1-25

1-25

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCE DU JEUDI 15 FÉVRIER 1996

VERGADERING VAN DONDERDAG 15 FEBRUARI 1996

(Vervolg-Suite)

VRAAG OM UITLEG VAN DE HEER HOSTEKINT AAN DE MINISTER VAN LANDBOUW EN DE KLEINE EN MIDDELGROTE ONDERNEMINGEN OVER « DE CONTROLE OP HET GEBRUIK VAN HORMONEN IN DE VEETEELT »

VRAAG OM UITLEG VAN DE HEER HOSTEKINT AAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID EN PENSIOENEN OVER « DE MAATREGELEN OP HET DOMEIN VAN HET DEPARTEMENT VOLKSGEZONDHEID IN DE STRIJD TEGEN DE HORMONENFRAUDE »

VRAAG OM UITLEG VAN DE HEER HOSTEKINT AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE OVER « DE STRIJD TEGEN DE HORMONENMAFFIA EN DE NOODZAKELIJKE MAATREGELEN OP HET VLAK VAN JUSTITIE »

DEMANDE D'EXPLICATIONS DE M. HOSTEKINT AU MINISTRE DE L'AGRICULTURE ET DES PETITES ET MOYENNES ENTREPRISES SUR « LE CONTRÔLE DE L'UTILISATION D'HORMONES DANS L'ÉLEVAGE DU BÉTAIL »

DEMANDE D'EXPLICATIONS DE M. HOSTEKINT AU MINISTRE DE LA SANTÉ PUBLIQUE ET DES PENSIONS SUR « LES MESURES À PRENDRE DANS LE DOMAINE DU DÉPARTEMENT DE LA SANTÉ PUBLIQUE POUR COMBATTRE LA FRAUDE AUX HORMONES »

DEMANDE D'EXPLICATIONS DE M. HOSTEKINT AU MINISTRE DE LA JUSTICE SUR « LA LUTTE CONTRE LA MAFIA DES HORMONES ET LES MESURES NÉCESSAIRES SUR LE PLAN DE LA JUSTICE »

De Voorzitter. ­ Aan de orde zijn de vragen om uitleg van de heer Hostekint over de hormonen in de veeteelt.

Het woord is aan de heer Hostekint.

De heer Hostekint (SP). ­ Mijnheer de Voorzitter, volgende week dinsdag, 20 februari, is het precies een jaar geleden, dat Karel Van Noppen op een laffe manier werd vermoord. Een jaar na de moord zijn de moordenaars nog steeds op vrije voeten en zit het onderzoek blijkbaar op een dood spoor. Ik mag er ook aan herinneren dat sinds 1990 ten minste zes aanslagen werden gepleegd op inspecteurs van het IVK en dat geen enkele, maar dan ook geen enkele daarvan door het gerecht werd opgehelderd.

Het is dan ook begrijpelijk dat de publieke opinie ernstige vragen heeft bij de werking van het gerechtelijk apparaat in België. Wij hebben reeds eerder vastgesteld dat het gerecht tekortschiet in de bestrijding van de georganiseerde misdaad en ik denk daarbij in het bijzonder aan het Bendedossier. Worden de aanslagen van de hormonenmaffia de zoveelste reeks misdaden die onopgelost blijft ?

Toevallig werd deze week één van de kopstukken van de hormonenmaffia, de « hormonenspin » genoemd, door de correctionele rechtbank veroordeeld. Misschien denken sommigen dat we met deze veroordeling eindelijk de hormonenmaffia te pakken hebben. Ik wijs u er echter op dat de straf die deze veearts kreeg volgens velen te licht is en de vrees bestaat dat opnieuw een beroep zal worden gedaan op juridische spitstechnologie om ervoor te zorgen dat deze veearts op vrije voeten blijft. Mijn vraag om uitleg vandaag is dan ook ingegeven enerzijds door mijn verontwaardiging over de werking van het Belgisch gerecht, en anderzijds door een diep respect voor integere mensen, zoals Karel Van Noppen, die zijn eenzame strijd tegen de hormonenmaffia met zijn leven heeft moeten bekopen.

Dat we hier met een maffia te doen hebben, weet ik zeer goed, want een harde kern daarvan is terug te vinden in het hart van West-Vlaanderen, meer bepaald in de streek van Roeselare. Het is een kleine en selecte kring van veeartsen, veehandelaars, en vetmesters met banden tot in de hoogste financiële kringen, ook en vooral in het buitenland. Voor hen telt alleen grof geldgewin en zij schuwen geen enkel middel om hun belangen veilig te stellen. Dat hebben ze in het verleden bewezen.

Het zal ook wel een reden hebben gehad dat in 1992 precies in Roeselare bij de rijkswacht een nationale hormonencel werd opgericht, die inmiddels weer is opgedoekt omdat er lekken waren naar de hormonenmaffia.

Mijnheer de Voorzitter, sta me toe even in te gaan op wat mij is overkomen. Midden 1989, ik was toen gemeenteraadslid in Roeselare, vroeg een collega-gemeenteraadslid van een andere politieke partij, mij contact op te nemen met een slachter uit Roeselare die mij wenste te spreken in verband met pesterijen en plagerijen van een ambtenaar van het Instituut voor veterinaire keuring, van wie hij volgens zijn zeggen het slachtoffer was. Het kwam er op neer dat deze slager mijn tussenkomst « vorderde » bij de toenmalige staatssecretaris voor Volksgezondheid, de heer Delizée, ten einde de verwijdering van deze ambtenaar te bewerkstelligen.

Dat was de eerste keer in mijn leven dat ik in contact kwam met dat milieu. Ik was onmiddellijk geschokt door de toon en de arrogantie. Daardoor ben ik trouwens niet tussengekomen bij staatssecretaris Delizée. Pas enkele jaren later is het tot mij doorgedrongen tot wat dit milieu in staat is. Dit feit heeft bij mij overigens een zeker schuldgevoel nagelaten. Ik had het toen moeten opnemen voor die ambtenaar. Dit feit verklaart ook waarom ik mij, als niet-specialist in deze aangelegenheid, in het Parlement steeds heb ingezet voor de strijd tegen het gebruik van hormonen in de veeteelt en in de strijd tegen de hormonenmaffia.

Tijdens de vorige legislatuur werden zowel in de Kamer als in de Senaat initiatieven genomen om het wetgevend instrumentarium uit te breiden met het oog op de strijd tegen de hormonenfraude. Hierbij kon op de volledige medewerking worden gerekend van de toenmalige ministers Bourgeois en Santkin.

Ik verwijs hier vooral naar de wet van 14 oktober 1994, waarbij het toepassingsgebied van de hormonenwet werd uitgebreid en de sancties aanzienlijk werden verscherpt.

Sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving zijn er een aantal positieve evoluties vast te stellen. Controles wijzen immers op een afname van het gebruik van schadelijke produkten in de veeteelt. Niettemin blijven er hinderpalen bestaan in de strijd tegen de hormonenfraude, onder meer op het vlak van de wetgeving, de opsporing en de vervolging. Dat er nog bijkomende maatregelen nodig zijn, bleek recent nog op de hoorzitting in de Kamer met de heer Timperman, nationaal magistraat belast met de coördinatie van de strijd tegen de hormonenmaffia.

De voornaamste knelpunten situeren zich volgens ons bij het gerecht. Specialisten hebben al vaker gezegd dat de top van de hormonenmaffia gekend is. Wij merken trouwens dat in de diverse dossiers steeds dezelfde namen opduiken. Het gaat hier inderdaad om een kleine selecte bende ­ ik aarzel niet om deze benaming te gebruiken ­ met enorm veel vertakkingen, zowel in het binnenland als daarbuiten.

Vandaag is iedereen het erover eens dat hormonenfraude een vorm van georganiseerde criminaliteit is. Het gerecht beschikt volgens ons echter over onvoldoende middelen en is er niet op georganiseerd om de strijd met een dergelijke maffia met succes aan te binden. In het federale regeringsprogramma werden nochtans maatregelen beloofd om de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit mogelijk te maken. Ik stel met tevredenheid vast dat de minister van Justitie althans één initiatief heeft aangekondigd, namelijk de verfijning van de telefoontap.

Veel moeilijkheden worden veroorzaakt door het feit dat de bevoegdheden inzake de vervolging van de hormonenfraude verspreid is over verschillende parketten. Dit leidt tot problemen wanneer een onderzoek betrekking heeft op een fraude die zich over verschillende arrondissementen uitstrekt. Bovendien heeft deze versnippering een uiteenlopende aanpak tot gevolg. In de praktijk blijkt dat de verschillende gerechtelijke arrondissementen een sterk uiteenlopende strafmaat hanteren. Het strengst is men in Oost- en in West-Vlaanderen en in Turnhout. Allicht heeft de activiteit van de nationale magistraat, de heer Timperman, hier een en ander mee te maken. Het is dan ook meer dan dringend dat een wettelijk kader wordt gecreëerd voor magistraten met nationale bevoegdheden. Dat is immers ook in het onderzoek rond de Bende van Nijvel noodzakelijk gebleken.

De strijd tegen de hormonenfraude treft vandaag vooral de kleinere boeren en vetmesters, met andere woorden de kleinere garnalen. De top van de maffia blijft vooralsnog buiten schot. Er moeten nieuwe opsporingsmethodes worden ontwikkeld om de financiële stromen, de witwasoperaties en de schijnvennootschappen te ontdekken.

Naast de gerechtelijke knelpunten doen er zich een aantal problemen voor op het gebied van de controle door de inspectiediensten. In de eerste plaats is er een probleem van de belangenvermenging. Dit is het geval voor zelfstandige dierenartsen die inspectieopdrachten uitvoeren voor het IVK. Het verheugt mij dat de minister van Volksgezondheid, de heer Colla, heel spoedig een cumulatieverbod wil invoeren, in tegenstelling met wat de heer Weyts hier heeft verdedigd.

Er werd ons van diverse zijden medegedeeld dat het aantal positieve gevallen bij controles sterk zou zijn gedaald. In welke mate echter zijn de cijfers die worden vrijgegeven betrouwbaar ? Men gebruikt immers steeds meer gesofisticeerd materiaal en preparaten. Zo worden steeds meer cocktails gebruikt die van ieder produkt slechts een zodanig kleine hoeveelheid bevatten dat zij nauwelijks kunnen worden opgespoord. Sommige laboratoria zouden trouwens hogere controledrempels hanteren dan vereist voor een correcte toepassing van de wet. De controles worden ook steeds moeilijker omdat steeds meer vetmesters hun vee naar Frankrijk uitvoeren en het daar met hormonen behandelen.

De controle op het gebruik van schadelijke stoffen in de veeteelt wordt momenteel uitgevoerd door de inspectiediensten van twee departementen, namelijk Landbouw dat bevoegd is voor de controles in de landbouwbedrijven en Volksgezondheid dat bevoegd is voor de controles in de slachthuizen. Deze versnippering veroorzaakt tal van implicaties op het vlak van onderlinge coördinatie en bevoegdheidsafbakening. Ik meen dan ook dat het aangewezen is om alle controles op de aanwezigheid van residuen in het vlees, vanaf de produktie tot de verkoop aan de verbruiker, te laten uitvoeren door één en dezelfde inspectiedienst die uitsluitend opereert in het belang van de volksgezondheid en die geen bindingen heeft met het produktieproces.

