité. Il conviendra aussi de reconnaître le manque criant de magistrats francophones dans le cadre actuel et la nécessité de pallier cette déficience. Enfin, je pense que cette politique, qui revêt une importance considérable, doit être appréciée par le ministre et le Conseil des ministres. Je souhaiterais donc que le ministre de la Justice, avec qui nous entretenons par ailleurs les meilleures relations je viens d'ailleurs de rendre hommage aux réformes qu'il a ménées à bien nous fasse part de ses intentions.
Ce préalable posé, nous pourrons marquer notre volonté d'approuver le projet de loi relatif à la nomination des juges de complément, lequel présente un caractère équilibré et apporte une réponse intelligente aux carences actuelles de notre justice. (Applaudissements.)
M. le président. La parole est à M. Foret.
M. Foret (PRL-FDF). Monsieur le président, le projet de loi qui nous est soumis a la particularité intéressante d'être le fruit d'un travail commun entre le pouvoir législatif et le pouvoir exécutif. En effet, les dispositions contenues dans cette législation relative à la nomination de juges de complément est la résultante de deux propositions de loi, deux textes donc d'initiatives parlementaires, dont celle du député PRL, M. Duquesne, et d'un projet gouvernemental. Je salue cette méthode de travail et j'espère qu'elle pourra être poursuivie dans le cadre de l'aboutissement de nombreuses autres propositions d'initiatives parlementaires qui « s'empoussièrent » malheureusement dans les tiroirs des commissions concernées.
Le rapporteur de la commission de la Justice, M. Bourgeois, a parfaitement synthétisé le contenu de ce projet qui vise à accroître la mobilité au sein de la magistrature. Il s'agit certainement d'une approche moderne de la justice. Il est vrai qu'à maints égards, la crise de crédibilité dont pâtit notre justice, réside dans l'archaïsme de l'organisation judiciaire. Certes, cet archaïsme provient en partie du manque de moyens matériels dont notre justice dispose, mais il est également dû aux procédures et aux principes séculaires en vertu desquels la justice travaille.
Je suis donc favorable au principe de développer des initiatives qui permettent une meilleure gestion du travail dans les différents arrondissements judiciaires, afin d'endiguer l'arriéré judiciaire chronique dont souffrent les tribunaux. Ayant constamment réclamé des extensions des cadres des magistrats, je suis naturellement heureux des dispositions qui permettront la nomination de nouveaux magistrats, même si ceux-ci ne rentreront pas dans le cadre normal.
Je me dois cependant de formuler immédiatement une réserve complétant les impressions dont je viens de vous faire part. En effet, si la justice doit prendre le pas de la modernité, elle se doit également de rester indépendante et responsable. L'équilibre des pouvoirs est un principe fondateur essentiel dans lequel doit s'inscrire la justice.
La Belgique se veut être un État de droit, un État démocratique. Elle ne peut l'être que si les organes judiciaires remplissent eux aussi les conditions nécessaires pour répondre à ces qualificatifs. Rendre la justice en toute indépendance n'est pas un privilège, c'est une mission de service public qui impose plus de devoirs qu'elle n'accorde de droits. Il importe donc que les pouvoirs législatifs et exécutifs, sous le couvert d'objectifs louables, ne déforcent pas certains principes constitutionnellement reconnus, relatifs à l'indépendance du pouvoir judiciaire qui est garantie notamment par l'inamovibilité des juges.
Il faudra recourir avec modération au système que nous mettons en place pour assurer une meilleure flexibilité au sein de la magistrature. À mes yeux, les juges de complément ne doivent être utilisés que pour des surcroîts temporaires de travail. Dès le moment où un tribunal connaît en permanence des difficultés pour assumer sa mission essentielle de « dire le droit », il est indispensable de procéder à une véritable extension de cadres. La qualité de magistrats titulaires est en effet la garantie la plus forte pour préserver l'indépendance de nos magistrats. Quand on constate que la magistrature éprouve de plus en plus de difficultés à accréditer, auprès de l'opinion publique, son image traditionnelle d'indépendance, de compétence et de sérénité, on se doit de tout mettre en oeuvre pour placer le pouvoir judiciaire au-dessus de tout reproche.
C'est dans cette même optique à cet égard, je partage le sentiment exprimé tout à l'heure par M. Lallemand qu'il est urgent de faire aboutir le projet de Conseil supérieur de la magistrature qui serait garant de l'indépendance et de la dignité du pouvoir judiciaire.
J'espère donc que sur ce point, le ministre de la Justice sera particulièrement attentif à utiliser modérément et rationnellement les possibilités qui lui sont offertes dans ce projet de loi auquel nous pouvons souscrire. La résorption de notre arriéré judiciaire est un enjeu fondamental pour notre démocratie. La restauration de la confiance de nos concitoyens dans un appareil judiciaire empêtré, depuis de trop nombreux mois, dans une tourmente infernale, passe inévitablement par une organisation qui permette de régler les litiges en temps utile.
Si je souscris à l'objectif d'une justice plus efficace et plus rapide en recourant à la nomination de juges de complément, j'avoue mal percevoir les raisons qui ont empêché le gouvernement de suivre la même philosophie au niveau des cours d'appel.
Je vous rappelle, monsieur le ministre, que malgré notre position ferme, le législateur a opté, à votre initiative, voici quelques mois à peine, pour un système boiteux et inconstitutionnel de « conseillers suppléants » qui peuvent être recrutés parmi des avocats ou des professeurs d'université pour siéger en cour d'appel.
Mais, comme vous le savez déjà, monsieur le ministre, cette possibilité ne rencontre pas un engouement particulier, c'est le moins que l'on puisse dire. Dans les présentations faites actuellement dans les cours d'appel, ce système ne permet pas de mettre en place les personnes appelées à devenir conseillers suppléants. Plutôt que de régulariser la situation de nombreux avocats qui assument cette fonction depuis un certain temps, cette disposition a pour conséquence que ces mêmes avocats n'ont pas fait acte de candidature. Dès lors, dans les cours d'appel, on a affaire à des conseillers suppléants ou à des candidats conseillers suppléants que l'on ne s'attendait pas à voir siéger et dont on peut penser, sans doute à juste titre, qu'ils ne sont pas les meilleurs pour faire ce travail.
Lors de la discussion de ce projet, j'ai fermement plaidé pour le recours à des conseillers de complément, magistrats de profession nommés à vie qui pourraient réintégrer le cadre légal au fur et à mesure des vacances.
Votre obstination de l'époque, monsieur le ministre, me semble d'autant moins compréhensible aujourd'hui à la lumière des dispositions que vous nous présentez pour les juges de complément.
M. Desmedt et moi-même avons déposé en commission différents amendements en application des principes que j'ai déjà développés dans mon intervention. Je suis ravi que la commission nous ait soutenus afin de prévoir dans le nouvel article 98 du Code judiciaire, l'obligation d'obtenir l'accord du juge que le premier président de la cour d'appel veut déplacer à titre complémentaire dans un autre tribunal du ressort. Il s'agissait là d'une garantie essentielle au regard du prescrit de l'article 152 de notre Constitution.
Par contre, monsieur le ministre, j'ai été fortement déçu par votre attitude et votre revirement à propos de la procédure permettant d'évaluer si les nécessités du service justifient la désignation d'un juge de complément. Alors que, dans un premier temps, vous estimiez que cette mission devait revenir aux chefs de corps assistés d'un expert désigné par le Roi, vous avez finalement préféré confier cette évaluation au Roi qui sera simplement tenu de prendre l'avis préalable des chefs de corps.
Cette position me semble en contradiction avec la volonté affirmée par le gouvernement dans le cadre des discussions de la loi contenant des mesures en vue de résorber l'arriéré judiciaire dans les cours d'appel : d'une part, chaque cour d'appel devrait disposer désormais d'un magistrat coordinateur spécialisé en management; d'autre part, l'article 342bis du Code judiciaire prévoit désormais que l'assemblée générale de la cour d'appel détermine notamment les mesures qui visent à résorber l'arriéré judiciaire dans son ressort. Permettez-moi donc de souligner ici encore ma volonté de renforcer non seulement l'indépendance de la magistrature mais également sa responsabilité. Le renforcement du rôle des chefs de corps, notamment dans la perspective d'un mandat à durée déterminée, et le renforcement du rôle des assemblées générales devraient être des axes priviligiés.
Je ne peux que souligner votre incohérence dans ce domaine, monsieur le ministre. Je regrette vraiment que l'on n'ait pas adopté cette disposition.
Vous aurez certainement remarqué que j'ai volontairement omis de parler de mes plus vives critiques à l'égard de votre volonté de faire siéger dans les chambres francophones du Tribunal de première instance de Bruxelles des magistrats flamands bilingues. M. Desmedt a défendu notre position à ce sujet et vous a précisé les enjeux essentiels de ce débat. J'ajouterai simplement que nous refusons que, par ce biais, on crée une justice à deux vitesses. Nous nous devons au contraire d'assurer aux justiciables les mêmes garanties de connaissance de la langue de procédure s'ils comparaissent devant un juge titulaire ou devant un juge de complément. Être jugé par un magistrat de sa propre appartenance linguistique, qui maîtrise donc toutes les subtilités de sa langue, est un principe qui est d'application dans tous les pays démocratiques multilingues.
Soyons clairs ! Si certains s'imaginent que l'on réglera le problème du cadre des magistrats à Bruxelles par le seul biais des juges de complément, ils se trompent. Seule une modification de la législation sur l'emploi des langues est de nature à apporter une vraie solution à cette question.
Chacun sait que la situation est à ce point grave que les avocats et les magistrats en sont arrivés à brandir un préavis de grève, auquel nous ne pouvons rester insensibles en raison du caractère exceptionnel de cette action et de la gravité des propos tenus. Le PRL-FDF est fermement décidé à ne pas transiger en cette matière et reste à l'écoute des suppliques pressantes qui lui sont adressées.
Nous serons donc très attentifs, monsieur le ministre, aux précisions que vous nous donnerez tout à l'heure. Nous avons préparé un amendement sur le sujet, mais nous voulons vous entendre avant de savoir le sort que nous lui réservons. (Applaudissements.)
M. le président. La parole est à Mme Milquet.
Mme Milquet (PSC). Monsieur le président, nous allons voter aujourd'hui un texte qui me plaît autant qu'il me déplaît !
Ma collègue, Mme Andrée Delcourt, expliquera le but du projet, sa philosophie et son intérêt dans la situation dramatique de l'arriéré judiciaire en général.
En fait, plus le temps passe, plus l'arriéré judiciaire s'alourdit. Or, ce sont les justiciables les plus faibles socialement et économiquement qui en souffrent le plus !
On ne peut réduire les causes de cet arriéré à un simple manque de moyens matériels ou humains, mais cela reste la pierre angulaire du problème. En effet, pour rendre la justice ... il faut des magistrats.
Normalement, avant d'imaginer des juges temporaires ou de complément chargés d'apporter une aide ponctuelle là où la charge de travail est trop lourde, on devrait penser à compléter le cadre existant, ainsi qu'à majorer ce cadre manifestement insuffisant. Il est symptomatique de relever que certains magistrats sont partis depuis près de deux ans sans que leur place laissée ainsi vacante n'ait été pourvue.
En outre, aujourd'hui, tout le monde s'accorde à dire que, pour Bruxelles, le problème linguistique, et donc la loi sur l'emploi des langues de 1935, est lancinant.
Il existe à Bruxelles une réelle nécessité de nommer des magistrats francophones au tribunal de première instance car ce sont les affaires traitées en français qui pâtissent de l'arriéré le plus important.
Il est évidemment facile de se retrancher derrière des arrêts du Conseil d'État afin d'éviter de procéder à des nominations de magistrats francophones unilingues à des places théoriquement réservées à des bilingues légaux.
Pourtant, en cas de nécessité extrême, en cas « d'état de nécessité », notion jurisprudentielle qui pourrait s'appliquer à Bruxelles, des mesures particulières s'imposent.
L'adage dit : « Faute de grives, on mange des merles. » Cet adage devrait pouvoir s'appliquer dans le cas présent, d'autant plus que des bilingues ne sont pas nécessaires, du moins dans de telles proportions.
La loi actuelle sur l'emploi des langues impose deux tiers de bilingues, alors que cette même loi contraint un magistrat à ne siéger que dans la langue de son diplôme.
Monsieur le ministre, vous nous avez promis de modifier le pourcentage de bilingues légaux. Après les vacances de Noël, nous analyserons le projet qui entend créer un quota d'un tiers de magistrats bilingues parfaits, ou bilingues actifs, et un tiers de magistrats bilingues passifs.
Je pense qu'il s'agit incontestablement d'un premier pas vers la diminution progressive de l'arriéré judiciaire bruxellois.
