1-7 | 1-7 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales des réunions publiques de commission |
Handelingen van de openbare commissievergaderingen |
COMMISSION DE L'INTÉRIEUR ET DES AFFAIRES ADMINISTRATIVES |
COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE EN ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN |
SÉANCE DU MARDI 14 NOVEMBRE 1995 |
VERGADERING VAN DINSDAG 14 NOVEMBER 1995 |
De Voorzitter. Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Goris aan de Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over « de burgerwachten ».
Aangezien de vraag om uitleg van de heer Caluwé gericht is tot dezelfde minister en over hetzelfde onderwerp handelt, stel ik voor beide vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming.)
Het woord is aan de heer Goris.
De heer Goris (VLD). Mijnheer de Voorzitter, bij omzendbrief van 13 oktober 1995 heeft de minister de burgerwachtinitiatieven verboden, namelijk het gestructureerd en het georganiseerd houden van patrouilles door privé-personen met als doel de criminaliteit te bestrijden of te voorkomen. Hij beriep zich hiervoor op artikel 1 van de wet op de privé-milities van 29 juli 1934.
In verschillende gemeenten werd voor deze initiatieven tot op heden gestructureerd samengewerkt met de lokale rijkswachtbrigades en politiediensten.
Kan de minister meedelen of hij zich voor de interpretatie van de wet van 1934 in zijn omzendbrief liet adviseren door de diensten van de rijkswacht ? Zo ja, welk advies werd hem verstrekt ?
Kan hij ook verduidelijken welke daden of hoedanigheden van privé-personen, zonder enige samenwerking met politiediensten, volgens de strafwet worden beschouwd als « gestructureerd of georganiseerd », en dus strafbaar ?
Kan hij mij ook meedelen of er een daling van het aantal inbraken of het aantal pogingen tot inbraak wordt vastgesteld in de gemeenten of deelgemeenten waar deze specifieke vorm van burgerwacht of buurtobservatie functioneert ?
De Voorzitter. Het woord is aan de heer Caluwé voor het stellen van zijn vraag om uitleg.
De heer Caluwé (CVP). Mijnheer de Voorzitter, over dit onderwerp heb ik enkele bijkomende vragen.
Heeft de minister vóór het versturen van zijn omzendbrief overleg gepleegd met de betrokkenen, degenen die op dat ogenblik onder een of andere vorm een burgerwacht organiseerden ? Op die manier hadden mogelijke bezwaren in onderling overleg kunnen worden opgevangen en zou het versturen van een omzendbrief misschien overbodig zijn geweest.
Is de minister niet van oordeel dat het uiterst moeilijk is het onderscheid dat hij in zijn omzendbrief maakt tussen nachtpatrouilles en andere vormen van burgermeldingswachten, terug te vinden in de wet op de privé-milities ? Zijn niet ofwel beide vormen in strijd met die wet, ofwel geen van beide ? Treden beide vormen van burgerwacht niet in de plaats van de politiediensten ? Is het onderscheid tussen rondwandelen of rondrijden enerzijds, en het van achter het venster observeren anderzijds, niet zeer arbitrair ? Kan dit onderscheid wel teruggevonden worden in de huidige wet ?
Als de minister uitdrukkelijk zegt dat een bepaalde vorm van initiatief van de bevolking laakbaar is en dat de politiediensten hieraan niet mogen meewerken, vreest hij dan niet dat de mensen geen enkel vrijwillig initiatief meer zullen nemen om de veiligheid te bevorderen ? Het is toch positief dat mensen initiatieven nemen en zelf verantwoordelijkheid opnemen, omtrent zaken die belangrijk zijn voor de gemeenschap ? Zullen zij nu nog langer bereid zijn een aantal taken op zich te nemen ?
Burgerwachten ontstaan gewoonlijk op een moment dat zich een crisissituatie voordoet. De burgerwacht is dan een initiatief van de bevolking om die crisissituatie het hoofd te bieden. Tot op heden waren er met burgerwachten nog geen incidenten die problemen opleverden voor de openbare orde. Dit is te danken aan de goede samenwerking met de politiediensten. Deze laatsten gaven tot nu toe terzijde richtlijnen en hielpen gedeeltelijk mee met de organisatie, zodat de burgerwachten niet ontaardden in een gevaarlijk instrument en zodat alles binnen de perken bleef.