Voor de minister van Justitie heb ik vier concrete vragen.

Ten eerste, zijn er vorderingen gemaakt in de onderzoeken naar de aanslagen die de voorbije jaren tegen de inspecteurs van het IVK zijn gepleegd, in het bijzonder naar de moord op inspecteur Van Noppen ?

Ten tweede, wanneer wordt er werk gemaakt van een wettelijk kader voor magistraten met nationale bevoegdheden ?

Ten derde, overweegt de minister de invoering van een regeling die het mogelijk maakt dat vermogens, waarvan een criminele oorsprong wordt vermoed, in beslag worden genomen, met omkering van bewijslast ?

Ten vierde, wat zal de minister doen om de inning van geldboeten efficiënter te maken ?

De twee volgende vragen zijn gericht tot de minister van Landbouw.

Ten eerste, in welke mate zijn de vrijgegeven resultaten van de controles van de inspectiediensten van Landbouw betrouwbaar indien men rekening houdt met de voorsprong die door sommige fraudeurs wordt genomen, bijvoorbeeld door het gebruik van cocktails ?

Ten tweede, zijn er, naar aanleiding van de uitvoer van vee naar Frankrijk, reeds contacten genomen met de bevoegde Franse autoriteiten om deze omzeiling van de Belgische wetgeving uit te schakelen, en zo ja, wat zijn daarvan de resultaten ?

Tenslotte heb ik nog twee vragen, zowel aan de minister van Landbouw als aan de minister van Volksgezondheid.

Vinden de ministers het niet aangewezen alle controles op de aanwezigheid van residuen in het vlees, vanaf de produktie tot de verkoop aan de verbruiker, te laten uitvoeren door een en dezelfde inspectiedienst ?

Wat is het standpunt van de ministers over de mogelijke coördinatie van de wetgeving inzake de bestrijding van het gebruik van hormonen in de veeteelt ?

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Bourgeois.

De heer Bourgeois (CVP). ­ Mijnheer de Voorzitter, nu de verjaardag van de moorddadige aanslag op veearts Van Noppen nadert, is het goed dat het Parlement aandacht besteedt aan de strijd tegen het gebruik van hormonen en in het bijzonder tegen de hormonenmaffia.

Het is inderdaad betreurenswaardig dat de onderzoeken in deze moordzaak nog geen resultaat hebben opgeleverd. Wij blijven hopen dat deze aanslag wordt opgehelderd en dat de verantwoordelijken worden gevonden en bestraft. Op dit vlak dragen de gerechtelijke instanties een grote verantwoordelijkheid. Ik sluit mij aan bij het verzoek van de heer Hostekint om het onderzoek betreffende deze aanslag nieuw leven in te blazen.

Indien wij er niet in slagen de feiten die zich in dit verband voordoen ernstig te sanctioneren, is het beleid niet langer geloofwaardig.

De minister van Volksgezondheid heeft nieuwe maatregelen voorgesteld. Waarschijnlijk meent hij dat hij de problematiek kan oplossen door het beperken van de cumulatie in de vrije beroepen. Dit is echter niet het geval. Ook de bevolking zal dit niet geloven. De minister doet hiermee een gevaarlijke stap. Tot nu toe is alles in de Kamer vlot verlopen, maar zodra de ware betekenis van deze maatregel goed en wel zal begrepen zijn, is het gevaar niet denkbeeldig dat de lijn wordt doorgetrokken naar andere vrije beroepen en dat er groot verzet tegen ontstaat. De heer Weyts heeft hier overigens op gewezen in zijn mondelinge vraag.

Ik wil hier nog aan toevoegen dat het adagio « ab uno dice omnes » een slechte motivatie is. Misschien was die uitdrukking van toepassing in de tijd van de Romeinen, maar het heeft geen zin algemene maatregelen op te dringen naar aanleiding van een bepaald geval dat zich in een departement heeft voorgedaan. Bovendien had dit geval niets te maken met een dierenarts.

Het is weliswaar niet de eerste keer dat deze maatregel wordt voorgesteld en verdedigd, maar hij zal zeker geen oplossing brengen. Er kan immers niet worden bewezen dat de problemen zich in de kringen van de dierenartsen situeren. Uitgerekend deze mensen zijn, zoals de heer Hostekint heeft gezegd, steeds weer het slachtoffer van de hormonenmaffia. Zij worden voortdurend bedreigd en zullen nu ook nog van overheidswege in de uitoefening van hun beroep gekortwiekt worden. In de weinige gevallen dat er sprake is van cumulatie tussen het houden van grote huisdieren en het keuren ervan, zijn er geen misbruiken geconstateerd.

Indien het allemaal zo gemakkelijk is als de minister in zijn antwoord aan de heer Weyts heeft laten uitschijnen dan vraag ik mij af waar de structuren blijven, waar de controle van de hiërarchische overheden in het IVK is en waarom de andere mensen van het IVK geen klacht indienen bij misbruiken door ondergeschikten of collega's. Ik meen dat de minister zich hier op het verkeerde pad bevindt.

Ik ben ook verwonderd over de houding van de gerechtelijke instanties. In geen enkel ander land ter wereld beschikt men over een beter instrument dan onze anti-hormonenwet die verleden jaar werd goedgekeurd. Er staan niet enkel boetes en strafrechtelijke sancties in, de wet puilt ook uit van allerhande commerciële sancties : van het verbod tot commercialisering van dieren tot het aanslaan en verbeurd verklaren van dieren, wat voor de houder van een veestapel een zeer kostelijke aangelegenheid is. Met deze wet hebben we ook de controlemogelijkheden vermenigvuldigd en vereenvoudigd. Niet enkel via bloedstalen en andere vormen van geperfectioneerde bewijsvorming kunnen aan de rechtbanken bewijzen worden geleverd. Het kan ook via het nemen van eenvoudige stalen, bijvoorbeeld meststalen, door gewone ambtenaren. De controle en de bewijslevering van het gebruik van verboden hormonale middelen en groeistimulerende middelen is daardoor veel gemakkelijker geworden.

Het departement Landbouw heeft niet enkel meegewerkt aan de verfijning van de wetgeving, maar heeft ook een aktieplan uitgewerkt. Met dit aktieplan worden verschillende middelen ter beschikking gesteld en bestaat de mogelijkheid om de sanitaire equipes over het ganse land in te zetten. Met andere woorden, de controles worden zeer efficiënt en continu.

In onze wet zijn bovendien middelen ingeschreven die in geen enkel ander land bestaan. Naar het voorbeeld van de Italiaanse wetgeving worden informanten, verklikkers beloond door strafvermindering. Dit is een zeer verregaande maatregel. Ook het misdrijf van « witwassen van geld » werd in de wet geïncorporeerd. Op het ogenblik dat de wet werd besproken, was de problematiek van het afluisteren nog niet wettelijk geregeld. Ik ben het eens met de heer Hostekint dat het een belangrijke verbetering zou zijn indien ook deze techniek ter beschikking van de onderzoeksrechters wordt gesteld vooral ter bestrijding van de georganiseerde maffia.

Wij vragen de minister van Justitie dat al het mogelijke wordt gedaan om het justitieel apparaat zo efficiënt mogelijk te laten werken. Het statuut van nationaal magistraat, waardoor de onderzoeker gemakkelijker in het hele land kan opereren, zou een grote verbetering zijn. De magistratuur moet ervan overtuigd zijn dat zij over een zeer goed instrument beschikt, waarmee zij in samenwerking met de departementen van Volksgezondheid en Landbouw misbruiken kan opsporen en vervolgen.

Er is nog een ander probleem dat ik even wens aan te raken en waarover ik de minister van Landbouw wil aanspreken. Wij moeten meer de nadruk leggen op een veralgemeend Europees beleid ter zake. De Europese Ministerraad neemt weliswaar een unanieme en consequente houding aan inzake de hormonenbestrijding en verwerpt het Amerikaanse standpunt. Hij wil Europa hormonenvrij houden. Er rijzen echter wel vragen met betrekking tot de houding van de afzonderlijke Europese lidstaten. De heer Hostekint wees al op de praktijk om dieren in Frankrijk vet te mesten en te slachten en daarna het vlees weer in te voeren. De samenwerking met de Franse autoriteiten ligt hier klaarblijkelijk zeer moeilijk. België is een klein land met vele grenzen. Zolang wij niet kunnen rekenen op de solidariteit van de autoriteiten van de andere Europese landen zullen wij het moeilijk hebben om resultaten te behalen.

Mijn laatste vraag is gericht tot de ministers van Volksgezondheid en van Landbouw. De controles blijven een betwistbaar punt in deze materie. Sommigen beweren nu dat alle controles, van in de stal tot in het slachthuis en zelfs tot op het bord van de consument, moeten worden uitgevoerd door één departement. Dit is in België niet het geval, maar wij staan, wat dat betreft, bijna alleen in Europa. In Groot-Brittannië is er het Department of Agriculture, Food and Fishery. In Duitsland, Frankrijk en Spanje heeft men een gelijkaardige structuur. In vele Europese landen controleert het departement van Landbouw de hele voedselketting zonder dat daarop kritiek komt, zoals bij ons het geval is.

Dat vragen de producenten in ons land echter niet. Zij willen alleen dat de controles die bij hen worden uitgevoerd, gedaan worden door mensen die over voldoende techniek en kennis beschikken om niet alleen vlees, maar ook levende dieren te kunnen keuren. Het protocol ter zake tussen de departementen van Landbouw en van Volksgezondheid is hiertoe een goede aanzet. De diensten van het departement van Landbouw voeren de controles uit tot aan het slachthuis. Eénmaal het dier geslacht is en men kan spreken van consumeerbaar vlees, worden de controles gedaan door het departement van Volksgezondheid. Op die manier kunnen wij verschillende doelstellingen realiseren. Zo worden de producenten betrokken bij de kosten van de controles. De producenten moeten bijdragen aan het Sanitair Fonds van het departement van Landbouw om controles te laten uitvoeren. In dit verband kan men niet alleen spreken over medebeheer, maar ook over medeverantwoordelijkheid en medefinanciering. Dit is zeer belangrijk, doeltreffend en gunstig ter ontlasting van het overheidsbudget.

Het departement van Landbouw controleert bovendien niet alleen het hormonengebruik, maar ook de gezondheid van de dieren, spoort dierenziekten op en ook dit is belangrijk voor de volksgezondheid. Die controles zijn zeer ingewikkeld. Men heeft experts nodig met een zeer grote ervaring in de talrijke vormen van dierenziekten. Hiervoor moet er een gecoördineerd beleid zijn. Eén departement moet een zicht hebben op alle aspecten die belangrijk zijn voor het kweken van levende dieren. In het departement van Landbouw zijn er mensen met de nodige know-how, die hiervan hun dagelijks werk maken. De keuring die wordt uitgevoerd nadat het dier geslacht is, gebeurt door nog meer gespecialiseerden, die dan vooral de kwaliteit van vleesprodukten op het oog hebben.

Ik breng dit aan ter ondersteuning van wat in het verleden gebeurde, maar ook om duidelijkheid te scheppen, want de verwarring is groot en wordt nog in de hand gewerkt bij de bevolking.