Le projet relatif aux juges de complément que l'on nous demande de voter aujourd'hui nous a été présenté comme la solution parfaite pour permettre la nomination de magistrats unilingues et pour satisfaire ainsi et enfin les nécessités réelles du service.
En effet, les nominations de ces juges de complément se feront hors cadre, ce qui signifie que la loi sur l'emploi des langues ne leur serait pas applicable.
Il est vrai que ce projet peut être considéré comme une porte de sortie au problème linguistique de Bruxelles, mais il convient également de savoir que l'unique verrou linguistique francophone disparaît puisque si les quotas irréalistes soit deux tiers de bilingues légaux pour plus de 90 % d'affaires introduites en français ne s'appliquent pas, il en sera de même de l'obligation pour les magistrats de ne siéger que dans la langue de leur diplôme.
Or, cette garantie est considérée comme primordiale par les praticiens qui, à l'instar du bâtonnier François Glansdorff, énoncent que : « Au-delà de tous les bilinguismes, une justice de qualité ne peut être rendue que par des magistrats qui s'expriment dans leur propre langue, dont ils maîtrisent toutes les nuances. »
De même, je considère que l'intervention de M. le bâtonnier Glansdorff lors de la manifestation de ce lundi 15 décembre 1997 sur les marches du palais de justice était particulièrement révélatrice du mal-être de la profession.
Permettez-moi de vous en relater ici un court extrait qui ne manquera pas de vous interpeller : « Et puis finalement, à quoi ressemblera la magistrature bruxelloise, sinon à un patchwork de plus en plus hétéroclite, à force de nommer au tribunal des juges de complément et de faire appel à des avocats assumés, à force de nommer à la cour d'appel des conseillers suppléants, et de nommer au parquet ce que l'on appelle des `juristes contractuels' ainsi que des substituts de l'auditeur militaire démilitarisés pour la circonstance, encore une fois parce que le carcan linguistique empêche de nommer des substituts au parquet ?
Où s'arrêtera l'imagination des hommes politiques pour parvenir à contourner des exigences linguistiques archaïques mais apparemment intouchables, tout en dépensant le moins possible pour la justice ?
Est-il devenu inconcevable de nommer tout simplement des magistrats à part entière là où c'est nécessaire ? »
En réalité, le problème de la langue va donc bien au-delà du régime linguistique du diplôme. Les magistrats tant francophones que néerlandophones reconnaissent en effet qu'il est très difficile de siéger dans une autre langue que la sienne et se posent des problèmes de culture, de sensibilité et de manière de plaider et de conclure. Il existe aussi des législations spécifiquement communautaires.
Avec le texte que nous examinons maintenant, monsieur le ministre, il n'existe juridiquement aucune garantie que vous ne nommerez pas des magistrats de complément bilingues flamands pour siéger en français. Or, s'il est primordial de nommer, aujourd'hui, des magistrats francophones pour diminuer l'arriéré bruxellois, il ne faut surtout pas profiter de ce texte pour contourner la loi sur l'emploi des langues et l'obligation de ne siéger que dans la langue de son diplôme.
En conséquence, j'avais proposé en commission de la Justice un amendement qui visait à contraindre les juges de complément à l'instar des autres magistrats à siéger uniquement dans la langue de leur diplôme.
Cela permettait de conserver la logique d'un système qui veut que tout justiciable soit entendu par un magistrat maîtrisant parfaitement sa langue, tout en ne blessant pas la philosophie du projet dont le but est de créer des juges « volants », c'est-à-dire aptes à venir apporter leur appui à tous les endroits où des manques existent ou apparaîtront.
Pourtant, les partis flamands, majorité et opposition confondues, ont rejeté cet amendement. J'en prends acte et je présume qu'un choix identique serait fait s'il était à nouveau déposé en séance plénière.
Face à cet état de fait, je me vois contrainte de vous demander fermement, monsieur le ministre, de nous donner des garanties.
J'ai pris note avec satisfaction que vous avez, d'ores et déjà, adressé une lettre au Premier ministre afin de lui confirmer que c'est sur la base d'une analyse des nécessités du service à Bruxelles que vous effectuerez la répartition des nominations entre magistrats francophones et néerlandophones.
Je suis évidemment heureuse de cette initiative, mais je reste pourtant encore un peu sceptique. En effet, j'aurais espéré que, d'ores et déjà, vous eussiez établi le nombre de magistrats de complément francophones que vous alliez nommer prochainement. Or, je m'aperçois que vous ne nous avez encore donné aucun chiffre précis et que vous parlez uniquement de la répartition des postes francophones et néerlandophones.
J'aurais aimé connaître aujourd'hui le nombre de magistrats unilingues francophones que vous comptez nommer pour Bruxelles.
Je considère, monsieur le ministre, qu'il vous appartient de nommer au moins dix juges de complément sur les quinze potentiellement « nommables », lesquels doivent évidemment avoir obtenu leur diplôme de licencié en droit en langue française.
Par ailleurs, si vous décidez de faire appel à un expert externe, ainsi que la loi vous y autorise, nous n'avons aucune garantie de l'impartialité de celui-ci : comment sera-t-il nommé ? Quels seront les critères de choix utilisés ? Quel sera son sexe linguistique dans des endroits aussi sensibles que l'arrondissement de Bruxelles ?
J'aimerais obtenir des réponses à ces questions et, surtout, savoir comment vous allez établir objectivement, dans les prochaines semaines, les véritables nécessités de service à Bruxelles.
En marge de cette problématique relative aux juges de complément, selon les magistrats du Tribunal de première instance de Bruxelles, il conviendrait de majorer le cadre existant de 46 magistrats, soit : 26 à la section civile; 10 à la section correctionnelle; 5 à la section jeunesse et 5 à la section de l'instruction.
Cette augmentation du cadre permettrait une très nette amélioration des conditions de travail et la résorption de l'arrêté judiciaire. Ce chiffre n'a d'ailleurs rien d'excessif au vu des 42 conseillers suppléants sollicités par la Cour d'appel.
Nous devons également prendre en compte le fait que les comptages effectués démontrent que 95 % des causes inscrites aux rôles des différentes chambres en mars 1996 étaient de langue française.
Toutes ces garanties sont indispensables pour nous permettre d'approuver ce projet nécessaire pour résorber l'arriéré judiciaire qui inquiète tant les citoyens que nous-mêmes.
En outre, monsieur le ministre, vous devez savoir que nous sommes conscients qu'il s'agit là d'un simple engagement de votre part, sans aucune sécurité juridique, mais nous avons fait le pari de vous faire confiance ! Nous vérifierons évidemment dans la réalité la conformité de vos actes par rapport à vos paroles.
Pour terminer sur une note quelque peu optimiste, je me permets d'espérer que la nomination prochaine de juges de complément francophones accélérera le processus de recul de l'arriéré judiciaire à Bruxelles et que la même démarche appliquée à l'ensemble du pays entraînera la même évolution.
L'arriéré judiciaire n'avait cessé de croître à Bruxelles entre 1981 et 1995. Or, en 1996, on a assisté à une certaine stabilisation de ce phénomène avec 90 nouveaux cas pour cette année-là. Concrètement, on peut supposer que si le nombre d'affaires à traiter reste stable dans les années à venir ce qui est peu probable pourtant on devrait arriver à résorber l'arriéré judiciaire dans les années à venir.
Telle est la position de mon groupe en la matière.
Monsieur le ministre, nous attendons beaucoup de vos engagements. (Applaudissements.)
De voorzitter . Het woord is aan de heer Erdman.
De heer Erdman (SP). Mijnheer de voorzitter, ik heb de indruk dat sommige sprekers zich van onderwerp vergissen. Wij bespreken vandaag wel te verstaan het ontwerp betreffende de benoeming van toegevoegde rechters.
Ik juich dit ontwerp toe als een structurele hervorming. De minister weet dat ik voorstander ben van de veralgemening van de voorgestelde benoemingsprocedure. Met dit ontwerp wordt misschien de eerste stap gedaan naar een totale herstructurering van de magistratuur volgens het territoriale niveau van de hoven van beroep. Door het invoeren van het principe van de mobiliteit zullen magistraten niet langer aan hun kerktoren gekluisterd blijven en soms zelfs het risico nemen om via druk bezette autowegen door hun ambtsgebied te reizen, wat ze nu doen als ze op een hoger niveau werden benoemd. De magistraten moeten een rationele indeling van hun werk onder leiding van hun korpsoversten en coördinatoren aanvaarden, zodat ze kunnen inspringen daar waar de behoeften het vereisen.
Er moet rekening worden gehouden met de samenstelling van het korps en met de hiaten in de formatie, veroorzaakt door vertraging bij de benoemingen, ziekteverloven en bevallingsverloven, die de jongste jaren bij de magistratuur meer en meer moeten worden toegekend. Dit wetsontwerp moet dus als de eerste stap in een structurele vernieuwing worden toegejuichd.
De minister heeft gelukkig de argumentatie van de commissie aanvaard om de delegatie van magistraten enkel mits hun toestemming mogelijk te maken. Voor de magistraten bij de hoven van beroep werd in deze toestemming van bij de aanvang voorzien; na amendering geldt dat voortaan ook voor de magistraten bij de rechtbanken van eerste aanleg.
De heer Foret heeft een verschil menen te ontwaren tussen het systeem van plaatsvervangende raadsheren en dat van de toegevoegde rechters bij de rechtbanken van eerste aanleg. Ik betwist dat niet, maar het ontwerp voorziet ook in de mogelijkheid om raadsheren te delegeren van het ene hof van beroep naar het andere. Een evaluatie van beide stelsels na een voldoende lange periode kan misschien uitmaken of men moet opteren voor de veralgemening van het eerste, van het tweede of van een gemengd stelsel. Vandaag moeten we echter vaststellen dat er zich in bepaalde ambtsgebieden weinig kandidaten voor het ambt van plaatsvervangend raadsheer aandienen.
De evaluatie van de behoeften van de dienst moet mijns inziens deel uitmaken van de externe controle, die nog helemaal moet worden uitgewerkt. Samen met anderen dring ik erop aan dat er werk wordt gemaakt van de oprichting van de Hoge Raad voor Justitie, de hervorming van artikel 151 van de Grondwet en de hervorming van het BBC. Dat moet de minister, die veel belang hecht aan en objectieve en professionele afwerking van de gerechtelijke dossiers, toch na aan het hart liggen.
Het aanslepen van de benoemingsprocedures is een oud zeer. De minister treft geen verwijt, want hij heeft de periode voor de kandidaatstelling reeds van twee maanden tot één maand teruggebracht. De procedures van advies blijven omslachtig, vooral omdat het bijeenroepen van de bevoegde personen vaak nogal problematisch verloopt. Wil men de personeelsformaties van de magistratuur kunnen opvullen, dan dient hiervoor dringend een oplossing te worden gezocht.
De collega's die de specifiek Brusselse problematiek hebben aangesneden, wil ik er toch op wijzen dat de minister een wetsontwerp betreffende de taalkaders bij de Brusselse rechtbanken heeft ingediend. Wij zullen dit ontwerp moeten bestuderen. A priori ben ik geen voorstander van de formule die het ontwerp voorstelt. Er werd reeds meer dan eens gesproken over « une justice à deux vitesses », maar het invoeren van « des examens à deux vitesses » belooft heel wat complicaties.
Laten wij dat rustig bekijken. Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat de huidige problemen in Brussel eigenlijk eerder voortvloeien uit het feit dat men in de rechtbanken van eerste aanleg niet toepast wat men op het niveau van de hoven van beroep en het Hof van Cassatie wel aanvaardt. In eerste aanleg kunnen rechters die wettelijk volledig tweetalig zijn geen zitting nemen in een taal die niet overeenstemt met de taal van hun diploma. In de hoven van beroep kan dat wel en in het Hof van Cassatie kunnen de raadsheren zelfs samen zitting nemen. Wij hebben dat gezien in een nogal ophefmakend proces met veel mediabelangstelling waarbij alle raadsheren van het Hof van Cassatie, tot welke taalrol zij ook behoorden, blijkbaar wel bij machte waren de dossiers van rechtsonderhorigen in welke taal dan ook, volledig te beheersen. Eigenlijk is het debat over Brussel dus een vals debat.
Ik wil nog aannemen dat men partiële oplossingen wil analyseren en ik geef grif toe dat de acht vacante plaatsen in het korps van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Brussel problemen scheppen en dat de wettelijke bepalingen in verband met tweetaligheid inderdaad voor problemen zorgen, omdat wij vandaag worden geconfronteerd met de arresten van de Raad van State.
Mevrouw Milquet wil ik er echter op wijzen dat men het begrip « noodtoestand » naar veel terreinen kan uitbreiden onlangs hebben wij dat nog gedaan op ethisch vlak in een zeer sereen debat maar dat men de noodtoestand niet kan inroepen om tegen de wet in bepaalde structurele maatregelen te doen aanvaarden. Partijgenoten van mevrouw Milquet hebben dat vroeger wel gedaan en de magistraten hebben nu de weg naar de Raad van State gevonden. Ik herinner mij dat één van de vorige ministers van Justitie hier op de tribune kwam verklaren dat men horesco referens de benoemingen voor de Raad van State aan het aanvechten was. De Raad van State kan niet anders dan vaststellen dat de wet moet werden nageleefd.