Denkt de minister niet dat de bevolking in crisissituaties initiatieven zal blijven nemen en vreest hij niet dat dit, nu de politiediensten geen contact meer mogen hebben met burgerwachten, wel zal kunnen leiden tot gevaarlijke situaties ?
De Voorzitter. Het woord is aan Vice-Eerste minister Vande Lanotte.
De heer Vande Lanotte, Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Mijnheer de Voorzitter, ik zal de verschillende vragen stapsgewijze behandelen.
Bij het uitwerken van de omzendbrief heb ik het advies gevraagd van de algemene rijkspolitie en van de rijkswacht. Het advies van de algemene rijkspolitie over de burgerwachten is vrij streng en duidelijk. Het zegt dat de wet op de private milities geschonden wordt door het oprichten van burgerwachten, want dit zijn organisaties van private personen met het oogmerk de politie te vervangen. Volgens het advies is wettige zelfverdediging een recht dat niet collectief mag worden georganiseerd of voorbereid. Het advies verwees ter zake naar een artikel van wijlen minister van State Gol. De algemene rijkspolitie raadt ook aan de wet op de private milities te amenderen, zodat de bestaande onduidelijkheid wordt weggewerkt.
Het advies van de rijkswacht was meer aarzelend. De rijkswacht denkt dat de wet op de private milities niet geschonden wordt door de huidige burgerwachten. Zij stelt wel vragen bij die organisaties. Zij is van oordeel dat om opportuniteitsredenen de initiatieven van de bevolking beter in bepaalde richtingen kunnen worden geleid. Politiediensten kunnen hier medewerking verlenen aan dergelijke initiatieven zo lang die geen patrouilles van de bevolking inhouden. Burgerwachten vallen onder de wet op de private milities wanneer het oogmerk erin bestaat ofwel dwang of geweld te gebruiken tegen al wie als ongewenst wordt beschouwd in de wijk ofwel de bewoners van de wijk te verdedigen. Dit laatste is een dubieus element in het advies.
Ik heb de beide adviezen zo grondig mogelijk doorgenomen. Zij gaan een beetje in tegenovergestelde richting. De kern van de zaak is een juiste bepaling van de politiefunctie. Ik heb de wet herlezen in het licht van beide adviezen. Mijn besluit is dat het niet kan dat er op een georganiseerde manier afspraken worden gemaakt tussen personen over handelingen die deze personen normaal gezien niet verrichten, zoals 's nachts rondlopen en patrouilleren, wat een taak van de politie is.
Dit is mijns inziens een coherente en genuanceerde benadering van de adviezen. Mijn conclusie hieruit is dat activiteiten van burgers die erop gericht zijn elkaar of politiediensten te verwittigen bij gevaar, niet onder de definitie van de politiefunctie vallen. Aldus moet de omzendbrief worden geïnterpreteerd.
Zoals altijd bij een wet die zeer interpreteerbaar is, hebben hier ongetwijfeld ook opportuniteitsredenen meegespeeld. Wij hebben een onderscheid willen maken tussen het nachtelijk patrouilleren en de andere taken.
Ik wijs de heer Goris erop dat er niet veel burgerwachten zijn en weinigen houden het langer dan enkele maanden uit. Dit is trouwens ook een reden om het systeem niet te stimuleren.
De resultaten van de burgerwachten hebben tot nu toe eigenlijk niets bewezen. Volgens de omzendbrief zijn meldingssystemen toegelaten. Als we de resultaten van het meldingssysteem van Poperinge vergelijken met die van de burgerwacht in Dadizele, dan blijkt dat er geen daling van de criminaliteit is in Dadizele, maar wel in Poperinge. Bovendien is het aantal personen dat, na melding, in Poperinge werd onderschept, groter dan in Dadizele.
Ik vind niet dat hier enig verband mag worden gelegd en ik vind het bijzonder gevaarlijk te concluderen dat het ene uit het andere voortvloeit. Men gaat er altijd van uit dat de meldingssystemen zwakkere vormen zijn van samenwerking tussen burgers en politiediensten. Uit de cijfers blijkt dat dit niet zo evident is.
In Poperinge werden auto's onderschept door de politiediensten nadat zij door het meldingssysteem waren gewaarschuwd. In Dadizele was er bijvoorbeeld een vermindering van het aantal autodiefstallen, maar niet van het aantal inbraken. Het systeem van de burgerwachten is nochtans tegen de inbraken gericht. De vraag is natuurlijk of men daaruit iets kan concluderen, want wagendiefstallen worden hoofdzakelijk gepleegd door bendes die plots toeslaan. Daar heeft men maar weinig vat op.