De hormonenbestrijders en controleurs hebben bovendien te kampen met mensen die weliswaar geen verantwoordelijkheid hebben maar die wel ronkende verklaringen afleggen.

Het Parlement heeft zijn verantwoordelijkheid in deze materies opgenomen. Wij leggen geen ronkende verklaringen af die twijfels doen ontstaan en het beleid ongeloofwaardig maken. Kamer en Senaat hebben concreet een wet goedgekeurd die de meest performante is in Europa. Als zij wordt toegepast, dan kunnen wij de maffia aan. De bevolking moet weten dat haar politieke vertegenwoordigers hun verantwoordelijkheid hebben opgenomen. Wij hebben dus geen enkele reden om pessimistisch en defaitistisch te zijn, want onze wetgeving wordt ons zeer terecht door andere landen benijd. (Applaus.)

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de Voorzitter, ik dank de heer Hostekint dat hij deze problematiek aanbrengt en zelfs een minister van zijn kleur interpelleert, hoewel hij intussen al een antwoord kreeg van de vorige minister van Landbouw, wat ik toch sympathiek vind.

De strijd tegen het gebruik van verboden groeibevorderaars in de veeteelt is een complexe materie die op de tafel van de Europese besluitvorming ligt sinds het einde van de jaren 70, toen in Italië in babyvoeding residuen van vrouwelijke geslachtshormonen en het kankerverwekkende DES-hormoon werden gevonden.

De Belgische overheid heeft de voorbije vijftien jaar een bijzonder lauwe houding aangenomen. Ministers hebben zelfs de legalisering van een beperkt aantal hormonen bepleit, en trokken het totaal verbod van het gebruik van hormonen bij de vetmesting in twijfel. Ik denk hierbij in concreto aan de gewezen CVP-ministers Laven, Demeester en De Keersmaeker.

Mijnheer Bourgeois, u komt gelukkig niet op dit lijstje voor.

Mijnheer de Voorzitter, sinds 1988 bindt Europarlementslid Jaak Vandemeulebroucke de strijd tegen de mistoestanden in de veeteelt aan. Onlangs las ik opnieuw de teksten door van zijn twee eerste persconferenties : Herverdeel en heers van december 1988 en De hormonenmaffia ­ Palermo in Vlaanderen van begin 1989. Het valt op dat zijn basisanalyse ruim zeven jaar na datum nog steeds correct is. Er is zelfs meer. Sinds enige tijd wordt hij bijgevallen door de nu bijna een jaar geleden aangestelde nationale magistraat, de heer Timperman.

Wat zijn de basisconclusies ?

Het Volksunie-Europarlementslid wees er reeds in 1988 op dat de strijd tegen het gebruik van verboden groeibevorderaars zich al lang niet meer beperkte tot het gebruik van geslachtshormonen, maar ook betrekking had op nadere hormonen zoals thyreostatica, cortico-steroïden, beta-agonisten, ook wel herverdelers genoemd, waaronder clenbuterol het meest gekende is, de verkeerde aanwending van antibiotica en het massale gebruik van cocktails, wat ook reeds door collega Hostekint aan de kaak werd gesteld.

De wet van 1985 moest worden aangepast en uitgebreid. Ondertussen is daaraan gedeeltelijk verholpen door het wetsvoorstel Brouns, Hostekint en Caudron, dat leidde tot de wet van 11 juli 1994, die sinds oktober 1994 van kracht is. Dit mag goed parlementair werk worden genoemd. Toch beklemtoonde Europarlement-collega Vandemeulebroucke dat er nood was aan een meer eenvormige wetgeving; de wetgeving verspreid over verschillende wetten, koninklijke en ministeriële besluiten diende zijns inziens te worden gecodifieerd. Dat is nog steeds niet gebeurd. Ook de heer Timperman, nationale magistraat, heeft hierop opnieuw aangedrongen.

Niet minder dan vijf ministeries zijn betrokken bij de strijd tegen de hormonenmaffia. Collega Vandemeulebroucke wees ook reeds op het gebrek aan coördinatie tussen de verschillende overheidsdiensten en beklemtoonde dat zowat bij alle betrokken ministeries problemen bestonden : bij het ministerie van Landbouw, het ministerie van Volksgezondheid, het ministerie van Binnenlandse Zaken, meer bepaald bij de rijkswacht, bij het ministerie van Justitie, meer bepaald bij de parketten, de gerechtelijke politie en in de coördinatie tussen beide, bij het ministerie van Financiën, meer bepaald bij de douane, de accijnzen en de belastingsadministratie.

Daarom bepleitte collega Vandemeulebroucke reeds in 1988 de aanstelling van een nationale magistraat. Hij noemde die toen verkeerdelijk « nationale onderzoeksrechter ». Zo'n magistraat zou de coördinatie van de strijd tegen een bepaalde vorm van criminaliteit, zoals tegen de hormonenmaffia, in handen krijgen. Tevens pleitte hij voor de oprichting van een multidisciplinaire Task Force die ter beschikking zou staan van de nationale magistraat en die zou zijn samengesteld uit dierenartsen, apothekers, chemici, politiemensen, criminologen, informatici en belastings- en boekhoudingsdeskundigen.

Toch mat de Regering zich ter zake een laag profiel aan. Uiteindelijk waren het slechts de aanslagen op de IVK-inspecteurs Ermens, Denoo, Seuring en Van den Braembussche die leidden tot een beperkt aantal maatregelen : wat meer overleg tussen de verschillende departementen, een beperkte coördinatie met het parket-generaal van het Hof van beroep te Gent voor de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Ik noem dat een ad hoc-beleid.

Pas na de moord op Karel Van Noppen stelde de Regering op 17 maart 1995, of zowat zes jaar na de bewuste persconferentie van collega Vandemeulenbroucke op 9 maart 1989, een nationale magistraat aan. Heel wat kostbare tijd ging dus verloren. Tragisch genoeg moest er eerst iemand worden vermoord.

Sinds de inwerkingtreding van de wet van 11 juli 1994 zou de geïnteresseerde burger de indruk kunnen krijgen dat er belangrijke stappen voorwaarts werden gedaan in de strijd tegen de hormonenmaffia. Er gaat geen maand voorbij of in de pers wordt melding gemaakt van gerechtelijke acties op landbouwbedrijven, de aanhouding van vetmesters, dierenartsen en handelaars in diergeneesmiddelen. De zetelende magistratuur past de nieuwe wet toe en spreekt steeds bijzonder strenge straffen uit. De dieren worden in beslag genomen en soms ook vernietigd. Een enkele keer wordt het bedrijf ook gesloten.

Is het nu tijd voor een zegebulletin ?

Daarover heerst nogal wat twijfel. Zeker bij degenen die het dossier van nabij kennen. Het schitterende betoog van de nationale magistraat voor de Kamer van volksvertegenwoordigers op 17 maart 1994 scherpt deze twijfel nog aan. De heer Timperman staat gekend als een bijzonder deskundig en bekwaam magistraat met een grote gedrevenheid in dit dossier. Zijn uiteenzetting was niet zo hoopvol.

Om mijn betoog af te ronden, zou ik nu een reeks concrete vragen willen formuleren. De eerste reeks richt ik tot de minister van Justitie.

De Ministerraad van 17 maart 1994 stelde een nationale magistraat aan, bevoegd voor de strijd tegen de hormonenmaffia. Uit de getuigenis van de heer Timperman blijkt evenwel dat de betrokkene geen nationale bevoegdheid heeft. Uit hoofde van zijn functie als advocaat-generaal bij het Hof van beroep te Gent kan hij enkel zonder veel moeilijkheden optreden in de provincies Oost- en West-Vlaanderen. In de andere rechtsgebieden moet hij de normale, hiërarchische weg volgen en wordt hij eigenlijk alleen maar gedoogd. In het regeerakkoord werd een passus overgenomen om het statuut van « nationale magistraat » te legaliseren.

Kan de minister mij meedelen hoever het staat met het wetsontwerp dat deze functie zal creëren ? Is het juist dat dit wetsontwerp zal voorzien in de aanstelling van drie nationale magistraten netjes verdeeld over Wallonië, Brussel en Vlaanderen ? Kan de minister de geruchten bevestigen dat de « nationale » magistraten Van Doren en Duynslaegher, gecatalogeerd als Vlaming en Brusselaar, de nieuwe functie zullen opnemen, terwijl de heer Timperman, omwille van het communautaire evenwicht worden « opgeofferd » ?

Collega Vandemeulebroucke heeft steeds gepleit voor de oprichting van een multidisciplinaire cel, bestaande uit chemici, dierenartsen, apothekers, financieel en fiscale deskundigen, informatici en misdaadanalysten, om de nationale magistraat in zijn taak bij te staan. De indiener noemde die cel een Task Force, maar deze term stuitte blijkbaar op nogal wat verzet, ook bij de heer Timperman, omwille van negatieve ervaringen met Task Force in het verleden, onder meer in verband met de Bende van Nijvel. De heer Timperman pleit daarom meer voor een « speciale politie », een soort Scotland Yard.

Kan de minister mij meedelen of hij overweegt, en zo ja wanneer en onder welke vorm, de nationale magistraat te omringen met deskundigen, teneinde een operationeel beleid mogelijk te maken ? De bestaande netwerken zouden dan zonder enige vorm van tijdsdruk, maar met voldoende middelen gelocaliseerd en bestudeerd kunnen worden en ze zouden, wanneer de tijd er rijp voor is, met grote operationele slagkracht kunnen worden ontmanteld.

De wet van 1985, gewijzigd door de wet van 1994, is voornamelijk gericht op degenen die op een illegale manier verboden substanties voorschrijven, verdelen, toedienen en verhandelen en op degenen die behandelde dieren vervoeren, verhandelen of ter slachting aanbieden. Deze wetgeving is dus vooral gericht op de basis van de hormonenpiramide. Er worden ongetwijfeld belangrijke successen geboekt die evenwel de indruk kunnen wekken dat de strijd tegen de hormonenmaffia succesvol verloopt.

Ik vraag mij af of een dergelijke aanpak voldoende is. Ik kan mij immers niet van de indruk ontdoen dat het eerder om « speldeprikken » gaat, waarbij wel de basis van de piramide getroffen wordt, maar de top gevrijwaard blijft.

Kan de minister mij meedelen welke concrete pogingen er sinds de moord op Karel Van Noppen ondernomen zijn om een inzicht te krijgen in de organisatie van de netwerken die vanuit de top van de hormonenpiramide de basis bevoorraden ?

De heer Timperman pleitte voor een pro-actieve aanpak en hij is van oordeel dat er dringend nood is aan bijkomende middelen. De wet op het aftappen van telefoongesprekken moet dringend worden uitgebreid naar de hormonenzaken. Deze wet dient echter ook te worden aangepast, aangezien hij nu omwille van administratieve beslommeringen, bijvoorbeeld het uittikken van alle opgenomen gesprekken zelfs als ze niet relevant zijn, door de onderzoeksrecheters met veel terughoudendheid wordt gebruikt.