Ik pleit ervoor het debat van vandaag niet te hypothekeren met de problemen van Brussel. Deze kunnen beter worden besproken in het kader van het wetsontwerp op het taalgebruik, als de uitbreiding van de personeelsformaties ter sprake komt.
Ik wil dit niet communautair opblazen, maar men moet de Vlamingen niet komen uitleggen dat er problemen rijzen als een zaak niet in de taal van de rechtsonderhorige kan worden behandeld. Dat probleem lag immers aan de oorsprong van de wet van 1935. Misschien zou men er de historiek van deze wet eens op moeten nalezen.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Coveliers.
De heer Coveliers (VLD). Mijnheer de voorzitter, het debat heeft inderdaad een eigenaardige wending genomen. Oorspronkelijk was het niet mijn bedoeling al te veel de nadruk te leggen op het probleem van de aanwezigheid van één- en tweetaligen langs beide kanten, maar het betoog van mevrouw Milquet dwingt mij daar wel toe. Ik zal dit thema echter aansnijden daar waar het past, namelijk op het einde van mijn korte uiteenzetting.
De eigenlijke bedoeling van het ontwerp dat wij vandaag bespreken, is een oplossing te bieden voor een probleem dat reeds lang bestaat en dat ik niet zozeer wil bestempelen als de overbelasting, maar eerder als de inefficiëntie van het gerecht. Jarenlang werd bij elke poging om iets te veranderen of zelfs nog maar te evalueren welke output er staat tegenover de input van de gemeenschap in het gerechtelijk apparaat, het oude ros van de scheiding der machten van stal gehaald. Ik heb zeer veel eerbied voor rossen en voor principes, maar men mag het principe van de scheiding der machten niet uit zijn verband rukken. Dit principe werd het eerst door John Locke naar voren gebracht, precies om de burgers te beschermen tegen de almacht van de vorst in het toenmalige Engeland.
Het principe werd door Montesquieu verder uitgewerkt, maar hem legt men vaak woorden in de mond die hij nooit heeft uitgesproken. Men zou het beter, zoals wijlen baron Suetens, formuleren als « de samenwerking der machten ». Wij mogen daarbij niet vergeten dat de wetgevende macht de emanatie is van de macht van de natie. Onze Grondwet garandeert in feite de functionele onafhankelijkheid van de andere machten. De macht wordt niet geput uit de vertegenwoordiging van de natie, maar wel uit de Grondwet die voorziet in de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.
Nu wil men het gerechtelijk apparaat aanpassen aan moderne management-ideeën en nieuwe structuren van bedrijfsvoering. Het is inderdaad aberrant dat iemand bijvoorbeeld op 35 jarige leeftijd als rechter wordt benoemd en tot zijn 67 jaar in diezelfde functie blijft. Dat betekent dat gedurende 32 jaar de structuur van zijn beleid niet kan worden gewijzigd. Stel u voor dat in een bedrijf iemand in een bepaalde functie wordt benoemd en, ongeacht of het bedrijf nu klanten heeft of niet, zijn functie blijft uitoefenen en ervoor wordt betaald. Men streeft dus naar grotere flexibiliteit in het gerechtelijk apparaat, maar er kan niet worden geraakt aan de situatie van de reeds benoemde magistraten. Dat aldus twee soorten magistraten werden gecreëerd, is niet zonder gevaar.
Eigenlijk zou men eerst moeten evalueren en nadien bepalen of er meer magistraten nodig zijn, en niet, zoals dit nu het geval is, omgekeerd tewerk gaan. Men beweert dat er meer magistraten nodig zijn omdat er te veel werk zou zijn, maar dat is niet objectief door een buitenstaander vastgesteld.
Degenen die pleiten voor een wijziging van de taalwetgeving zou ik toch ook willen waarschuwen. Een evaluatie van het gerechtelijk apparaat door externen, zou wel eens breuklijnen in de efficiëntie aan het licht kunnen brengen. Het is best mogelijk dat, in bepaalde delen van het land, eufemistisch uitgedrukt, op een andere manier wordt gewerkt. Sommigen pleiten nu voor een wijziging van de taalwetgeving, maar het is niet uitgesloten dat een externe evaluatie de argumenten van degenen die menen dat Justitie beter naar de gemeenschappen wordt overgeheveld, kracht bijzetten.
Ik begrijp niet goed dat onze Franstalige collega's niet beseffen hoe delicaat deze materie is. De taalwetgeving is er precies gekomen omdat men niet langer kon aanvaarden dat degenen die een oordeel moesten vellen, de taal niet verstonden van de mensen die voor hen moesten verschijnen. Dergelijke situaties waren niet zo lang geleden heel gewoon. Ik vraag mij zelfs af of het hic et nunc niet meer gebeurt.
Collega Erdman haalde het voorbeeld aan van het Hof van Cassatie, maar ik ben er niet zo zeker van dat alle leden van dit hof de beide landstalen voldoende beheersen om aanvaardbaar te zijn voor de Vlamingen.
Het gaat inderdaad niet op te eisen dat rechters in eerste aanleg alleen zitting kunnen nemen in de taal van hun diploma, zelfs wanneer zij met succes een taalexamen hebben afgelegd, en deze eis te laten vallen voor de hoven van beroep. Dat is ronduit discriminatoir. Men wordt zelfs met een scheef oog bekeken wanneer men de vraag durft te stellen naar de toestand op dit vlak bij het Hof van Cassatie.
Ik heb de uiteenzetting van mevrouw Milquet hierover goed beluisterd. De door haar aangehaalde citaten zijn echter ietwat ongelukkig en dateren van vele jaren geleden. De vraag is wat men dan wel moet denken van al de internationale gerechtshoven, waar heel vaak pleidooien worden gehouden in een taal die de rechter niet verstaat, zeker wanneer een Franstalige rechter zitting neemt. Die pleidooien worden dan gewoon door een tolk vertaald. De argumenten van mevrouw Milquet houden dus geen steek.
Ik wil de minister in alle bescheidenheid toch waarschuwen. Als er via dit ontwerp, rechtstreeks of onrechtstreeks, ook maar iets wordt veranderd aan de taalwetgeving of aan de toepassing ervan en indien men ervoor opteert om in Brussel niet langer tweetalige rechtbanken te hebben, maar uitsluitend Franstalige met een Nederlandstalig aanhangsel, dan stevent men regelrecht af op de splitsing van dit arrondissement. Dat is helemaal niet ondenkbaar. Zoiets gebeurt immers reeds in heel wat multiculturele steden en gemeenschappen. Indien men echt de weg wil opgaan van aparte Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken in het arrondissement Brussel, dan kan men daar zonder problemen toe komen. Alleen moet men dat dan vandaag in alle duidelijkheid zeggen, zodat wij dat rustig kunnen bespreken. Wat men zeker niet mag doen is een wijziging van de taalwetgeving binnensmokkelen via dit ontwerp op de toegevoegde rechters.
De minister heeft in zijn ontwerp de mogelijkheid van een externe evaluatie opgenomen. Hoe positief dit ook is, de vraag blijft wie deze externe evaluatie zal maken.
Dit ontwerp heeft zeker een aantal positieve punten. Het is vooral een stap in de richting van een meer flexibel beleid betreffende de personeelsformatie bij de rechtbanken. Het heeft echter ook een aantal gevaarlijke kanten. Het belangrijkste gevaar is dat er na de vele reeds uitgevoerde uitbreidingen van de personeelsformatie nog maar eens een nieuwe uitbreiding bijkomt, zij het dan onder een heel andere benaming, zonder dat een degelijke evaluatie is gemaakt van de huidige situatie en zonder grondige studie van de oorzaken van de werkoverlast. Het amendement van mevrouw Milquet, dat het ontwerp bijzonder explosief maakt, zal, indien het wordt gehandhaafd, door de VLD-fractie alleszins resoluut worden verworpen. Aangezien het geheel van het ontwerp zowel positieve punten als risico's inhoudt, zullen wij ons bij de stemming hierover onthouden.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Loones.
De heer Loones (VU). Mijnheer de voorzitter, het verheugt mij dat het communautaire veld al een heel stuk is ontmijnd. Ook de Volksunie-fractie was totaal verrast door de onverwachte communautaire wending van het debat, aangezien het doel van het ontwerp er toch in bestaat de gerechtelijke achterstand weg te werken. De beloften van de minister hielden immers in dat deze achterstand nog voor het einde van deze kabinetsperiode zou zijn opgelost. Met het eerste ontwerp over de plaatsvervangende raadsleden waren wij helemaal niet gelukkig. De aanpak die de minister verdedigt in zijn nieuw ontwerp op de toegevoegde rechters ook « des juges volants » of vliegende rechters vinden wij al een stuk beter.
Dankzij een flexibel systeem zullen rechters kunnen worden ingezet waar en zo lang dat nodig is. Dit is te verkiezen boven een systeem van plaatsvervangende rechters als institutioneel gegeven en boven een systeem waarbij advocaten zitting houden. Dit laatste is zelfs een anomalie in ons rechtssysteem.
Het huidige wetsontwerp is ook positief omdat het ons op het niveau van eerste aanleg een stap dichter brengt bij de verdeling vanuit één rechtsmacht. Het ontwerp kan ook een aanzet zijn tot een soepelere reglementering inzake de indeling in gerechtelijke arrondissementen.
Toch koesteren wij nog enig wantrouwen. Tijdens het debat van vandaag is dat zelfs toegenomen.
Het betreft in de eerste plaats het voorlopige karakter van deze reglementering. In dit land is namelijk niets zo definitief als een voorlopige wetgeving. De verlenging van artikel 103 van de Grondwet inzake de ministeriële aansprakelijkheid heeft dat recentelijk nog aangetoond. Ook nu zijn er onvoldoende garanties.
Het aantal toegevoegde rechters dat in het kader van dit wetsontwerp zal worden benoemd, wordt afgetrokken van het totale aantal van 240 rechters dat was voorzien bij de uitbreiding van de personeelsformatie. Wij moeten echter in de eerste plaats werk maken van die geplande uitbreiding van de personeelsformatie. Dit werd overigens uitvoerig besproken in de commissie.
Ook moet dringend een oplossing worden gevonden voor de prangende noden van de kleine arrondissementen. In het commissieverslag wordt hieraan, evenals aan het initiatief van de heer Bourgeois en mijzelf met betrekking tot het arrondissement Veurne, uitvoerig aandacht besteed.
Ons wantrouwen is eveneens toegenomen omdat dit wetsontwerp steeds meer wordt beschouwd als een bijdrage tot een oplossing van het Brussels magistratuurprobleem. Brussel is een tweetalige hoofdstad. De cartoon die gisteren in De Standaard verscheen, toont aan dat tweetaligheid steeds vaker betekent dat Vlamingen Frans mogen spreken. Het magistratuurdossier is een Brussels, en dus ook een Belgisch dossier.
De vorige sprekers wezen er reeds op dat bij de minste toegeving op dit vlak, het Belgische federale dossier dreigt te ontploffen. Als wij op dit terrein aan de taalwetgeving raken, spelen wij inderdaad met vuur. De taalwetgeving moet ongewijzigd van toepassing blijven, ook voor de toegevoegde rechters. Het verwondert mij dat de Franstalige partijen nog liever het probleem van de achterstand laten voor wat het is, dan wettelijk tweetalige toegevoegde rechters met een Nederlandstalig diploma toe te laten in het Frans zitting te hebben. Er werden voorbeelden van het Hof van Cassatie en van het hof van beroep aangehaald. Wanneer ik vaststel hoe degelijk Nederlandstalige rechters bijvoorbeeld in een kustarrondissement ook Franstalige zaken behandelen, begrijp ik de waarschuwing voor gevaar van « subtilités » in de rechtsbedeling niet. Vlaanderen zal bijzonder waakzaam zijn voor elke toegeving terzake, te meer omdat het een Brussels dossier betreft.
Ook bij het tweede ontwerp dat reeds werd aangekondigd en dat volgens sommigen de oplossing zal brengen, zal de VU zich verzetten tegen een lakse toepassing van de taalwetgeving. Aan de taalwetgeving mag niet worden geraakt. De moeilijkheden bij de Brusselse rechtbanken zijn niet wijten aan taalproblemen, maar getuigen van een gebrek aan efficiëntie. Er vielen hier vandaag in de openbare vergadering heel wat woorden over de manier waarop de problemen moeten worden aangepakt. Wij wachten nu op de daden. (Applaus.)