In Poperinge is het aantal misdrijven op een bepaald moment ernstig gedaald. Ik zal een concreet voorbeeld aanhalen. Op een gegeven ogenblik werd een verdachte Audi gesignaleerd. Via het netwerk van verwittigingen kon men de betrokkene intercepteren. Men heeft aan de politie gemeld waar de verdachte zich situeerde. De politie heeft hem kunnen aanhouden. De auto bleek gestolen en kon worden gerecupereerd.
Volgens mij is het meldingssysteem een veilig systeem en even efficiënt als het systeem van de burgerwachten. Ik wens hiermee te reageren tegen het minimaliseren van de mogelijkheden van een goed uitgewerkt meldingssysteem.
Aan de heer Caluwé antwoord ik dat burgers die willen samenwerken met de politiediensten dat nog steeds kunnen, maar dan is er wel enige methodiek vereist. Dat is evenwel niet zo eenvoudig. Wanneer, zoals in Poperinge, 80 personen die deel uitmaken van een netwerk elkaar op de hoogte moeten brengen, dan vereist dit een strakke en continue organisatie. Er wordt geobserveerd en wanneer er iets gebeurt, worden collega's verwittigd. Wanneer er bijvoorbeeld 's nachts iets gaande is in een winkel, dan gaat men er het licht aansteken. Dit heeft een afschrikkend effect. Dergelijke efficiënte werkwijzen bieden heel wat mogelijkheden, zeker wanneer politiediensten eraan meewerken.
Wij wensen in elk geval met de burgers samen te werken op een gestructureerde manier via de meldingssystemen, maar 's nachts patrouilleren is een opdracht die niet aan burgers kan worden overgelaten.
Het is in die context dat onze omzendbrief moet worden gezien, al begrijp ik dat sommige leden van een burgerwacht, meestal middenstanders, ontgoocheld zijn omdat het hen verboden wordt in het kader van een burgerwacht te patrouilleren. In zekere mate heb ik zelfs respect voor hun inspanningen, die ik in een aantal gevallen zelf heb gezien. Zo ben ik naar Poperinge geweest en mijn collega Leo Peeters is naar Dadizele gegaan. Ook via de rijkswacht ben ik ingelicht over de inspanningen van sommige burgerwachten.
Ik blijf erbij dat goed georganiseerde observatietechnieken de veiligheid van de betrokkenen echt ten goede kunnen komen. Men vergeet wel eens dat nachtelijk patrouilleren een lange opleiding vereist, nagenoeg twee jaar, en zo een opleiding zou nodig zijn, al was het maar om de veiligheid van de burgerwachten zelf te verzekeren. Wij kunnen echter beter tijd en energie steken in het uitbouwen van observatienetwerken. Ik stel vast dat een aantal middenstanders in verschillende gemeenten, nu ze het kader kennen waarbinnen gewerkt wordt, bereid zijn om positief mee te werken met politie en rijkswacht.
De Voorzitter. Het woord is aan de heer Goris.
De heer Goris (VLD). Mijnheer de Voorzitter, hoewel de minister de burgerwachten verbiedt, meen ik toch dat er nog heel wat clandestien zullen blijven optreden. Is de minister van plan de clandestiene burgerwachten te gedogen of zal hij ze repressief aanpakken ?
Ik kom ook nog even terug op de vraag die ik daarstraks al stelde : zijn twee landbouwers die 's nachts in een weide patrouilleren een privé-militie, een burgerwacht of gewoon twee landbouwers ? Is de minister van plan zo een optreden te vervolgen ?
In verband met deze burgerwachten stel ik voor dat de minister zich niet zou blijven beroepen op een wet van 1934 toen het Rexisme hier hoogtij vierde. De minister zou voor deze burgerwachten beter een nieuw kader creëren waarin zijn voorstellen dan een plaats zouden vinden. Zo zouden ook de observatienetwerken een legaal karakter krijgen.
Het rijkswachtadvies waarover de minister spreekt, blijkt mij onduidelijk en wordt zelfs tegengesproken door de rijkswacht in mijn streek, die, zij het informeel, zeer was opgezet met deze bijkomende informatiekanalen.