Kan de minister mij meedelen wanneer deze wet zal worden aangepast ? Kan hij mij verzekeren dat, bij de uitbreiding naar hormonenzaken, de wet op het afluisteren van telefoongesprekken van toepassing zal zijn op alle personen in de hormonenfilières, dus niet alleen op de vetmesters of de dierenartsen die het verboden spul toedienen, maar ook op degenen die deze illegale middelen al dan niet uit het buitenland betrekken en aan de gebruikers leveren ?

In de hoorzitting in de Kamer van volksvertegenwoordigers bekloeg de heer Timperman zich erover dat het de rechtelijke macht bijzonder moeilijk wordt gemaakt om in contact te treden met de fiscale administratie, in casu de Bijzondere Belastinginspectie. Toch zouden die contacten vermogensonderzoeken veel vergemakkelijken. Het is immers bekend dat sommige hormonenbaronnen er een bijzonder rijkelijke levensstijl op nahouden, daar waar ze officieel voor de fiscale administratie slechts een laag of modaal inkomen hebben.

Kan de minister mij meedelen welke maatregelen hij overweegt om dit euvel te verhelpen en volgens welk tijdschema hij dit zal doen ? Hoe zullen de organen die in het kader van de wetgeving inzake het witwassen van misdaadgeld werden opgericht, ingeschakeld worden in de strijd tegen de hormonenmaffia ?

Kan de minister ons meedelen hoe het precies staat met de coördinatie tussen de diverse diensten ? Het is algemeen bekend dat die sterk te wensen overlaat, sommigen spreken zelfs over « une guerre des flics ». Hoe kan de samenwerking optimaal worden gemaakt ?

Hoe staat de minister tegenover de gedachte dat voor de bestrijding van bepaalde vormen van criminaliteit met betrekking tot vrouwenhandel, terrorisme, drugs of hormonen, best een landelijk parket wordt opgericht dat automatisch het onderzoek naar dergelijke vormen van criminaliteit leidt en coördineert en dat tevens de contacten met de buitenlandse opsporingsdiensten centraliseert ?

Kan de minister ons bevestigen of aan bepaalde vetmesters werd toegestaan hun straf uit te zitten tijdens de weekends en 's avonds, dat sommige veroordeelden weigerden hun boetes te betalen, maar opteerden voor vervangende gevangenisstraffen, die zij dan omwille van de overbevolking in de gevangenissen nooit moeten uitzitten ? Vindt hij dit billijk of vindt hij, samen met de Volksunie, dat een dergelijke handelwijze bijzonder demotiverend werkt voor de inspecteurs in het veld ? Wat zal hij ondernemen om aan dergelijke toestanden een einde te maken ?

Kan de minister ons tenslotte bevestigen dat er aanwijzingen zijn voor het bestaan van banden tussen de hormonenhandel en de handel in drugs ? Als dit inderdaad het geval is, kan hij ons dan meedelen of er een geïnstitutionaliseerd overleg bestaat tussen de politiediensten belast met het bestrijden van beide vormen van criminaliteit ?

Aan de ministers van Volksgezondheid en van Landbouw wil ik de volgende vragen stellen.

Zijn zij het eens met collega Vandemeulebroucke dat de wetgeving op het gebruik van diergeneesmiddelen moet worden gecodificeerd zodat op een uniforme wijze wordt bepaald hoe monsters worden genomen en hoe dieren in beslag worden genomen, zodat de betrokken ambtenaren bevoegd worden voor de controle op het geheel van de gecodificeerde wetgeving ? Een dergelijke aanpak zou bevoegdheidsconflicten tussen de diverse ministeries en departementen tot een minimum kunnen beperken.

Zijn de ministers het eens met de stelling dat er uiteindelijk nood is aan een organisatie zoals de Nederlandse Algemene Inspectiedienst, waarbij de betrokken ambtenaren van Landbouw en/of Volksgezondheid bij het opstellen van hun processen-verbaal onder het ministerie van Justitie ressorteren ?

De strijd tegen de hormonenmaffia is allesbehalve alleen een Belgisch probleem, maar is tegelijk ook een Europees en een wereldprobleem. Europarlementslid Vandemeulebroucke bewees onlangs dat ook de USA, een land dat nochtans vijf geslachtshormonen legaliseerde, problemen heeft met een zwarte markt en met illegale netwerken van cortico-steroïden, thyreostatica, beta-agonisten en antibiotica. Ook de door de Europese Commissie eind vorig jaar georganiseerde wetenschappelijke conferentie bevestigde dat geen enkel land ter wereld vrij is van dit soort probleem. Bestaat er regelmatig overleg tussen de verantwoordelijken tussen de 15 EU-lidstaten ?

Delen de ministers van Landbouw en van Volksgezondheid de mening dat er nood bestaat aan een Europese cel die als aanspreekpunt kan fungeren voor de diverse nationale administraties ? Welke inspanningen hebben zij in hun respectievelijke Europese Ministerraden ondernomen om een dergelijke coördinatie op te zetten ?

Kunnen de ministers de persberichten bevestigen dat er op het ogenblik een uittocht plaatsvindt van Belgische vetmesters naar Frankrijk, omdat in dat land de wetgeving aanzienlijk soepeler is en de controles lakser ? Hebben de ministers ter zake al contact opgenomen met hun collega's in Frankrijk en kunnen ze mij meedelen wat de resultaten zijn van deze eventuele contacten ?

Een laatste vraag is specifiek gericht tot minister Colla. Vanmorgen was hij op de voorstelling van het boek Moord op een veearts ­ Het testament van Karel Van Noppen . De minister verzorgde er de inleiding. Hij beweerde vragende partij te zijn ten opzichte van de minister van Justitie wat betreft de nodige wetswijzigingen die de nationale magistraat, de heer Timperman, vraagt. Ik heb de vragen van de heer Timperman zoëven reeds behandeld. Eerlijk gezegd vind ik het gesmeek, of liever gezegd het gejank van minister Colla aan een andere minister in functie niet correct. De oppositie, de consumenten, degenen die het hormonendossier door en door kennen, zoals sommige collega's, mogen vragen stellen en zijn vragende partij. Een minister in functie moet niets vragen, maar moet handelen. Als minister Colla het inderdaad echt meent, zet hij nu door. De Ministerraad is nog steeds een college. Minister Colla kan van deze aangelegenheid een regeringszaak maken en van minister De Clerck eisen dat de wet nog vóór het zomerreces wordt gewijzigd. Deze zaken zijn trouwens ook opgenomen in het regeerakkoord. De minister moet dus niet janken, maar handelen. Hij moet eisen dat er vanuit justitie iets gebeurt of hij moet de nodige conclusies trekken.

Ik verontschuldig mij voor deze uitgebreide reeks vragen, maar ik hoop hiermee een beter inzicht te krijgen in de stand van zaken in het hormonendossier. Ik weet dat het probleem van het gebruik van groeibevorderaars niet van de ene dag op de andere kan worden opgelost. Iedereen moet echter toegeven dat er de voorbije jaren enorm werd getreuzeld. Niemand kan zich verschuilen achter onwetendheid. Het boek De Hormonenmaffia dat Jaak Vandemeulebroucke in september 1993 schreef, geldt als een standaardwerk ter zake.

Een jaar geleden werd een vastberaden en moedig man vermoord. Twaalf maanden later lijkt de balans mij niet zo positief. Daarvoor zijn er nog te veel vragen. Daarvoor is de openlijke ontgoocheling van een eerlijk magistraat als de heer Timperman te groot. Ik zeg dit niet met leedvermaak, integendeel, ik wil dat er vooruitgang komt en wel op zeer korte termijn. Wij moeten van de Regering eisen dat er nog vóór het zomerreces wetsontwerpen worden ingediend die de wetgeving waar nodig veranderen. Dit is geen spel van oppositie tegen meerderheid. Iedereen weet dat mijn partij deze zaak ten volle steunt. Een adequate aanpak van het hormonenvraagstuk is het mooiste eerbetoon dat wij kunnen betonen aan de familie van de vermoorde dierenarts-inspecteur. (Applaus.)

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Boutmans.

De heer Boutmans (Agalev). ­ Mijnheer de Voorzitter, in aansluiting op de vraag om uitleg van de heer Hostekint had mevrouw Dua een uiteenzetting voorbereid. Aangezien zij weerhouden is in de Vlaamse Raad, zal ik enkele thema's van haar betoog behandelen.

De problematiek van de hormonen confronteert ons met een fundamentele ziekte van de landbouw- en veeteeltsector, die volledig geïndustrialiseerd is en daardoor het contact met haar essentiële bron, de natuur, aan het verliezen is of al verloren heeft. Wij hebben dus niet enkel te maken met het probleem van de hormonen, maar ook met het toedienen van kalmeermiddelen in de veeteelt, van pesticiden in de landbouw en dergelijke. Tot onze spijt is er een conflict ontstaan tussen landbouw en volksgezondheid, terwijl zij in principe bondgenoten zouden moeten zijn.

Wat de problematiek van de hormonen betreft, sluit ik mij aan bij de vragen van de heren Hostekint en Anciaux. Ik zal echter ingaan op nog enkele specifieke punten.

Er wordt steeds meer gewerkt met hormonencocktails, waardoor voor individuele produkten de normen niet meer worden overschreden, of de hoeveelheden niet meer kunnen worden geregistreerd. Het gevaar voor de volksgezondheid wordt hierdoor echter geenszins verminderd. Welke middelen bestaan er op het vlak van reglementering en opsporingstechnieken om hormonencocktails terug te vinden en eventueel bestraffend op te treden ?

Ofschoon de controles ongetwijfeld zijn toegenomen, blijkt op het terrein dat zij lang niet altijd efficiënt zijn. Zo zouden de controles in hoge mate geconcentreerd zijn op de kleine bedrijven. Het is nochtans duidelijk dat de belangrijkste problemen bij de grote vetmesterijen liggen omdat zij door hun omvang de grootste winstmogelijkheden bieden. Om die reden is de georganiseerde criminaliteit in hoofdzaak in deze bedrijven te vinden. Is het juist dat de controles te weinig worden gericht op de grote vetmesterijen ? Welke maatregelen zal de Regering nemen om dit te verhelpen ?

Op justitieel vlak zijn er nog mogelijkheden voorhanden. De hormonenmaffia is een vorm van georganiseerde misdaad en die kan enkel worden bestreden via de portemonnee, al is die in dit geval een netwerk van bankrekeningen. Een gevecht tegen de georganiseerde criminaliteit is pas efficiënt op voorwaarde dat men de vermogens en de geldstromen weet aan te pakken. De nationale magistraat heeft hiertoe voorstellen gedaan. Is de Regering van plan aperte verrijking door criminaliteit aan te pakken ?

Volgende week, op 20 februari 1996, is het een jaar geleden dat veearts Van Noppen werd vermoord. Een paar dagen na deze verschrikkelijke moord is er een brede volksbeweging op gang gekomen die met veel succes een vleesloze dag heeft georganiseerd. Ook voor volgende week werd een dergelijk initiatief aangekondigd, dat in ons land op zeer veel sympathie kan rekenen, vooral in Vlaanderen, waarschijnlijk omdat er in Wallonië minder ruchtbaarheid werd gegeven aan het initiatief. Het is van groot belang dat de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit wordt gedragen door alle segmenten van de bevolking. De vleesloze dag, die niet gericht is tegen de landbouw of de slagers en nog minder tegen de Regering, kan een mogelijkheid bieden van bewustwording en van mobilisering tegen de georganiseerde criminaliteit.