M. le président. La parole est à Mme Delcourt.
Mme Delcourt-Pêtre (PSC). Monsieur le président, lorsque l'on parcourt l'ensemble des textes préparatoires du projet de loi relatif aux juges de complément, l'on est d'emblée frappé par la fréquence avec laquelle certains termes tels que « flexibilité, efficacité, souplesse, etc. », reviennent.
Vous conviendrez que tous ces termes révèlent la dimension pragmatique que ce projet de loi tente d'insuffler dans l'appareil judiciaire pour lutter contre ses lourdeurs et ses rigidités.
Évidemment, le PSC ne peut être qu'en phase avec une telle approche. Pour rappel, lors de son dernier congrès consacré à la Justice et plus particulièrement à la lutte contre l'arriéré judiciaire, le PSC s'est déclaré en faveur de mesures visant à intégrer une dimension de « management » au sein de l'appareil judiciaire.
Outre l'instauration des juges de complément, sur laquelle je reviendrai, ce texte développe d'autres voies qui vont également dans le sens d'une même modernisation de l'appareil judiciaire. Ainsi, le projet répond aux revendications explicites d'un certain nombre de juges de paix et de police qui pourront être nommés dorénavant en qualité de juge de paix ou de police de complément dans un autre canton que le leur. Cela afin de rencontrer les disparités dans le volume de travail soumis aux différentes justices de paix et tribunaux de police.
Dans une même logique, les juges de paix suppléants pourront être nommés au siège d'une ou de plusieurs justices de paix.
Les magistrats siégeant près le tribunal de première instance pourront également être délégués à titre de complémentaires auprès d'un tribunal de première instance d'un autre ressort de cour d'appel.
En outre, l'article 6 du projet permettra de déléguer des conseillers d'une cour d'appel auprès d'un autre ressort.
Il est incontestable que ces mesures démontrent combien le projet cherche à répondre par une logique et une optique pragmatique à l'arriéré judiciaire. Il convient de ne pas perdre de vue cet objectif essentiel. Je n'ai pas entendu beaucoup d'arguments plaidant en faveur de cette réponse pragmatique et urgente à l'arriéré judiciaire.
Toutefois, la mesure la plus importante de ce projet, auquel d'ailleurs elle a donné le titre, est évidemment la possibilité de pouvoir nommer en marge du cadre d'un tribunal de première instance, d'un tribunal de commerce ou d'un tribunal de travail, des juges de complément à concurrence d'1/10e du nombre siégeant dans le ressort d'une cour d'appel.
Cette mesure devra permettre de faire face à une double problématique :
Tout d'abord remédier à la surcharge temporaire de travail auprès d'un tribunal. On songe évidemment ici à l'exemple devenu classique du Tribunal de première instance de Neufchâteau.
Ensuite, combler de manière provisoire les places du cadre d'un tribunal qui ne sont pas pourvues.
Il ressort en fait des explications données par le ministre de la Justice en commission, que les places au sein des cadres peuvent être vacantes pour les raisons suivantes.
Tout d'abord, en moyenne 6 % des places du cadre sont vacantes de manière quasi permanente, ensuite, la maladie, les absences de longue durée, les délégations en assises et les formations permanentes expliquent un nombre d'absences important.
Le présent projet permettra de remédier de manière intelligente à ces différentes carences.
Cependant, si ce projet répond de manière idéale aux besoins que ressent la Justice en lui permettant de se gérer selon de véritables critères de « management », il ne doit en aucun cas devenir un instrument permettant de suppléer aux lacunes permanentes de la Justice.
En aucun cas ce projet ne peut être le prétexte permettant de ne pas remplir le cadre de certains tribunaux, je songe plus particulièrement au Tribunal de première instance de Bruxelles et surtout il ne peut pas être le prétexte permettant de ne pas accroître ces cadres lorsque le besoin s'en fait sentir.
Dès lors, le PSC insiste pour que ce projet ne soit utilisé que dans les cas d'urgence de manière temporaire et lorsqu'aucune autre alternative ne peut être développée. Ce projet ne doit être en fait qu'un pis-aller.
Le gouvernement semble toutefois partager cette approche puisque le plan pluriannuel consacré à la Justice prévoit un accroissement des cadres d'environ 240 magistrats.
Après vous avoir expliqué les grandes lignes de ce projet ainsi que l'approche souple qu'il développe, je m'en voudrais cependant de ne pas émettre quelques craintes. Celles-ci sont de deux ordres : l'entrave à la bonne marche de la Justice que pourrait causer ce projet et la situation du Tribunal de première instance de Bruxelles, dont Mme Milquet a parlé.
Les juges de complément recevront des missions temporaires en fonction des nécessités du service. Ils auront donc de nombreuses affectations. De plus, lors d'une affectation, ils pourront être délégués auprès d'un autre tribunal.
Le revers de cette très grande mobilité qui peut s'avérer très efficace, est que par des déplacements incessants ou par la menace de ceux-ci, les juges de complément ne soient soumis à des pressions déguisées, soit en vue d'un maintien, soit en vue d'un déplacement. C'est pour cette raison aussi que l'on ne doit recourir que de manière subsidiaire à ce projet de loi.
Finalement, je ne puis passer sous silence la situation particulière de Bruxelles. Ce projet procure l'avantage de pouvoir remédier aux carences chroniques rencontrées par ce tribunal, mais on ne peut s'empêcher de craindre, comme l'a souligné Mme Milquet, qu'il ne soit détourné de sa finalité.
Pour conclure, je rappellerai que l'optique moderne et pragmatique développée par ce projet est intéressante mais que le PSC reste préoccupé par les deux problèmes que je viens d'évoquer. (Applaudissements.)
De voorzitter . Het woord is aan minister De Clerck.
De heer De Clerck , minister van Justitie. Mijnheer de voorzitter, wij moeten ervoor zorgen door de vele bomen het bos nog te zien, zowel wat betreft de problemen die zich aandienen als wat betreft de oplossingen die hiervoor moeten worden gevonden.
Ik heb vandaag heel wat positieve zaken gehoord. Ik stel met genoegen vast dat alle partijen voorstander zijn van meer flexibiliteit in de organisatie van het gerecht.
Het is belangrijk dat wij daarnaast toch even de bredere context schetsen. Dit wetsontwerp is cruciaal voor het goede beheer van de benoemingen en van de opvulling van de personeelsformaties van de hoven en rechtbanken.
Deze maatregel moet ook de achterstand in het gerecht helpen wegwerken. De achterstand is het duidelijkste signaal dat de zaken niet tijdig, niet binnen een redelijke termijn konden worden afgehandeld. Gerechtelijke achterstand leidt tot ongenoegen bij de bevolking en wekt de indruk dat er vanuit Justitie niet op een correcte en performante manier aan dienstverlening wordt gedaan.
Die achterstand heeft diverse oorzaken die op verschillende manieren moeten worden aangepakt. Wij hebben al inspanningen gedaan voor de hoven van beroep, via de plaatsvervangende raadsheren en er zijn nog andere maatregelen op til.
Achterstand is bijkomend onrecht creëren. Wij moeten daartegen reageren. Het wegwerken van die achterstand moet absolute voorrang krijgen, want dit probleem komt bij elke bespreking inzake Justitie opnieuw aan bod.
Wij hebben al een aantal maatregelen genomen die toch bewijzen dat wij voor het land in het algemeen, en voor Brussel in het bijzonder, alle mogelijke inspanningen doen om de problemen op te lossen. Het toenemend aantal financieel-economische dossiers en het groot aantal vacatures zijn belangrijke oorzaken van de huidige problemen. 6 % van het aantal vacatures staat bijna systematisch open.
Er is bovendien het probleem van de ongelijke werklastverdeling. Degenen die enigszins met de praktijk vertrouwd zijn, weten dat de ene rechter veel meer werk heeft dan de andere. Een betere organisatie van het werkvolume kan met hetzelfde korps eveneens bijdragen tot een oplossing. Als wij met dit wetsontwerp erin slagen om rechters van de rechtbank van koophandel, van de arbeidsrechtbank en van de rechtbank van eerste aanleg op een gemakkelijke manier van de ene rechtbank naar de andere over te plaatsen, zij het maar tijdelijk, dan kan een goede korpsoverste zijn rechtbank op een efficiënte manier organiseren.
Een andere reeks maatregelen heeft betrekking op het parket. Mag ik erop wijzen dat wij in Brussel een tiental bijkomende plaatsen open verklaard hebben via het krijgsauditoraat. Wij hebben dit gepubliceerd met de mededeling dat het de bedoeling was de substituten die daar zouden worden benoemd, over te hevelen naar Brussel. Wij hebben slechts twee personen kunnen benoemen. Dat bewijst dat er een ernstig probleem is van toestroom van kandidaten. Er is immers een manifest tekort aan kandidaten voor het parket en dat is bijzonder alarmerend.
J'insiste sur le fait que ce sont les chefs de corps qui ont la responsabilité de fixer les nécessités du service et de donner leur avis. C'est sur la base de leur rapport que le ministre pourra procéder à des nominations supplémentaires. Pour pouvoir bien analyser la situation, il incombe donc aux chefs de corps d'être plus vigilants encore que par le passé. Leur responsabilité est ainsi confirmée, de même que celle des assemblées générales qui, de plus en plus, ont un rôle à jouer. Cela, je pense, responsabilise davantage la magistrature en soi.
Wij moeten tevens bijzondere aandacht schenken aan de organisatie van examens en stages. Wellicht moeten wij volgend jaar meer mensen tot de stages toelaten zodat er meer mensen voor een benoeming in aanmerking komen.
Voor het parket van Brussel is tevens een ander initiatief uitgewerkt. Aldus is het parket de kans geboden om juristen aan te werven, niet als substituut of als rechter, maar als niet-magistraat. Ze worden ter beschikking gesteld van de procureur des Konings. Momenteel zijn er op deze wijze tien juristen actief als « assistent » van de parketmagistraten. Ik heb van de procureur des Konings van Brussel zojuist een nota ontvangen waarin hij zijn tevredenheid over dit initiatief uitspreekt en vraagt om de aanwerving van drie bijkomende juristen. Wij gaan na of we deze vraag positief kunnen beantwoorden. Dit is dus één van de creatieve oplossingen om tegemoet te komen aan de noden van het parket.
Een analoog voorstel is gedaan aan de zittende magistratuur, meer bepaald aan de eerste voorzitter van het Hof van Beroep van Brussel, die daarover overleg heeft gepleegd met de voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Brussel. Bij dit aanbod dacht ik vooral aan de onderzoeksrechters die met een groot aantal moeilijke, vooral financiële dossiers worden geconfronteerd. Aldus is aangeboden om een aantal experten zoals juristen, boekhouders of anderen aan te werven. Begin december heb ik van de eerste voorzitter van het hof van beroep een voorstel ontvangen waarin voor de burgerlijke en de correctionele zaken en voor de onderzoeksrechters dertien bijkomende « assistenten » worden gevraagd. Het gaat dus om gespecialiseerde contractuelen die ter beschikking van de magistraten worden gesteld.
Naast deze praktische oplossingen bereiden wij ook een uitbreiding van de personeelsformatie voor. Momenteel spreken wij over een uitbreiding met 240 magistraten. Hiervan moeten wij de eventuele toegevoegde rechters aftrekken. Volgens het huidige schema, dat wellicht op de eerste Ministerraad van 1998 zal worden besproken, voorziet men in de aanwerving van 73 bijkomende magistraten voor de rechtbanken van eerste aanleg en 65 bijkomende parketmagistraten. Voor Brussel gaat het om 13 bijkomende rechters en 11 bijkomende parketmagistraten.
Hierover zal in de regering en in het Parlement worden gedebateerd. Hierbij is het belangrijk dat wij blijven vasthouden aan de vaste personeelsformaties en de evenredige verhouding. De toegevoegde rechters dienen om tijdelijke problemen op te lossen. We moeten echter ook nagaan hoeveel rechters elke rechtbank in de toekomst nodig zal hebben.
De vraag naar de taalwetgeving is een ander probleem. Hierover is een wetsontwerp ingediend. Het Parlement zal hier te gepasten tijde kennis van nemen en nagaan op welke manier men de taalwetgeving kan aanpassen en de problemen kan oplossen.
Wij moeten in deze zaak ook realistisch zijn en ons niet bij voorbaat afzetten tegen een wijziging. Overleg en evaluatie over de problematiek van de jury, de precieze inhoud van de examens en de voorbereiding zijn elementen die moeten worden onderzocht. Zowel Nederlandstaligen als Franstaligen hebben er belang bij dat deze elementen grondig worden voorbereid. Het precieze doel van de tweetaligheid moet uiteraard in dit ontwerp over de taalwetgeving centraal staan.
Naast de toestand in Brussel moet de correcte invulling van de bestaande kaders prioriteit krijgen. Wij moeten de kandidaten motiveren om een taalexamen af te leggen over de tweede taal. Op die manier kan hen een interessante loopbaan worden geboden.