Het gebruik van geweld door burgerwachten en het overgaan tot aanhoudingen zijn uiteraard uit den boze. Overigens heb ik nooit gehoord dat burgerwachten zoiets hebben gedaan.
De heer Vande Lanotte, Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Dat is wel gebeurd op verschillende plaatsen.
De heer Goris (VLD). Daar weet ik niets van. Ik blijf erbij dat wij initiatieven van burgers met een blanco strafregister die een hand willen reiken aan de overheid en bepaalde zaken die verkeerd lopen willen melden, niet kunnen tegenhouden. De overheid mag deze hulp niet weigeren.
De minister vindt wel dat burgers de ordediensten moeten kunnen verwittigen van ongeregeldheden en dat verheugt mij. Ik blijf echter van oordeel dat burgers ook moeten kunnen patrouilleren met een voertuig, zonder dit te verlaten.
Ik wil ook even terugkomen op de criminaliteitscijfers. De rijkswacht van het district Leuven meldde indertijd voor de gemeente Linter, die ik wat beter ken, 52 inbraken op acht maanden tijd. Gedurende de twee maanden dat de buurtwachten actief waren, werd er geen enkele inbraak gepleegd en sinds de minister de burgerwachten heeft verboden, werden er helaas opnieuw vier inbraken gesignaleerd. Natuurlijk kan hier toeval mee gemoeid zijn, maar toch zijn de cijfers van de rijkswacht van het district Leuven zeker niet geheel zonder betekenis. Daarom vraag ik de minister alleszins te overwegen om de uitbreiding van de kaders opnieuw te bekijken en zich niet langer te beroepen op de wet op de privé-milities.
Terecht werd ook gesuggereerd dat de lokale overheid, samen met de federale, meer verantwoordelijkheid moet nemen voor het veiligheidsbeleid. In dat verband wil ik de aandacht van de minister vestigen op een probleem in de kleinere gemeenten met een kader van vier, vijf of zes eenheden. Door toevalligheden als mutaties of langdurige ziektes kan dat kader gemakkelijk op de helft terugvallen. Die gemeenten kunnen voor hun politiediensten dan geen beroep doen op tijdelijke oplossingen zoals interims of kunnen niet terecht bij de RVA die niet de opgeleide en getrainde mensen kan verschaffen die in de politiediensten nodig zijn. Er bestaat ook geen enkele mogelijkheid om tijdelijk te putten uit een reservekorps of bij federale instanties. Ik dring er dus op aan dat de minister een oplossing uitwerkt voor de kleinere gemeenten, die toch bijna 50 à 80 pct. van de Belgische gemeenten uitmaken. De IPZ zijn wel een goed initiatief op langere termijn, maar geen afdoend antwoord voor de huidige dagelijkse moeilijkheden van die gemeenten. Kan de minister indien zij daar zelf om vragen hen niet toelaten hun kaders tijdelijk aan te vullen ?
De Voorzitter. Het woord is aan de heer Caluwé.
De heer Caluwé (CVP). Mijnheer de Voorzitter, ik apprecieer ten zeerste dat de minister de nadruk blijft leggen op het aanmoedigen van de vrijwillige medewerking van de bevolking aan het veiligheidsbeleid. Zijn omzendbrief gaf immers de indruk een signaal in de andere richting te willen geven.
Toch blijf ik op een aantal punten op mijn honger. Was het bijvoorbeeld niet beter geweest de organisatie van die medewerking van de bevolking definitief over te laten aan de lokale politiediensten onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester en hen de zorg toe te vertrouwen erop te letten dat er zich geen ontaardingen of gevaarlijke situaties zouden voordoen ? Op het lokale niveau is het nu eenmaal gemakkelijker om uit te maken of een bepaalde vorm van wachtlopen ja dan neen gevaarlijke situaties meebrengt. De omzendbrief verbiedt bijvoorbeeld ook het wachtlopen op een camping ter bescherming tegen pyromanen. Was dat echt wel nodig ? Gaat men hier niet te ver ? Kan men dergelijke zaken niet aan de lokale overheid toevertrouwen ?
Mag ik de minister toch nog eens vragen of hij niet verwacht dat mensen die met veiligheidsproblemen geconfronteerd worden, blijvend initiatieven zullen nemen, maar zonder daar voortaan de politiediensten van op de hoogte te brengen ? Zullen precies dergelijke situaties niet tot meer incidenten leiden dan de manier van werken die in de voorbije periode in de praktijk is gebracht ?