Ik verzoek deze vergadering en de Regering om deze volksbeweging te steunen en uiting te geven aan deze steun. Ik heb daartoe een motie opgesteld. Hierover moet echter unanimiteit kunnen bestaan. Misschien kunnen de ministers in hun antwoord bevestigen dat de Regering dit initiatief steunt.

Het Reglement biedt de mogelijkheid om bij hoogdringendheid over deze motie te stemmen. Indien wij pas tijdens de volgende vergadering stemmen, is het immers te laat. Bij de stemming kan er over deze problematiek wellicht een spontane consensus met de Regering worden bereikt.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Devolder.

De heer Devolder (CVP). ­ Mijnheer de Voorzitter, ik ben het in grote lijnen eens met de vorige sprekers.

Ik wil echter specifiek aandringen op coördinatie tussen de verschillende inspectiediensten, die op dit ogenblik vaak verschillende parameters hanteren. De minister van Volksgezondheid zal zich ongetwijfeld herinneren dat ik vorige week een vraag heb gesteld waarin ik heb doen opmerken dat het hormoon Melatonine bij een andere administratie niet als geneesmiddel, maar als nutriënt werd geregistreerd. Als iemand er dus niet in slaagt bij de ene administratie te bekomen wat hij wil, richt hij zich eenvoudig tot een andere administratie. De minister heeft weliswaar positief op mijn vraag gereageerd, maar ik vraag mij toch af in welk land wij leven.

Om dit soort problemen efficiënt aan te pakken mag echter niet alle heil worden verwacht van een betere coördinatie van de verschillende inspectiediensten. Hier in de Senaat worden al te vaak lichtzinnige beloftes gedaan. Ik zal echter zeer nauwlettend toezien hoe de beloofde maatregelen zullen worden uitgevoerd.

Voorts wil ik erop wijzen dat de problematiek van de hormonen ook een wetenschappelijke problematiek is. De heer Anciaux heeft kritiek geuit op voormalige ministers van Landbouw. We moeten echter eerlijk zijn. De wetenschappelijke discussie over het al of niet schadelijk zijn van bepaalde lichaamseigen hormonen is nog niet afgerond. De Food and Drugs Administration durft ter zake volledig andere standpunten in te nemen dan deze die nu in Europa eensgezind worden ingenomen.

Amerika heeft op basis van een verslag van de Food and Drugs Administration een klacht ingediend bij de World Trade Organisation. Het gaat hier vanzelfsprekend over economische belangen, maar om deze veilig te stellen komt men met een wetenschappelijk dossier aandraven.

Hoe zal de Belgische Regering, al dan niet in Europees samenwerkingsverband, reageren op de stappen die nu vanuit Amerika worden ondernomen ?

De Voorzitter. ­ Het woord is aan minister Pinxten.

De heer Pinxten, minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen. ­ Mijnheer de Voorzitter, ik dank iedereen die aan dit debat heeft deelgenomen. Voor ik op de vragen antwoord, wil ik toch enkele bedenkingen formuleren.

Ten eerste, wat het justitiële aspect betreft, zal de minister van Justitie, die op het ogenblik weerhouden is in de Kamer, straks wellicht een antwoord geven.

Ten tweede, in de loop van het debat werd gezegd dat er eerst een moord moet gebeuren alvorens maatregelen getroffen worden. Wie dit gezegd heeft, is hier thans niet meer aanwezig. Dit doet de waarheid geweld aan. De wet van 15 juli 1985 werd immers door het Parlement gewijzigd op 11 juli 1994, dus welgeteld zeven maanden en negen dagen voor dierenarts-inspecteur Van Noppen werd vermoord. Bovendien is onze wetgeving op het gebruik van hormonen heel wat strenger dan in de meeste, om niet te zeggen in alle ons omringende landen. Die opmerking is dus niet terecht, zij past in het kraam van degene die graag schiet op de politieke klasse, de Regering, het Parlement, de meerderheid.

Ik zal nu ingaan op de vragen die hier werden gesteld. Wat het departement Landbouw betreft, beschikken wij over een aantal cijfers met betrekking tot het onderzoek naar het gebruik van hormonen. Dit onderzoek gebeurt op twee manieren. Er is het screeningonderzoek, of de willekeurige staalname, en er is het gericht onderzoek waarbij tot onderzoek wordt overgegaan op basis van inlichtingen.

Het screeningonderzoek leidde in 1995 tot de vaststelling dat in 3 pct. van de bedrijven waar de staalname gebeurde, positieve dieren aanwezig waren. In 1994 was dit in 15 pct. en in 1993 in 40,6 pct. van de aldus onderzochte bedrijven het geval. Ten opzichte van 1993 stellen we dus een daling vast van het aantal positieve dieren met meer dan 10 pct. Ik wil benadrukken dat 90 pct. van de inspecties gebeurt in bedrijven waarvan men weet dat ze vetmesting doen omdat ze ofwel exporteren, ofwel voor slachting een beroep op slachthuizen doen.

Tien pct. van de inspecties gebeurt in bedrijven die volledig willekeurig worden gekozen. Er worden slechts stalen genomen indien er in het geïnspecteerde bedrijf runderen voor vetmesterij aanwezig zijn.

De heer Boutmans beweert dat de grote vetmesters gespaard blijven van controles. Ik heb daar geen enkele indicatie voor. Indien hij die wel heeft, dan mag hij ze mij doorspelen. Ik zal ze dan bezorgen aan de diensten van mijn departement die belast zijn met de hormonenbestrijding. Indien er geen echt scherpe aanduidingen zijn, moet men er niet over spreken. Men kan immers geen beleid voeren louter op basis van insinuaties.

Verder zijn er de gerichte onderzoeken. Het gaat hier om onderzoek in bedrijven waarover aanduidingen van hormonengebruik zijn of waar vroeger precedenten geweest zijn. Soms gaat het om zachte aanduidingen, zoals brieven of informatie van andere ambtenaren van binnen of buiten het departement. Bij het gericht onderzoek wordt de controle op de dieren aangevuld met huiszoekingen naar aanwezigheid van flessen met hormonen of spuiten.

De bedoeling van het gericht onderzoek is een zo hoog mogelijke positieve score te bereiken. Dit betekent immers dat de aanduidingen voor het onderzoek bewaarheid worden. Het is echter ook de bedoeling om op termijn minder gerichte onderzoeken te moeten uitvoeren, omdat er minder hormonen worden gebruikt.

Bij de screening of de willekeurige staalnamen wordt er in 3 pct. van de bedrijven hormonengebruik vastgesteld. Bij gericht onderzoek ligt dat percentage uiteraard hoger, 100 pct. zou het ideaal zijn. Dat zou er immers op wijzen dat de aanduidingen steeds juist zijn. Dit is echter niet het geval. Vorig jaar vond men in 15 pct. van de bedrijven positieve dieren. Volgens het CBO bedraagt dit percentage echter 45 pct., wanneer men zich ook baseert op andere aanwijzingen van aanwezigheid van verboden bestanddelen.

Uit deze lange uiteenzetting van de bestrijdingmethode en de resultaten ervan leid ik af dat de gewone landbouwbedrijven bijna geen hormonen meer gebruiken, in welke vorm ook. Ik druk mij voorzichtig uit. Ik zeg niet dat er in de gewone landbouwbedrijven helemaal geen hormonen meer gebruikt worden. Hoe kritisch men de cijfers ook bekijkt, toch kan men er niet onderuit dat er een daling is van het aantal positieve vaststellingen. Mijn collega van Volksgezondheid zal dit bevestigen. Hiermee beweer ik niet dat de strijd tegen de hormonen en zeker tegen de hormonenmaffia een gewonnen zaak is. Maar toch gaat er schijnbaar een sterk ontradend effect uit van de maatregelen die in oktober 1994 genomen zijn in het verlengde van de verstrenging van de wet op 11 juli 1994 en van de maatregelen die de Regering op 17 maart van vorig jaar aankondigde. Het probleem lijkt zich meer en meer toe te spitsen op de gespecialiseerde spuiters.

Om volledig te antwoorden op de eerste vraag van de heer Hostekint, kan ik nog melden dat de tegenonderzoeken worden uitgevoerd op dezelfde staalname als die van het eerste onderzoek. Er is dus geen sprake van de verdwijning van produkten bij het tegenonderzoek.

Bovendien controleert het Instituut voor hygiëne en epidemiologie, dat in ons land het referentielaboratorium is, de kwaliteit van en de door de laboratoria gehanteerde normen en methoden.

Op de tweede vraag over het verplaatsen van de vetmesterij naar Frankrijk is ook de heer Anciaux ingegaan.

Ik baseer me niet op geruchten, kranteberichten of beweringen. Ik ga alleen voort op cijfers.

De cijfers waarover ik beschik, bevestigen deze tendens niet, maar indien men het tegendeel kan bewijzen, zal ik de noodzakelijke maatregelen nemen.

Het aantal naar Frankrijk uitgevoerde fok- en gebruiksrunderen, dus magere dieren, is in 1995 gestegen tot 16 777. In 1994 werden er slechts 16 467 uitgevoerd. Er is dus een lichte stijging van 310 dieren.

De uitvoer van slachtrunderen daarentegen daalde van 100 826 naar 85 477, wat een vermindering betekent van 15 349 dieren.

In 1995 hebben de Belgische autoriteiten meer dan eens officieel contact opgenomen met Frankrijk, Nederland en Duitsland. De algemene vaststelling is dat ons land zich aan de top van de hormonenbestrijding bevindt, zowel inzake controles als inzake laboratoria en sancties.

Om de laatste kern van hormonengebruik te bestrijden, is een verstrenging en verstrakking van het wettelijk arsenaal noodzakelijk. Wij moeten in alle nuchterheid en afstandelijkheid vaststellen dat de strijd tegen de hormonen in ons land meer afdoende en strenger is dan in de ons omringende landen. Men moet de moed hebben om ook dat te zeggen.

In Frankrijk doet men slechts controles op stilbenen en enkele beta-agonisten en thyreostatica, en bijna niet op geslachtshormonen of op corticosteroïden.

Op basis van deze vaststellingen heb ik op de Europese Landbouwraad van december 1995 aan commissaris Fischler gevraagd dat de Commissie spoedig een initiatief zou nemen om de controle te versterken op de harmonisatie van de bestrijding in alle landen van de Europese Unie. Dit is meteen een antwoord op vragen die de sprekers daarnet hebben gesteld.

Wat het derde onderdeel van de vraag om uitleg betreft, breng ik in herinnering dat mijn departement altijd een sterke voorstander is geweest van een enkel ministerie, dat bevoegd is voor de controle op de voedingsmiddelen. Het idee van een agro-alimentair ministerie heb ik niet uitgevonden. Ook mijn voorgangers waren er voorstander van. De heer Bourgeois zal dit wel bevestigen.

Indien een enkele controledienst alleen de controle op residuen zou omvatten, dan zou het probleem worden verschoven naar een opdeling tussen controle op residuen en de sanitaire controle, die nochtans even belangrijk is voor de volksgezondheid.