Er worden tal van initiatieven genomen om de efficiënte werking van het gerecht te bevorderen. Ik vermeld onder meer de audits van de parketten, de IKZ-initiatieven in de rechtbanken van eerste aanleg en de visitatiecommissies. Voorts werd er beslist een auditcel op te richten in de administratie. Alle gegevens met betrekking tot de achterstand en de efficiënte werking van de Justitie worden permanent verzameld en geëvalueerd.
Het ontwerp over de toegevoegde rechters verleent een grotere verantwoordelijkheid aan de korpsoversten. De invoering van een flexibel systeem heeft tot gevolg dat de korpsoversten de toestand permanent moeten evalueren. Zij moeten voortdurend initiatieven nemen om de werking van hun rechtbank te optimaliseren. De minister kan geen enkel initiatief nemen zonder de korpsoversten te consulteren. De tekst van artikel 4 is op dit vlak duidelijk. De Koning kan beslissingen nemen inzake het tijdelijk delegeren van toegevoegde rechters volgens de behoeften van de dienst, waarover door de korpsoversten advies wordt verstrekt. De mogelijkheid om een evaluatie te laten uitvoeren door een externe deskundige, vormt hierop een aanvulling. De beslissing van de Koning om toegevoegde rechters te benoemen is onder meer afhankelijk van het advies van de korpsoversten.
Door de mobiliteit te verhogen bij het bestaande en het nieuwe korps, door de werklast beter te verdelen via verschuivingen voldoen wij aan tijdelijke behoeften. Ik herhaal dat de toegevoegde rechters niet mogen dienen voor een de facto permanente uitbreiding van het kader. De aanstelling van toegevoegde rechters mag ons immers niet beletten de structurele problemen van het vaste kader op te lossen.
Ofschoon de toegevoegde rechters voor het leven worden benoemd, kunnen ze nooit worden beschouwd als deel uitmakend van het vaste kader aangezien hun delegatie naar een bepaalde rechtbank ophoudt als in de tijdelijke behoeften daar is voorzien. Het is, zoals gezegd, volgens de behoeften aangeduid door de korpsoverste dat de toegevoegde rechters worden geplaatst en verplaatst.
Sta me toe bovendien uw aandacht te vestigen op een onderscheid dat in het debat te weinig aan bod is gekomen.
À cet égard, il convient de distinguer clairement les deux hypothèses qui, en vertu de l'article 4, justifient la nomination de juges de complément et qui évoquent, à deux reprises, les nécessités du service. La première dispose que celles-ci « justifient la désignation d'un juge de complément si la fonction est exercée pour pourvoir temporairement au remplacement d'un juge qui, pour l'une ou l'autre raison, n'est pas en mesure de siéger ».
Il s'agit donc effectivement d'une situation où le cadre est incomplet pour des causes diverses telles que congés de maladie, « vacatures » insuffisantes... Ce premier élément revêt un caractère objectif puisque les besoins du service peuvent être évalués avec précision.
Par contre, la seconde hypothèse et plus difficile à apprécier puisqu'elle prévoit que « les nécessités du service ne peuvent justifier la désignation d'un juge de complément que pour autant qu'elles ressortent d'une évaluation globale du fonctionnement des tribunaux concernés ainsi que de la description des circonstances exceptionnelles qui justifient l'adjonction d'un juge et des missions concrètes que le juge de complément sera appelé à assumer afin de faire face aux dites circonstances exceptionnelles ». Sur ce plan, il incombera aux chefs de corps de prendre leurs responsabilités en faisant la démonstration que les conditions requises afin de procéder à une nomination sont réunies. Quoi qu'il en soit, les deux cas de figure sont tributaires de l'avis du premier président et du procureur-général et, le cas échéant, des autres présidents, procureurs du Roi et auditeurs du travail.
De rechtbank te Neufchâteau is op het ogenblik het schoolvoorbeeld van een uitzonderlijke situatie. Na een evaluatie van de werking van deze rechtbank zou aldus tot de benoeming van toegevoegde rechters kunnen worden besloten.
Als in de rechtbank te Veurne of in een andere kleine rechtbank een magistraat wegens ziekte of zwangerschap gedurende een langere periode afwezig is, zal eveneens een toegevoegde rechter kunnen worden aangeduid op grond van de objectieve vaststelling van concrete noden.
De moeilijke situatie in Brussel wil il met alle mogelijke wettelijke middelen verbeteren omdat het aangroeien van de gerechtelijke achterstand in alle opzichten onaanvaardbaar is.
En ce qui concerne Bruxelles, nous mettons donc en oeuvre tous les moyens susceptibles d'aboutir à une solution. J'ai exposé, au cours de mon introduction, les initiatives prises sur ce plan. Toutefois, je désire aller plus loin encore. Les deux hypothèses reprises dans l'article 4 nous obligeront, dans chaque cas, à demander un avis.
À cet égard, j'ai déjà pris des informations auprès des chefs de corps responsables pour le tribunal de Bruxelles, Mme Closset-Coppin et M. Van de Walle. Je leur ai demandé d'évaluer le nombre de juges de complément nécessaires, selon eux, et ce dans les deux hypothèses. « Le plus possible », m'ont-ils répondu, et ceci en tenant également compte de la répartition de deux tiers-un tiers, respectivement pour les francophones et les néerlandophones. Telle est la problématique.
Nous avons actuellement la possibilité de nommer dix-huit juges de complément pour le ressort de la cour d'appel et du travail, au maximum, et ce compte tenu du maximum de 10 %. En effet, concernant le ressort de Bruxelles, il faut aussi tenir compte des problèmes qui se posent à l'arrondissement de Louvain et éventuellement, de ceux existant à l'arrondissement de Nivelles. Il serait dommage de nommer la totalité des juges en fonction de la situation à l'arrondissement de Bruxelles. Nous devons donc prévoir une réserve afin d'être en mesure de faire face aux nécessités existant en d'autres arrondissements. Dès lors, nous pourrions nous baser sur un nombre de dix ou douze magistrats pour rencontrer les problèmes qui se posent à Bruxelles.
J'en viens à la seconde question : s'agissant de procéder à des nominations supplémentaires, comment opérer lors de la délégation à l'arrondissement de Bruxelles ? La position qui m'a été officiellement communiquée fait état d'un besoin de service selon la proportion de deux tiers francophones-un tiers néerlandophones. Cependant, il convient également de tenir compte de la première hypothèse pour établir objectivement le nombre de magistrats qui ne sont pas en mesure de siéger et sur ce plan, la situation évolue continuellement.
Aujourd'hui, les magistrats qui manquent sont au nombre de huit qui doivent tous être des francophones bilingues. Cependant, des néerlandophones vont être nommés à la cour d'appel et une procédure a été engagée devant le Conseil d'État contre certaines nominations de néerlandophones bilingues. Nous espérons que le Conseil d'État rendra son arrêt dans des délais relativement brefs. Mais si celui-ci devait être négatif, cela signifierait que le nombre actuellement nécessaire de magistrats, à savoir huit, pourrait être porté à douze, soit huit francophones et quatre néerlandophones.
Il s'agit là d'une situation objective qui peut être évaluée à n'importe quel moment. Le fait que les deux chefs de corps me communiquent l'état de leurs besoins est un élément en surplus dont j'ai l'intention de tenir compte. Cependant, il est impossible de fixer aujourd'hui des chiffres précis en la matière. Nous devons nous adapter à la situation au jour le jour. Parallèlement, des nominations doivent encore intervenir dans le cadre réel, ce qui influencera également les différents calculs, lesquels devront donc être revus en permanence.
Dès lors, je puis vous confirmer que les nominations des juges de complément seront effectuées sur la base des avis qui m'auront été communiqués.
Duidelijk is dat een toegevoegd rechter die een rechter moet vervangen die niet beschikbaar is, er komt op basis van objectieve gegevens die eerste voorzitter, voorzitter en magistraten en andere gerechtelijke autoriteiten moeten aanbrengen. Vandaag gaat het in het arrondissement Brussel vooral om Franstaligen, omdat er inderdaad geen wettelijke tweetalige Franstalige kandidaten beschikbaar zijn. Morgen kan die situatie echter gewijzigd zijn, aangezien de benoeming van twee Nederlandstaligen voor de Raad van State wordt aangevochten en enkele Nederlandstaligen bij het hof van beroep zullen worden benoemd waardoor er dus ook een tekort aan tweetalige Nederlandstaligen kan ontstaan. De situatie moet dan ook voortdurend worden geëvalueerd. Dit betekent niet dat wij de normale personeelsformaties niet meer zullen opvullen. Toegevoegde rechters hebben immers een tijdelijke opdracht en er zal dan ook niet worden aanvaard dat zij van hun doel worden afgewend door als permanente rechters te functioneren.
Gelet op de benoeming voor het rechtsgebied is de taalwetgeving als dusdanig niet van toepassing op toegevoegde rechters en kunnen eentaligen worden benoemd. Tweetaligen zullen bij voorrang in de bestaande personeelsformaties worden benoemd. Zij hebben er immers alle belang bij daarvoor hun kandidatuur te stellen, zodat zij na hun benoeming anciënniteit kunnen opbouwen en als tweetalig magistraat in Brussel hun loopbaan kunnen uitbouwen. Tweetaligen staan aldus sterker tegenover eentaligen doordat zij ingevolge de feitelijke toestand natuurlijkerwijze zullen evolueren naar een kandidatuur en benoeming in de vaste personeelsformatie. Wellicht zullen dus bijna alle kandidaten voor het ambt van toegevoegd rechter eentalig zijn.
Daarbij verbind ik er mij toe rekening te houden met les nécessités du service met de objectieve elementen die worden aangereikt door de eerste voorzitter en de bevoegde korpsoversten en die iedere keer weer moeten worden geanalyseerd.
Indien er problemen rijzen op het vlak van de globale evaluatie van de rechtbank dan is er de mogelijkheid een externe deskundige aan te stellen. Uiteraard kan het Parlement mij ook altijd politiek controleren.
Het is echter overdreven te concluderen dat deze wetgeving vooral gemaakt is om Nederlandstalige tweetaligen in het arrondissement Brussel systematisch in het Frans zitting te doen hebben. Dit is helemaal niet de bedoeling. Het is wel de bedoeling de reële problemen in Brussel op te lossen en oplossingen te bieden in afwachting van de invulling van de wettelijke personeelsformaties te Brussel.
Mijnheer de voorzitter, deze wetgeving is van cruciaal belang. Wij hebben haar absoluut nodig om onmiddellijk te kunnen reageren op de vele signalen vanuit de advocatuur en de magistratuur. Zij bewijst dat de politiek wel degelijk op korte termijn een antwoord kan formuleren. Als wij dit ontwerp vandaag goedkeuren en de Kamer neemt ook de amendementen aan, dan kunnen er wellicht in het voorjaar van 1998 een aantal benoemingen komen die in Brussel onder meer rust zullen brengen. Ook in andere arrondissementen hebben wij die rust nodig. Ik roep iedereen op samen onze verantwoordelijkheid te nemen en niet te verzanden in taaldiscussies. Wij moeten op een directe en politiek verantwoordelijke manier een oplossing formuleren voor problemen waar de rechtsonderhorigen het slachtoffer van zijn. Ik hoop van harte dat dit ontwerp in het voorjaar van 1998 tot een aantal oplossingen zal leiden. (Applaus.)
M. le président . La parole est à M. Desmedt.
M. Desmedt (PRL-FDF). Monsieur le président, nous avons écouté avec intérêt la réponse du ministre. En ce qui concerne le problème des nominations à Bruxelles, le ministre fait part des proportions de deux tiers-un tiers, elles-mêmes communiquées par les chefs de corps; je ne les contesterai donc pas, même si elles m'étonnent quelque peu.
Pour les juges titulaires, vous continuez évidemment à appliquer la loi linguistique, monsieur le ministre. En ce qui concerne les juges de complément, si je vous ai bien compris puisque vous êtes resté très prudent dans vos propos , vous accordez une préférence aux juges unilingues, lesquels choisissent le cadre de complément, et vous vous engagez à nommer éventuellement deux tiers de juges unilingues francophones et un tiers de juges unilingues néerlandophones. J'en déduis que votre intention n'est pas de faire siéger ces juges de complément dans une langue différente de celle de leur diplôme. Si telle est votre position, elle me paraît être une base acceptable.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Loones.