De Voorzitter. Het woord is aan Vice-Eerste minister Vande Lanotte.
De heer Vande Lanotte, Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Mijnheer de Voorzitter, ik wens de heer Goris toch nog even uitdrukkelijk te zeggen dat wij niet weigeren dat mensen helpen. Wij regelen alleen de manier waarop dat kan gebeuren.
De heer Goris citeert cijfers over de daling van de criminaliteit. Ik heb zelf gezegd dat het typisch is bij de inzet van burgerwachten dat de criminaliteit gedurende enkele maanden daalt, maar dat men nadien opnieuw tot dezelfde situatie komt. Ik heb daar ook aan toegevoegd dat de resultaten van andere vormen van samenwerken, zoals bijvoorbeeld in Poperinge, nog veel overtuigender zijn. Het is wel degelijk een efficiënte hulp en wij staan altijd open voor samenwerking, alhoewel bepaalde vormen niet kunnen. Sommigen vrezen dat zomaar in het wilde weg zal worden gewerkt. Ik stel vast dat er na het rondsturen van onze omzendbrief al verschillende initiatieven zijn gelanceerd. Vooral leden van het NCMV nemen contact met ons op ten einde bepaalde manieren van hulpverlening voor te stellen. Handelaars zien vanuit hun winkel natuurlijk goed wat er in hun straat allemaal gebeurt. Zij kunnen dus interessante tips doorspelen aan de politie.
In bepaalde kleine gemeenten zijn er inderdaad problemen. Het is echter niet mogelijk om voor ieder specifiek probleem onmiddellijk een oplossing voorhanden te hebben. In het kader van de interpolitiezones zal men werken met ongeveer vijftig politieagenten en rijkswachters samen. Als er daarvan op een bepaald ogenblik twee niet aanwezig zijn, is dat geen drama. Wij willen die interpolitiezones zo vlug mogelijk in het leven roepen. Bovendien voorziet de programmawet in de aanwerving van contract-politie, mits er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Het moet gaan om een tijdelijke behoefte waarbij men het kader wil opvullen en men tot een samenwerkingsverband wil toetreden.
De Voorzitter. Het woord is aan de heer Goris.
De heer Goris (VLD). Mijnheer de Voorzitter, ik wens nog even in te gaan op de opmerking van de minister over de kleine gemeenten. Iedereen weet dat de aanwerving van een nieuwe eenheid binnen het kader ongeveer anderhalf jaar kan duren. Wanneer iemand ziek valt of muteert, moet de gemeente het soms gedurende anderhalf jaar met minder eenheden doen. Wanneer in een gemeente waar normaal vijf politieagenten zijn, er twee wegvallen, rijst daar een ernstig probleem. De interpolitiezone kan niet veel helpen omdat zij vooral moet zorgen voor een permanentie na de klassieke werkuren. Het dagelijkse veldwerk, tussen 8 en 17 uur bijvoorbeeld, dient te gebeuren door het vaste kader van die gemeente. Gelet op de toename van de gerechtelijke opdrachten van de lokale politie, dring ik aan op een maatregel. Een aantal kleine gemeenten hebben immers de vaste wil en het budget om mensen te betalen, maar door de omslachtige procedure kunnen zij niemand aanwerven op korte termijn. Het is de taak van Binnenlandse Zaken om daarvoor een oplossing te zoeken.
Mijnheer de Voorzitter, ik had aanvankelijk de bedoeling een met redenen omklede motie in te dienen, maar volgens het Reglement wordt dit rechtstreeks verwezen naar de openbare vergadering van de Senaat. Daarom zal ik een voorstel van resolutie indienen dat hier vandaag of eventueel in een volgende commissievergadering kan worden besproken.
De Voorzitter. Mag ik er op wijzen dat een voorstel van resolutie moet worden ingediend ter griffie en in overweging moet worden genomen door de plenaire vergadering, waarna het naar onze commissie zal worden verzonden ? Een voorstel van resolutie legt bijgevolg een langere weg af dan een motie.
De heer Goris (VLD). Wij vinden het inderdaad beter dat over deze aangelegenheid in de commissie een bespreking wordt gevoerd vooraleer de plenaire vergadering daarover stemt.
De Voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.