De kwaliteitsaspecten van een produkt en de bescherming van de consument werden grondig besproken in een algemene discussie tussen de autoriteiten en de vertegenwoordigers van de sector. De besluiten van deze besprekingen waren eerder in het voordeel van een aanpak met als doel een statuut voor het hele landbouwbedrijf te ontwerpen, dat gebaseerd is op zowel sanitaire als residu-controle, want de opdeling van deze aspecten zal niet leiden tot de verwachte resultaten.

In een tweede subvraag lijkt de heer Hostekint een belangenvermenging van de ambtenaren van het ministerie van Middenstand en van Landbouw te insinueren, omdat zij ambtenaar zijn van dit ministerie. Daarop zou ik twee dingen willen antwoorden. In de eerste plaats moet het duidelijk zijn dat de ambtenaren van het ministerie van Landbouw en Middenstand net als alle andere ambtenaren gehouden zijn aan dezelfde professionele deontologie. Verder werd het ministerie van Landbouw bij de regionalisering van de bevoegdheden inzake economische expansie en inzake de promotie van landbouwprodukten grondig geherstructureerd. Bij deze herstructurering werden twee directies-generaal gecreëerd die exclusief bevoegd zijn voor de controle van de kwaliteit van dieren en van planten en van dierlijke en plantaardige produkten. Men zou zich overigens kunnen afvragen welk ander departement de moed heeft opgebracht om drie parastatale instellingen op te heffen en te integreren in het departement. Daarenboven waren twee van die instellingen belast met een controleopdracht, namelijk de Nationale Zuiveldienst en de Nationale Dienst voor afzet van land- en tuinbouwprodukten. Het wordt overigens stilaan tijd dat de prestaties van mijn voorganger, de heer Bourgeois ­ en ik ben blij dat in zijn aanwezigheid te mogen verklaren ­ op een meer objectieve wijze zouden worden geapprecieerd.

De verschillende procedures, termijnen en sancties waarvan sprake in het vierde hoofdstuk inzake de reglementeringen van het gebruik van groeistimulatoren bij het vetmesten van vee, zouden inderdaad best worden geharmoniseerd, mits het behoud van de specificiteit van de desbetreffende wetten.

Vanop deze tribune zou ik nogmaals aan mijn collega van Volksgezondheid willen voorstellen deze opdracht toe te vertrouwen aan de interdepartementele cel, die wordt voorgezeten door de heer Timperman en die een volledig zicht heeft op alle aspecten van de problematiek.

Mijnheer de Voorzitter, de verwijzing van de heer Anciaux naar de situatie in Nederland komt weinig overtuigend over; de strijd tegen het gebruik van hormonen wordt in ons land immers op een meer intense manier gevoerd dan bij onze noorderburen. De veeteeltsector in Nederland weet dat maar al te goed. Bij ons is dat blijkbaar nog niet doorgedrongen.

Over obstructie in de coördinatie door de nationale magistraat kreeg ik noch van de nationale magistraat zelf, noch van mijn departement enige aanwijzing. Mocht ik ooit een indicatie in die richting ontvangen dan zal ik mijn diensten onmiddellijk instrueren tot volledige medewerking aan de coördinatie onder leiding van de heer Timperman.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de Voorzitter, de minister zou er goed aan doen even na te kijken wat de nationale magistraat ter zake verklaart heeft tijdens de hoorzitting in de Kamer van volksvertegenwoordigers. De heer Timperman nam toen zelf de woorden obstructie en problemen bij de coördinatie in de mond.

De minister wimpelt mijn verwijzing naar Nederland af met het argument dat de strijd tegen de hormonenmaffia bij ons intens wordt gevoerd. Ik zal dit argument noch beamen, noch ontkrachten. Ik beweer alleen dat het interessant is dat alle ambtenaren dezelfde bevoegdheid krijgen, of ze nu van het ministerie van Landbouw of van Volksgezondheid zijn, en dat ze bij al hun acties beschouwd worden als ambtenaren van het ministerie van Justitie, met alle daaraan verbonden voordelen. Het Nederlandse systeem zou dus een stap in de goede richting kunnen zijn ter versterking van het volgens de minister goed gevoerde anti-hormonenbeleid in België.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan minister Pinxten.

De heer Pinxten, minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen. ­ Ik zeg alleen in alle duidelijkheid, mijnheer Anciaux, dat ik uiteraard de verklaring van de heer Timperman heb gelezen, maar dat ik van hem sinds zijn aanstelling geen enkel signaal over obstructie heb gekregen. Van een nationaal magistraat die met een belangrijk dossier belast is, mag ik toch verwachten dat hij het mij rechtstreeks signaleert indien hij in mijn departement een of andere vorm van obstructie ontdekt. Ik nodig de heer Timperman dan ook uit dit inderdaad te doen, liefst met naam, toenaam en functie van de betrokkene.

Ik herhaal dat ik het Nederlands model niet heb willen afwimpelen. Ik heb daarover een algemene beschouwing gemaakt die volgens mij pertinent is en als dusdanig ook in Nederland wordt erkend.

Het juridisch aspect van dit dossier laat ik uiteraard over aan de minister van Justitie. Ik wijs er enkel op dat het departement van Landbouw zijn volle medewerking wil verlenen aan de coördinatie in het CBO onder de leiding van de nationale magistraat om de doelstelling die wij allen nastreven, zo maximaal mogelijk te bereiken.

In een laatste punt ga ik even in op het overleg met de andere Europese lidstaten. Ik heb er al op gewezen dat dit probleem reeds in december werd aangekaart op de Landbouwraad en ik ben bereid dit onderwerp terug aan te kaarten. Over de procedure in het kader van de Wereldhandelsorganisatie kent u het standpunt van de Europese landbouwministers. Het is niet eenparig, want onze Britse collega houdt er, zoals wel vaker gebeurt, een eigen mening op na. Indien mijn informatie correct is, dan zijn de Verenigde Staten nog niet met de procedure gestart. Zij hebben wel aangekondigd dit te zullen doen en wij wachten er dus op. Zoals u misschien weet, hebben de Verenigde Staten sinds 1989 op handelsvlak al retorsiemaatregelen genomen. Nu gaat het om een pakket met een waarde van 100 miljoen dollar, iets minder dan drie miljard frank. Cruciaal in dit alles is dat de lidstaten van de Europese Unie tijdens de hele procedure dezelfde houding blijven aannemen. Gezien de procedure van de Wereldhandelsorganisatie zullen we uiteindelijk bepaalde handelscompensaties niet kunnen vermijden. Deze moeten echter maar op andere terreinen worden toegestaan. Het mag zelfs op het vlak van landbouw zijn, maar niet op dat van de invoer van Amerikaans hormonenvlees.

Om af te ronden onderstreep ik dat ik geen enkel probleem heb met de invoer van Amerikaans vlees, maar wel met de invoer van Amerikaans hormonenvlees. En daar blijk ik bij.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Devolder.

De heer Devolder (VLD). ­ Mijnheer de Voorzitter, twee weken na de toediening zouden er van lichaamseigen hormonen geen sporen meer overblijven. Op dat vlak zullen er dus geen problemen zijn, want we zullen ze niet kunnen detecteren. Er zal wel een wetenschappelijke discussie worden gevoerd en ik weet ook dat de wetenschap van visie kan veranderen. Op het ogenblik vindt de Food and Drugs Administration het beperkt toedienen van bepaalde soorten hormonen niet schadelijk. Veertien dagen geleden heb ik daarover nog gesproken met onze Amerikaanse collega's-senatoren.

Als zij gezondheidsargumenten hanteren in een economische discussie, dan zullen wij er toch moeten voor zorgen dat het Europees standpunt voldoende wetenschappelijk onderbouwd is. Misschien kan België in die zin een initiatief nemen.

De heer Pinxten, minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen. ­ Mijnheer de Voorzitter, tijdens de decemberzitting van de Europese Landbouwraad werd daarover een hele discussie gevoerd, en ook over de procedure. Commissaris Fischler heeft zelfs een conferentie georganiseerd over de wetenschappelijke argumenten.

De wetenschappelijke benadering is één element in de discussie met andere landen, maar er zijn ook andere aspecten, zoals volksgezondheid, traditie, cultuur, en culinaire patronen, kortom andere attitudes van de Europese bevolking ten aanzien van vlees. Mijn standpunt is dat wij, gelet op de strijd die we voeren tegen de hormonen en tegen de hormonenmaffia, geen politiek van twee maten en twee gewichten kunnen aanvaarden. We kunnen dus niet in eigen land het gebruik van hormonen hardnekkig bestrijden en tegelijkertijd hormonenvlees invoeren. Wij willen een duidelijke houding aannemen.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan minister Colla.

De heer Colla, minister van Volksgezondheid en Pensioenen. ­ Mijnheer de Voorzitter, ik zal trachten de vragen correct, maar in telegramstijl te beantwoorden.

Sommige sprekers menen dat wij in het verleden een te low profile hebben aangenomen, dat we de wet, die wel degelijk bestaat, nauwelijks hebben toegepast. Sta me toe even een vergelijking te maken die het tegendeel bewijst. In 1990 werd er bij gerichte controles, door de veeartsen van het Instituut voor veterinaire keuring 30 pct. positieve gevallen vastgesteld, in 1995 was dat nog maar 3,1 pct. Dit is toch een aanzienlijke vooruitgang, al wil ik hierover niet euforisch doen. Er is inderdaad nog altijd een probleem, vooral bij enkele grote vetmesters. Zelfs een tiende van een procent is nog te veel in deze materie.

Ik zal het rijtje van sprekers in de omgekeerde richting afgaan, want dan kan ik eindigen met mijn antwoorden aan de heer Hostekint.

De heer Boutmans vroeg zich af of de grote vetmesters gespaard worden. Wat controles betreft, denk ik van niet. De gerichte controles van het IVK in de slachthuizen viseren dieren afkomstig van bedrijven die op de zwarte lijst staan, met andere woorden bedrijven waar in het verleden al een probleem is vastgesteld en de grote vetmesters horen daar zeker bij.

De zogenaamde « harde kern » van de hormonenmaffia blijft liever anoniem en zal het niet zo gemakkelijk riskeren om iets te ondernemen tegen de keurders van het IVK. Het feit dat ze dat recent wel hebben gedurfd, betekent dat deze keurders het hen bijzonder lastig maken, dat ze op het niveau van de slachthuizen zeer gericht en zeer goed werk leveren. Dit gegeven en het bestaan van een zwarte lijst zijn voor mij elementen om te zeggen dat de interpretatie van de heer Boutmans niet juist is.

Inzake de opmerkingen van de heer Devolder over natuurlijke hormonen en de invloed van de Wereldhandelsorganisatie, van Europa en de Verenigde Staten wil ik in volgende zin reageren. Toen mij in de Kamer eens werd gevraagd naar mijn inschatting van de toestand, antwoordde ik met volgende boutade : « Ik vrees dat ik verkracht zal worden », waarmee ik bedoelde dat de lobbying, de internationale organisaties en allerlei wetenschappelijke conferenties natuurlijk een grote invloed hebben. U moet wel weten dat ik een duidelijk standpunt heb : ik ben ertegen dat vlees wordt ingevoerd van dieren die daarmee werden opgefokt.