De heer Loones (VU). Mijnheer de voorzitter, het is niet verwonderlijk dat wat aanvaardbaar is voor de ene, onaanvaardbaar is voor de andere. De Volksunie pleit ook voor rust bij de rechtbanken in Brussel, maar wij wensen niet te capituleren voor de onwil van Franstalige intellectuelen, in casu rechters die toch in staat moeten zijn het Nederlands als tweede taal te hanteren. Ik begrijp hun obstinate weigering niet. Wij verzetten ons met klem tegen een wet die de mogelijkheid geeft aan de taalwetgeving te ontsnappen. Wij verzetten ons tegen de sluikse wijze waarop de taalwetgeving wordt gewijzigd. Dat er meer flexibiliteit komt en dat de gerechtelijke achterstand wordt aangepakt, vinden we een goede zaak, maar als daar zo een prijs voor moet worden betaald, dan zullen wij tegen het ontwerp stemmen. Volgens de minister moet de taalwetgeving niet worden toegepast op de toegevoegde rechters. Deze verklaring is voor ons voldoende om ons af te zetten tegen het ontwerp.
M. le président. La parole est à Mme Milquet.
Mme Milquet (PSC). Monsieur le président, les précisions que j'aimerais obtenir vont dans le sens de celles qu'a demandées M. Desmedt.
Sur la base des évaluations communiquées par les chefs de corps, j'aimerais savoir, monsieur le ministre, si vous vous engagez, dans les semaines qui viennent, à nommer une dizaine de juges unilingues francophones pour faire face aux nécessités du service. Pouvez-vous nous donner des précisions en termes de chiffres à cet égard ?
De voorzitter. Het woord is aan de heer Coene.
De heer Coene (VLD). Mijnheer de voorzitter, de VLD had al enige reserves tegen dit wetsontwerp hoewel we beseften dat het een aantal positieve elementen bevat. Wij zijn echter geschrokken van het antwoord van de minister waaruit blijkt dat de taalwetgeving niet van toepassing zal zijn op de toegevoegde rechters. Daarom kunnen wij dit wetsontwerp zeker niet goedkeuren.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Vandenberghe.
De heer Vandenberghe (CVP). Mijnheer de voorzitter, ik wil er geen misverstand over laten bestaan dat de CVP-fractie de heer Desmedt en mevrouw Milquet niet bijvalt in hun interpretatie van het ontwerp. Als dat de ware interpretatie is, dan zal de CVP-fractie het wetsontwerp niet aannemen. Wij hebben uitdrukkelijk het amendement verworpen dat bepaalt dat tweetalige rechters enkel zitting kunnen nemen in hun eigen taal. De minister antwoordt vandaag met een feitelijk argument. Volgens de minister zullen de tweetaligen zich kandidaat stellen voor het vaste kader, maar niet als toegevoegd rechter, zodat er in feite geen probleem is. De interpretatie a priori dat twee derden van de toegevoegde rechters eentalig Franstalig en een derde Nederlandstalig moet zijn, kunnen wij onder geen enkel beding aanvaarden.
Ten tweede, om eens en voorgoed het argument te weerleggen dat de problemen in Brussel worden veroorzaakt door de taalwetgeving, dring ik aan op een audit van de werking van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Brussel, zodat wij een juist beeld met vele dimensies krijgen over de concrete problemen. Zo een genuanceerd beeld zal de rechtszoekenden in Brussel zeker ten goede komen. Dat is toch het doel dat wij allen nastreven.
De heer De Clerck, minister van Justitie. Mijnheer de voorzitter, over de opmerkingen van de heer Desmedt en mevrouw Milquet wil ik zeer duidelijk zijn. Als de korpsoverste van de rechtbanken in Brussel een vraag of een advies formuleren inzake de globale behoeften van de dienst, en als die vraag voor hen neerkomt op een verhouding van twee derden Franstaligen en een derde Nederlandstaligen, dan zal ik dat respecteren en dan zullen er eentaligen kunnen worden benoemd. Ik heb nooit gezegd dat dit uitsluitend eentaligen moeten zijn. Een wettelijk tweetalige kan zich altijd kandidaat stellen, want dit ontwerp bevat geen enkele exclusiviteit, noch in de ene, noch in de andere richting. Ik weet echter heel zeker dat in de praktijk eentaligen zich bij voorkeur via de weg van dit ontwerp kandidaat zullen stellen en dat tweetaligen zich bij voorkeur zullen aanbieden voor de vacante plaatsen in de vaste kaders van de rechtbanken in het arrondissement Brussel. Eentaligheid is geen premisse en het is niet zo dat uitsluitend eentaligen kunnen worden benoemd.
Dit ontwerp verbiedt evenmin dat een tweetalige toegevoegd rechter zitting neemt in een andere taal dan die van zijn diploma. Dat zou overigens niet verstandig zijn, omdat de taalwetgeving niet van toepassing is op dit ontwerp. Mijn opvatting is echter dat het de minister niet is die moet bepalen in welke taal een toegevoegd rechter zitting neemt. Dit moet afhangen van de organisatie van de rechtbanken hetgeen onder de verantwoordelijkheid valt van de korpsoversten. Zij moeten uitmaken op welke manier het werk op de rechtbanken wordt georganiseerd. De eigenlijke taalproblematiek wordt dus niet in dit ontwerp geregeld, doch hoort thuis in het nog te voeren debat over de toepassing van de taalwetgeving.
Ik ga met veel plezier in op de vraag van de heer Vandenberghe om, zodra deze wet praktijk wordt, met de hulp van een externe deskundige een audit te maken van de behoeften van de dienst en van het aantal en het soort magistraten die we nodig hebben.
Quand on parle de nécessités du service, on inclut la problématique de la langue. Je n'ai pas de choix à faire à ce niveau. Je m'engage à respecter ces dispositions telles qu'elles figureront dans le projet. Pour être efficace, il faut demander aux autorités judiciaires concernées les besoins quant au nombre de magistrats de complément.
Sur ce point-là, et dans les proportions que j'ai mentionnées dans mon intervention, l'engagement est clair.
M. le président. La parole est à Mme Milquet.
Mme Milquet (PSC). Monsieur le président, je remercie le ministre de sa réponse. Je désire une dernière précision sur la base de ce qu'il vient de dire, à savoir qu'il existe de fortes possibilités de pouvoir nommer des unilingues, sans exclure pour autant de nommer dans ce cadre des bilingues. Il est d'ailleurs vrai que ces derniers ont tout intérêt à postuler dans le cadre normal.
Par analogie aux principes généraux qui sont d'application pour le cadre existant, le ministre considère-t-il que, même si la loi ne comporte pas cette obligation en tant que telle, il est raisonnable qu'un bilingue siège prioritairement dans la langue de son diplôme ?
M. De Clerck, ministre de la Justice. Vous me demandez une interprétation qui ne me semble pas utile dans le cadre du débat actuel. Il est évident qu'un néerlandophone ou un francophone, même bilingue, qui est nommé va juger et travailler en premier lieu dans sa langue maternelle. C'est l'organisation classique. Mais il ne m'incombe pas de donner une interprétation sur les responsabilités que le chef de corps peut prendre en concertation quant au travail qui doit être réalisé par ses magistrats. Je ne crois pas que le but de cette législation soit de fixer définitivement cet aspect, dans un sens ou dans l'autre. Cela fait partie du débat que nous allons avoir dans le cadre de la législation sur l'emploi des langues. Nous avons donc tout intérêt à attendre ce débat, qui est imminent, pour déterminer définitivement les possibilités qui existent.
M. le président. À mon sens, une grande partie de ce débat aurait dû se dérouler en commission.
M. Vandenberghe (CVP). Nous avons déposé des amendements à ce sujet en commission.
M. le président. La parole est à M. Desmedt.
M. Desmedt (PRL-FDF). Monsieur le président, si je décrypte bien ce que dit le ministre, je conclus que les chefs de corps affirment qu'au Tribunal de Bruxelles, il faudrait nommer des juges de complément selon un quota de deux tiers de francophones pour un tiers de néerlandophones et que le ministre s'engage à respecter cette proportion.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Loones.
De heer Loones (VU). Mijnheer de voorzitter, er blijven belangrijke interpretatieverschillen bestaan, zelfs tussen de meerderheidspartijen. De bespreking in de commissie wordt hier in de openbare vergadering gedeeltelijk herhaald.
Ik stel ten eerste vast dat de minister zegt dat toegevoegde rechters niet onder de taalwetgeving vallen.
Ten tweede, het dossier afschuiven op de verantwoordelijkheid van de korpsoversten is een al te gemakkelijke oplossing.
Ten derde, durft men hier niet zeggen dat tweetalige rechters van de Nederlandstalige rol wel zullen kunnen zetelen in Franstalige zaken. Dat moet de minister hier tenminste verklaren. Het probleem van de gerechtelijke achterstand in de Brusselse rechtbanken moet conform de taalwetgeving worden opgelost. Men gebruikt echter het ontwerp betreffende de benoeming van toegevoegde rechters om in de Brusselse rechtbanken aan de taalwetgeving te ontsnappen en dat is onaanvaardbaar.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Vandenberghe.
De heer Vandenberghe (CVP). Mijnheer de voorzitter, mevrouw Milquet diende in de commissie een amendement in dat ertoe strekt dat benoemde rechters enkel zitting kunnen hebben in de taal van hun diploma. Dit amendement werd verworpen. Wanneer mevrouw Milquet het niet eens is met die verwerping kan zij haar amendement opnieuw indienen in de algemene vergadering. De bedoeling van de wetgever is echter duidelijk : een Nederlandstalige of Franstalige rechter die over een grondige kennis van de andere taal beschikt, kan als toegevoegde rechter zitting hebben in de andere taal.
Voor de toegevoegde rechters bestaat er geen afgeleid taalkader. Dat moet klaar en duidelijk zijn. Ik vraag dat de minister dit formeel bevestigt. De CVP-fractie zal een dubbelzinnig wetsontwerp niet goedkeuren. De CVP-fractie verwerpt de interpretatie volgens dewelke er in Brussel voor de toegevoegde rechters een taalkader zal bestaan met twee derden Franstalige en een derde Nederlandstalige rechters. De Brusselse rechtbanken zijn tweetalig en dat moet ook tot uiting komen in de benoeming van de toegevoegde rechters die hun flexibiliteit moet aantonen. De Brusselse rechtbanken zijn geen eentalige Franstalige rechtbanken waarin de Nederlandstalige rechters slechts een kleine minderheid vormen. Dit was de draagwijdte van de stemming in de commissie en men moet nu niet met allerlei verklaringen trachten hieraan een andere betekenis te geven. Het is enkel op basis van deze interpretatie dat de CVP-fractie het wetsontwerp zal goedkeuren. (Applaus.)
De voorzitter. Het woord is aan de heer Coene.
De heer Coene (VLD). Mijnheer de voorzitter, aangezien er grote interpretatieverschillen over dit wetsontwerp bestaan, is het misschien nuttig het opnieuw naar de commissie over te zenden om volledige klaarheid te scheppen. Ik ben het eens met de heren Loones en Vandenberghe die zeiden dat zij zich niet kunnen aansluiten bij een voorstel om voor de toegevoegde rechters een specifieke taalverhouding in te voeren die afwijkt van deze die in de taalwetgeving is ingeschreven. Dat is ook voor ons totaal onaanvaardbaar.
Het probleem is ernstig genoeg om het wetsontwerp terug naar de commissie te verzenden om daar duidelijkheid te brengen over wat de wet juist zegt.
De heer Loones (VU). Akkoord.
De voorzitter. Het woord is aan minister De Clerck.
De heer De Clerck, minister van Justitie. Mijnheer de voorzitter, het probleem van de Brusselse rechtbanken kwam ruimschoots aan bod in de commissie. Ik heb hier in de openbare vergadering opnieuw mijn standpunt verdedigd en gesteld dat de discussie omtrent taalwetgeving losstaat van dit nieuwe wetsontwerp dat er voornamelijk toe strekt de problemen waarmee de Brusselse en andere rechtbanken dagelijks geconfronteerd worden zo vlug mogelijk en op soepele wijze op te lossen. Wij moeten alle mogelijke middelen aanwenden om deze problemen zo snel mogelijk op te lossen.
Mevrouw Milquet heeft inderdaad een amendement ingediend inzake de problematiek van het zitting hebben in de tweede taal. De taalwetgeving waarin dit wordt geregeld komt in het wetsontwerp betreffende de benoeming van toegevoegde rechters niet aan bod. Eentalige rechters, en dus ook Nederlandstalige eentalige rechters, die niet slagen voor het taalexamen van de andere taal zullen dus kunnen worden benoemd als toegevoegd rechter en volgens de verhoudingen vooropgezet door de korpsoversten, namelijk twee derde Franstaligen en een derde Nederlandstaligen, naar de Brusselse rechtbanken kunnen worden gedelegeerd. De facto zullen het in hoofdzaak eentaligen zijn die volgens deze weg kunnen worden benoemd en tijdelijk worden gedelegeerd in afwachting dat het wettelijk kader met respect voor de taalwetgeving prioritair kan worden ingevuld.
Het debat over de taalwetgeving kan worden voortgezet bij de bespreking van het wetsontwerp van de regering dat terzake voorligt. Dat zal het gepaste moment zijn om van gedachten te wisselen over alle mogelijke nuances van dit complex probleem. Die gelegenheid zal ook worden geboden bij de discussie over het wetsontwerp betreffende de uitbreiding van de personeelsformaties. De flexibiliteit die wij thans voorstellen is een dringende maatregel voor het oplossen van de gerechtelijke achterstand. Ik vraag daarvoor absolute voorrang. Nadien moet men mij niet meer verwijten dat ik niets kan of wil doen. Dit is de oplossing voor een probleem dat rijst op verschillende plaatsen in België en in het bijzonder in Brussel. Ik vraag dan ook dat elkeen zijn verantwoordelijkheid opneemt.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Loones.
De heer Loones (VU). Mijnheer de voorzitter, er stelt zich hier een probleem. Er zijn twee meerderheidspartijen die een verschillende interpretatie geven aan het ontwerp.
Ik sluit mij uiteraard aan bij de vraag van de heer Coene om het ontwerp in dat geval terug naar de commissie te verzenden. Het gaat om de benoeming van 18 bijkomende toegevoegde magistraten in Brussel. Dit wordt voorgesteld als een tijdelijke oplossing, maar de rechters worden toch benoemd voor het leven. Iedereen ziet toch waar we naartoe gaan.
Ik vind dat de discussie tussen de meerderheidspartijen belangrijk genoeg is om een duidelijk standpunt te vragen, tenzij mevrouw Milquet nu zegt dat zij zich aansluit bij de interpretatie van de fractievoorzitter van de CVP.
De voorzitter. Ik stel vast dat er een formeel voorstel is tot terugzending naar de commissie. Alvorens straks te stemmen over het wetsontwerp, zullen wij stemmen over de vraag tot terugzending naar de commissie.
La parole est à M. Lallemand.
M. Lallemand (PS). Monsieur le président, je ne crois pas que le renvoi en commission s'impose. En effet, ce projet est indispensable; il est urgent que des juges de complément soient désignés.
J'entends que l'on durcit le ton. Cela ne me semble pas être la bonne solution, car elle entraînera immanquablement une réaction similaire de notre part.
M. Vandenberghe (CVP). Ce n'est pas nous qui durcissons le ton. Nous avons voté le projet en commission.
M. Lallemand (PS). Je dis simplement que nous devrions apprécier comment la loi sera appliquée dans la pratique. Le ministre engage sa responsabilité dans cette affaire. Il a demandé que nous le controlions, ce qui sera fait. Il est exact que la question est brûlante et délicate.
Nous sommes tous très sensibles à la situation de Bruxelles. Nous voulons trouver une solution, dans le cadre d'un dialogue et d'une négociation. Il ne s'agit pas d'imposer des vues de façon arbitraire !
Mais nous souhaitons que la situation désastreuse des tribunaux qui jugent des affaires francophones reçoive une réponse satisfaisante. Le ministre nous a fait des promesses à cet égard. Nous jugerons sa politique dans quelques mois.
M. le président. Plus personne ne demandant la parole, la discussion générale est close et nous passons à l'examen des articles.
Daar niemand meer het woord vraagt, is de algemene bespreking gesloten en vatten wij de artikelsgewijze bespreking aan.
Artikel één luidt :
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Article premier. La présente loi règle une matière visée à l'article 77 de la Constitution.
Aangenomen.
Adopté.
Art. 2. Artikel 64, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen door het volgende lid :
« Plaatsvervangende rechters kunnen worden benoemd in een of meer vredegerechten en in een of meer politierechtbanken. »
Art. 2. L'alinéa 1er de l'article 64 du Code judiciaire est remplacé par l'alinéa suivant :
« Des juges suppléants peuvent être nommés au siège d'une ou plusieurs justices de paix et d'un ou plusieurs tribunaux de police. »
Aangenomen.
Adopté.
Art. 3. Artikel 69, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« De Koning kan een vrederechter bovendien benoemen in de hoedanigheid van toegevoegd rechter bij de politierechtbank en eveneens als toegevoegd vrederechter bij een vredegerecht in een ander kanton. »
Art. 3. L'article 69, alinéa 2, du Code judiciaire, inséré par la loi du 11 juillet 1994, est remplacé par la disposition suivante :
« Un juge de paix peut en outre être nommé par le Roi en qualité de juge de police de complément et également comme juge de paix de complément dans la justice de paix d'un autre canton. »
Aangenomen.
Adopté.
De voorzitter. Artikel 4 luidt :
Art. 4. In hoofdstuk II van titel I van het eerste boek van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling VIbis ingevoegd met als opschrift « Afdeling VIbis . Toegevoegde rechters » en bevattende een artikel 86bis, luidend als volgt :
« Art. 86bis . De Koning kan toegevoegde rechters benoemen per rechtsgebied van het hof van beroep of van het arbeidshof. Hun aantal per rechtsgebied kan niet meer bedragen dan een tiende van het totaal aantal magistraten van de zetel van de rechtbanken van eerste aanleg, de rechtbanken van koophandel en de arbeidsrechtbanken gelegen binnen dit rechtsgebied, zoals vastgesteld door de wet bedoeld in artikel 186, vierde lid.
De toegevoegde rechters worden door de Koning aangewezen om hun ambt volgens de behoeften van de dienst tijdelijk uit te oefenen, hetzij bij een of meer rechtbanken van eerste aanleg, hetzij bij een of meer rechtbanken van koophandel, hetzij bij een of meer arbeidsrechtbanken gelegen binnen dit rechtsgebied. Behoudens verlenging eindigt de opdracht wanneer de termijn waarvoor zij zijn aangewezen is verstreken; voor zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn, blijft de opdracht evenwel geldig tot aan het vonnis.
Als behoeften van de dienst die de aanwijzing voor een bepaalde tijd van een toegevoegd rechter rechtvaardigen, wordt beschouwd de omstandigheid dat een rechter verhinderd is om zitting te nemen.
Voor het overige moeten de behoeften van de dienst blijken uit een globale evaluatie van de werking van de betrokken rechtbanken, de beschrijving van de uitzonderlijke omstandigheden die de toevoeging van een rechter rechtvaardigen en de concrete taken die de toegevoegde rechter zal waarnemen om aan de uitzonderlijke omstandigheden het hoofd te bieden.
De Koning kan met betrekking tot deze evaluatie en deze beschrijving een beroep doen op de bijstand van een deskundige die niet tot de rechterlijke orde behoort.
In voorkomend geval kan deze deskundige zijn medewerking verlenen aan de gerechtelijke overheid die haar advies moet uitbrengen.
De Koning wint over de behoeften van de dienst vooraf het gemotiveerd advies in van de eerste voorzitter van het hof van beroep, in voorkomend geval van de eerste voorzitter van het arbeidshof, van de procureur-generaal en, naar gelang van het geval, van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, van de voorzitter van de rechtbank van koophandel of van de voorzitter van de arbeidsrechtbank, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur.
De toegevoegde rechters worden slechts dan rechter titularis in de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel of de arbeidsrechtbank, wanneer zij tot die nieuwe ambten worden benoemd.
De toegevoegde rechters zijn onderworpen aan de bepalingen van de afdelingen III tot en met VIII van dit hoofdstuk. »
Art. 4. Au chapitre II du titre Ier du livre premier du même Code, il est inséré une section VIbis , intitulée « Section VIbis . Juges de complément » et contenant un article 86bis rédigé comme suit :
« Art. 86bis . Le Roi peut nommer des juges de complément par ressort de la cour d'appel ou de la cour du travail. Leur nombre par ressort ne peut excéder un dixième du nombre total de magistrats du siège des tribunaux de première instance, des tribunaux de commerce et des tribunaux du travail situés dans ce ressort, tel que fixé par la loi visée à l'article 186, alinéa 4.
Les juges de complément sont désignés par le Roi pour exercer temporairement leur fonction selon les nécessités du service, soit auprès d'un ou de plusieurs tribunaux de première instance, soit auprès d'un ou de plusieurs tribunaux de commerce, soit auprès d'un ou de plusieurs tribunaux du travail situés dans ce ressort. Leur mission prend fin à l'expiration du terme pour lequel ils ont été désignés, sauf prorogation; pour les affaires à propos desquelles les débats sont en cours ou qui sont en délibéré, leur mission se poursuit toutefois jusqu'au prononcé du jugement.
Les nécessités du service justifient la désignation d'un juge de complément si la fonction est exercée pour pourvoir temporairement au remplacement d'un juge qui est empêché de siéger.
Pour le surplus, les nécessités du service doivent ressortir d'une évaluation globale du fonctionnement des tribunaux concernés ainsi que de la description des circonstances exceptionnelles justifiant l'adjonction d'un juge et des missions concrètes que le juge de complément sera appelé à assumer afin de faire face auxdites circonstances exceptionnelles.
Le Roi peut, en ce qui concerne cette évaluation et cette description, faire appel à l'assistance d'un expert qui n'appartient pas à l'ordre judiciaire.
Le cas échéant, cet expert peut apporter son concours aux autorités judiciaires qui sont appelées à donner leur avis.
Le Roi prend préalablement, sur les nécessités du service, les avis motivés du premier président de la cour d'appel, le cas échéant du premier président de la cour du travail, du procureur général et, selon le cas, du président du tribunal de première instance, du président du tribunal de commerce ou du président du tribunal du travail, du procureur du Roi ou de l'auditeur du travail.
Les juges de complément ne deviennent juges titulaires au tribunal de première instance, au tribunal de commerce ou au tribunal du travail que s'ils sont l'objet d'une nomination à ces nouvelles fonctions.
Les juges de complément sont soumis aux dispositions des sections III à VIII du présent chapitre. »
MM. Desmedt et Foret proposent l'amendement que voici :
« Remplacer les alinéas 5, 6 et 7 de l'article 86bis proposé par les dispositions suivantes :
« Le premier président de la cour d'appel, le premier président de la cour du travail, le président du tribunal du travail sont seuls compétents pour procéder à cette évaluation et à cette description sur les nécessités du service. Selon le cas, l'avis du procureur général, du procureur du Roi ou de l'auditeur du travail est également exigé.
Le Roi peut désigner un expert externe à l'ordre judiciaire et qui pourra prêter son concours à cette évaluation. »
« Het vijfde, zesde en zevende lid van het voorgestelde artikel 86bis vervangen als volgt :
« Alleen de eerste voorzitter van het hof van beroep, de eerste voorzitter van het arbeidshof en de voorzitter van de arbeidsrechtbank zijn bevoegd om de behoeften van de dienst te laten evalueren en beschrijven. Het advies van, naar gelang van het geval, de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur is eveneens vereist.
De Koning kan een externe deskundige aanwijzen die niet tot de rechterlijke orde behoort en die aan die evaluatie zijn medewerking kan verlenen. »
Le vote sur l'amendement et le vote sur l'article 4 sont réservés.
De stemming over het amendement en de stemming over artikel 4 worden aangehouden.
Art. 5. In artikel 98 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º Tussen het eerste lid en het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt :
« De eerste voorzitter kan eveneens, wanneer de behoeften van de dienst dit rechtvaardigen, bij beschikking, met eerbiediging van de taalwet in gerechtszaken, een rechter uit het rechtsgebied van het hof van beroep met diens toestemming aanwijzen om zijn ambt bijkomend en voor een bepaalde termijn waar te nemen in een andere rechtbank van eerste aanleg of een andere rechtbank van koophandel gelegen binnen dit rechtsgebied.
Dezelfde bevoegdheden worden door de eerste voorzitter uitgeoefend ten aanzien van de toegevoegde rechters die door de Koning aangewezen zijn om hun ambt uit te oefenen bij alle rechtbanken van eerste aanleg of van koophandel van het rechtsgebied van een hof van beroep. »
2º In het vierde lid, dat het vijfde lid wordt, wordt de eerste volzin aangevuld met de woorden « of de termijn bedoeld in het tweede lid is verstreken ».
Art. 5. À l'article 98 du même Code, sont apportées les modifications suivantes :
1º Entre le premier et le deuxième alinéa, il est inséré un alinéa nouveau, rédigé comme suit :
« Le premier président peut également, lorsque les nécessités du service le justifient, charger par ordonnance, dans le respect de la loi sur l'emploi des langues en matière judiciaire, un juge du ressort de la cour d'appel, avec son accord, d'exercer ses fonctions, à titre complémentaire et pour un délai déterminé, dans un autre tribunal de première instance ou un autre tribunal de commerce situé dans ce ressort.
Les mêmes pouvoirs sont exercés par le premier président vis-à-vis des juges de complément désignés par le Roi pour exercer leurs fonctions auprès de tous les tribunaux de première instance ou de commerce d'un ressort de cour d'appel. »
2º Au quatrième alinéa, qui devient le cinquième, le premier membre de phrase est complété par les mots « ou à l'expiration du délai visé au deuxième alinéa ».