Ik heb daarvoor twee redenen. Ten eerste, als natuurlijke hormonen worden toegelaten, creëert men een nieuw kanaal waarlangs allerlei nieuwe illegale praktijken kunnen worden geïntroduceerd of die als kapstok kunnen worden gebruikt voor het voortzetten van die illegale praktijken. Mijn tweede argument is van wetenschappelijke aard. Tegen hen die stellen dat natuurlijke hormonen niemand schade toebrengen antwoord ik met de wedervraag : waar zijn zij goed voor ? Buiten de portemonnee van de verbruiker en het puur economische voordeel, zie ik geen enkel nut, alleszins niet voor de kwaliteit van het vlees zelf, tenzij voor het uitzicht, maar dan moeten allerlei kleurstoffen worden toegelaten, ook in andere zaken. Ik blijf dus bij het uitgangspunt dat natuurlijke hormonen nergens goed voor zijn.

De heer Devolder (VLD). ­ Mijnheer de minister, u zet hier nu wel uw mening uiteen, maar verbindt u daaraan ook initiatieven om die mening naar buiten uit te verdedigen en ze wat meer wetenschappelijk te laten onderbouwen ?

De heer Colla, minister van Volksgezondheid en Pensioenen. ­ Ik kom daar zo dadelijk op terug.

Met de codificatie, waarnaar de heer Anciaux vroeg, heb ik geen enkel probleem. Wat de natuurlijke hormonen betreft, heb ik mijn basisstelling al duidelijk uiteengezet. Ik heb in de Europese Raad van ministers van Volksgezondheid reeds een gelijkaardig initiatief genomen als minister Pinxten in de Raad van ministers van Landbouw en heb daar gevraagd dat de problematiek rond de hormonen, residuen en geneesmiddelen nog onder het Italiaanse voorzitterschap wordt behandeld. Ik zal die vraag overigens herhalen bij de huidige Italiaanse voorzitter. In de marge van de voorbije Raad heb ik het met mijn Franse collega kunnen hebben over de Franse wetgeving en controlepraktijken, die nogal zwak zijn.

Tot slot wil ik toch nog iets zeggen over het woord « jammeren » dat de heer Anciaux zo vaak gebruikt heeft. Ik vrees dat hij mij verkeerd begrepen heeft. Ik heb vooral mijn bekommernis willen uiten over twee zaken waarrond ik, net zomin als de minister van Justitie, niet veel meer kan doen dan gewoon mijn mening te kennen geven. Ik ben inderdaad bekommerd om de praktijken van het veelvuldig seponeren, het toekennen van al te milde sancties, of het uitspreken van strenge sancties die dan gepaard gaan met vele faciliteiten, zoals 's nachts in de gevangenis en overdag gewoon op het bedrijf, waar de gestraften de inspecteurs van het IVK dan nog staan uit te lachen. Ik kan dan inderdaad niet veel meer doen dan « jammeren », want geen minister van Justitie zijnde, kan ik de gerechtelijke procedures op geen enkele manier beïnvloeden.

Ik kan u wel meedelen dat minister Pinxten en ikzelf vandaag een gesprek gehad hebben met de sector, in aanwezigheid van de pers. Het blijkt dat de minister van Justitie als bedoeling heeft een trits maatregelen uit te vaardigen in verband met de telefoontap, het omkeren van de bewijslast, het samenbrengen van alle mogelijke fiscale en financiële kanalen en de processen-verbaal van de keurders. Er wordt ook gedacht aan meer mogelijkheden voor de nationale magistraat. De vraag naar meer macht en mogelijkheden voor de nationale magistraat overstijgt evenwel het hormonendossier, maar de minister van Justitie zal ter zake in elk geval initiatieven nemen. Minister Pinxten en ikzelf hebben een lijst klaar met voorstellen die we zo vlug mogelijk willen indienen ten einde de huidige homonenwetgeving nog te verscherpen.

Ik heb toch mijn bedenking bij de opmerking dat er niets kan mislopen als drie dierenartsen-keurders samen een keuring doen. Het koninklijk besluit bepaalt dat een dierenarts-keurder de dieren niet mag keuren waarvoor hij als dierenarts verantwoordelijk was. In deze tijden van hormonenfraude kan men toch niet streng genoeg zijn.

Wij beschikken over 700 keurders met een zelfstandig statuut. Na een eerste voorlopige enquête blijkt dat er maximum 200 een keuze zullen moeten maken. Wij hebben een wetswijziging voorgesteld die het ons mogelijk moet maken een nieuwe wervingsreserve aan te leggen. De 500 zelfstandige keurders die zullen blijven en voor wie dit werk hun hoofdactiviteit is, vragen om meer te mogen werken. De nieuwe wervingsreserve moet dan dienen om eventuele lacunes op te vullen. Wat dat betreft kan ik de heer Hostekint dus geruststellen.

Dan blijven er nog de vragen met betrekking tot het samenbrengen van de inspectiediensten van Landbouw en Volksgezondheid en de uitspraken van de nationale magistraat.

Ik ben bereid om in dit dossier gelijk welke suggestie te onderzoeken, van wie of van waar ze ook komt. Ik vind het wel vervelend dat ik een reactie moet geven op suggesties die de nationale magistraat mij noch schriftelijk, noch mondeling heeft meegedeeld maar die ik via de pers moest vernemen. Mocht hij denken aan een heel korps van keurders onder de uitsluitende bevoegdheid van de minister van Justitie, dan vrees ik dat zulks niet kan. Ik heb er wel geen bezwaar tegen dat de keurders van het IVK, die bijna in de rol van rechercheurs worden gedwongen, worden bijgestaan door ambtenaren van Justitie.

Het bevoegdheidsconflict tussen Landbouw en Volksgezondheid is niet nieuw. Elke minister van Landbouw vindt dat hormonencontroles mogen worden gegroepeerd, maar dat zij bij Landbouw horen. De minister van Volksgezondheid is dan weer een andere mening toegedaan. Hierover kan een ideologisch gevecht worden gevoerd. Minister Pinxten en ik hebben besloten het probleem op een pragmatische manier aan te pakken. Ik ben bereid hierop in de commissie dieper in te gaan.

Wij hebben onlangs samen een aantal beslissingen genomen op basis van de contacten op de rondetafelconferentie met de sector en met de administraties van Landbouw en van Volksgezondheid, waarbij de coördinatie wordt gemaximaliseerd. Ook op het vlak van de informatica werden belangrijke beslissingen genomen. Zo zal de informatie van Sanitel naar nog meer diensten worden verstuurd. Wanneer een keurder van het IVK in het slachthuis een probleem vaststelt, wordt dit via Sanitel doorgegeven naar het ministerie van Landbouw en wanneer onregelmatigheden, door een controleur van Landbouw worden geconstateerd, worden die via Sanitel doorgespeeld aan Volksgezondheid. Het is de bedoeling een integrale kentenbewaking te bereiken met een accreditering op elk niveau : van het bedrijf naar het slachthuis en van daaruit naar de verschillende niveaus van de vleesverwerking. Hetzelfde systeem wordt nagestreefd in heel de keten van de geneesmiddelen : van de producent van geneesmiddelen tot de dierenarts en de apotheker via de groothandelaar.

Wanneer er een probleem wordt opgemerkt op het niveau van Landbouw kan het ministerie van Landbouw de accreditering in graad verminderen. Als gevolg van de afspraken die werden gemaakt zal de intensiteit van de controles in het betrokken bedrijf verhogen. Onafgezien van de eventuele boetes moet de meerkost worden gedragen door de producent. Via Sanitel worden de gegevens doorgegeven aan Volksgezondheid, met als gevolg dat de dieren van het betrokken bedrijf intenser worden gecontroleerd op het niveau van het slachthuis.

Het komt dus neer op de organisatie van een integrale ketenbewaking met controles en accreditering op elk niveau. Een eventuele onregelmatigheid op één van de niveaus heeft rechtstreekse gevolgen op het geheel van de procedure.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan minister De Clerck.

De heer De Clerck, minister van Justitie. ­ Mijnheer de Voorzitter, het is juist dat Justitie het derde luik vormt van de interdepartementale actie. Vanuit het ministerie van Justitie hebben wij ook de intentie om verder samen te werken in het kader van deze gecoördineerde actie en worden pogingen ondernomen om bijkomende initiatieven te nemen. Ik zal een aantal elementen op een rij zetten die min of meer aansluiten bij de vragen die werden geformuleerd.

Uit de bespreking in de Ministerraad van 10 maart 1995 is gebleken dat de coördinatierol die aan de nationale magistraat, de heer Timperman, werd toevertrouwd, moest worden bevestigd. Daarom heb ik een ministeriële omzendbrief laten opmaken die bepaalt dat de nationale magistraat telkens moet worden ingelicht wanneer een onderzoek wordt geopend en wanneer een arrestatiebevel tegen iemand wordt uitgevaardigd, waarbij kennis moet worden gegeven van de identiteit van de verdachte.

Er zijn drie nationale magistraten in functie. Twee hebben een algemene taak. Zij staan in voor de coördinatie van belangrijke dossiers op binnenlands vlak met de verschillende arrondissementen en op internationaal vlak met instanties uit het buitenland. De derde nationale magistraat is de heer Timperman, die instaat voor het hormonendossier, waar nog niet alles wettelijk geregeld is. Een van de concrete problemen hierbij is het ontbreken van een netwerk over het hele land, het gebrek aan het systematisch doorspelen van dossiers aan de nationale magistraat. Aasluitend op de geformuleerde suggesties heb ik hierover een ministeriële omzendbrief laten voorbereiden waarin duidelijke instructies ten aanzien van alle parketten en van alle diensten worden geformuleerd. Nu wordt ook de bijkomende mogelijkheid onderzocht om de nationale magistraat te laten bijstaan door de hormonencel van de CBO, van de rijkswacht zodat hij systematisch wordt geholpen. Er zou dus een soort centraal secretariaat worden gecreëerd, dat instaat voor het beheer en de centralisatie van alle inlichtingen die door de parketten worden meegedeeld. De nationale magistraat zou dus niet meer alles op zijn eentje moeten doen.

Het statuut van de nationale magistraat moet wettelijk worden uitgebouwd. Dit moet gebeuren in het kader van de installatie van het college van de procureurs-generaal, waarbij de nationale magistraten onmiddellijk een rol kunnen spelen. Een van de komende weken komt dit op de agenda van de Ministerraad. De details over hoeveel personen, wie, enzovoort, zullen daar in eerste instantie niet worden besproken. Het aantal nationale magistraten zal niet worden gedefinieerd, enkel het principe zal worden vastgelegd. Er is geen indicatie dat de heer Timperman zijn opdracht zou kwijtspelen. Dit is een vals gerucht.

Er werd ook een vraag gesteld over de mogelijkheid van uitwisseling van fiscale gegevens met Justitie. In verscheidene justitiedossiers zal deze link steeds nadrukkelijker moeten worden gelegd. Pogingen om dat te doen zijn niet altijd goed gelukt. Zo is bijvoorbeeld het detacheren van een aantal fiscale ambtenaren naar de parketten aan het mislukken. De fiscale ambtenaren vragen om terug te mogen gaan naar hun administratie. De belangrijkste reden die zij daartoe geven is dat zij niet voldoende operationeel betrokken kunnen worden bij de activiteiten van het parket. Wij zijn dus verplicht dit systeem te herzien.