Aangenomen.
Adopté.
Art. 6. In hoofdstuk III van titel I van het eerste boek van het tweede deel van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling V ingevoegd met als opschrift « Afdeling V. Opdrachten van raadsheren van het ene hof tot het andere » en bevattende een artikel 113bis, dat luidt als volgt :
« Art. 113bis . Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de Koning, hetzij op verzoek van een eerste voorzitter van een hof van beroep, hetzij op vordering van de procureur-generaal, met eerbiediging van de taalwet in gerechtszaken, een raadsheer bij het hof van beroep met diens toestemming aanwijzen om zijn ambt voor een bepaalde termijn waar te nemen in een hof van beroep van een ander rechtsgebied, na vooraf het advies te hebben ingewonnen van, naar gelang van het geval, de betrokken eerste voorzitters en de procureurs-generaal.
Dezelfde bevoegdheid wordt op overeenkomstige wijze uitgeoefend door de Koning met betrekking tot de arbeidshoven.
Behoudens verlenging eindigt de opdracht wanneer die termijn is verstreken; voor zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn, blijft de opdracht evenwel geldig tot aan het arrest. »
Art. 6. Dans le chapitre III du titre premier du livre premier de la deuxième partie du même Code, est insérée une section V intitulée « Section V. Des désignations de conseillers d'une Cour à une autre » et comportant l'article 113bis suivant :
« Art. 113bis . Lorsque les nécessités du service le justifient, le Roi peut désigner, à la demande d'un premier président d'une cour d'appel, ou sur réquisition du procureur général, dans le respect de la loi sur l'emploi des langues en matière judiciaire, un conseiller à une cour d'appel pour exercer pendant une période déterminée, avec son accord, ses fonctions auprès d'une cour d'appel d'un autre ressort, après avoir pris préalablement l'avis, selon le cas, des premiers présidents et des procureurs généraux concernés.
Les mêmes pouvoirs sont excercés par analogie par le Roi en ce qui concerne les cours du travail.
Sauf prolongation, la désignation prend fin à l'expiration du délai; toutefois pour les affaires en cours de débat ou en délibéré, la désignation produira ses effets jusqu'à l'arrêt. »
Aangenomen.
Adopté.
Art. 7. In artikel 156bis van hetzelfde Wetboek worden de woorden « en de rechtbanken van koophandel » vervangen door de woorden « de rechtbanken van koophandel, de vredegerechten en de politierechtbanken ».
Art. 7. À l'article 156bis du même Code, les mots « et des tribunaux de commerce » sont remplacés par les mots « , des tribunaux de commerce, des justices de paix et des tribunaux de police ».
Aangenomen.
Adopté.
Art. 8. In artikel 191, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1991 en de wet van 1 december 1994, worden de woorden « of tot toegevoegd rechter » ingevoegd tussen de woorden « rechtbank van koophandel » en de woorden « te worden ».
Art. 8. À l'article 191, § 1er , du même Code, modifié par la loi du 18 juillet 1991 et par la loi du 1er décembre 1994, les mots « ou juge de complément » sont insérés entre le mot « juge » et les mots « au tribunal ».
Aangenomen.
Adopté.
Art. 9. In artikel 191bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 december 1994 betreffende de opleiding en werving van magistraten, worden tussen de woorden « rechter » en « als » de woorden « of toegevoegd rechter » ingevoegd.
Art. 9. À l'article 191bis du même Code, inséré par la loi du 1er décembre 1994 relative à la formation et au recrutement des magistrats, les mots « ou juge de complément » sont insérés entre le mot « juge » et le mot « conformément ».
Aangenomen.
Adopté.
Art. 10. In artikel 259ter , § 3, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden volgende wijzigingen aangebracht :
1º in 3º en 4º worden de woorden « , hetzij van het arrondissement waar de zetel van het hof van beroep is gelegen wanneer het comité een advies moet uitbrengen voor een benoeming tot toegevoegd rechter of toegevoegd substituut per rechtsgebied » ingevoegd tussen de woorden « § 1 » en « hetzij »;
2º in 6º wordt tussen het eerste en het tweede streepje een streepje ingevoegd, luidend als volgt :
« hetzij de stafhouder en drie advocaten van het arrondissement waar de zetel van het hof van beroep is gelegen wanneer het comité een advies moet uitbrengen voor een benoeming tot toegevoegd rechter per rechtsgebied; ».
Art. 10. À l'article 259ter , § 3, alinéa 1er , du même Code sont apportées les modifications suivantes :
1º aux 3º et 4º, les mots « soit de l'arrondissement dans lequel est situé le siège de la cour d'appel lorsque le comité doit rendre un avis pour une nomination à la fonction de juge de complément ou de substitut de complément par ressort, » sont insérés entre les mots « conformément au § 1er , » et le mot « soit »;
2º au 6º, entre le premier et le deuxième tiret, il est inséré un tiret, libellé comme suit :
« soit, du bâtonnier et de trois avocats, provenant de l'arrondissement dans lequel est situé le siège de la cour d'appel, lorsque le comité doit rendre un avis pour une nomination à la fonction de juge de complément par ressort; ».
Aangenomen.
Adopté.
Art. 11. In artikel 288, tweede en derde lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « voorzitters, ondervoorzitters, rechters » vervangen door de woorden « voorzitters, ondervoorzitters, rechters, toegevoegde rechters ».
Art. 11. À l'article 288, alinéas 2 et 3, du même Code, les mots « présidents, vice-présidents, juges, » sont remplacés par les mots « présidents, vice-présidents, juges, juges de complément ».
Aangenomen.
Adopté.
Art. 12. In artikel 291 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « rechters, rechters in sociale zaken » vervangen door de woorden « rechters, toegevoegde rechters, rechters in sociale zaken ».
Art. 12. À l'article 291 du même Code, les mots « juges, juges sociaux » sont remplacés par les mots « juges, juges de complément, juges sociaux ».
Aangenomen.
Adopté.
Art. 13. In artikel 301 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « rechters, plaatsvervangende rechters » vervangen door de woorden « rechters, toegevoegde rechters, plaatsvervangende rechters ».
Art. 13. À l'article 301 du même Code, les mots « juges, juges suppléants, » sont remplacés par les mots « juges, juges de complément, juges suppléants, ».
Aangenomen.
Adopté.
Art. 14. In artikel 304 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « de rechter, de ambtenaar van het openbaar ministerie » vervangen door de woorden « de rechter, de toegevoegde rechter, de plaatsvervangende rechter, de ambtenaar van het openbaar ministerie ».
Art. 14. À l'article 304 du même Code, les mots « le juge, le magistrat du ministère public » sont remplacés par les mots « le juge, le juge de complément, le juge suppléant, le magistrat du ministère public ».
Aangenomen.
Adopté.
Art. 15. In artikel 305 van hetzelfde Wetboek wordt het derde lid vervangen door de volgende bepaling :
« De toegevoegde rechters bedoeld in artikel 86bis , de toegevoegde substituut-procureurs des Konings en de toegevoegde substituut-arbeidsauditeurs moeten verblijven in het rechtsgebied waar het hof gevestigd is. »
Art. 15. À l'article 305 du même Code, l'alinéa 3 est remplacé par la disposition suivante :
« Les juges de complément visés à l'article 86bis et les substituts de complément du procureur du Roi et de l'auditeur du travail sont tenus de résider dans le ressort où la cour est établie. »
Aangenomen.
Adopté.
Art. 16. In artikel 312 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « de rechters, naar orde van hun benoeming » vervangen door de woorden « de rechters en, in voorkomend geval, de toegevoegde rechters, in de volgorde van hun benoeming ».
Art. 16. À l'article 312 du même Code, les mots « les juges, dans l'ordre de leur nomination » sont remplacés par les mots « les juges et, s'il échet, les juges de complément, dans l'ordre de leur nomination ».
Aangenomen.
Adopté.
Art. 17. In artikel 314, vierde lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « de ondervoorzitters » vervangen door de woorden « de ondervoorzitters, de toegevoegde rechters » en de woorden « en de rechters » vervangen door de woorden « de rechters en de toegevoegde rechters ».
Art. 17. À l'article 314, alinéa 4, du même Code, les mots « les vice-présidents » sont remplacés par les mots « les vice-présidents, les juges de complément » et les mots « et juges » sont remplacés par les mots « les juges et les juges de complément ».
Aangenomen.
Adopté.
Art. 18. In artikel 322 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid, worden de woorden « rechter of door een plaatsvervangend rechter » vervangen door de woorden « rechter, door een toegevoegd rechter of door een plaatsvervangend rechter »;
2º in het tweede lid, worden de woorden « de rechter die hij aanwijst of een plaatsvervangend rechter » vervangen door de woorden « de rechter die hij aanwijst, door een toegevoegd rechter of een plaatsvervangend rechter »;
3º in het derde lid, worden de woorden « een rechter, een plaatsvervangend rechter » vervangen door de woorden « een rechter, een toegevoegd rechter of een plaatsvervangend rechter ».
Art. 18. À l'article 322 du même Code, sont apportées les modifications suivantes :
1º à l'alinéa 1er , les mots « juge ou par un juge suppléant » sont remplacés par les mots « juge, par un juge de complément ou par un juge suppléant »;
2º à l'alinéa 2, les mots « le juge qu'il désigne ou par un juge suppléant » sont remplacés par les mots « le juge qu'il désigne, par un juge de complément ou par un juge suppléant »;
3º à l'alinéa 3, les mots « un juge, un juge suppléant » sont remplacés par les mots « un juge, un juge de complément ou un juge suppléant ».
Aangenomen.
Adopté.
Art. 19. In artikel 331, tweede lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « en de toegevoegde rechters » tussen de woorden « rechters » en « de rechtbanken van eerste aanleg » en de woorden « rechters » en « in de arbeidsrechtbanken » ingevoegd.
Art. 19. À l'article 331, deuxième alinéa, du même Code, les mots « et juges de complément » sont insérés entre les mots « juges » et « aux tribunaux de première instance » et les mots « et juges aux tribunaux du travail » sont remplacés par les mots « , juges et juges de complément aux tribunaux du travail ».
Aangenomen.
Adopté.
Art. 20. In artikel 355 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « Rechter en substituut » vervangen door de woorden « Rechter, toegevoegd rechter, substituut en toegevoegde substituut ».
Art. 20. À l'article 355 du même Code, les mots « juge et substitut » sont remplacés par les mots « juge, juge de complément, substitut et substitut de complément ».
Aangenomen.
Adopté.
Art. 21. In artikel 357, § 2, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « en de toegevoegde rechters » tussen de woorden « rechters » en « in een rechtbank van eerste aanleg » ingevoegd.
Art. 21. À l'article 357, § 2, alinéa 1er , du même Code, les mots « et aux juges de complément » sont insérés entre les mots « aux juges » et les mots « d'un tribunal de première instance ».
Aangenomen.
Adopté.
Art. 22. In artikel 363 van hetzelfde Wetboek na het eerste lid een nieuw lid invoegen, luidend als volgt :
« Voor de toepassing van het eerste lid worden de toegevoegde rechters bedoeld in artikel 86bis , de toegevoegde substituten van de procureur des Konings en de toegevoegde substituten van het arbeidsauditoraat geacht hun administratieve standplaats te hebben op de zetel van het hof van beroep of van het arbeidshof van het rechtsgebied waar ze zijn benoemd. »
Art. 22. Insérer à l'article 363 du même Code, après le premier alinéa, un alinéa nouveau, libellé comme suit :
« Pour l'application du premier alinéa, les juges de complément, visés à l'article 86bis , les substituts de complément du procureur du Roi et les substituts de complément de l'auditorat du travail sont censés avoir leur résidence administrative au siège de la cour d'appel ou de la cour du travail du ressort où ils sont nommés. »
Aangenomen.
Adopté.
Art. 23. In artikel 410 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid worden de woorden « en de toegevoegde rechters » tussen de woorden « rechters » en « in de rechtbanken » ingevoegd;
2º in het tweede lid worden de woorden « en de rechters en rechters in sociale zaken » vervangen door de woorden « de rechters, de toegevoegde rechters en de rechters in sociale zaken ».
Art. 23. À l'article 410 du même Code, sont apportées les modifications suivantes :
1º à l'alinéa 1er , les mots « , et les juges de complément » sont insérés entre les mots « les juges » et les mots « aux tribunaux de première instance »;
2º à l'alinéa 2, les mots « les juges et les juges sociaux » sont remplacés par les mots « les juges, les juges de complément et les juges sociaux ».
Aangenomen.
Adopté.
M. le président. Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de renvoi en commission et, éventuellement, aux votes réservés ainsi qu'au vote sur l'ensemble du projet de loi.
Er zal later worden gestemd over het voorstel tot verwijzing naar de commissie en, eventueel, over de aangehouden stemmingen en over de stemming over het geheel van het wetsontwerp.