Tegelijkertijd moeten wij nagaan hoe het fiscaal onderzoek systematisch, van bij het begin, bij het gerechtelijk onderzoek kan worden betrokken. In dat verband zijn er nog heel wat denksporen te ontwikkelen. Er zijn bovendien een aantal nieuwe ontwikkelingen. Ik verwijs naar de wetgeving om het witwassen van zwart geld tegen te gaan en de organisaties die in het kader hiervan werden opgericht om de financiële en fiscale stromen te kunnen onderzoeken. Een aantal elementen wijzen dus duidelijk op de noodzaak van een algemene en gezamenlijke aanpak van juridisch en fiscaal onderzoek.

In de loop van volgende week zal ik hierover een gesprek hebben met zijn collega van Financiën, Vice-Eerste minister Maystadt. Wij zullen het niet alleen hebben over de werking van de parketten, maar ook nagaan hoe wij fiscalisten van het departement van Financiën in de gerechtelijke politie kunnen « integreren », zodat een fiscale benadering van bij het begin van de politieacties mogelijk is.

Wij moeten ook nagaan hoe de bijzondere technieken die kunnen worden toegepast bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, ook kunnen worden toegepast bij het bestrijden van het hormonengebruik. Het hormonengebruik is een onderdeel van de georganiseerde misdaad. Een van die technieken is wat men noemt « de omkering van de bewijslast ». Hierbij kan men na de veroordeling van een persoon retroactief nagaan hoe de betrokkene zijn patrimonium heeft opgebouwd. Hij moet in dat geval kunnen aantonen dat dit op correcte wijze en niet met zwart geld gebeurd is.

Er zijn echter nog andere technieken, zoals infiltratie. Wij zullen dan ook gretig kennis nemen van het verslag van de Nederlandse commissie Van Traa, die grondig van gedachten gewisseld heeft over deze technieken en de mogelijke excessen ervan en een aantal aanbevelingen ter zake heeft geformuleerd.

De bijzondere technieken hebben echter niet alleen betrekking op fiscaal onderzoek. Ook de « pro-actieve » maatregelen moeten worden aangepakt. Zo moet de wet op het afluisteren van telefoongesprekken worden aangepast. In het kader van de evaluatie van die wet zal het toepassingsgebied ervan moeten worden uitgebreid tot het bestrijden van het hormonengebruik. Wij zullen op relatief korte termijn een ontwerp ter zake indienen bij het Parlement, zodat het aftappen van telefoongesprekken in het kader van hormonenzaken mogelijk wordt.

Deze elementen stemmen in grote mate overeen met de voorstellen van de heer Timperman. Eergisterenavond heb ik zijn verslag ontvangen. De conclusies in dat verslag bevestigen wat hij vroeger reeds zegde, onder meer voor de verenigde commissies voor het Bedrijfsleven en de Volksgezondheid. Hij staaft zijn uitspraken van in de Kamer met nog meer feiten en doet een aantal aanbevelingen. Volgens hem moeten de bestaande wetgevingen worden gecoördineerd. Dit zal moeten gebeuren in overleg met mijn collega's Pinxten en Colla. De heer Timperman verwijst ook naar de Task Force, een bijzondere centrale eenheid die in de hormonenbestrijding zou worden ter beschikking gesteld. Ik ben daar persoonlijk geen groot voorstander van. Het is niet mijn bedoeling hiermee het onderzoek te bemoeilijken. De strijd tegen het hormonengebruik speelt zich echter af over het gehele land. Wij zullen in die strijd dus steeds moeten gebruik maken van een netwerk. Het gaat er niet om een aantal mensen te centraliseren in Brussel om van daaruit de hormonenproblematiek aan te pakken. Alle korpsen dragen verantwoordelijkheid en moeten worden gesensibiliseerd. Achteraf moeten alle gegevens worden gecentraliseerd en moet de nationale magistraat een analyse maken en instructies geven.

Het opbouwen van een Task Force of een soort Scotland Yard is volgens mij voorlopig niet de juiste en de enige formule. Misschien wordt het idee verkeerd begrepen en kan er verder worden over gedebatteerd. Ikzelf leg in ieder geval in eerste instantie de nadruk op de verantwoordelijkheid van alle parketten, die elk op hun manier een bijdrage moeten leveren.

Mijnheer de Voorzitter, tot zover mijn antwoord op de vragen. Misschien ben ik bepaalde aspecten vergeten, maar ik heb toch in grote lijnen een overzicht gegeven van onze bekommernissen. Ik heb ook aangetoond dat vele aspecten van deze problematiek worden aangepakt.

Op korte termijn zullen ontwerpen worden ingediend : ten eerste, met betrekking tot afluisterpraktijken; ten tweede, met betrekking tot de nationale magistraat, zijn wettelijk statuut en bijkomende bevoegdheden; ten derde, met betrekking tot de wetgeving inzake georganiseerde criminaliteit.

Dit laatste heeft uiteraard een andere dimensie, en is een bijzonder complex materie. Ook daarover hebben intussen al heel wat voorbereidende vergaderingen plaatsgevonden. (Applaus.)

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de Voorzitter, ik heb vele vragen gesteld, die niet allemaal zijn beantwoord. Ik begrijp dit, omdat ik ze niet vooraf heb bezorgd en een antwoord dan ook niet altijd eenvoudig is.

Ik verzoek de minister echter de goedheid te hebben om mij schriftelijk te antwoorden.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Hostekint.

De heer Hostekint (SP). ­ Mijnheer de Voorzitter, ik dank de ministers voor de antwoorden die zij hebben verstrekt en voor hun aanwezigheid. Het was ooit anders bij andere debatten. De aanwezigheid van de drie ministers bewijst dat de Regering de ernst van de problematiek juist inschat.

De ministers hebben technische antwoorden gegeven. Zoals ik in mijn vraag om uitleg heb gezegd, ben ik geen technicus noch een hormonenspecialist. Ik heb het woord genomen om in de eerste plaats hulde te brengen aan de nagedachtenis van Karel Van Noppen, die zijn strijd heeft moeten bekopen met zijn leven, maar ook omdat ik rechtstreeks in contact ben gekomen met het milieu. Dit milieu, dat de grote criminaliteit in ons land vertegenwoordigt, mag niet worden onderschat en heeft vele vertakkingen.

De heer Anciaux sprak over vertakkingen naar het drugsmilieu. Daarvan heb ik geen weet, maar het staat bijvoorbeeld wel vast dat de familie van de veearts, die begin deze week werd veroordeeld, voor tientallen miljoenen klinische laboratoria heeft opgekocht. Ik vraag me af waar dat geld vandaan komt. De minister kondigde maatregelen aan om vermogens met criminele oorsprong aan te pakken. Ook de vermogens in deze sector zouden kunnen worden onderzocht.

Sommige sprekers hebben beklemtoond dat vandaag alleen kleine vetmesters worden aangepakt. Dat is juist. De hormonenmaffiosi zijn geen vetmester meer, zij gebruiken stromannen om geld te verdienen en bieden hardnekkig weerstand.

De Regering heeft een aantal maatregelen aangekondigd zowel bij monde van de minister van Justitie als van de minister van Volksgezondheid. Zo zal het cumuleren van een praktijk als zelfstandig veearts met een betrekking als veearts bij het IVK worden verboden. Dat verbod kan alleen maar worden toegejuicht. Het cumuleren van beide statuten bevordert immers belangenvermenging. Ik ben het dan ook volstrekt oneens met de stellingname van collega Weyts.

Tegen de hormonenmaffia zullen zeer zware middelen moeten worden ingezet. De voormalige ministers van Landbouw en van Volksgezondheid, de heren Bourgeois en Santkin, hebben ons met de wet van 14 oktober 1994 een belangrijk instrument ter beschikking gesteld. Deze wet voorziet in een hele reeks sancties, onder andere commerciële sancties, de verbeurdverklaring van vee en de verbeurdverklaring van bedrijven. Het zal er nu op aankomen deze wet niet alleen in bepaalde arrondissementen maar in heel het land te doen toepassen. Daartoe zal de heer Timperman, nationaal onderzoeksrechter, over enkele weken, zoals beloofd door de minister, nationale bevoegdheden krijgen en beter worden bijgestaan door de hormonencel van het CBO.

Mijnheer de Voorzitter, zonder gewag te willen maken van een conflict in onze fractie wil ik de volgende opmerking enkel te persoonlijken titel kwijt. Ik verkeer immers enigszins in gewetensnood. Tijdens de vorige zittingperiode heb ik mij in de Kamer niet als specialist maar vanuit een sociale bewogenheid ingelaten met de hormonenproblematiek. Uit de uiteenzettingen meen ik te kunnen opmaken dat er over de grenzen van de fracties heen een consensus bestaat over de strijd tegen de hormonenmaffia. Bepaalde collega's hebben bij motie voorgesteld om ter nagedachtenis van de heer Karel Van Noppen 20 februari uit te roepen tot een vleesloze dag. Ik kan het daarmee volledig eens zijn, maar tussen de fractievoorzitters van de CVP en SP kwam het tot een overeenkomst. Deze techniek is gangbaar bij het behandelen van een vraag om uitleg, maar deze keer heb ik het moeilijk met het steunen van de gewone motie. Ik heb gedacht dat alle fracties van de Senaat eensgezind de gemotiveerde motie zouden hebben gesteund. Persoonlijk zal ik dit alleszins doen. (Applaus.)

De Voorzitter. ­ Tot besluit van deze vragen om uitleg heb ik twee moties ontvangen.

De eerste, ingediend door de heren Boutmans, Hostekint, Anciaux en mevrouw Dardenne, luidt :

« De Senaat,

Gehoord de heer Hostekint in zijn vragen om uitleg aan de ministers van Landbouw, Volksgezondheid en Justitie over de hormonenproblematiek in de veeteelt;

Gehoord het antwoord van de Regering;

Sluit zich aan bij de beweging die 20 februari uitroept tot een vleesloze dag ter herdenking van de moord op veearts Van Noppen;

Roept de bevolking op daar zo massaal mogelijk aan deel te nemen;

Verzoekt de Regering zich daar eveneens bij aan te sluiten. »

De tweede, ingediend door de heren Bourgeois, Erdman en Lallemand, luidt :

« De Senaat,

Gehoord de vragen om uitleg van de heer Hostekint en het antwoord van de ministers,

Gaat over tot de orde van de dag. »

« Le Sénat,

Ayant entendu les demandes d'explications de M. Hostekint et la réponse des ministres,

Passe à l'ordre du jour. »

Het woord is aan de heer Boutmans.

De heer Boutmans (Agalev). ­ Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat de gewone motie dan kan worden ingetrokken.

De Voorzitter. ­ We zullen zien hoe we het probleem van de gewone motie oplossen. Ik denk dat de fractieleiders van de meerderheid ter zake wel overleg zullen plegen.

De Senaat zal zich later uitspreken.

Le Sénat se prononcera ultérieurement.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.